I Icainiet oil 800~100Ö E.G. jiiicei. "VVio stal- en kunstmest beide geeft, I beeft van do opgegeven hoeveelheden on- I jreveer de belft noodig. Voorts zij nog op- I ,,'emerkf, dat men in plaats van slakken- [meel op kleigrond superphosphaat kan I gebruiken, en ook op zandgrond, indien de I besmetting laat in 't voorjaar-plaats vindt I in den regel neemt men dan van super I «en paar baal per bunder minder. I in plaats van kalk is voor hoogere, I roasere gildon kalkmergel aan te I bevelen, eveneens voor niet zwaar gras- I land. Voor mangel wortels moet het I kaiiriet ongeveer 2 maanden voor 't zaaien I ivoi'deu uitgestrooid; 40 pet. kalizout kan i den herfst, winter, of 't vroege voor- jaar aangevoerd worden; voor aardap pels is een vroegtijdig gebruik, vereischt. In don tuin: Snoei thans uw yruchtboomen! Zie vooral ook uw groote vruchtboomen na, ze moeten van f binnen ruim zijn, opdat licht en lucht er door kunnen spelen. Laat het weer het toe dan moogt ge nu wel al sommige groen ten zaaien: spinazie (breedbladscherp zaad), raapstelen, r a d ij s, w o t e- len, ook doperwten. Spinazie niet te diep' in -den grond, iets onderharken, daar- 5a vat vastplakken en met rijsjes bedek ken. Neem voor doperwten b.v. Bloemen- daalsche vroege. Het werk in de hak ken, de z.g. broeierij, kan nu ook begin- I nen: bakken uitgraven, met versch blad, b.v. eikeblad, dat gauw broeit, vullen, daarop ruigen paardenmest. Als het meng ^el gaat dampen, dan hét raam iets op om lo luchten. Vervolgens een voet aarde op brengen, en de bank is gereed om beplant j te worden met bloemkool, worte len, boonen en sla, welke op deze manier verzorgd kunnen worden, In de kas of ook in een bak, vooraf verwarmd met ruigen paardenmest, lean men in deze helft der maand reeds stekken pl .n- ten, o.a. van Golens verschaffelti, Hclio- throop, Alternanthera, Irecine, Acheran- I jus en Mesembreanthemum. Zoetjes ian het heeft nog zoo'n haast niet ian men ook vele soorten zomerbloe men gaan zaaien, waartoe men in 't-be zit moet zijn van een warme kasmet tangs, dat is een rabat, waar do pijpen onder door loopen, waardoor dus de grond op dat rabat verwarmd wordt. Op een warmen bak, verwarmd als hiervoor is aangegeven, kan het ook lieel goed. Men zaait het zaad in aarden schotels uit; fijn zaad licht bedekken, anders verstikt het. Bij vorstvrij weer is het nu een ge schikte tijd om zijn perzikboomen zoo noodig te verplanten; dit geschiedt in groote gaten, gevuld met 1/3 goeden tuin grond, 1/3 verleerden paardenmest en 1/3 bladaarde. DE STERRENHEMEL IN FEBRUART. Ons kaartje geeft, den sterrenhemel weer, zooals die wordt waargenomen den lsten Februari om 10 uur, den iödcn Februari om 0 uur en aan het einde van de maand om 8 uur. Opgemerkt zij, dat links het Oosten, rechts het Westen ligt. Do getallen duiden de namen der sterrebeelden aan, en wel als volgt: 25 Draak, 28 Boötes 0 Kleine Beer, 30 Grooto Boer, 45 Jachthonden, 33 Grooto Leeuw, 34 Kleino Leeuw, 35 Lynx, 46 Water slang, 1 Tweelingen, 37 Klein:* Hond 48 Eenhoorn, 38 Schip, 7 Grooto Hond. 40 Haas, 2 Orion, 3 Stier, 6 Wagenma, 4 Perseus, 47 Trian gel, 14 Ram, 42 Andromeda, 41 Cassiopeia, 39 Giraffe, 17 Gephens, 12 -= Zwaan. In de avondschemering valt Venus cp, die in het Westen den gehee- len sterrenhemel beheersclit. Nauwelijks is de zon achter den horizon verdwenen, of deze planeet is zichtbaar. Behalvo door haar heerlijken glans, die zelfs die van S i r i u s, de helderste vaste ster, belang rijk overtreft, is Venus herkenbaar aan haar rustig, geel licht. Als onze avondster onder is, trekt Si- rius, die in het Zuiden slaat, alle aan dacht. tot zich. Sirius is meer fonkelend, dus minder rustig dan Venus, en schil dert het mooist, wanneer slecht weer aan staande is. Aan den ochtendhemel zijn het Mars en Jupiter, die alle aan dacht vragen; den léden komen zij in con junctie en vormen een schitterend object van waarneming. Mercurius blijft morgenster. Den 20sicn hebben wij e-sn totale maan- verduistering. De maan komt verduisterd op, kan tegen half zes 's avonds te zien zijn, terwijl om 18 minuten na zes do eclips geëindigd is. De zon staat in W aferraa n, en komt den 19den in Vis sc hen. DE SIYI0KKELVR0UW. (Naar het Zwecdsch). r:~ Op zekeren middag trad. ik heb kantoor binnen om te zien of er in.mijn afwezigheid soms boodschappen waren gekomen, want ik 'had voor den. patroon geruianen tijd bui ten vertoefd. Ik vond toen onder meer deze woorden op de lei: Tc 7 uur een vigilante voor mijnheer T. in de Drcttingstrgat, cm naar Hagalund te rijden. Het was neb acht maanden geleden, dat ik tegenwoordig was bij een onaangenaam ■fcooneel, dab toen. tusschen den ma-mufacbu- rier T. en zijn vrouw werd afgespeeld en nu kwamen mij plotseling de scheldnamen te binnen, die deze heer zijn echtvriendin had toegevoegd. Ik had daarom een heftigen af keer van dien man gekregen, die zijn vrouw zulk een krenkende behandeling deed on dergaan. Ik besloot dadelijk zelf de plaats op den bok in te nemen en die niet aan de knechts over te laten en mijnheer T. in persoen naar Hagalund te brengen. Hoe ik op die gedachte kwam kan ik zelfs u nog niet zeggen. Lag het in mijn bedoe ling de paarden op hol te laten slaan en den kerel op die manier den nek te doen breken? Onzin, want dat ware immers me! mijn makke ressinantje een onmogelijk heid geweest. Het is alsof men gaarne goede menschen ontmoet, cm door hun omgang zelf wat be ter te worden en slechte lui, om hun een weinig ergernis en teleurstelling te bezor gen. Ik zette daarom mijn glimmenden leeren hoed op, stak mij in mijn lange winterjas en hield op den bestemden tijd met mijn rijtuig voor de woning van mijnheer T. s'til. Het duurde niet lar.g of hij kwam zelf naar buiten, niet vergezeld', zooals ik meen de dat geschieden zou. door een dame, maar door een jongen man dien ik als een zijner winkelbedienden herkende. Getrouw aan de rol, die ik mij had voor genomen te spelen, opende ik het portier, sprong op den 'bok en legde de zweep over de paarden. Het was een sombere, regenachtige Sep tembers vond. V/ij kwamen zonder een enkele buitenge wone ontmoeting te Hagalund waar ik aan de herberg .stilhield. De koopman en zijn be diende traden 'binnen en ik nam in de vigc- lante plaats, waar ik op mijn gemak de ko mende dingen afwachtte., want ik achtte •het beter cm mij in liet costuum, waarin ik mij voor dezen avond gestoken had, niet in de herberg te laten zien. En zoo zal er ongeveer een half uur ver- locpen zijn, toen de bediende naar buiten kwam met het verzoek om aan de achterzij de van de herberg 'te kometf, aan welk ver» hangen ik voldeed. Ga jij maar in de koffiekamer, voegde' hij er aan toe, dan kun je voor rekening vaii den patroon een borrel of een flesch bier bestellen, maar maak een beetje voort, raat zoo aanstonds moeten we weer verder. En zonder mijn antwdord af te wachten dat ik maar liever niets zou gebruiken, vloog hij weer naar binnen. Trouwens, eert zoodanig antwoord had hij zeker in het ge heel niet verwacht. Ik ging nu in het voorhuis staan, alleeu met de bedoeling om mij tegen den regen to beschutten. Het duurde niet lang, of ik hoorde stappen op de trap die van do bo- venvertrekken naar het voorhuis leidde. Weet je wel zeker, dat de koetsier in de koffiekamer is? hoorde ik den manufactu- rier vragen. Beslist mijnheer, antwoordde de be diende en u'kunt er van op aan, dat hij er niet vandaan zal komen, zoolang, er nog een druppel in de flesch is. Mooi zoo, later we dan heel voorzich tig de jeugdige sehoone naar buiten dra- geft. Zie je wel. dacht ik. dat er weer een vrouw b:j in het spel is. En nieuwsgierig om er achter te komen, waarom de jeugdige schoon© zpo voorzichtig moest worden weg gedragen en waarom ik gedurende dien tijd in de koffiekamer had moeten vertoeven, verb org ik-mij 200 goed ik kon in een duis ter hoekje 'bij de trap. Zoo stil en behoedzaam mogelijk kwamen de beide heeren nu de trap af. Zij droegen een lichaam, dat, te oordeelen naar hun gehijg en gesteun!, buitengewoon zwaar moest zijn. Zij gingen mij voorbij zonder mij op te merken. Nu ging het dc gang door en de deur uit. Daarop werd voorzichtig heb portier geopend en de zware vracht werd met behoedzaamheid op de bank gezet. Ein delijk hoorde ik liét portier dichtdoen. Nu keerden beiden met vluggen tred terug en spoedden zich, onder gedempt gegichel en gepraat, weer naar boven. Met een paar stappen was ik bij het por- tier: do gordijntjes voor de ruiten waren neergelaten. Ik deed het portier open en keek naar binnen. Het was er duister als het graf, maar toch meende ik daar op de bank voor mij een vrouw te ontwaren, gehuld in een regenman tel en met een hoed met dikke voile op het hoofd. Zij verroerd© zich niet. maar zat doodstil. Zal ik u dc deken over de knieën leg-? gen? zeide ik, cm mijn brutaliteit te recht vaardigen. Het is orrr koud en vochtig van avond. Geen antwoord. Juist wilde ik mijn vraag herhalen', teen een gerucht achter de deur der koffiekamer mij zoo spoedig mogelijk het portier deed sluiten. Ik plaatste mij voor EINO GOED. AL GOED. XLII. Het rijtuig stond stil en mevrouw haastte 5ich de hel over te halen. Eer Jan heb por der gesloten had en het paard ten te eken i goede verstandhouding over den bree- den nek geklopt had, is mevrouw naar bin- Hen geweest en nu wordt het plan nader intwikkekl, dat onder het verhaal van Iruida en nu onder het rijden van alle kan- jen bekeken is. Do timmerman-aannemer, de zaaigelastig lo van Mevrouw Wagner, zal haar plan ten fltyoer brengen en hij belooft haar, dat, ser twee maanden verstreken zijn, aan haar ïensch voldaan is en zij vast en zeker'alles jol vinden jn een toestand zooals Mevrouw ftagner zich dien wenscht. Tevreden over dit onderhoud cn innerlijk log meer tevreden over dit sehoone werk der naastenliefde, dat ging voltrokken wor den, ging mevrouw Wagner eindelijk naar fiiiis, terwijl Jan, uit haar opgewektheid en. ïroolijkhedd de gevolgtrekking maakte, dat it iets bij zonde ra te gebeuren stond maar fiij toonde dit door blik noch gebaar. En Tan had het inderdaad bij het rechte eind; 3ooals wij zullen zien. Toe moedertjeschrei nu niet meer. Mc vrouw Wagner beloofde voor ons te blij- '»en zorgen en ik zal wel mijn best doen om J door mijn liefde het leven zoo aangenaam "Hogelijk te maken. zult eens kijken als ik groot ben, hoe i voor u zal werken. En dan zal ook mijn ?oed vadertje in den hemel blij zijn, niet "Jaar moeder? Als ik eens niet meer naar School ging en nu al wat begon te verdie nen, al was het maar een beetje. Ik zou al boodschappen kunnen doen en zoo van alles .fat...Wat dunkt u daarvan moeder? - Neen, neen lief kindDat kan niet. Dat niet. Ja bent een lief, braaf kind van toe. Ik twijfel niet aan de goeden wil. Maar Je bent nog te jong cn te klein om geld te verdienen. Nu moet je leeren'.. veel leeren. iWao in de wereld vooruit wil, meet weten, Veel weten. Als de Kerstvaoantie uit is, gaat mijn klein meisje weer naar school en I n l}ast mijn kindje goed op en zorgt zjjr dat de onderwijzeres niet over haar te kla- 1 ^*n ^an ken ik tevreden en dan Mij genoeg gedaan! 'Neen Marietje: ieder kind moet veel lee- *en, anders kan het- niet in de wereld voor tot komen. Domme kinderen brengen het Boort ver. 'Wat zou je vadertje wel zeggen, als hij tog van uit den hoogen hemel, dat Marietje ®t naar school ging, maar werken zou, in plaats van leeren op een leeftijd, waarop ||.en onbel kind nog werken mag. Dan' zou BD was niet over tmij tevreden zijn en zou ik belofte niet nakomen ook. Ik beloofde 1 hen, dat ik goed op je zou passen cn goed voor je zou zorgen en dat ik jc zou groot brengen als een braaf, eerlijk en katholiek meisje. En die belofte je vader gedaan, wil ik nakomen, al zou ik daarvoor nog meer ar moede moeten lijden. Weet wel Marietje, dat alles wat wij loe ren, ons later goed te pas komt. Kennis is meer dan geld cn goed. Kennis kan ons niet worden ontnomen: geld kunnen we welver liezen. En dan? wat is veer mijn klein meis je weggelegd? De goede God weet liet. Leer daarem zooveel je kunt, dan zul je later een betere plaats in do maatschappij kunnen in nemen als je'moedertje ooit kon krijgen. Ja, moeder, dat zal ik! Ik zal goed leeren cn braaf oppassen en in school geen roden tot klagen geven. Maar verstond _u wel, wat Mevrouw Wagner zei, voor ze ver trok: het grootste leed is geleden, wat zou dat moeten beleekenen? Dat weet ik ook niet kind; wij zullen afwachten'. Och ik beu zoo blij moeder! Ik ben nog blijder dan ik zeggen kan. Het is alsof de muschjes het ook al begrijpen. Kijk eens moeder, daar zitten cr drie in de goot en kijken naar binnen! Ja kindje! Dat begrijp ik heel goed. Jij hebt zeker vanmorgen wat kruimeltjes brood uit het raam in de goot geworpen en dat hebben die kleine bekjes opgepikt. En nu komen ze kijken of cr nog niet wat over schiet, voor zc slapen gaan. Kijk Marie-t— zoo meest het altijd in dc wereld gaan. Wie te veel had, moest van het te vele aan min der bedeelden afstaan. Dat wil O. L. H. ook zoo. Wij moeten in den winter vooral dc vogeltjes niet vergeten. En kijk! toen we niets hadden, en niets strooiden kwamen zc niet of zelden en rukomen ze ons goe den dag zeggen er.*tegelijkertijd ons her inneren aan onzen pliclifc. „Toe Marietje. haal eens een sneetje brood en kijk eens hoe dj£ hongerig* bekjes smul len." Marietje haast zich om wat broodkostjes te kruimelen cn ziet boe de muschjes in een wip alles co hebben en boe ze guitig naar binnen kijken, alsof ze zeggen wilden: dank je wel Marietje! dank je wel! mor gen komen we terug. Zc zullen morgen ook terugkomen. Dc stom mee dieren weten ook. wie van ze houdt en wie niet en konden zij spreken, zij zouden hun dank niet vergeten voor elk kruimeltje brood en e*lk korreltje graan, dat ze uit onze handen' ontvangen. Dat vertelde de onderwijzeres in school ook. Zij verteld o van een muisje, dat een leeuw redde uit dankbaarheid., omdat de leeuw het muisje ook eens gered had, toen een poes de muis wilde grijpen en nog meer zulke mooie geschiedenissen. Ja, Marietje zoo is het! Dankbaarheid is een 'groote deugd. Wie niet dankbaar is, verdient nceh hulp, noch steun, noch troost. De ondankbare is ccn afschuwelijk mensch, maar nu is het genoeg mijn kind! Kom! we gaan ons boterhammetje eten en dan gaat mi ju Hein muschje haar nestje opzoeken. De Redacteur. (Wordt vervolgd). Het roosje. Er bloeide een bloempje in den hof, Een roosje, frik oh van kleur. Het spreidde heel het tuintje rond, En wonderzoete geur. Daar kwam een lief, klein meisje, Bij 't bloempje aangeland. Ze zag liet mooie roesje, En streelde 't met haar hand. Ze plukte 't roosje van de steel, En zétte 't voor het raam, In een klein, blauw vaasje, Daar zou het bloeien gaan.- Maar 't roesje het verwelkte, Het bleef heel treurig staan. In 5t kleine blauwe vaasje. Daar kon 't niet groeien gaan* Dit zag het kleine meisje, Ze keek 't meewarig aan, Had zij het maar geweten, Dan had ze 't. laten staan. Marietje, I Dikkie op 't Politiebureau, VIII. In heele zomerdagen, Krijgt zelfs een hond wel vlagen, Zoo boven in zijn bol; Zou hij eens iemand bijten, Dien gaan ze dan verslijten, Voor ook een beetje dol! Door voorzorgen gedreven, Is een bevel gegeven Door dc politiemacht, Om alle hondensnuitert Met muilkorven te sluiten: Dat is door hen bedacht. Nu houdt van slot en grendel, Noch van zoo'n raar gepend el Om kop en snoet, geen hond. Zijn mooie wa-ndeluren Door tralies moeten gluren, Dat werd zelfs Dik te 'bont. Waarom hebben zo toeli gaten In muilkorven gelaten, Schoot eensklaps door z'n breinl Je kop kan met wat wringen, Heel best door zulke dingen. Daar zullen-ze dus veer-zijn! 'Al bleek nu zijn I Een vrij groote vergissing, Hij dreef z'n kopje door; En had op een der ooren Inplaats van vecht naar voren, Den muilkorf schuintjes voor. Maar kon hij stil ontsnappen Dan zag men guitig stappen, Heer Dikkie zonder mom. Tot eens in zoo'n conditie, Hem aantrof de politie Die draaide schielijk om. En greep met rappe handen, Neg voor hij met z'n tanden Zioh kon verded'gen, zoo Maar in ziju ruige vachtje En sleept het harig vrachtje Mee naar 't politiebureau. Dit lag nu juist aan :t water Van d' Amstel. Even later Roeit Arie, die 't geval Met Diklde had gezien, Zoo mogelijk hulp te biêrt, Zijn bootje naar den wal. Teen klonk een schel gefluit Dik kende dat geluid ..Mijn vriend de „Overhaal", Wil mij dus helpen vluchten Nu heb ik niets te duchten", Waft hij reeds weer brutaal. Mot 'n. overmoedig zwiert je Schuift Dik tot dicht aan 't kiertje Der deur. Zit daar op pest En wacht heel uitgeslepen Beid' oogjes toegeknepen", Tot hij hier wordt verlost. Pijp uitgeklopt, 'n ruk met stock Agent staat op. Er klinkt gejoel De schooljeugd aan zijn oor: Help hem er uit! kom. Dikkie! Dik! ..He, één to water", nu moet ik Met een dreg er vlug van door. Een reuzenstap brengt hem op straat* Maar wat er met hem mede gaat, Merkt in zijn haast hij niet. Totdat hij aaiï den wallekant z Z'n kwispelstaartend arrestant In Arie's bootje ziet. „Hé, hier dat beest! hc!" Jolleman! Maar die roeit zoo hard hij kan. Laat schelden ongestoord, Den woedend wordenden agent. „Dik, als jii maar eerst veilig bent>. „Dan sta ik hem te woord!" Leeg roeit het bootje hij terug, „Wien hoort dat beest, geef antwoord, vlug! „Zeg man val niet in zwijm „Stel je niet aan, mijnheer Agent, „Al ben je nog zoo nijdig, vent! ,,'b Blijft mijn beroepsgeheim!" Dc eigenaren in hun schik. Dat kon ondeugend hondje Dik, Zoo goed is afgekomen', Hebben uit. dankbaarheid een pak. Van d' allerbeste pruimtabak, Voor .Arie meegenomen. Goud-Elsje. Een goede les. Kleine Willem was een snoeplustig vent je. Moeder had al dikwijls getracht om dat. snoepen af to leeren. maar hij was en bleef snoeplustig. Vader vond het ook zoo vervelend cn zéide dikwijls tegen Moeder: „U kunt niets lekkers voor den dag halen of Willem is er met zijn vingers aange weest. Op een keer was de kans weer schoon. Willem had. gezieni dat Moeder weer lek- kcro stroop had gehaald. Teen moeder bo ven, op de kamers vertoefde, sloop Willem stil de kamer uit naar de keuken. Daar stonden in de kast twee witte potten-, een met. zeep en een met stroop. Willem pakte ©en stoel die, wat later bleek, niet stevig op de pooten stond, Willem klom op dien stoel en bad weldra een der potten in do handen. Willem dacht dit is de. zeeppot, die hoef ok niet te hebben^ en greep daarna do strooppot en begon daarvan lustig te snoepen. Toen hij goed bezig was, schrok hij, want uit een heekje van de kast wip'o oen Hein muisje. Wat schrok Willem Het muisje kwam nader en toen -Willem dit zag wou hij van den stoel springen. Do stoel begon te wippen en Willem viel er af. Hij wou zich aan de plank vasthouden, maar het gelukte hem niet en teen lag Willem met de kapotte strooppot op den grond. Op het gehuil, kwam Moeder toe- loopen. Wat schrok zij, toen zij dit onge luk zag. Willem stond op en ging snikkend naar Moeder. Willem's gezicht en haren zaten vol stroop. Onder het wassehen ver telde Willem wat er voorgevallen was. Toen vader dit hoorde, kreeg hij ook nog een pak slaag op den koop toe. Nog drie dagen na het geval moest Moeder Willem's haren wasscben, want die kleverige stroop zat nog in zijn harem. Na dien tijd snoepte Willem niet meer en dat was voor Vader cn Moeder een groot geluk en vcor Willem dit ongelukje een goede les. Lambert Maa-s, Doe zes treat 2-2a, Leiden. Een Rijmpje van „Jantje gaat ter Kerke." Jantje gaat met ma ter kerke, Al voor de eersten keer. Hij vindt zich zelf een lieele baas al, En ook zoo klein niet meer. Hij krijgt 'n plaatsje naast z'n maatje, En dat is heerlijk, fijn. Wat hij doen moet, vertelde paatje; Wat zou dat dan wel ziju? Hij moet aandachtig zitten kiiken Wat pastoor doet aan 't altaar. Daar woont 't lieve kindje Jezus, Omringd van Engeltjes, is 't niet waar? Hij kan niet lezen in een boekje Maar 't hindert niet. heeft ma gezegd, Hij kan ook bidden zonder boekje, Op 't rozenkransje, oh zoo echt! Hij kent het „Onze Vader" boor maar! Hij prevelt zacht geregeld door. Hij bidt, zooals zijn moeder'leerde, Verdient er heuséh een pluimpje voor! Hij vindt den preekstoel 't allerleukste:' „Die open ton", zegt bij cn lacht. Hij spitst zijn oorties bij 't zingen En neuriet mee, heel stil en zacht. Het duurt wél lang. cn is tevreden. Als moeder huiswaarts gaat. Dan snatert hij in blij gemeten, 'Van al 't moois die kleine maat. Het is ook mooi'bij Jcsu-Kindje, Maar zijn huisje is veel te klein. - Hij zou daarin niet kunnen wonen. Hoo.graag hij ook bij Hem wou zijn. Hij begrijpt nog niet, wat wij begrijpen, En weet nog niet, hoe alles kan. Maar hij is ook nog pas vier jaartjes. En weet genoeg voor zoo'n kleinen man. 'Als lvij groot is en gaat ter schoio. Dan leert liij, wat wij weten nu. Jan is een leuken aardig ventje, •Die reel belooft, dat zeg ik L'. .Oom Win?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1924 | | pagina 13