Mol van verhitting en distillatie. Toch
ft'vooral Duitschland weer dio berei-
technisch bijna vervolmaakt door ho-
ontalo retorten to bezigen waar een aan
met hout beladen- wagentjes tegelijk in
.ion gereden en tezamen worden be-
'ulu j-elfs zijn or al fabrieken waar 40
K3 hout te gelijk kan worden gedistilleerd
t i'ffcns vakmensclien is deze hoeveelheid
hier "te groot en bestaat er dan gevaar
je distillatie niet volkomen is, waar-
Jcor de houtskool minder geschikt is voor
psboudelijk gebruik.
De Zljn we veranderd! Wie on
er herinnert zich niet de nu welhaast le-
cerdarische kolenbranders! En al was de
bereiding van houtskool toen primitief
het hout werd opgestapeld, in brand gesto-
-n cn gedeeltelijk afgedekt met graszoden
Lwrna men het langzaam liet verkolen
toeft is het een bewijs daarvoor dat
Lis eeuwen geleden het nut van het ge
bruik van houtskool werd ingezien. Zelfs
de oude Egyptenaren kenden doze brand-
s,0f al. Al gingen in den tijd van do ko
tbranders do teer en verdere bijproduc-
1 verloren! men maakte houtskool!
gn nu waren wij hier te lande deze brand
stof hcusch wel wat vergeten! Doch wij
kunnen die niet missen, ondanks steenko
len gas, electriciteit! Wij waren houtskool
vergeten zooals men weieens een goeden
vriend vergeet en later bespeurt dat men
niet buiten hem kan. Toch zal houtskool
weder een plaats veroveren in onze hui
gen, in eene nieuwe gedaante, als „Che
misch zuivere houtskool" omdat deze
brandstof vele en goede eigenschappen be
zit en zoo zindelijk is in het gebruik.
Neemt een proef er mede en gij zult later
zeggen „hoe kon ik er buiten?"
Hc.fc is een aloude brandstof welke is te
ruggekeerd tot de menscliheid. Dat bet ge-
jbruik er van reeds weder even veelvuldig
'moge worden als in vroeger tijden nu
de moderne techniek er een brand
stof van heeft weten te maken!
„Mxlgm."
Een praatje over parapluies.
In onzen tijd wordt de parapluio niet
meer uitsluitend als een gebruiksartikel
beschouwd, doch tevens als luxe-artikel,
waarbij de goede smaak zijn rechten laat
gelden. Tegenwoordig meet daarom zelf3
elk onderdeel der parapluio „niveau" heb
ben. De parapluiefabrikanten hebben ingc-
zieD, dat het in hun belang was, ook in
hun artikel een mode to creëeren. want
modo brengt variatie en variatie brengt
geld in.
De punt der moderne parapluie is niet
Deer een stokje «onder pretentie, niet
meer spits. Integendeel breed, bijna log,
opdat er plaats is voor versiering. Zij is
ingelegd met ivoor of hoorn of van snij
werk voorzien. Do knop wordt vervaardigd
uit 'n massief stuk kostbaar hout, ingelegd
met elpenbeen of parelmoer en versierd
met exotische figuren en vertoont gesneden
Japansche dieren-figuren, Perzisch schil
derwerk, peinzendo sphinxen, Egyptische
afgodsbeelden. Het hout is liet kostbare
materiaal der Zweedsche berkeboomen. en
heel licht, zoodat do parapluio ondanks
haar aanzienlijke dikte heel weinig ge
wicht heeft. Do moderne parapluie kan
met de mooiste parasol wedijveren cn er
wordt evenveel zorg aan besteed.
Do elegante vrouw draagt het rijk ver
sierde monumentale voorwerp onder haar
arm met den knop naar voren en plant do
punt niet meer manhaftig op den grond.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT
(2do helft Februari)
Nadruk verboden.-
In den staltijd heeft do veehouder zijn
veo dagelijks onder de oogen en kan aan
de voeding en verzorging der dieren meer
aandacht wijden dan in de zomermaanden.
Bij het voederen van fokdieren moet on
derscheid gemaakt worden tusschen man
nelijke en vrouwelijke diercu. In den
dektijd vooral moet het rantsoen der
eerste vermeerderd worden met een voeder,
dat rijk is aan gemakkelijk verteerbaar
eiwit en aan phosphatcn, dus met eieren,
koek en haver.-Buiten dektijd is in den
regel gewoon onderhouclsvoer voldoende.
Vroegwijze en andere dieren, die grooto
neiging tot vetaanzetting hebben, moeten
in het bijzonder matig gevoederd worden.
Bij de voeding van drachtige dieren
clenke men er aan, dat zij wel in een goe
den voedingstoestand moeten gehouden
worden, maar niet mogen worden gemest.
Phosphorzuur en kalk mogen naast eiwit,
in het voedsel niet ontbreken; in 't laatst
van den draagtijd zij do gift daarvan ech
ter matig. Gaat men tot het mesten van
een dier over, dan overtuige men zich of
het daartoe in een gesehikten staat ver
keert. Daartoo moet het lichaam zijn voor
bereid, n.l. om een grootere hoeveelheid
mestvoer te kunnen verwerken. Dit ge
schiedt het best cloor geleidelijk aan het
dier tamelijk wat eiwitrijk voeder toe te
dienen, waardoor hot in een beteren voe
dingstoestand geraakt. Bij proeven in En
geland zoo deelde Prof. H. M. Kroon
mee is gebleken, dat bij dieren, welke
eenmaal in een goed ge-voeden toestand
zijn, door het mesten bijna 10-maal meer
vet dan vleesch in het lichaam ontstaat.
En te Göttingen werd gevonden, dat bij
het mesten van éénjarige hamels in 't ge
heel geen vleesch gevormd werd.
Bij los weer is de zandboer al weer
druk al weer druk: hij mest zijn akkers
en weiden, en laat de ploeg niet rusten.
Er wordt nog geregeld gedorscht, daar
voor heeft men nu nog den lijd. In de
volgende maand wordt het drukker. Al wat
er hersteld moet worden aan werktuigen,
akker- en melkgereedschappen, late men
nu door smid en timmerman verrichten;
dan is het in orde als men het noodig
heeft, en oolc do ambachtslui kunnen het
nu het beste wacliteu.
In don tuin en op het erf begin
nen do werkzaamheden weer 'te komen.
Grasveld of gazon wordt afgeharkt, de
molshopen worden er geslecht, de oneffen
heden en gaten gelijk gemaakt. Dan kan
men) mesten, hetzij "met kunstmest: per
are 6 a 8 kilo Thomasmeel of super,
4 a 5 kilo patentkali en 3 kilo zwavel
zure ammoniak, of met stalmest. Een
mengsel van tur/strooisel en gier is uit
stekend om een friscli-groen gazon te krij
gen. Nu de zaaitijd aanbreekt, boude men
zich in het algemeen aan dezen regel:
Zaai niet te dik! Veel zaad wordt
verkwist. Dit geeft niet alleen zaadverlies,
maar bederft min of meer den oogst, om
dat de plantjes te dicht op elkaar komen
te staan, spichtig opgroeien, en veelal te
zwak zijn om met succes te worden ver
plant. Indien het niet vriest, geef dan nu
uw zorg aan de aspergebedden: baal er
den grond gedeeltelijk af, tot op een hand-
breed-dikle; vul de geulen met verdunden
koemest en doe dan na eenige dagen de
aarde er weer op. Zie uw bakken na: Wat
in Januari gezaaid is, komt al aardig voor
den dag. Groeit de bloemkool tegen het
glas, licht de hak dan\/at in de hoogte.
Sproei ze met water, dat door do zon iets
verwarmd is, want bloemkool houdt van
veel vocht. Staan de wortelen er op, dan
zullen ze allicht te dik staan en moet go
ze dunnen tot op 3 c.M. ongeveer van
elkaar; tlaarna flink gieten, bij goed weeï
luchten. Ge kunt nu de bloeinheeestera
snoeien: de pyramidevormigen moet go op
een paar oogen na insnijden, dan blijven
de struiken goed gevuld. Zie de leibloemen
aan schuttingen en muren na, maak ze
wat los; achter de handen, waarmee ze
vastgemaakt zijn, schuilt vaak veel onge
dierte. Een bespuiting met een vruchtboom-
carbolincum-emulsie (6 a 7 procents), voor
het einde dezer maand, is doelmatig. Hebt
ga die niet, hoen dan do latten goed af.
Go kimt nu uw frambozen verplanten, wat
om de 3, 4 jaar dient te gebeuren. Om
de struiken, wc-lko blijven staan, spit ge
den grond diep los, 3 a 4 voet, na eerst
stal- of kunstmest te hebben uitgestrooid.
G. B.
Werkzaamheden in den gresntentuin.
Zij, die in het gelukkige bezit zijn van
een groentcnluintje, kumien nu reeda een
begin maken met het zaaien van vroege
groenten, mits ze een tuintje hebben, waar
van de grond niet te zwaar is en do wa
terstand niet te hoog.
Om vroeg spinasie te kunnen oogsten
uit eigen tuin, moet men nu reeds een
stukje zaaien. Voor dit doel moet de
grond flink omgespit zijn of worden en
men dient het mesten natuurlijk niet te
vergeten. Direct over het gespitte land
kan men pl.-m. ons zaad per M2. regel
matig uitzaaien en dan kan men het zaad
onder har ken of als men een klein stukje
gezaaid heeft, kan men er pl.m. 1 cM, dik
aarde overstrooien. Do musschen kan men
eraf houden door ei* zwart naaigaren onge
veer 25 c.M. hoven den grond over te
6pannen.
Het spreekt haast wel vanzelf, dat het
beste en warmste plekje moet opgezocht
worden, b.v. voor een muur of schutting
aan do zonzijde.
Vervolgens kan men wat vroege worte
len zaaien, liefst op een yruchtbaar los
stukje grond waar geen versche mest on
dergespit is. Verscho mest veroorzaakt
n.l. heel dikwijls verschillende kwalen bij
wortelen.
Men gebruikt pi m. 2 tot 3 gram wortc-
lenzaad per M2. Do benoodigdc hoeveel
heid zaad wordt eerst gemengd met een
twintig-voudige hoeveelheid zand, dat ver
gemakkelijkt het uitzaaien.
Is het zaad uitgezaaid,'dan kan men het
weer onderharken of onderstrooien met
losse aarde, op dezelfde manier als hij
spinasie is aangegeven, echter vooial niet
te diep. Als men het zaad goed bewerkt
heeft, moet men niet ie spoedig wanhopen,
want wortelenzaad kan soms heel lang
werk hebben cm lo ontkiemen. Zoodra het
zaad goed uitgekomen is (zoowél de spi-
nasio als de wortelen) dan moet men er
zoo spoedig mogelijk het te gelijk ver
schijnende onkruid uitwieden en des
noods de wortelen wat uitdunnen. Do spi
nasie. staat hoegenaamd nooit te dicht op
elkaar, vooral niet in het vroogo voor-a
jaar.
Do liefhebbers van grooto booncn (Jo--
dGnbooncn of Moffenboonen) kunnen hun;'
geluk beproeven met zo voort lo kiemen I
op een beschut plaatsje. Men legt do boo-.'
nen ongeveer 4 c.M.*' diep, zoo dicht mo
gelijk hij elkaar (niet tegen elkaar), en'
wanneer ze goed en wel boven den grond
zijn, moet men zo ui (planten op regels, dio
80100 c.M. van elkaar staan. Op de-n
regel kan men zo 8—10 c.M. van elkaar
zetten. Do hoofdzaak is, dat ze goed diep
komen to staan. De lange penwortels - mag
men wel wat inkorten, daar heeft men.
maar last van cn voor de boonen is het
eer vóór-, dan nadeelig, omdat ze das to
spoediger bloeien en vanzelf ook vroeger
boonen geven.
Zoodra men de boonen op do regels uit-,
geplant heeft, kan men er weer spinasie,
radijs, raapstelen, snijsla of bitter kers op
éen rij tusscheuzaaien, (wo zijn dan weer
oenige weken verder in de tijd, nietwaar)."
Voor do groote boonen geoogst worden,
zijn deze artikelen al geoogst, zoodat men
er dan toch goed doorïoopcn kan.
Voor do soorten die men gebruiken moot
is het beste, een prijscourant van een eo-
lieden zaadhandelaar te raadplegen cf
hem anders even een briefje te schrijven
met uw verlangenlijstje.
DE HAGEDIS.
De opdracht van mijn oom "Richard was
mij zijn zeer onaangenaam. Tk had heele-
maal geen verstand van edelgesteenten en
was dus niet de aangewezen pe:secn ..cm
het schoonste halssieraad van de wereld1*
to koopen. Wat hij daarmee doen wilde?
Ik wist het niet. Zou hij daarmee oen damo
willen 'huldigen? Ik had het altijd als oen.1:,
uitgemaakte zaak beschouwd, dab oom
Bicbard ongetrouwd zou bli'vcn. Niet om
dat ik 'hoopte, och neen, zijn gold had ik
gelukkig niet noodig en ook al bleef hij,
ongetrouwd, kon 'hij v»or mi in part er mee
doen wat hij wilde. Maar ik kon nu een
maal genegenheid voor een levend men-
schenkiml niet vereenigen-met soms buiten-,
gewone liefde voor geraamten van allerlei
liefst voorwereldlijke dieren. Tnt-u-ssclier»
moet ik toegeven, dat in den laatsten tijd:
zijn geestdrift voor de wetenschap wel wat
bekoeld was. Juist werd in deze dagen de
merkwaardige versteening van een voor
wereldlijke hagedis te knop aar gebeden.
Sinds jaren tang was deze hagedis het voor
werp geweest van ellenlar.ee disputen tns-
sehen mijn oc-m en den professor der ge oio-
EIND GOED, AL GOED.
XLIV.
Toen ik wakker werd en tot bezining
bram, het leege en duffe uit mijn hoofd ge
weken was, zag ik een zuster voor mc en
kwam tot de ontdekking dat ik sedert drie
weken in het. ziekenhuis lag. Het had niet
veel gescheeld, of ik was mijn goeien Jan
gevolgd of wel ik was volslagen krankzinnig
geworden. Ik mocht nog niet veel praten,
«ei de dokter. Ook toen hoorde ik hoe de
begrafenis was afgeloopen en waar klein
Marietje was.
De begrafenis was zeer indrukwekkend
en plechtig geweest. De heele buurt was op
de been geweest en had hem de laatste eer
bewezen en zusje was al dien tijd bij de
buurvrouw gebleven.
Ik inoest sterk zijn, had de zuster gezegd,
ter wille van dat kleine onnoozele wicht, de
eenige schat, die mij nog restte. En ik was
«terk.
k uit het gasthuis ontslagen was,
moest ik zoo gauw mogelijk het kind tot
mij nemen, en met het oog op onze spaar
duitjes. die inmiddels en dat. behoef ik U
tiet te zeggen, danig verminderd waren
uitzien naar een kleinere woning en naar
een werkhuis, om zoodoende den kost te
verdienen voor mij en mijn kind.
Voor een weduwe met een 'kind is dit ge
makkelijker gezegd dan gedaan.
Waar moest de kleine meid blijven, als ik
de deur uit.was? Wie zou voor haar zor
gen? Een hummeltje van een jaar kan tooli
log niet op zich zelf passen. En nu kon ik
'el eens een keertje bij buurvrouw aanklop
pen, maar dab geregeld doeiï, verveelt al o
zoo i'-.uw en daar komt nog bij, dat ik mijn
kinl "-et aan dc eerste de beste wilde toe-
yevtrouwen, bang als ik was, dat men haar
in mijn afwezigheid zou verwaarloozen.
t Ik las in de krant, dat hier ter stede een
inrichting bestond, waar men kinderen, over
ig kon uitbesteden en waar men overtuigd
kon wezen van een goede behandeling en
zorgzame oppassing, zoodat ik in heb belang
m'jn kind, dit. eenvoudig kamertje luuir-
o, dat ik met mijn eigen netto meubeltjes
oe'dijk kon laten inrichten.
J-aur de maat van mijn lijden scheen nog
Biet, vol te zijn.
Ik trof het, met, mijn werkhuizen niet,
ïocd en ik voelde me spoedig afen
ïcbroken.
,.,Af ®^,*,oe moest ik', hoé ongaarne ook,
nis blijven1, omdat ik me te ellendig voel-
wei^eil gaaii. En dan? hacl men
rilf1 Teer van een andere gezon-
'ir® en. kolere werkvrouw voorzien. Tot
«W°tto niét meer kon uitgaan en zoo
i ,.^6 ê'ing voelen, dat. alle werk zelfs
i '"hlste voor me te zwaar werd. En
fret
eene meubelstuk' voor, het andere na
'der i°DS kniertje uitdragen', want hulp
mi r9*eunin&sconimissie inroepen leek
oo vernederend, zoo grievend, dat ik
éver yan honger zou zijn omgekomen,
dan een hand te hebben uitgestoken om een
aalmoes te vragen of te bedelen.
Misschien deed ik er verkeerd aan, mis
schien zou ik in den alleruitersten nood an
ders gehandeld hebben. Men weet niet, waar
toe een mensch kan komen, die geen uit
komst meer ziet, want honger is een scherp
zwaard niet waar? maar toch!wie zal
het mij kwalijk nemen te hebben gehandeld
zooals ik handelde', ik, die altijd zelf mijn
brood verdiende op eerlijke wijze. Mij dunkt
Mevrouw Wagner, men moet geboren zijn
om te bedelen.
Ja, Truida, zeg.dat wel! Het zijn juist
de huisarmen, die te beklagen1 zijn. Zij heb
ben eergevoel en gevoel van eigenwaarde.
En juist daarom zullen zij liever gebrek en
honger desnoods lijden dan de hulp in te
roepen van die lichamen, die tot hulp en
steun aangewezen zijn. En dit zeg ik bij
ondervinding.
Ziedaar Mevrouw mijn geschiedenis
naar waarheid geschetst-. En nu kan ik niet
anders dan dc-n goeden God dubbel te be
danken voor Zijn Ondoorgrondelijke wegen-,
waarlangs Hij mij u deed kennen.
Ja, Truida, zoo ziet men weer de waar
heid, dat de goede God niemand zwaarder
beproeft, dan hij dragen kan. Maar met- dat
alis het knapjes laat geworden. Ik kom
teiug; misschien morgen misschien /ver
morgen. Dag cn uur kan ik niet precies be
palen. -Er rest me van de week nog zoo'n
boel te doen.
IJ kunt komen', al-s u verkiest. U zijt
ons altijd welkom!
Dat weet ik Truida. 'Als ik weer kom,
zal ik jc ook vertellen van mijn man' en
mijn kinderen en tevens van de plannen, dio
ik heb, want dit is geen kamer en geen om
geving voor jou en Marietje. Je moet er uit;
je moet lucht en licht en zonneschijn heb
ben. En in 't voorjaar bloemen en rondom je
heen het gezang onzer vogeltjes. Dat zal je
goed <loen„ en dan zul je weer de oude wor
den en zal Marietje, maar neen!ik
moet gaan, anders heb ik alles verklapt.
Dag Truida, dag Marietje!Weg is Me
vrouw Wagner! Weg rolt 'het rijtuig in ge-
strekten draf en achter blijven moeder en
dochter, in een. stemming, waarin iets ligt
reeds van dio der Lente-koninginnc, die
bloemen strooit op ons pad en blosjes too-
vert cp bleeko wangen enons hart
doet sneller kloppen van al het sclioonc
rondom ons heen!
Do Redacteur.
(Wordt vervolgd).
Mis.
Bobby-baasje in z'u bedje,
Wacht op kruisje en op zoen1,
Moeder echter voor den spiegel,
Heeft iets anders nog tc doen.
It Kapsel moet nu opgestoken,
Piek'rig hangen hier en daar
Losse sprietjes uit de vlechten
Van 't weeld'rig sluiko haar.
Do bewerking gaat beginnen.
Bob de oogjes al half tce,
Ziet de uitgehaalde spelden:'
„Ga je de haartjes plund'ren, moe?
„Heb je al die vinnige pikten
„Zoo maar in je hoofd bewaard;
„Een ander speldkussen koop ik,
„Voor je, als je wee-r verjaart."
Grooter worden steeds dc oogjes:'
Weg is nu de elaap al lang.
Toen een vlammetje ging flikkeren],
Met er overheen een tang.
Goed verwarmd zou deze lokken
Toov'ren in Moe's steile haai-,
't Wazig ringelrookje toonde,
Dat ze voor 't gebruik was klaar.
Even knetterde 't vloeitje,
Dat de vuurproef moest doorstaan'
En een heel licht 'brand'rig geurtje
Dreef uit diepe voren aan,
Door de tang in 't haar geploegd.
Verwekkend zoo den -schijn,
Van golven, die uit de natuur,
Er heelemaal niet zijn.
'n Stem komt uit 't kleine bed.
„Toe mees vertel 'b me vast:
„Hebben alleen de vrouwtjes, zeg,
„Van koude haartjes last?
„Voor koude voetjes is een kruik,
»Zoo knusjes warm en fijn,
„Maar hoven op 't hoofd gelegd,
„Deed ze misschien wel pijn!"
Moes luisterde naar 't gesnap
Uit kleinen kindermond,
Die gelukkig er nog niets van wist.
Dat ijdelhcid bestond.
Tot antwoord gaf ze hem éen k
Ook 't kruisje lang verwacht
En wensohte, een tikje toch beschaamd,
Haar schat.je goedennacht.
s Goud-Elsje,
Waar ik van houd.
Ik houd van jou, mijn jongen,
Dit uit ferme, flinko longen
Uitgalmt je levenslied.
Die stoeit, ravot en speelt
Vol lust en leven en steelt
Der oud'ren hart, of zou het niet!
Ik houd van jou, imijn kind.
Dio bovenal de waarheid mint
En om die waarheid vreest geen straf.
Die geen schuld op and'ren laadt,
Maar eerlijk door 't leven gaat,
En haat wat valsch zou zijn of laf.
Ik houd van jou, die d' armen geeft
En niet deize medeleeft.
Hun toont je goede 'hart,
Waar de valschaard schatert van de pret,
Geen nieêlij kent noch er op let,
Of hij soms de oorzaak is' van smart.
Ik houd van jou, die vedht als 't moet,
En. niet als de onnoozele bloed
Het pad der hazen kiest en Ioopen gaat,
Ofschoon 't recht is aan zijn kant!
'Neen. ik houd van dien fermen klant,
Die z'n mannetje rustig wacht en.staat.
Ja 'k houd van jou, gezonden, vrind.
Die storm trotseert; en scherpen wind,
Laat rozen toovn op je koon.
Die straks op de spiegelgladde haan
Lustig zwiert al af en aan
Enprijsjes krijgt tot loon.
Dc houd van n echten jongen;
Zijn roem is vaak bezongen,
Maar verdient 't dubbel en dwars
Hij is 't beeld van ons voorgeslacht.
Vol stoere, frissche kracht
En moed-en geest, van karakterloosheid
wars.
Ocm Wim.
Die ondeugends wind.
Het mooie zachte, lenteweer, lokte Mien-
tje tot een wandeling. De mooie pop, welke
zij pas gekregen had. toen zij jarig .was,
moest natuurlijk mee.
Het popje was zoo moei met- dat leuke
hoedje op, en dat wilde zij zoo, graag aan
elkeen laten zien. Jammer dat 'het zoo becon
te waaien. Het kleine meisje stapte flink
door, maar o weeOp de brug nam een ruk
wind popjes hoed mee. Mientje liep hem
achterna, maar het hoedje rolde vlugger
voort, als Mientjes beentjes Ioopen konden
en het hoedje rolde in het water, O. wat
kwamen er toen traantjesMaar gelukkig
daar kwam Jan met. een vischhengel aan.
Even probeeren of hij ook dat visclije kon
vangen. Hij moest 'heel vlug zijn, want de
-stroom voerde het hoedje mee. Eindelijk had
-hij het te pakken. En onder groote vreugde
nam Mientje het hoedjo van hem aan en
liep er vlug mee naar huis en lachte nu den
boozen wind uit, dio haar niet meer deren
zou.
Wim v. Dijk, Boelofarendsveen.
Een Indlanen-verteliing.
Zooals men weet zijn de Indianen meestal
heidenen, daarom schrikken zij ook niet voor
een moord terug.
Een reusachtige kerel, die een Christen
was, vertelde het volgende
„Op een sehoonen mórgen zat ik bij een
groot vuur dat ik met mijn neger aange
maakt had. Opeens werd er een hulpgeroep
gehoord. Ik gebood mijn neger te blijven
zitten en op het vuur te lebten. Ik nam twee
bu'ksen mee en sloop voorzichtig heb struik
gewas in. Ik had niet ver geloopen, toen ik
een jongeman zag die wov-stcldo met vier
Indianen. Ik vulde mijn buks en schoot een
Indiaan dood die neb de jongeman met zijn
dolk wilde doorboren, den tweeden gaf ik
een schop tegen.zijn lijf, zoodat hij bewus
teloos neerviel, de t-weo anderen namen
daarop de vlucht. Ik keordo naar de jonge
man terug en stak hem glimlachend de hand
toe. Do jongeman bedankte mij hartelijk en
gaf mij als aandenken een kruis. Daarop
wou hij weer weggaan maar ik vroeg waar
hij naar toe ging. Hij zei 'het en daar hij
naar hetzelfde dorp ging als ik, vergezelde
ik hem en vond in hem een trouw OhristeA
on een trouw vrioud."
- Tijgerklauw.
Zijn laatste woord.
Er was ëens een landman, die braaf en
godsdienstig was. Deze man kreeg kanker
aan zijn tong. Hij ging naar een dokter
onaar deze kon hem niet helpen, maar gaf
hem den raad om naar een professor te
gaan. Misschien, zoo sprak hij, „kan hij U
wel helpen". Zooals de dokter gezegd had
deed nu de landman en ging naar dien ge
leerde. Deze zeide, ik kan U wel helpen,
tmaar dan zal u de spraak moeten missen.
De landman dacht even na en zei toen, „heb
moet maar gebeuren, zonder spreken zal ik
ook wel door de wereld komen". Nu werd
er bepaald cp-welken dacr de lnndman zou
moeten komen. Op den bepaalden dag ver-
scheen de landman en werd naar de opera
tiezaal gebracht, Hier waren de professor
en eenige znstess en, leerlingan breen. Nu
zeido deze, U zal Uw spraak moeren missen
en zeg nu uw laatste woord. Alle luisterden
met gespannen aandacht en eind "lijk zer hi*
langzaam: „Geloofd rij Jesus Christus in
allo eeuwigheid amen".
„Amen" antwoordden de aanwezigen. Hij
had zijn laatste woord gesproken.
Clasina Hekker Jd. oud 12 jsat
Dorpsstraat B 252. Warmond.
ALLERLEI.
..Jongen", zei vader toen hij het ouderlijk
huis verliet, neem een wijzen raad van rnij_
aan en antwoord nooit meer dan je ge
vraagd wordt.
Dat zal ik doen, beloofde Jan en bil
hield woord.
Is mijnheer Bos thuis? vroeg hem on
een goed-en dag iemand, die veel zaken had
gedaan met de firma, waar Jan als knecht
in dienst was. en, nu hij toch in de stad
was, den patroon eens kwam bezoeken.
Neen mijnheer, antwoordde Jan.
O, dan kom ik straks wel even terug-
Na een half uur werd dc deur weder mi
door Jan opengedaan.
Is mijnheer Bos thuis?
Neer., mijnheer!
Dan zal ik vanavond nog maar eens
terugkomen.
's Avonds schelde de bezoeker weer
aan en vroeg Ja-n, die hem de deur opende::
Is mijnheer nu thuis?
Neen mijnheer!
Denk je dat Mijnheer aauw thuis hemt.
Neen mijnheer, ik denk het niet.
Waarom niet?
Omdat mijnheer dood cn begraven is.
Bezoeker af.
Zoek maas* uit.
„Leelijkë. ondeugende jongen, waarom sla
je dat hondje zoo? Het stomme dier heeft
je toch niets gedaan?"
Niks gedaan?
Die jonge hond z'n ouwe hond is van bans
Krak cn dc moeder van baas Krak der meid,
wil mijn moeder de drie stuivers niet beta-]
len voor "b wasschen van haar muts.
Bewijsstuk.
Een onderwijzer tracht zijn leerlingen heb
bewijs te leveren, wat. een bewijsstuk is en
noemt eenige voorbeelden, bijv. ccn J:\vitan-,
tie is een -bewijsstuk, dat een schnhl is be
taald.
Wie van jullie weet nog een voorbeeld.
Dc kleine Jan zegt: 'n blauw oog mijn-,
heer, is een bewijsstuk dat ik gevochten»-
heb.
Een rekenmeester.
In dc klas is Mijnheer bezig het getal 9 to-
loeren.
Let nu eens good op Piek. Als ilc je zesj
konijntjes geef, en daarna nog drio, hoeveel!
konijntjes heb je dan?
•—Elf Mijnheer!
Mis. Ik zal het nog eens zeggen.
Ik geef je zes konijntjes cn nog drie erbij,j
hoeveel zijn er dat? v
Elf Mijnheer. t
Hoe kom jo erbij, zes eh drie is tool*
geen elf, zou ik denken.
Bij mij wel, Mijnheer! Ik heb nog twef
konijntjes thuis.
Dc Ke<Lj