Mol van verhitting en distillatie. Toch ft'vooral Duitschland weer dio berei- technisch bijna vervolmaakt door ho- ontalo retorten to bezigen waar een aan met hout beladen- wagentjes tegelijk in .ion gereden en tezamen worden be- 'ulu j-elfs zijn or al fabrieken waar 40 K3 hout te gelijk kan worden gedistilleerd t i'ffcns vakmensclien is deze hoeveelheid hier "te groot en bestaat er dan gevaar je distillatie niet volkomen is, waar- Jcor de houtskool minder geschikt is voor psboudelijk gebruik. De Zljn we veranderd! Wie on er herinnert zich niet de nu welhaast le- cerdarische kolenbranders! En al was de bereiding van houtskool toen primitief het hout werd opgestapeld, in brand gesto- -n cn gedeeltelijk afgedekt met graszoden Lwrna men het langzaam liet verkolen toeft is het een bewijs daarvoor dat Lis eeuwen geleden het nut van het ge bruik van houtskool werd ingezien. Zelfs de oude Egyptenaren kenden doze brand- s,0f al. Al gingen in den tijd van do ko tbranders do teer en verdere bijproduc- 1 verloren! men maakte houtskool! gn nu waren wij hier te lande deze brand stof hcusch wel wat vergeten! Doch wij kunnen die niet missen, ondanks steenko len gas, electriciteit! Wij waren houtskool vergeten zooals men weieens een goeden vriend vergeet en later bespeurt dat men niet buiten hem kan. Toch zal houtskool weder een plaats veroveren in onze hui gen, in eene nieuwe gedaante, als „Che misch zuivere houtskool" omdat deze brandstof vele en goede eigenschappen be zit en zoo zindelijk is in het gebruik. Neemt een proef er mede en gij zult later zeggen „hoe kon ik er buiten?" Hc.fc is een aloude brandstof welke is te ruggekeerd tot de menscliheid. Dat bet ge- jbruik er van reeds weder even veelvuldig 'moge worden als in vroeger tijden nu de moderne techniek er een brand stof van heeft weten te maken! „Mxlgm." Een praatje over parapluies. In onzen tijd wordt de parapluio niet meer uitsluitend als een gebruiksartikel beschouwd, doch tevens als luxe-artikel, waarbij de goede smaak zijn rechten laat gelden. Tegenwoordig meet daarom zelf3 elk onderdeel der parapluio „niveau" heb ben. De parapluiefabrikanten hebben ingc- zieD, dat het in hun belang was, ook in hun artikel een mode to creëeren. want modo brengt variatie en variatie brengt geld in. De punt der moderne parapluie is niet Deer een stokje «onder pretentie, niet meer spits. Integendeel breed, bijna log, opdat er plaats is voor versiering. Zij is ingelegd met ivoor of hoorn of van snij werk voorzien. Do knop wordt vervaardigd uit 'n massief stuk kostbaar hout, ingelegd met elpenbeen of parelmoer en versierd met exotische figuren en vertoont gesneden Japansche dieren-figuren, Perzisch schil derwerk, peinzendo sphinxen, Egyptische afgodsbeelden. Het hout is liet kostbare materiaal der Zweedsche berkeboomen. en heel licht, zoodat do parapluio ondanks haar aanzienlijke dikte heel weinig ge wicht heeft. Do moderne parapluie kan met de mooiste parasol wedijveren cn er wordt evenveel zorg aan besteed. Do elegante vrouw draagt het rijk ver sierde monumentale voorwerp onder haar arm met den knop naar voren en plant do punt niet meer manhaftig op den grond. WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT (2do helft Februari) Nadruk verboden.- In den staltijd heeft do veehouder zijn veo dagelijks onder de oogen en kan aan de voeding en verzorging der dieren meer aandacht wijden dan in de zomermaanden. Bij het voederen van fokdieren moet on derscheid gemaakt worden tusschen man nelijke en vrouwelijke diercu. In den dektijd vooral moet het rantsoen der eerste vermeerderd worden met een voeder, dat rijk is aan gemakkelijk verteerbaar eiwit en aan phosphatcn, dus met eieren, koek en haver.-Buiten dektijd is in den regel gewoon onderhouclsvoer voldoende. Vroegwijze en andere dieren, die grooto neiging tot vetaanzetting hebben, moeten in het bijzonder matig gevoederd worden. Bij de voeding van drachtige dieren clenke men er aan, dat zij wel in een goe den voedingstoestand moeten gehouden worden, maar niet mogen worden gemest. Phosphorzuur en kalk mogen naast eiwit, in het voedsel niet ontbreken; in 't laatst van den draagtijd zij do gift daarvan ech ter matig. Gaat men tot het mesten van een dier over, dan overtuige men zich of het daartoe in een gesehikten staat ver keert. Daartoo moet het lichaam zijn voor bereid, n.l. om een grootere hoeveelheid mestvoer te kunnen verwerken. Dit ge schiedt het best cloor geleidelijk aan het dier tamelijk wat eiwitrijk voeder toe te dienen, waardoor hot in een beteren voe dingstoestand geraakt. Bij proeven in En geland zoo deelde Prof. H. M. Kroon mee is gebleken, dat bij dieren, welke eenmaal in een goed ge-voeden toestand zijn, door het mesten bijna 10-maal meer vet dan vleesch in het lichaam ontstaat. En te Göttingen werd gevonden, dat bij het mesten van éénjarige hamels in 't ge heel geen vleesch gevormd werd. Bij los weer is de zandboer al weer druk al weer druk: hij mest zijn akkers en weiden, en laat de ploeg niet rusten. Er wordt nog geregeld gedorscht, daar voor heeft men nu nog den lijd. In de volgende maand wordt het drukker. Al wat er hersteld moet worden aan werktuigen, akker- en melkgereedschappen, late men nu door smid en timmerman verrichten; dan is het in orde als men het noodig heeft, en oolc do ambachtslui kunnen het nu het beste wacliteu. In don tuin en op het erf begin nen do werkzaamheden weer 'te komen. Grasveld of gazon wordt afgeharkt, de molshopen worden er geslecht, de oneffen heden en gaten gelijk gemaakt. Dan kan men) mesten, hetzij "met kunstmest: per are 6 a 8 kilo Thomasmeel of super, 4 a 5 kilo patentkali en 3 kilo zwavel zure ammoniak, of met stalmest. Een mengsel van tur/strooisel en gier is uit stekend om een friscli-groen gazon te krij gen. Nu de zaaitijd aanbreekt, boude men zich in het algemeen aan dezen regel: Zaai niet te dik! Veel zaad wordt verkwist. Dit geeft niet alleen zaadverlies, maar bederft min of meer den oogst, om dat de plantjes te dicht op elkaar komen te staan, spichtig opgroeien, en veelal te zwak zijn om met succes te worden ver plant. Indien het niet vriest, geef dan nu uw zorg aan de aspergebedden: baal er den grond gedeeltelijk af, tot op een hand- breed-dikle; vul de geulen met verdunden koemest en doe dan na eenige dagen de aarde er weer op. Zie uw bakken na: Wat in Januari gezaaid is, komt al aardig voor den dag. Groeit de bloemkool tegen het glas, licht de hak dan\/at in de hoogte. Sproei ze met water, dat door do zon iets verwarmd is, want bloemkool houdt van veel vocht. Staan de wortelen er op, dan zullen ze allicht te dik staan en moet go ze dunnen tot op 3 c.M. ongeveer van elkaar; tlaarna flink gieten, bij goed weeï luchten. Ge kunt nu de bloeinheeestera snoeien: de pyramidevormigen moet go op een paar oogen na insnijden, dan blijven de struiken goed gevuld. Zie de leibloemen aan schuttingen en muren na, maak ze wat los; achter de handen, waarmee ze vastgemaakt zijn, schuilt vaak veel onge dierte. Een bespuiting met een vruchtboom- carbolincum-emulsie (6 a 7 procents), voor het einde dezer maand, is doelmatig. Hebt ga die niet, hoen dan do latten goed af. Go kimt nu uw frambozen verplanten, wat om de 3, 4 jaar dient te gebeuren. Om de struiken, wc-lko blijven staan, spit ge den grond diep los, 3 a 4 voet, na eerst stal- of kunstmest te hebben uitgestrooid. G. B. Werkzaamheden in den gresntentuin. Zij, die in het gelukkige bezit zijn van een groentcnluintje, kumien nu reeda een begin maken met het zaaien van vroege groenten, mits ze een tuintje hebben, waar van de grond niet te zwaar is en do wa terstand niet te hoog. Om vroeg spinasie te kunnen oogsten uit eigen tuin, moet men nu reeds een stukje zaaien. Voor dit doel moet de grond flink omgespit zijn of worden en men dient het mesten natuurlijk niet te vergeten. Direct over het gespitte land kan men pl.-m. ons zaad per M2. regel matig uitzaaien en dan kan men het zaad onder har ken of als men een klein stukje gezaaid heeft, kan men er pl.m. 1 cM, dik aarde overstrooien. Do musschen kan men eraf houden door ei* zwart naaigaren onge veer 25 c.M. hoven den grond over te 6pannen. Het spreekt haast wel vanzelf, dat het beste en warmste plekje moet opgezocht worden, b.v. voor een muur of schutting aan do zonzijde. Vervolgens kan men wat vroege worte len zaaien, liefst op een yruchtbaar los stukje grond waar geen versche mest on dergespit is. Verscho mest veroorzaakt n.l. heel dikwijls verschillende kwalen bij wortelen. Men gebruikt pi m. 2 tot 3 gram wortc- lenzaad per M2. Do benoodigdc hoeveel heid zaad wordt eerst gemengd met een twintig-voudige hoeveelheid zand, dat ver gemakkelijkt het uitzaaien. Is het zaad uitgezaaid,'dan kan men het weer onderharken of onderstrooien met losse aarde, op dezelfde manier als hij spinasie is aangegeven, echter vooial niet te diep. Als men het zaad goed bewerkt heeft, moet men niet ie spoedig wanhopen, want wortelenzaad kan soms heel lang werk hebben cm lo ontkiemen. Zoodra het zaad goed uitgekomen is (zoowél de spi- nasio als de wortelen) dan moet men er zoo spoedig mogelijk het te gelijk ver schijnende onkruid uitwieden en des noods de wortelen wat uitdunnen. Do spi nasie. staat hoegenaamd nooit te dicht op elkaar, vooral niet in het vroogo voor-a jaar. Do liefhebbers van grooto booncn (Jo-- dGnbooncn of Moffenboonen) kunnen hun;' geluk beproeven met zo voort lo kiemen I op een beschut plaatsje. Men legt do boo-.' nen ongeveer 4 c.M.*' diep, zoo dicht mo gelijk hij elkaar (niet tegen elkaar), en' wanneer ze goed en wel boven den grond zijn, moet men zo ui (planten op regels, dio 80100 c.M. van elkaar staan. Op de-n regel kan men zo 8—10 c.M. van elkaar zetten. Do hoofdzaak is, dat ze goed diep komen to staan. De lange penwortels - mag men wel wat inkorten, daar heeft men. maar last van cn voor de boonen is het eer vóór-, dan nadeelig, omdat ze das to spoediger bloeien en vanzelf ook vroeger boonen geven. Zoodra men de boonen op do regels uit-, geplant heeft, kan men er weer spinasie, radijs, raapstelen, snijsla of bitter kers op éen rij tusscheuzaaien, (wo zijn dan weer oenige weken verder in de tijd, nietwaar)." Voor do groote boonen geoogst worden, zijn deze artikelen al geoogst, zoodat men er dan toch goed doorïoopcn kan. Voor do soorten die men gebruiken moot is het beste, een prijscourant van een eo- lieden zaadhandelaar te raadplegen cf hem anders even een briefje te schrijven met uw verlangenlijstje. DE HAGEDIS. De opdracht van mijn oom "Richard was mij zijn zeer onaangenaam. Tk had heele- maal geen verstand van edelgesteenten en was dus niet de aangewezen pe:secn ..cm het schoonste halssieraad van de wereld1* to koopen. Wat hij daarmee doen wilde? Ik wist het niet. Zou hij daarmee oen damo willen 'huldigen? Ik had het altijd als oen.1:, uitgemaakte zaak beschouwd, dab oom Bicbard ongetrouwd zou bli'vcn. Niet om dat ik 'hoopte, och neen, zijn gold had ik gelukkig niet noodig en ook al bleef hij, ongetrouwd, kon 'hij v»or mi in part er mee doen wat hij wilde. Maar ik kon nu een maal genegenheid voor een levend men- schenkiml niet vereenigen-met soms buiten-, gewone liefde voor geraamten van allerlei liefst voorwereldlijke dieren. Tnt-u-ssclier» moet ik toegeven, dat in den laatsten tijd: zijn geestdrift voor de wetenschap wel wat bekoeld was. Juist werd in deze dagen de merkwaardige versteening van een voor wereldlijke hagedis te knop aar gebeden. Sinds jaren tang was deze hagedis het voor werp geweest van ellenlar.ee disputen tns- sehen mijn oc-m en den professor der ge oio- EIND GOED, AL GOED. XLIV. Toen ik wakker werd en tot bezining bram, het leege en duffe uit mijn hoofd ge weken was, zag ik een zuster voor mc en kwam tot de ontdekking dat ik sedert drie weken in het. ziekenhuis lag. Het had niet veel gescheeld, of ik was mijn goeien Jan gevolgd of wel ik was volslagen krankzinnig geworden. Ik mocht nog niet veel praten, «ei de dokter. Ook toen hoorde ik hoe de begrafenis was afgeloopen en waar klein Marietje was. De begrafenis was zeer indrukwekkend en plechtig geweest. De heele buurt was op de been geweest en had hem de laatste eer bewezen en zusje was al dien tijd bij de buurvrouw gebleven. Ik inoest sterk zijn, had de zuster gezegd, ter wille van dat kleine onnoozele wicht, de eenige schat, die mij nog restte. En ik was «terk. k uit het gasthuis ontslagen was, moest ik zoo gauw mogelijk het kind tot mij nemen, en met het oog op onze spaar duitjes. die inmiddels en dat. behoef ik U tiet te zeggen, danig verminderd waren uitzien naar een kleinere woning en naar een werkhuis, om zoodoende den kost te verdienen voor mij en mijn kind. Voor een weduwe met een 'kind is dit ge makkelijker gezegd dan gedaan. Waar moest de kleine meid blijven, als ik de deur uit.was? Wie zou voor haar zor gen? Een hummeltje van een jaar kan tooli log niet op zich zelf passen. En nu kon ik 'el eens een keertje bij buurvrouw aanklop pen, maar dab geregeld doeiï, verveelt al o zoo i'-.uw en daar komt nog bij, dat ik mijn kinl "-et aan dc eerste de beste wilde toe- yevtrouwen, bang als ik was, dat men haar in mijn afwezigheid zou verwaarloozen. t Ik las in de krant, dat hier ter stede een inrichting bestond, waar men kinderen, over ig kon uitbesteden en waar men overtuigd kon wezen van een goede behandeling en zorgzame oppassing, zoodat ik in heb belang m'jn kind, dit. eenvoudig kamertje luuir- o, dat ik met mijn eigen netto meubeltjes oe'dijk kon laten inrichten. J-aur de maat van mijn lijden scheen nog Biet, vol te zijn. Ik trof het, met, mijn werkhuizen niet, ïocd en ik voelde me spoedig afen ïcbroken. ,.,Af ®^,*,oe moest ik', hoé ongaarne ook, nis blijven1, omdat ik me te ellendig voel- wei^eil gaaii. En dan? hacl men rilf1 Teer van een andere gezon- 'ir® en. kolere werkvrouw voorzien. Tot «W°tto niét meer kon uitgaan en zoo i ,.^6 ê'ing voelen, dat. alle werk zelfs i '"hlste voor me te zwaar werd. En fret eene meubelstuk' voor, het andere na 'der i°DS kniertje uitdragen', want hulp mi r9*eunin&sconimissie inroepen leek oo vernederend, zoo grievend, dat ik éver yan honger zou zijn omgekomen, dan een hand te hebben uitgestoken om een aalmoes te vragen of te bedelen. Misschien deed ik er verkeerd aan, mis schien zou ik in den alleruitersten nood an ders gehandeld hebben. Men weet niet, waar toe een mensch kan komen, die geen uit komst meer ziet, want honger is een scherp zwaard niet waar? maar toch!wie zal het mij kwalijk nemen te hebben gehandeld zooals ik handelde', ik, die altijd zelf mijn brood verdiende op eerlijke wijze. Mij dunkt Mevrouw Wagner, men moet geboren zijn om te bedelen. Ja, Truida, zeg.dat wel! Het zijn juist de huisarmen, die te beklagen1 zijn. Zij heb ben eergevoel en gevoel van eigenwaarde. En juist daarom zullen zij liever gebrek en honger desnoods lijden dan de hulp in te roepen van die lichamen, die tot hulp en steun aangewezen zijn. En dit zeg ik bij ondervinding. Ziedaar Mevrouw mijn geschiedenis naar waarheid geschetst-. En nu kan ik niet anders dan dc-n goeden God dubbel te be danken voor Zijn Ondoorgrondelijke wegen-, waarlangs Hij mij u deed kennen. Ja, Truida, zoo ziet men weer de waar heid, dat de goede God niemand zwaarder beproeft, dan hij dragen kan. Maar met- dat alis het knapjes laat geworden. Ik kom teiug; misschien morgen misschien /ver morgen. Dag cn uur kan ik niet precies be palen. -Er rest me van de week nog zoo'n boel te doen. IJ kunt komen', al-s u verkiest. U zijt ons altijd welkom! Dat weet ik Truida. 'Als ik weer kom, zal ik jc ook vertellen van mijn man' en mijn kinderen en tevens van de plannen, dio ik heb, want dit is geen kamer en geen om geving voor jou en Marietje. Je moet er uit; je moet lucht en licht en zonneschijn heb ben. En in 't voorjaar bloemen en rondom je heen het gezang onzer vogeltjes. Dat zal je goed <loen„ en dan zul je weer de oude wor den en zal Marietje, maar neen!ik moet gaan, anders heb ik alles verklapt. Dag Truida, dag Marietje!Weg is Me vrouw Wagner! Weg rolt 'het rijtuig in ge- strekten draf en achter blijven moeder en dochter, in een. stemming, waarin iets ligt reeds van dio der Lente-koninginnc, die bloemen strooit op ons pad en blosjes too- vert cp bleeko wangen enons hart doet sneller kloppen van al het sclioonc rondom ons heen! Do Redacteur. (Wordt vervolgd). Mis. Bobby-baasje in z'u bedje, Wacht op kruisje en op zoen1, Moeder echter voor den spiegel, Heeft iets anders nog tc doen. It Kapsel moet nu opgestoken, Piek'rig hangen hier en daar Losse sprietjes uit de vlechten Van 't weeld'rig sluiko haar. Do bewerking gaat beginnen. Bob de oogjes al half tce, Ziet de uitgehaalde spelden:' „Ga je de haartjes plund'ren, moe? „Heb je al die vinnige pikten „Zoo maar in je hoofd bewaard; „Een ander speldkussen koop ik, „Voor je, als je wee-r verjaart." Grooter worden steeds dc oogjes:' Weg is nu de elaap al lang. Toen een vlammetje ging flikkeren], Met er overheen een tang. Goed verwarmd zou deze lokken Toov'ren in Moe's steile haai-, 't Wazig ringelrookje toonde, Dat ze voor 't gebruik was klaar. Even knetterde 't vloeitje, Dat de vuurproef moest doorstaan' En een heel licht 'brand'rig geurtje Dreef uit diepe voren aan, Door de tang in 't haar geploegd. Verwekkend zoo den -schijn, Van golven, die uit de natuur, Er heelemaal niet zijn. 'n Stem komt uit 't kleine bed. „Toe mees vertel 'b me vast: „Hebben alleen de vrouwtjes, zeg, „Van koude haartjes last? „Voor koude voetjes is een kruik, »Zoo knusjes warm en fijn, „Maar hoven op 't hoofd gelegd, „Deed ze misschien wel pijn!" Moes luisterde naar 't gesnap Uit kleinen kindermond, Die gelukkig er nog niets van wist. Dat ijdelhcid bestond. Tot antwoord gaf ze hem éen k Ook 't kruisje lang verwacht En wensohte, een tikje toch beschaamd, Haar schat.je goedennacht. s Goud-Elsje, Waar ik van houd. Ik houd van jou, mijn jongen, Dit uit ferme, flinko longen Uitgalmt je levenslied. Die stoeit, ravot en speelt Vol lust en leven en steelt Der oud'ren hart, of zou het niet! Ik houd van jou, imijn kind. Dio bovenal de waarheid mint En om die waarheid vreest geen straf. Die geen schuld op and'ren laadt, Maar eerlijk door 't leven gaat, En haat wat valsch zou zijn of laf. Ik houd van jou, die d' armen geeft En niet deize medeleeft. Hun toont je goede 'hart, Waar de valschaard schatert van de pret, Geen nieêlij kent noch er op let, Of hij soms de oorzaak is' van smart. Ik houd van jou, die vedht als 't moet, En. niet als de onnoozele bloed Het pad der hazen kiest en Ioopen gaat, Ofschoon 't recht is aan zijn kant! 'Neen. ik houd van dien fermen klant, Die z'n mannetje rustig wacht en.staat. Ja 'k houd van jou, gezonden, vrind. Die storm trotseert; en scherpen wind, Laat rozen toovn op je koon. Die straks op de spiegelgladde haan Lustig zwiert al af en aan Enprijsjes krijgt tot loon. Dc houd van n echten jongen; Zijn roem is vaak bezongen, Maar verdient 't dubbel en dwars Hij is 't beeld van ons voorgeslacht. Vol stoere, frissche kracht En moed-en geest, van karakterloosheid wars. Ocm Wim. Die ondeugends wind. Het mooie zachte, lenteweer, lokte Mien- tje tot een wandeling. De mooie pop, welke zij pas gekregen had. toen zij jarig .was, moest natuurlijk mee. Het popje was zoo moei met- dat leuke hoedje op, en dat wilde zij zoo, graag aan elkeen laten zien. Jammer dat 'het zoo becon te waaien. Het kleine meisje stapte flink door, maar o weeOp de brug nam een ruk wind popjes hoed mee. Mientje liep hem achterna, maar het hoedje rolde vlugger voort, als Mientjes beentjes Ioopen konden en het hoedje rolde in het water, O. wat kwamen er toen traantjesMaar gelukkig daar kwam Jan met. een vischhengel aan. Even probeeren of hij ook dat visclije kon vangen. Hij moest 'heel vlug zijn, want de -stroom voerde het hoedje mee. Eindelijk had -hij het te pakken. En onder groote vreugde nam Mientje het hoedjo van hem aan en liep er vlug mee naar huis en lachte nu den boozen wind uit, dio haar niet meer deren zou. Wim v. Dijk, Boelofarendsveen. Een Indlanen-verteliing. Zooals men weet zijn de Indianen meestal heidenen, daarom schrikken zij ook niet voor een moord terug. Een reusachtige kerel, die een Christen was, vertelde het volgende „Op een sehoonen mórgen zat ik bij een groot vuur dat ik met mijn neger aange maakt had. Opeens werd er een hulpgeroep gehoord. Ik gebood mijn neger te blijven zitten en op het vuur te lebten. Ik nam twee bu'ksen mee en sloop voorzichtig heb struik gewas in. Ik had niet ver geloopen, toen ik een jongeman zag die wov-stcldo met vier Indianen. Ik vulde mijn buks en schoot een Indiaan dood die neb de jongeman met zijn dolk wilde doorboren, den tweeden gaf ik een schop tegen.zijn lijf, zoodat hij bewus teloos neerviel, de t-weo anderen namen daarop de vlucht. Ik keordo naar de jonge man terug en stak hem glimlachend de hand toe. Do jongeman bedankte mij hartelijk en gaf mij als aandenken een kruis. Daarop wou hij weer weggaan maar ik vroeg waar hij naar toe ging. Hij zei 'het en daar hij naar hetzelfde dorp ging als ik, vergezelde ik hem en vond in hem een trouw OhristeA on een trouw vrioud." - Tijgerklauw. Zijn laatste woord. Er was ëens een landman, die braaf en godsdienstig was. Deze man kreeg kanker aan zijn tong. Hij ging naar een dokter onaar deze kon hem niet helpen, maar gaf hem den raad om naar een professor te gaan. Misschien, zoo sprak hij, „kan hij U wel helpen". Zooals de dokter gezegd had deed nu de landman en ging naar dien ge leerde. Deze zeide, ik kan U wel helpen, tmaar dan zal u de spraak moeten missen. De landman dacht even na en zei toen, „heb moet maar gebeuren, zonder spreken zal ik ook wel door de wereld komen". Nu werd er bepaald cp-welken dacr de lnndman zou moeten komen. Op den bepaalden dag ver- scheen de landman en werd naar de opera tiezaal gebracht, Hier waren de professor en eenige znstess en, leerlingan breen. Nu zeido deze, U zal Uw spraak moeren missen en zeg nu uw laatste woord. Alle luisterden met gespannen aandacht en eind "lijk zer hi* langzaam: „Geloofd rij Jesus Christus in allo eeuwigheid amen". „Amen" antwoordden de aanwezigen. Hij had zijn laatste woord gesproken. Clasina Hekker Jd. oud 12 jsat Dorpsstraat B 252. Warmond. ALLERLEI. ..Jongen", zei vader toen hij het ouderlijk huis verliet, neem een wijzen raad van rnij_ aan en antwoord nooit meer dan je ge vraagd wordt. Dat zal ik doen, beloofde Jan en bil hield woord. Is mijnheer Bos thuis? vroeg hem on een goed-en dag iemand, die veel zaken had gedaan met de firma, waar Jan als knecht in dienst was. en, nu hij toch in de stad was, den patroon eens kwam bezoeken. Neen mijnheer, antwoordde Jan. O, dan kom ik straks wel even terug- Na een half uur werd dc deur weder mi door Jan opengedaan. Is mijnheer Bos thuis? Neer., mijnheer! Dan zal ik vanavond nog maar eens terugkomen. 's Avonds schelde de bezoeker weer aan en vroeg Ja-n, die hem de deur opende:: Is mijnheer nu thuis? Neen mijnheer! Denk je dat Mijnheer aauw thuis hemt. Neen mijnheer, ik denk het niet. Waarom niet? Omdat mijnheer dood cn begraven is. Bezoeker af. Zoek maas* uit. „Leelijkë. ondeugende jongen, waarom sla je dat hondje zoo? Het stomme dier heeft je toch niets gedaan?" Niks gedaan? Die jonge hond z'n ouwe hond is van bans Krak cn dc moeder van baas Krak der meid, wil mijn moeder de drie stuivers niet beta-] len voor "b wasschen van haar muts. Bewijsstuk. Een onderwijzer tracht zijn leerlingen heb bewijs te leveren, wat. een bewijsstuk is en noemt eenige voorbeelden, bijv. ccn J:\vitan-, tie is een -bewijsstuk, dat een schnhl is be taald. Wie van jullie weet nog een voorbeeld. Dc kleine Jan zegt: 'n blauw oog mijn-, heer, is een bewijsstuk dat ik gevochten»- heb. Een rekenmeester. In dc klas is Mijnheer bezig het getal 9 to- loeren. Let nu eens good op Piek. Als ilc je zesj konijntjes geef, en daarna nog drio, hoeveel! konijntjes heb je dan? •—Elf Mijnheer! Mis. Ik zal het nog eens zeggen. Ik geef je zes konijntjes cn nog drie erbij,j hoeveel zijn er dat? v Elf Mijnheer. t Hoe kom jo erbij, zes eh drie is tool* geen elf, zou ik denken. Bij mij wel, Mijnheer! Ik heb nog twef konijntjes thuis. Dc Ke<Lj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 11