H B 0 OM TE LACHEN. REBUS. 'gio kehi&eyer, cn eerstgenoemde nan mij opgedragen, als ik soma oen dergelijk exemplaar voor geld kon machtig worden, heb tot federen prijs te koopen. Op doazeliden dag, dat mijn oom. mij op droeg kefc kostbare halssieraad te koopen, vernam ik, dat zoo'n versteende hagedis te koop was; ik telegrapheerde hem aanstonds om het geld, dat er voor gevraagd werd. Ooms aafcwoord toekende duidelijk zijn ver anderde sneening en luidde: ,,Heb aankoo- pen vaa de hagedis kan wachten. Breng de diamanten mee". Daar ik niet gewoon was, in mijn hand koffertje diamanten ter waarde van 12.000 gulden te dragen, was ik wel een beetje Kenuwa«Sifeïg, teen ik in den sneltrein stapte Ik ging in den hoek van oen coupé zitten en- hield het keffertje, tusschen mijn knieën. Terwijl ik onverschillig naar de heen en weer fe*pende reizigers keek, viel mij een ietwat we eind uitziende heer op. die onrus tig heen en weer liep en blijkbaar op iemand- wachtte. Toen de trein op het punt stond te vertrekken, kwam een jong meisje haastig het perron oploopen en werd zon der ve'eJ complimenten door heb heerschap bij mij 'm den coupé geduwd, waarna hij zelf ook instapte. Nadat de heer, die lang niet vriéndelijk de jonge dame over haar late komst onder houden had, wat tot bedaren was gekomen, •ging liij in den hoek tegenover mij zitten en sluimerde weldra, in. Nauwelijks had hij echter een paar minuten gerust, toen de trein onverwachts zoo'n schok kreeg, dat mijn overbuur voorover tegen mij aan viel en mijn koffertje op den bodem van den coupé onder-de bank terecht kwam. Hij ver ontschuldigde zich beleefd en maakte zoo'n haast om miin za-ken, die door het opengaan van het koffertje er uit gevallen waren, bij elkaar te" zoeken, dat onze hoofden in bot sing kwamen. Toén de zaken weer in orde waren, zette de oude heer zijn onderbroken rust voort, tot wo aan het naaste station kwamen. ..Frankfort, Frankfort", riepen do conduc teurs langs de coupé's. Be oude heer pakte haastig zijn zaken bij elkaar. „Kom Clara", zei hij, haast je een beetje anders halen we den anderen trein niet meer." „Maar oom, we zijn pas in Fra-hkfort en hebben minstens nog een uur den tijd, eer Het verdere van den zin weid door een toornigen blik van den oude teruggehouden, die vergeefs poogde een reisdeken op te vouwen, daar hij in zijn eene hand een para plu e en een ta-schje hield. „Wil ik uw ta-schje even vasthouden?" vroeg ik vriendelijk. Bemoei u maar met uw eigen zaken". W-as het beleefde antwoord, terwïil bij uit den coupé spong® en het aan ziin reisge- noote overliet voor de rest van de bagage te zorgen. „Vergeef oom zijn onvriendelijk ant woord", zei ze haastig. Tk beerriip niet, wat liem vandaag scheelt, hij is anders wel zon derling. maar onbeleefd is hij nooit." fk stelde haar met een paar vriendelijke woorden gerust en hielp haar uit den trein, a „Uw trein is la-at, dokter". ze-I ooms knecht terwijl hij miin ias aannam. „Ta hri is heel wat over tijd, 't is zeker al bil na fiid om te eten?" ,Hct scheelt niet veel. Miinheer heeft ge vraagd, of u nog voor tafel even op zijn kamer wilde komen." „ïk ga aanstonds naar hern toe. Is er nog meer visite?" Ta, professort Lohmeyer en zijn nicht zijn overgekomen, morsen komen mevrouw en juffrouw Haricluitz". ,.Ik bsn blij, je te zien mijn jongen", zei mijn oom, toen ik binnenkwam. „Heb je de diamanten meegebracht", voegde hij er, met een blik on miin koffertje, aan tee. „De prijs is betrekkelijk hoog", zei ik, terwijl ik mijn koffer open maakte. .U)at komt er niet op aan." Hij opende het etui. „Mijn God, wat is dat?" riep hij uit. Het etui bevatte niets idan kleine steentjes. „Gestolen" riep ik uit, „dat heeft die oude mummie* gedaan". En ik vertelde nu mijn oom de geschiede nis. „Bat jonge meisje is zeker dien ouden heer in het laten vallen van mijn koffer me deplichtige geweest", zei mijn oom. Ik protesteerde hiertegen ten sterkste. f „Baar zag ze niet naar uit", zei ik. „Ze was zeker erg mooi!" ..Ja ze was buitengewoon mooi!" ant woordde ik met. overtuiging. „Dab dacht ik wel!" Ik merkte op, dat liet beste zou zijn, als ik aanstonds naar Frankfort terugkeerde en de politie in de-n arm nam. .Ben laa-tsten trein kan je niet meer ha- Jen", zei mijn oom. „We zullen de Frank- iorter politie telegraf eer en en gaan er dan morgen vroeg samen heen. Mijn vriend Lonuicyer moet mij maar verontschuldigen." Het eten is Maar", meldde de knecht eoW biedig. '„Wilt ge even voor het telegram zorgen," vroeg oom mij, „dan beginnen we maar Vast te eten." Toen ik tien' minuten later iti de eetka mer kwam, stoorde ik oom Richard midden •in zijn beschrijving van den diefstal. „Ik kan mij het geval alleen verHaren, doordat 'die andere passagierah zoo. ben je daar mijn jongen, Mag ik even mijn neef voor stellen. Dokter Paul Freiberg, professor Lohmeyer, juffrouw Clara Lohmeyer." „We hebben tot Frankfort in dezelfden coupé gereisd", zei juffrouw Clara. „Tk vrees, dat oom en ik geen aangename reis- genooten voor u waren, dokter." „Wat, kent gij elkaar al?" Ik mompelde eenige onverstaanbare' woor- den, terwijl oom Richard zei: „Ban zult ge ook den anderen medereiziger opgemerkt hebbeü. een ouden, verdroogden Hier werd oom door een welsprekend tee- fcen met zijn voet, vergezeld van een waar schuwenden blik, onderbroken. Ik wendde mij tob den bediende en zei: „Ik liep me bedacht, en, wit vanavond het telegram liever niet afzenden." „Het is al weg, mijnheer", zei hij. ,,0, dat is...." ik werd onderbroken door mijn oom, die vroeg: „Bent u niet wel, pro fessor?" De oude heer was plotseling zoo bleek geworden als een lijk. ,,'t Is niets," zei hij, „ik heb alleen een aanval van duizeligheid. U zult me wel toe staan me een oogenblik op mijn kanier terug te trekken. Het zal wel gauw beter zijn." Be bediende bracht hem naar zijn kamer. Toen ik een paar uur later naar mijn ka mer ging, werd de deur van den professor, waar ik langs kwam, behoedzaam geopend en kwam juffrouw Clara naar mij toe. „Het is toch niet erger geworden met den professor?" vroeg ik bezorgd. Zij legde de-n vinger op den mond en be duidde mo haar te volgen, terwijl zo naar een venster liep op het einde van de lange gang. Op fluisterenden toon zei zo nu: „Dokter, ik meet u iets zeggen over dat- diama-nten. 'halssieraad." „Van dat halssieraad" riep ik verschrok ken. „u wilt toch niet zeggen, dat n weet, wie het gestolen heeft?" „Heb 13 niet gestolen", zei ze, .het was een vergissing, hier is het". En ze reikte me een zwart etui over, precies eender als dat wat oom had gegeven. „Maar om Godswil, waar heeft u dat ge vonden vroeg ik. „Ik vond het op do kamer van mijn oom", zei ze, „het was een vergissing, dokter", ging ze voort, „ik kan u vertrouwen, niet waar? Ik zal u de geheele zaak eerlijk vertellen. Gij kent de verzamelwoede van mijn oom; op geraamten, versteende dieren en derge lijke dingen is hij dol. Hij meende nu, dat u hem, in opdracht van uw oom, voor ge weest was in het koopen van een versteend dier, een hagedis of zoo iets, waarover hij juist een verhandeling schreef. Miin oom was hierover erg in de war, hij moest het ding noodzakelijk een paar uur hebben om een theorie vast te stellen en zijn werk te voleinden. Hij ging juist naar den verkoo- per. toen hij u tecenkwa-m met een zwart etui in de hand. Hij volgde n en hoorde, dat u den koetsier beval u naar het- station te brengen. Plotseling kreeg hij een idee. Hij vloog een winkel binnen en haalde eenzclfdo etui als u bij u had; het overige weet ge. Toen hij het etui opende en de diamanten vond in plaats van dat versteeude dier, was bij natuurlijk buiten zichzelf. Wees nu zoo goed. dokter, en breng dat zaakje in orde zonder dat de naam van mijn oom cr in gemoeid wordt." Eer ik goed wist, hoe ik het er mee had, was ze verdwenen en .stond ik alleen met de diamanten ha-lssievaad. in de hand. Het gelukte mij de-n volgenden ochtend voor mijn oom' naar het station te gaan, waar ik telegrapheerde aan de politie te Frankfort-, dat het halssieraad terecht was en tevens aan den verkooper van de hagedis seinde, mij het dier te zenden. „Maar Paul, wat zal oom er van zeggen?" Het was vier weken la-ter en Clara Loh meyer en ik zaten Voor 'het open raam. va-n de eetkamer. „Wat zal hij anders zeggen dan; God ze- gene u, kinderen!" antwoordde ik lachend. „Ach, je kent hem niet!" riep ze uit. „Hij zal zijn toestemming niet geven. Hij zegt. dat"ik a-lt.iid bij hem moet blijven." Een klein zwart etui met een versteende hagedis deed echter den professor van in zicht veranderen, Eigenaardig verbod. Er zon en dik boek geschreven kunnen worden over allo dingen, die in vroegere tijden verboden waren, en het zou zelfs kunnen zijn dat een diklijvig werk nog niet eens op volledigheid aanspraak ma ken kon. Men behoeft slechts aan de ver bodsbepalingen betreffende spijzen en dranken bij bruiloften en dooppartijen be treffende het dragen van pelswerk, veeren, goud en zilvertooi en z-'jden stoffen in de verschillende eeuwen te denken. Origineel echter is het, dat nog vóór weinige jaren in Luzern oen verbod bestond, dat tegen vrouwenboeden gericht was, die meer dan IS duim doorsnede hadden. De vrouwen, die buitenlamdsobe vederen, kunstbloe men en Bnten op baar hoed wilden dra gen, moesten jaarlijks een bepaalde be lasting betalen. Een heel eigenaardig verbod bestaat in de Amerikaanscke stad Roanoke, in Vir gin) waar het aan de jongelieden van beiderlei kunno, zoolang zij nog geen 16 jaar zijn, verboden is, zich des avonds na 9 uur op straat op te houden. ïn den winter mogen zij zich zelfs niet eens meer na 8 uur laten zien, willen zij ten minste niet in hechtenis genomen worden. Him ouders moeten hen in dat geval tegen een hoogen prijs loskoopen. S'ecfrts wanneer de minderjarigen op weg zijn een doktor te halen, is liet verbod niet op hen van toepassing. Dat kranten verboden worden, is ook heden niets ongewoons, maar men mag thans echter wel' het woord „vader land" daarin vermelden. De Russische Czaar Paul echter verbood zelf het gebruik van vaderland en burger. Toen de ideeën der Fransche revolutie ook tot Duitsohland doordrongen, vaardigde men in een zeke ren staat in het jaar 1792 een verbod uit tegen het politiseeren in herbergen. Toen de burgers daarop verslagen vroegen, wat zij dan in de herberg doen moesten, werd hun geantwoord: eten en drinken; en toen •zij verder vroegen, waaTdoor zij dan van het vee onderscheiden waren, werd hun geantwoord: door het loetalen! Op het overtreden van alle deze ver bodsbepalingen stonden echter maar ge ringe straffen, vergeleken bij die, welke in de 3e eeuw op bet gebruik van bloed worst stonden. Daar stond in enkele lan den de doodstraf op, omdat het voor een soort kannibalisme en beestadhPgheid ge houden werd het bloed van geslachte die ren te gebruiken. 0 0 0 GOEDE KENNISSEN. Groet jij dien fijnen meneer? Ken je hem dan? En of, ik heb 2 jaren met hem onder één dak gewoond. Klets niet, kerel. Heelemaal niet, hij was mijn tuchthuisdirecteur. DOORZIEN. „Hoeveel krijg ik, als binnen 14 dagen mijn huis af brandt?" yerzekei'ings-Inspecteur„5 jaar." Fff EN KAN NOOIT WETEN. Sum Vader: Zeg Karei, zou je niet naar huis gaan om je huiswerk te maken? Karei: Ach vader, ik wou liever nog even wachten, onze meester vliegt als pas sagier mee. - Omgekeerd. „Waar lieb jo toch je vrouw leeren ken nen en liefhebben?" „Ik heb baar eerst leeren liefhebben en pas later leeren. kennen." Qok een inlichting. Een vreemdeling bezocht onze stad en nadat hij zich in een van de restaurants had verfrischt, vroeg hij den kellner: „En is hier in Leiden ook nog een groot man geboren?" „Zoover ik weet, mijnheer", gaf de kellner ten antwoord, „worden hier in Lei den alleen kleine kinderen geboren." De belangstelling. Spreker (op een geheelonthoudersverga- clering): „Ik heb een man geleend, die een heel© flesch oude Jenever voor zich zelf be stelde, maar binnen een kwartier stierf, nog alvorens hij de flesch half geledigd had." Indrukwekkende stilte. Dan klonk een stem uit de zaal, „Waar zijn *e met do rest van de flesch gebleven?" Een valsche tante. Charlotte: „Verbeeld u, mijn lantc hc-eft valsch baar en valsche tanden." Treeskon: „O, dat is nog niets, mijn tante heeft zelfs, zooals papa zegt, een valsche tong." Flinke jongen! Do groot© jongen: „Tc Mot 'n kies late trekke, rueheer. maar 't hoef niet zonder pijn, want 'k het haast." De tandarts, „Je bent 'n flinke jongen. Laat maar eens zien." De groote jongen tot broertje:; „Bek a-upe, Keisi" ArnerSkaansch In zeker dorp in Amerika hing een barbicrschild uit, waarop he/, volgende op schrift stond: „Jacob Farrant, timmer man, schrijnwerker, barbier, metselaar, leidekker en straalmaker, repareert alle soorten werkstoelen en machines, heeft ook een slolemakersknecht hij zich, om alle soort slotomakerswerk te verrichten, slacht varkens, kalveren, schapen, scheert honden, trekt tanden uit, frizeert haren, reinigt putten, herstelt stroodaken, ver richt tuinarheid en brengt wanneer hij tijd heeft, ook boodschappen rond." Een geluksvogel. „En juffrouw Kalker, gaat uw jongste zoon trouwen, hoor ik? 'k Hoop dat-ie gelukkig worden zal, hoor!" „Waarom zou-ie niet gelukkig worden, juffrouw Smit?" zei juffrouw Kalkor snibbig; „hij heeft altijd nogal geluk: verleden week is hij overreden door een autobus, hij zakte door zijn fiets, hij viel van een ladder, en hij mankeerde niets, heelemaal niets!" AJ te haastig „Juffrouw! Ik heb vannacht wat in mijn slaapkamer gevonden," zei de nieuwe kostganger." „Wat, mijnheer!" stoof de juffrouw op. „Als ge iets gevonden heb, moet ge het zelf meegebracht hebben," voegde de hos pita hem verontwaardigd toe. „Dat doet me plezier juffrouw, want het was een rijksdaalderl" De reden. Maud: „Waarom zou zij haar portret hebben laten schilderen?" Grace: „ïk denk, omdat zij te oud is om er op oen foto goed uit te zien." V" Een enfant tèrrible. „Mag ik u nog een stuk gebak fie r- vroeg Jantjes moeder aan con vria die op thee bij haar was, w"' „Doo 't niet!" viel Jantje torsion, „u zult er ziek van worden." Moeder: „Wel foei, Jantje schaaij u niet, zoo te spreken. Jantje: „V/cl mama, zoo spreekt u, st tegen mij, als ik nog oen stuk koek lïe: hebben, en ik kan wel viermaal eten als mevrouw Groen." Trcef. Pater Abraham a Sancta Clare i eens teg'jn den middag door een dorp1 hte aldo burgemeester stond aan zijno huistt roolcto smakelijk zijn pijp. Pater ALraj groette en vroeg dan hoe laat het „Precies do tijd", antwoordde de k meester, „waarop de ezels naar c plaats" gaan" „Zoo? vroeg Pater Abraham, gij dan nog liier?" N Geen Overbodige moeite. Hannes komt in de stad en vraag een apothekerswinkel: „Zeg, juffQ hadde gij ook inscctenpoeier?" „Zeker wel, meneer." „Geef me dan voor een dubbel!^' De juffrouw vraagt hem gediei zij de poeier in oen fleschje of doosje moet doen. „Waorveur zooveul moeite ju[fKs ieei zegt Hannes. „Schud liet hier maordj langs mijn hals af." Watervrees. Kleine Japio mocht op Zaterdag dag van zijn moeder naar een kinder; ,ör^ stelling in een bioscoop. „Maar dan moet je eerst eveu ju handen wasschen, hoor," zei moedft „Och waarom, het is daar toch t ker," zei de kleine guit. laai Bs uitvlucht Een kleermaker had zijn knecht stuurd om bij iemand een achtersts \li •chuld in te vorderen. Toen de knecht terug kwam was eo.rsfo wat z'n baas hem vroeg: „I r0ör maakte hij nog uitvluchten?" prt „Kec-n," zei de knecht: „i k 'n uitvlucht voor z'n been!" 0, die vreemde weerden. Mevrouw: „Ik heb nou al twee I gezegd, de lepeltjes te brengen thee. Heb je dan heelemaal geen h H lect." Meid: „Kee, mevrouw, dat is-t-er si: huis/' Die rakker. Meestér: Wie schreef Adam i lingsc-hap Jantje: Ik weet 't niet meeste Do meester vond dit erg. stapto den papa van den jongeheer, ondei dezen over zijn zoen en merkte op: 'fc is toch sterk. Ik vroeg- hem onder ah wie Adam in Ballingschap gesehrev&Jj en daar zegt hij „ik weet liet -Ja, 't is 'n rakker, zegt papa, .e, wed. dat hij 't zelf gedaan had. erk Setier liee'fi zïjn ?.v Een jong officier, bekend als niet zonder dapper, ontmoette een oud ma» een eenigszins vervallen brug, die hij K baar niet durfdo overgaan. Be officier: de zich met den grijsaard vermaken, vroeg hem lachende: „Zijt gij op uw cel dag nog zoo hang voor verdrinken?" Droogjes antwoordde de oude e „Ieder heeft zoo zijn zwak; de een is 1» voor het water, de ander voor het vuur' In den stijl. Jong heertje, dat in oen gewone vigfL stapt. Laat ons. in dezen vuilnié - stappen. Koetsier. En waar moot ik do beid afladen, mijnheer? Troef. Een oude dame kwam aan 't statics Leiden, juist toen do trein voor Denf wegreed. „M'n goeie man!" zei ze tot dom „Is do trein naar Den Ha-ag al wegi: .Ja, mevrouw", zei do belcefdos Sjet ,.u is ner ie laat. Daar gaat uw treinI' „Mijn trein, mijn trein", mopperde daiue; mijn trein is 't toch niet. Hij in do spoorwegmaatschappij „Maar dame", zei do man rad vriendelijk lachje: „u zegt toch ook:ff goeie man, en u weet tóch ook wel" je: ik van 'n ander ben!" Het geheel bestaat uit 56 letters enk' u de aankondiging van een feit, waa^ allo Le.idenaars en ook velen uit do Oe? ving zich oprecht verheugen. fa 12, 13, 14, 16, 17, 18, is de naam^ een maand. Een 19, 20, 21, 7, 10, 22 is een ster. u Het 27, 1, 2, 2, 4, 5, 41, 11, 10,35/ 36, 40, is een barbaarsche gcwoonle sommige Indische eilanden. Een beschaafd mensch leest van z gewoonten met 42, 43, 44, 45, 46, A 30, 31, 32. w-, "Wie zulk een gewoonte er op na tei is stellig nog een 23, 26, 37, 38, 39, af D_ 24, 52, 53, 54, 55, 56, zijn kleine W ju, diertjes. j 23, 28, 29, 33, 34, 32 is een product Kd. andere kleine nijvere diertjes. Een 48, 49, 50, 8, is eon groot Ten slotte blijven nog' over 3, 6, 9 <y .die alle dezelfde letter zijn uit heuSP- bet. - 1 Onder de goedo oplossers prijzen worden verloot. De twee kunnen een fraaie leeren heere dames-portemonnaio kiezen. npei tem |elin m,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 12