I VOOR DE VROUWEN.
loven ran ouders en kinderen Christus'
ei sell van beperking toe. Hoeveel en. wan
neer en waar en met wie er genoten
wordt.bepaalt in zulk gezin de ge
dachte: wat is passend, is goed en nuttig
voor do kinderen, is volgens onzen stand,
is overeenkomstig met den Christelijken
eenvoud"? Niet maar alles altijd nemen in
't leven wat de erfzondelijko natuur van
ouders of kinderen vraagtmaar wat
met Christelijke levensbeschouwing pas
send is! Niet de mode van Parijs geeft
alléén de maat en snit der kleeding in zulk
gezin aan, maar ook de mode van Chris
tus' onverbiddelijke eïschen van zedelijk
heid en naastenliefde.
Nóg één wichelroede, die onfeilbaar
God in 't gezin aanwijst: Christelij
ke opvatting van 't 1 Ij d e n.
Hoe wordt er in dit gezin geleden?
Het antwoord op deze vraag geeft u on
twijfelbare aan of het in God gelooft of
niet„Wie mijn leerling wil zijn, neme
zijn kruis op en volgo mij". „De leer
ling is niet beter dan do meester". „In
't kruis ons heil" „Niet mijn, maar Uw
wil geschiede"In zulk gezin dus geen
morren en mopperen en klagenaltijd
en over allesgeen ontevreden jaloersck-
heid over het geluk van anderen hij eigen
gewaand of werkelijk! ongeluk. Een
écht Christelijk gezin, dat God in 't leven,
in 't dagelijksche leven brengt en steeds
bij zich heeft, zal toonen te begrijpen, dat
er maar éen kwaad op do wereld bestaat:
de zonde, die ons van God verwijdert; dat
alle lijden geheiligd wordt in Christus'
Bloed door ons geduld, Zijn voorbeeld
volgendMenig vader en moeder zijn
stillo martelaars maar zóó zijn zij
ook de stille Apostelen, die Christus door
woord en vooral voorbeeld prediken in 't
ontkiemende kinderleven„"Waar geen
offer is daar is geen deugd"'
Zou die Franschman met zijn „krasse,"
woorden voor Frankrijk ook voor Holland
geen gehoor verdienen?
Hageveld-Heemstede. Pr.
G. P. J. v. d. BURG,
neuriede hij onder het snijden, schrijven
of teekenen een vroolijk wijsje; dikwijls
greep hij naar zijn harp maar de her
innering, dat het geen orgel was, deed ze
hem spoedig weer uit de handen leggen.
En des Zaterdags, Yoor hij naar de ves
per ging, stak hij een waskaarsje aan
voor het beeld der Consolatrix afflictorum
Maar eigenlijk beschouwde hij zijn thuis-
zijn als verloren oogenhlikken en zijn
tehuis, zijn eigenlijk tehuis was onder de
hoogo gewelven te midden der martelaars
en oudvaders, in de lichtelijk met wierook
doortrokken lucht der Domkerk, en bizon-
der op de bank van zijn dierbaar orgel,
zijn zielespiegel, zijn tweede zelf, het
speeltuig, waarin hij zich onophoudelijk
uitstortte.
Hij had dat orgel nooit gezien en
toch kende hij het heter dan iemand in
het gansche sticht, en beter, dan hij iets
ter wereld kende. Hij kende niet alleen
het groote kunstwerk in zijn drieledigen
slanken en rijk'versierden vorm maar
onderscheidenlijk de deugden en gebreken,
en het voorkomen, van al de duizend
pijpen en desgelijks de toetsen, registers
en pedalen; hij droeg steeds een dwaal
bij zich of een vlerk, om de minste stofjes
van het speeltuig zelf of het gekartelde
houtwerk af te wisschen; en de talrijke
beeldjes en ornamenten, vooral St. Caeci-
lia met haar orgel ter linker- en St.
Maarten te rechter zijde te paard, werden
door hem bemind en onderhouden, als
kinderen door een 'teerzorgend moeder.
Maar van Augustus des jaars onzes
Heeren 1482 tot omstreeks een maand
later van het daarop volgend 'jaar wat
mag de oorzaak zijn, dat meester Janes
veel minder ten orgel klimt? en wanneer
hij zich nog somtijds naar de kerk be
geeft, dat hij dan niet den moedigen
tred heeft van een man, die weet welke
taak hij in de wereld te vervullen komt
maar dat hij bukkend voortsluipt, en met
onzekere schreden, half schichtig binnen
treedt, als een ware blindeman doch
dan geen organist van de Domkerk, maar
een schooier? En hoe komt hij zoo ern
stig, ja, droef bijna te moede, alsof hij
met den goeden Vader in den Hemel en
zijn gemeenzame "vrienden, die in de
glansen van het Eeuwig Licht uitrusten
van hun aardsche pelgrimage, in onmin
verkeerde, alsof hij nog iets anders
vreesde dan zijn God te beleedigen en of
hij het beste gedeelte zijns levens niet had
doorgebracht met te bidden om genade,
van in geen doodzonde te vervallen? De
oorzaak hiervan is deze: 'is dezelfde, die
de klokken, welke tot het gebed plachten
te roepen, stom heeft gemaakt; die den
koster verzuimen doet, al slaat de stads
klok het uur der diensten, de kaarsen aan
te steken en het misboek open te slaan;
die de groote feesten laat aanlichten en
houdt de kerkdeuren (gesloten, en geeft
hier en daar slechts een in zijn toga voort-
wandelenden en zijn brevier biddenden
Kapittelheer of kloosterbroeder te be
schouwen voor de plechtige processie
van honderd priesters, met prachtige
kazuifels en koorkappen en witte albe of
nederig monniksgewaad, van duizenden
burgers en vele flambouwen en vanen en
het teeken onzer verlosing vooruit en den
Bisschop met het Hoogwaardig onder den
ïluweelen hemel in 't midden de oor-
Kaak, die de halve stad doet bidden cn
"weenen terwijl de wederhelft mokt en
(Vloekt en plannen smeedt en bloed vergiet,
en op zeker oogenblik den Bisschop haar
'gevangene maakt en op 'een hooikar weg
zendt nit haar gebied: 't Interdikt van den
ÏL Vader Sixtus IV; het Banvonnis, tegen
de Utrechtenaars uitgesproken, die onge
hoorzaam zijn geweest aan de bevelen der
Kerk; het Banvonnis, dat Gods Huis ge-
feloten heeft? Men stelle zich voor, hoe
ouzo meester Janes onder omstandigheden
te moede was, die hem zijn arbeid en zijn
Vermaak, zijn Godsdienst en zijn tijdver
drijf, die hem zijn poëzie, zijn leven be
twistten en half ontnamen. Wel hield hij
zijn zangschool maar wie kan dat met
lust doen, met kracht cn geduld, als er
geen gebed, geen gezang aan vooraf is ge
gaan? O, wat placht hij des Zaterdags
die schoono litanio met een ziel, met een
zalving, met een uitdrukking te begeleiden,
wanneer de Stella malulina, de blinkende
Morgenster van den Nieuwen Dag, de
Rosa myslica, de geurige Roos uit Jesse's
stam, werd toegesproken, wanneer de
Virgo virginum, do Mater amabiiis vereerd
werd en om voorspraak gesmeekt bij haar
beminden Zoon! Thans niets van dat
al! De stem des orgels bleef sprakeloos;
jde kerk leeg; de ziel van Jezus kwijnde.
En toch kende hij niets van die weeke
droefheid, welke voor een later, beschaaf-
der, deels meer deels minder spiritueele
eeuw bewaard bleef. Zelfs dacht hij niet'
altoos aan zijn gemis doch meest, wan
neer hij in zijn kamer was, en zich dan
soms herinnerde, hoe het kwam, dat de
handen hem verkeerd stonden voor ieder
werk en doordien namelijk, dit het uur
was, waarop hij het smeekgebed „Defen
sor" of den hymnus „Tantum ergo" plag
te spelen. -
In het tweede hoofdstuk van het ver
haal wordt ons nu medegedeeld,, hoe
Utrecht in 1483 belegerd werd door
Aartshertog Maximiliaan, ten einde
den verdreven Bisschop, David van Bour-
gondië weer in zijn rechten te herstellen
Weldra was dit ondernemen gelukt en
den dag der inneming voegde zich een
dienaar van den Bisschop bij Meester
Janes, om dezen naar den Bisschop en
den aartshertog te brengen, die een groot
minnaar der muziek was.
Gedurende de wandeling naar het paleis
vertelt Meester Janes het roerend verhaal
van zijn liefde en zijn leven, dat we hier
niet zullen overnemen.
In het derde hoofdstuk vinden we den
blinden organist in tegenwoordigheid van
Bisschop en Aartshertog.
De hertog herinert zich, zijn vader Kei
zer Frederik die indertijd van den troon
verdreven werd en tot levensspreuk koos:
„Het vergeten van onherwinbare zaken is
er het grootste geluk van", een spreuk,
dien hij te danken had aan een lied, dat
hij eens te Linz in de Gapucijnenkerk had
hoor en spelen.
Do blinde speelman plaatst zich achter
het orgel en begint te praeludiëeren. Dan
zingt hij een lied, terwijl hij zichzelf be
geleidt.
De aartshertog is diep getroffen en her
kent het lied, waaraan zijn vader de rege
len ontleende:
„Het hoogst geluk is in 't vergeten
Van 't geen men niet herwinnen kan".
Het blijkt nu, dat Meester Janes zélf
indertijd de organist te Linz was.
Nu vraagt de hertog den organist van
den Dom of hij niets te begeeren heeft.
En meester Janes geeft als eénige wensch
te kennen, dat hij weer ongehinderd zijn
koninklijk instrument moge bespelen.
Plechtig deelt de Hertog thans méde,
dat hij gemachtigd is, het Interdikt op
te heffen en niemand was gelukkiger dau
de blinde.
Zie hier den verderen korten inbond
van het verhaal, dat men nu zelf maar
eens in 'zijn geheel moet lezen.
Dienstpersoneel uit den
„goeden, ouden tijd".
II.
Van Effen heeft tal van navolgers ge
had. Toen zijn uitmuntend tijdschrift op
gehouden had te verschijnen 8 April
1735 kwam de laatste aflevering uit
ontstonden er achtereenvolgens wel 30
dergelijke geschriften, die allemaal voor
gaven: de zeden, gewoonten en gebruiken
van den tijd te willen gispen. Deze blaad
jes heetten b.v. „De Denker", „Do Borger",
„De Philantropen", „De Opmerker", „De
vroolijke Zedenmeester", „De Kerkelijke
Zedenmeester", „Do Arke Noachs", enz.
Zij staan wel in letterkundige waarde
beneden den „Spectator", doch dit neemt
niet weg, dat ook zij een spiegel zijn van
hunnen tijd en wij dus in hen een uitste
kenden leiddraad hebben voor de verdere
beoordeeling van do dienstmaaagden en
knechts uit de achttiende eeuw. Wanneer
ik echter met al die geschriften wilde han
delen gelijk met Van Effen's werk, ik zou
wat al te veel van het geduld mijner goed
gunstige lezers eischen. Ik maakdaarom
liever gebruik vau den arbeid van Dr. J.
Hariog, die indertijd in een even onder
houdend als leerrijk hoek een resumé
leverdo van al hetgeen de „Spectatoriale
Geschriften van 17411800" toen van onze
achttiendc-eeuwsche vaderen, hunne leef
wijze en gewoonten hebben geschreven.
Luisteren wij nu slechts naar wat de heer
Hartog, wiens stalen vlijt en taai geduld
inderdaad bewondering verdienen, mede
deelt omtrent do dienstboden van die va
deren, dan weten wij juist, hoe „De Bor
ger" en zijn confraters er over dachten.
Slaan wij Dr. Hartogs voortreffelijk
werk op bladzijde 87 op, dan lezen wij:
„De onbeschaamdheid op het stuk van
fooien was byna ongeloofelijk („Do Den
ker" XIL90). De „Algenieene Spectator"
had in 1742 reeds hitter geklaagd over de
misbruiken, die bij het geven van hetgeen
toen passagegeld werd genoemd,
waren ingeslopen, vooral omdat de
dienstboden cr op gehuurd werden
en het dus eeno belasting was, door den
gastheer aan zijno vrienden opgelegd (t.
a.p. 11:174 v.v.). Maar de kwaal werd met
den tijd nog erger. In Den Haag, en el
ders ook, droegen do heerenknechfs gou
den horloges, zoodat sommige heerén, om
zich" te onderscheiden, zilveren begonnen
te dragen. (De Denker, VIII: 385 v.v.)
Geen wonder, dat liet op verschillende
plaatsen o.m. gebruikelijk was, na een ge
wone koffie-visite aan do kamenier een
gulden te geven. „Dat heet notabene zijn
fatsoen ophouden bij de domestieken",
zegt de schrijver, dien ik (Dr. H.) zoo even
aanhaalde.
Het was er alzoo nog niet heter op ge
worden, eerder erger, want, jammer ge
noeg, de heeren en dames werkten het
misbruik in de hand. Men huurde de be
dienden op liet verval, en Dr. Hartog zegt
op pagina 88:
„Het misbruik, dat do dienstboden hielp
bederven, werd door de heeren en vrouwen
op allerlei wijze gevoed. Het geld, dat men
met het kaartspel gewonnen had, liet men
op het speeltafeltje liggen ten hehoevo
der domestieken; als een lieer, van een
diner vertrekkende, den knecht een paar
zesthalven in de hand stopte, liep hij ge
vaar, dat de brutale klant hem toevoegde:
„Ik hen gewoon een gulden te krijgen van
diegenen, welke 's middags aan ons huis
eten". (De Denker, VIII :386—89). „Dat de
heerenknechts hunno „collegies" hadden
gelijk b.v. in Amsterdam al wat leefde
's avonds een „college" moest hebben,
spreekt van zelf".
Voorname lui, die heerenloiechts uit de
achttiende eeuw! Ze hadden waarachtig
„collegies", wat zooveel heteekent als so
ciëteiten. Zóó deftig zijn ze tegenwoordig
waarlijk niet, al kan men slechts ironisch
zeggen: nederig als een heerenknecht.
Een weinig verder merkt Dr. Hartog
op:
zelfs zij, die genegen waren te
erkennen, dat elke tijd zijn gebreken
heeft, kwamen tot de overtuiging, dat de
dienstboden nog nooit zoo slecht waren
geweest als toen. Het voorbeeld van ver
kwisting, dat zij zagen, was een eerste re
den, en een tweede de opeenhooping van
boden. In vele huizen van kooplieden, van
gewone regenten en rijke burgers, hield
men twee, drie of vier knechts. Ieder van
de kinderen had soms zijn eigen knecht,
evenals mijnheer en mevrouw. (De „Op-
merter", 1:36). Er was wina geen dame,
die er geen kamenier op nahield. Toe
zicht was er weinig of niet, en zoo was het
vertrek der dienstboden eeno wereld van
ongerechtigheden. (Do Borger, 1:350)".
De laatste phrase „speaks volumes" en
vormt een flink slot voor mijne schels
der dienstboden van beiderlei kunne uit
de 18e eeuw.
En nu mijne vraag: „"Welke toestanden
zijn het verkieslijkst? Die van nu of die
van vroeger?" Ongetwijfeld is er niemand,
die niet antwoordt: „De tegenwoordige".
Niemand zal meer kunnen mompelen:
„Vroeger waren do bedienden over 't al
gemeen beter". En tot besluit wil ik, ten
behoeve van hen, die steeds mopperen
over hunne hooien en hunno knechts, oven
de wijze spreuk: „Waar twee kijven,
hebben twee schuld", in herinnering bren
gen.
De dames en heeren ui't den
„goeden ouden tijd".
Zoo juist las men, hoe dr. de Hartog
„het voorbeeld van verkwisting", hetwelk
het dienstpersoneel der 18e eeuw door
zijn meesters zag geven, een der redenen
was, waarom dat personeel zooveel te
wenschen overliet.
Leerzaam omtrent die verkwisting is het
tooneelstuk: „Spiegel der Vaderlandsche
kooplieden", geschreven door Pieter Lan-
gendijk, die leefde van 1683 tot 1756. Hij
kon er wat van weten, want hij aan
schouwde de geldverspilling in zijn naas
te omgeving en werd er zelfs het slacht^,
offer van, zoodat de overheid van Haar
lem, waar hij woonde en persoonlijk zeer
gezien was, hom ten slotte voor broods-
gebrek moest behoeden.
In dat stuk hekelt hij den overdaad,
welken de rijk geworden kooplieden
plachten ten toon te spreiden. Zij verdien
den dank zij hetgeen de 17o eeuw had
gewrocht hun geld gemakkelijk, kenden
er dus de juiste waarde niet van en gooi
den het over den balk.
In het stuk nu ergert zekere heer Ernst
zich daaraan; hij kapittelt zijn kwistzieke
verwanten en zegt tot hun leering:
Ik heb nu een goede luim: dat zal ik je door een historie te kennen geeven. -
My is verhaald, dat 'er oen deftig, aanzienlyk Heer is geweest,
Die all' zyn Neeven en Nichten genood had te feest.
Zy kwaamen met koets en paarden voor de deur: allemaal in prachtige kleederen.
Hy ontfing ze miimelyk en stelde ze op de eetzaal in ryen en geleederen.
ALs hy de Dames een welkomkusjo gegeeven had, wierden ze elk naar rang aan de
[tafel gebracht,
Daar niets op stond. Als men eenigen tyd had gewagt,
Wierden 'er geen andere schotels opgedischt dan .gort, water en bry en
[boekende 1) koeken.
De Dames trokken de neuzen op en zeiden: „Heeft Oom ons op zulke misselyke kost
[laaten verzoeken"?
„Ja, Kinderen, (sprak de Tractant): door bet eeten van zulke spys hebben onze
[Voorouders bunn' rykdom vergaêrd.
De zuinigheid» en naarstigheid van de oude Holanders was by alle natiën vermaard.
Zo is ons Land opgekoomen, zo is het magtig geworden, om zyn Vyanden te over
winnen".
»5"Wy gelooven u. wel, Oom (zeiden de Juffers); maar die oude patriotten hadden
[ouderwetscho zinnen.
Dat is de mode niet meer". Ook was 'er niet een, die 'er een lepel vol van at.
Toen die fipys afgenoomen was, wierd 'er niets opgedischt dan kalfs-en schaapennat,
Snyhoonen; worst, graauwe erwten, gebraden kalfsborsten en harsten.
Sommigen peuzelden daar wat van; maar ^anderen scheenen te vreezen', dat ze 'er
[aan zouden barsten.
„Zie daar, (sprak Oom): zo hebben de Families malkander in volgende tyden
[gere-galeerd,
En toen zyn de Kooplieden in ons Land zelden achteruit geteerd.
Zy zonden meerder schepen in zee dan nu; zy negotieerden met winst op alle kusten.
Men bleef in staat, om geheelo vlooten uit to rusten.
Wy wierden henyd en gevreesd en om onzen handel by alle volken geacht".
„Dat gelooven wy wel, Oom, (sprak één dernichten)maar wy hadden een ander
[tracteiment verwacht".
Deeze spys mede afgenoomen zynde, zag men 'er faizanten, patryzen en kostbaar
[wild verschynen,
Piramiden met banket en confituuren, Florentynsche, Rinscho en andere
[keurlyke Wynen.
Fluks geraakte men aan 't eeten en drinken onder geluid van een heerlyk muzyk,
Waarop de Heer Tractant zeide: „Al zyn wy nog zo magtig en ryk,
Door deezen weg worden veele Inwoonders van ons Land buiten staat, om hun
[rekening te kunnen maaken;
En zo kon ons Vaderland, hoe magtig liet is, arm en geheel te gronde geraaken".
Zy bedanken den Oom wel voor zyn les; maar of zy die opgevolgd hebben, weet ik
[niet.
1) Boekweiten
Nu, wij weten liet dan wel. En ons land heeft ondervonden, hoe die verkwisting
'geleid heeft tot een verslapping, welke het gemakkelijk ten prooi maakte van vreem
de oveTheersehers.
Gelukkig zijn wo nu verstandiger.
We moeten trouwens wel! AJO.
DE KLEEDING DER VROUW.
In het (Chr.-Hist.) dagblad de Neder
lander schrijft Mevr. A. v. H(oogestraten)
S(choch) een artikel over de kleeding der
vrouw, speciaal de Christen-vrouw en
brengt daarbij hulde aan de ijverige actie,
welke van de zijde tier Katholieken wordt
gevoerd voor een gepaste manier van
kleediug.
„We kunnen van do Katholieken zeg-
egn wat we willen", schrijft zij, „maar
we kunnen niet ontkennen, dat ze klaar
wakker zijn en scherp bewust midden in
hun tijd staan en dat zo met do zonden
van het heden geen gekheid maken."
En na dit dan met eenigo feiten en ge
schriften uit den jongsten lijd to hebben
gedemonstreerd gaat de schrijfster voort:
„Ik spreek niet graag over die kleeren-
kweslie. Het ontaardt zoo licht in het be
duimelen van teero dingen.
Dat in onzen tijd vrouwen zich schaam
teloos kleeden is feit, dat bij elk geschie
denistijdperk van verval thuis hoort, en
zich telkens heeft voorgedaan.
Maar wat ons verontrust is het uitwis-
schen uc-r grenzen tussclien goed en kwaad
het meegaan en meedoen der Christen
vrouwen.
Vroeger zag je op tien pas afstands,
of je oen Christenvrouw voor jc had.
Tegenwoordig weet je het nog niet als
jo tien minuten met haar gepraat hebt, en
je verbaast jc op samenkomsten en con
gressen en conferenties over allerlei klee-
dij, ook al ben je geen besje met een
neepjesmuts.
Je verbaast je, ja, laat ik het nu maar
eens goed zeggen: je verbaast je over
Christinnen vol goede werken en goede
woorden. Je verbaast jo over de manier,
waarop ze haar kinderen kleeden en waar
op ze zelf meenen voor den dag te moeten
komen. Moeten we haar dan brochures
thuis zenden?
Lange redenaties tegen ze houden, zoo
als de Katholieke briefschrijver zijn aan
staande doet?
Zou het wel mogelijk zijn, elkaar zoo
als in het hoekje gebeurt, maar in een om
mezientje om te tooveren?
Want die kleerenkwestie is niet maar
zoo'n opgeplakt iets, een ding builen je
om. De kleerenkwestie verraadt dc levens
houding.
En je levenshouding is het eindresul
taat van een levensstrijd, van een worste
ling.
Natuurlijk is liet moeilijk voor een
vrouw, niet met do mode mee te doen.
Wat hen je graag in de beweging „in the
Swim" jong of oud!
Wat is het gezellig iets nic-uws te heb
ben, heelemaal volgens de laatste mode
„op to date"! Wat prettig als de menschen
zeggen dal je zoo'n goeden smaak hebt
en je zoo bijster goed weet wat je kleedt!
En nieuwerwetse!) is nu eenmaal, ja, la
ten we het maar eens heel zacht zeggen,
nieuwerwctsch is ccn tikje gedurfd, maar
geciurid is aardig, en vooruitstrevend
friscb.
Wie echter don Heer Jezus op den
vensweg heeft ontmoet, cn zich 'door llemj
heeft laten verlossen, die durft het nieuw»
leven aan.
Het nieuwe leven, dat soms dwars tei
gen den tijdgeest ingaat, het nieuwe lo
ven dat redeneert en philosofccrt en anijs
lyseert, maar.gehoorzaamI.
En luistert naar het Woord des Ree»
ren dal tol ons spreekt: „Dat ook de vroiu
wen in een eerbaar gewaad met- schaam
te en matigheid zichzelven versieren, r.iet
in vlechtingen des baars, of goud, of paar-
Ion, of kostelijko kleeding.
Maar hetwelk den vrouwen betaamt, di9
de godvruchtigheid belijden door goeds
werken."
Het Woord is zoo eenvoudig en zoo dui-1
delijk, dat er niet over te redenccren valt
of lange brieven er over te schrijven. Het
is alleen een hart, dat hinkt op twee ge
dachten, dat de slip van het kleed van den
Heiland wil raken, en tegelijkertijd do
wereld stijf tegen zich aangedrukt houdt,
dat veel praten en met woorden scher
men moet, alsof cr' een probleem is.
Do weg achter den Heiland is altijd
bergopwaartsch, is altijd dwars tegen den
stroom in, is altijd eenzaam.
Maar 't is een weg vol nieu||
perspectieven, het is een pad vol verras
singen en ontroerende zegeningen".
VOOR DE KEUKEN.
Appelen en rijst.
Wij weten, dat appels zoo gezond en
voedzaam zijn en doen dus goed er maar
veel gebruik van te maken. Een lekkere
schotel kan op de volgende manier bereid
worden:
Reinette appelen snijdt men aan vierde
parten, haalt de klokhuizen er uit, doet
ze in'ëen pan met boter, bestrooit ze met
suiker en laat zo half gaar worden.
Nu doet men er een paar flinko lepels
abrikozen-jam bij en laat ze verder gaar
worden. (Indien men geen abrikozen-jam
heeft kan men dat achterwege laten maar
den voegt men wat kaneel bij de appels).
Dan zorgt men voor een schaal in melk en
vanille gaar gekookte rijst. Deze combi-
natie geeft een heerlijk maaltje.
Gebakken visch.
Visck, die men bakken wil, moet kurk
droog zijn. Wilt gij hem dus extra lekker
hebben, zorg er dan voor dat ge hgpi na
flink gewassehen te zijn, laat uitlekken in
een vergiet en dan desnoods nog eens met
een doek afdrogen. Doop hem vervolgens
aan beide kanten even in wat melk en ge
bruik bij voorkeur olijfolie om ze iu te
bakken. Voor de verschillende haring-
soorten (bokking e.a.) gebruikt men ech
ter geen melk.
NUTTIGE WENKEN.
Electriciteit.
Waar electriciteit in huis is, zoiiden wil
de volgende tien raadgevingen willen uit
vaardigen:
lo. Laat reparaties alleen door vaklui
uitvoeren.
2o. Laat de elektrische geleidingen zoo
hoog aanbrengen,, dat ze niet aan be
schadiging zijn blootgesteld.
3o. Gebruik alleen losse snoeren (voor
schemerlamp en, strijkijzers, melkkokers,
waterketels, enz.), die zoo buigzaam moge
lijk zijn en. die op deugdelijke wijze zija
geisoleerd.
4o. Vermijd, de snoeren to buigen ol
te knikken hang ze niet op aan scherpe
haken of snijkers.
5o. Laat stopcontacten en schakelaars
zoo hoog mogelijk aanbrengen, dat ze bui
ten 't bereik zijn van kleine kinderen.
6o. Zorg er voor, dat in do badkamer
geen schakelaar of stopcontact onder lift
bereik is van den persoon, die een bal
neemt.
7o. Vermijd zoo mogelijk liet aanbren
gen van stopcontacten in bad- en wasch
kamers, in keldervertrekken en op anders
gevaarlijke plekken.
8o. Schroef alleen lampen in of uit als
de stroom is afgesloten en hekleed geen
enkele electrischo lamp met gaas, papier of
andere licht-brandhare stoffen.
9o. Raak tijdens een onweer de eleclih
sche geleiding niet aan.
lOo. Schakel bij langere afwezigheid
allo electrische apparaten uit.
Nieuwe wolien dekens.
De onaangename lucht van nieuwe wol
len dekens, die eerst op den langen duur
verdwijnt, kan men „wegwerken" door da
dekens zooveel mogelijk in dc buitenlucht,
en als 't kan, tevens in de zon te hang®
Ook is het uitstekend, voor dat doel da
dekens een nacht in koud zoutwater te zit
ten, ze nat over een rek of lijn, die e®r!
goed moet worden schoongemaakt, te ha*
gen en fce in de buitenlucht to laten wo
gen. Voordat ze geheel droog zijn, moeien
de dekens af en toe worden geklopt.
FLUWEEL.
Bij het begin van de „wintercampa^e
komen onzo fluweelen klecren weer I
hun recht. Japonnen, hoedon en manie
van deze zachte, soepele stof, die zoöïf*
flatleeren kan, worden te voorschijn
haald en met _critischen blik bekeken. i
men ze zoo in aanmerking, of lic-bnen I
eerst een flinke opfrissching noouig.j
En is dit laatste het geval, hoe kan ewj
dan vet- of stofvlekken uit fluweel m
wijderen, hoe een vaal geworden fnM
len japon haar ouden glans tcrugf
Natgeworden fluweel mag men,
dat het geheel is opgedroogd, niet
pakken of kreuken, omdat het dan
wordt. Het moet voorzichtig worden
gehangen.
Vetvlekken kan men uit fluweel
wijderen met een prop wattcD, ljn
in terpentijn. Of men neemt heet n» J
en strooit het in een lichte laag 1
plek, welko bewerking men zoo noouig,
haalt. ALs derdo middeltje kan men j
vetvlek watten leggen, gedrenkt in ci
olie, waarna men de plek met e
schuier bewerkt. -rd
Vaalgeworden zwart fluweel h'1* jj
op als men het in beido riebtin-
wrijft met een lapje van hctzeiiae