0erde Blad. 'i kalender der week r— Zaterdag 22 Sept. 1923 "B1 et anders wordt aangegeven fi jn deze week iedere H. Mis Gloria, Credo, en heeft de gewone Prefatie. ZONDAG, 23 Sept. 18 Zondag.ua Pink- jiis: Da paceaoi. 2e gebed v. d. H. palis en Martelaar, 3e v. d. H. 1U>\{aagd en Martelares. Credo. JgfatJe v. d. H. Drievuldigheid. Kleur: wjj mogen ons verblijden, dat wij door 1 zijn ingegaan in het Huis im be< Heeren, de door Christus gestichte jjli„e> Katholieke Kerk. (Graduale), at daar zijn wij geworden aangeno- i kinderen van God; daar leeren wij de rhoid kennen (Stilgebed en Poslcom- Inio); daar verkrijgen wij vergiffenis an zonden (Evangelie)daar kunnen wij .nieten een heerlijke overvloedige ziele- rfe (Introitus: Graduale); daar zal het niet ontbreken aan Christus' heiligen- 'genade tot den dag, dat Hij ons tot h roepen zal (Epistel). En al deze on weerbare gaven danken wij aan de flensten van Christus' heilig bloedig lisoffer. Geen betere dankbaarheid, dan udwerkelijk deel te nemen aan de bloedige vernieuwing v. h. H. Kruis er, do H. Mis, door ons zeiven God aan bieden, tezamen met Christus onzen en wil te slachtofferen. (Offertorium Communio). MAANDAG, 24 Sept. Mis van O. L. iw tot Vrijkoop der Slaven. Salve. Votiefmis v. Maria van Pinksteren den Advent). Ie gebed eigen. Credo, ref. v. d. Allerh. Maagd, (invullen: En U liet feest). Kleur: Wit. ian den H. Petrus Nolascus verscheen aria en maakte bekend, dat zij graag a ordo van religieuzen zag ingesteld,met de gevangen Christenen uit de aden der Turken te bevrijden. Ook ver heen Maria aan den biechtvader van E Petrus, de H. Raymundus de Pe- ifort en aan Koning Jacoh v. Arragon, zij aanspoorde hun hulp te verleenen i löden Augustus 1218 werd de orde ;esleld met een vierde gelofte, n.l. zich geven tot onderpand, als het noodig ,;j; a zijn voor de vrijkooping van ia Christenslaaf. DINSDAG, 25 Sept. Mis v. d. vorigen lag. Da pacem. Geen Gloria. 2e gebed ia tactis. 3e naar keuze v. d. priester, leur: Groen. WOENSDAG, 26 Sept. Mis v. d. H. H. rianus en Justina. Martelaren. Salus tern. (Zie 't Gemeenschappelijke van trdere Martelaren), le gebed, Stilgebed (Postcommunio, eigen. 2e en 3e gebed gisleren. Kleur: Rood. IOÜOERDAG, 27 Sept. Mis v. d. H. H en Damianus. Martelaren. Sa- atiara 2o en 3e gebed als eergisteren. Rood. ïas en Damianus, twee broeders,' eesheeren in de stad Aegea, werden om hunne fiere geloofsbelijdenis en hun ne standvastigheid in het geloof, na vele martelingen onthoofd. VRIJDAG, 28 Sept. Mis v. d. H. Wen- ceslaus, Koning van Bohcmen. Martelaar In virtute. (Zie 't Gemeenschappelijke van een Martelaar, die geen Bisschop is op de le plaats), 2e en 3e gebed als Dinsdag. Kleur: Rood. Wenceslaus, geboren uit een christen vader en %een heidensche moeder, opge voed door* de godvreezende Ludmilla, on derscheidde zich als koning door zijne liefde voor armen, weduwen en weezen. Hij was ook gewoon eigenhandig te be reiden het brood en den wijn, noodig voor het H. Misoffer. Op aanstoken zij ner heidensche moeder werd hij verra derlijk door zijn broer Boleslaus ver moord op een feestmaal (10e eeuw). ZATERDAG, 29 Sept. Jaarfeest van de Wijding van een Kerk te Rome, aan den H. Michaël toegewijd. Mis: Benedicite. Credo. Kleur: Wit. Rijpwetering. ACHTERDOCHT. Daar ia vooreerst de achterdocht, het wantrouwen, do laatdunkendheid, die het verstand ten kwade beïnvloeden. Ook in de zaak, die ons hier aangaat. Gij hebt gezien, hoe de rede, waarachtig onbe vooroordeeld, tot de kennis der waarheid kan geraken. Doch als het vooroordeel van de achterdocht in het spel is, is alle moeite tevergeefsch. Wat immers te zeg gen van den man, wiens haren te berge rijzen bij het hooren van het woord „katholiek". Wat van iemand, die meent, dat de katholieke kerk een samenraapsel is van huichelende deugnieten. Wat van iemand, die bij het zien van een priestr, liefst een straat omwandelt, en zich vol strekt niet bebagelijk gevoelt, als hij toe vallig met een priester in gesprek ge raakt? Is voor hem niet de Jezuïet een weefsel van bedrog en huichelarij, de Jezuïet, die onder zijn soutane het woord soutane klinkt hier beter dan toog een $olk en gifbeker verbergt? Wat te zeggen van zulk een vrijgeest, die zijn geest niet vrij heeft van zulke benepen angstvalligheden, dio op katholiek terrein overal wezens ontwaart, welke het op zijn leven gemunt hebben. Die angsten en onbehagelijkheden des gemoeds, voortkomend uit bevooroordeel de laatdunkendheid zijn 'dikwijls de oor zaak, dat men van te voren geen. onder zoek wil instellen naar hetgeen de katho lieken leeren. De vrijzinnigheid laat alles toe; men mag materialist of pantheïst zijn, Jood of Heiden of Vrijmetselaar, alles, behalve Katholiek. Daarom wordt het verstand teruggehouden van zijn on derzoek. Het is niet eens de moeite waard, om zijn geesteskrachten daarvoor in te spannen. Men weet het immers al op voorhand: waar men ook de waarheid zoeke, de Katholieken hebben haar zeker niet. Het is eenvoudig bespottelijk, om zich met katholieke zaken te bemoeien. Zoo oordeelt de laatdunkendheid. Doch wat een vooroordeel, wat een verstandsverbijstering, zou ik bijna zeggen. Daar rekent men zoo maar af met het geen een tweehonderd miUioen menschen in volle overtuiging als zeker aannemen. Niet waar, de katholieke lectuur moet als eenzijdig, volstrekt uit de vrijzinnige om geving verbannen blijven. Dat is wel vrijzinnig. Neen, in naam der vrijzinnigheid doe ik een beroep op u, uw geest niet te laten bedomperen door der gelijke uitspraken. Als gij zegt: ,Necn, heusch, spreek me niet van het katholicisme, want het is, of me de keel wordt toegeknepen en ik hijg naar frisscho lucht," dan antwoord ik erop: „Waarde vriend, uw vrije zin zit zoodanig gevangen in het net van klein zielig vooroordeel, dat ik u liever naar een psychiater zou verwijzen, dan eerbied hebben voor uw onbevangenheid." J. J. VAN SANTÉ, Pr. SGMQömeiDsisQg :^C Nogmaals willen we het hebben over het wonder der gouden dagen! die Sep- teraber ons brengt. Hebt ge wel opgemerkt, hoe sinds een paar weken dat goud koeler en Meeleer wordt en alleen nog maar midden op den dag even herinnert aan den zomerschen gloed. Als ge buiten komt, hetzij ge uw oog laat gaan over de velden, of langs de fijne glooiingen der Kennemerduinen, dan merkt ge hoe het goud verijlt tot zilver waas. En droomend schijnen de Hol- landsclie plaatsen te rusten onder het zilverstuifsel van den ijlen herfstnevel. De groote zwijgzaamheid der natuur, het sl;lle, afwachtende rusten der lage landen, do hemel, die vol is van luisterende stilte, slechts af en toe wordt dit alles gebro ken door den schorren kreet van een rei ger. Is het niet of zoo'n schreeuw een breuk slaat in de stille mijmerijen der natuur: klinkt ze niet als een stervens kreet die ons ontrukt aan het nadxoomen over oude verloren illusies? Een wekstem tevens om bereid te zijn? Zachte en nadenkelijke dichterzielen ontwaken tot heimwee. Een heimwee, dat soms is als de wind, van welken men naar het woord van den Bijbel niet weet vanwaar hij komt en waarheen hij gaat. Soms ook is dat heimwee een verlan gen naar een groot aardsch geluk, een ge luk dat uitgaat boven wat den mensch op de wereld reeds ten deel viel. In zijn waan denkt hij soms, dat bet puurst geluk op aarde te vinden is en hoe dichter hij dat pure geluk tracht te benaderen, des te nadrukkelijker grift zich plotseling soms in zijn bewustzijn, dat nooit op de wereld zijn heimwee zal worden bevredigd. Dan moet de smart der ontgoocheling zijn deel zijn, om hem te brengen tot vergeestelijking van zijn idealen. Gelukkiger is het heimwee, dat komt en gaat als de winden. Het komt uit het onbekende en richt zich op het onbekende. Maar de dichter weet wel, dat het God is, die hem zijn weemoedsverlangen in de ziel stort, dat het God is, die hem door hei heimwee tot zich trekt. Er zijn perioden in het leven der volke ren, die geheel gericht zijn op het heim wee, die doorsidderd zijn van een wee moedig verlangen. In onze Nederlandsche litteratuur ken nen wij zoo'n periode tegen het einde der 18de eeuw. In den zelfden tijd spreekt het ook uit de Duifscho litteratuur, met name bij die dichters die men de Romantici noemt. En het wil me toeschijnen, dat ook in onzen lijd vooral bij Duilscbe en Fran- sche dichters hetzelfde verschijnsel zich reeds openbaart. Zooveel schoonheid, zooveel idealisme werd door bet woeden van den oorlog ver nietigd; zooveel hoop werd ontwricht •toen na den oorlog bleek, dat de wereld, dio vrede gesloten had, nog geen vreed zame wereld was geworden, maar de oor logskrachten in anderen vorm bleven voortwoeden. De mensch die -vertwijfelt aan het heden idealiseert in gouden droo- men de herinnering en leeft uit do krach ten van 't verleden. En uit do elementen van 't geïdealiseerd verleden spint hij zijn droomen voor de toekomst, niet in jonge lentevreugde, maar met do toch al tijd weer twijfelende intuïtie en de berus tende wijsheid van den ouderdom. En door het neuriën van den droom klink plotseling soms schel en hevig de schreeuw der realiteit. Maar we zouden nog een paar gedich ten puhliceeren. Na den ondergang komf een opgang en nooit zijn de tijden zoo droef geweest, of uit de duisternis brak het gloren van een nieuwen dag. Albertino Steenhoff-Smulders geeft hieraan uitdrukking in een fraai heTfst- gedicht, waarboven zij veelbeteekend schrijft: CREDO IN VITAM AETERNAM. Ik zie geen sterven in de late, trage [dagen Hoe is het licht zoo goud, hoe is de [lucht zoo blauw, Hoe lijkt do nevel op die zilversluier: [dauw, Niet op een lijkwa, die het moede jaar [moet dragen. Ik zie de blaren niet, die rotten op do [paden, Ik zie do blaren rood en goud in 't [blanke licht, Ik zie de gladde knoppen alreo opge dicht, Beloften voor het bosch, voor nieuwe [levensdaden. Ik zie do bloesem van den hazelaar [reeds hangen. Die rekke' en stuiven zal bij d' eersten [lentewind; Ik ga het tuinpad langs, en wijs alreS [mijn kind Waar 't zaad zal kiemen, daar we nu [reeds naar verlangen Hoe zou ik vreezen, God. mijn Cod, daar [wij toch weten, Dat; onder 't aardsche kleed, waar/'t ook [aan flarden viel, Heel stil aan 't groeien zijn do vleugels [onzer ziel, En 't Eeuwig Leven ons dén Dood zal [doen vergeten. ïn dit gedicht wijst de dichteres het al te zware peinzen over 't sterven der na tuur af. Overal ziet zij reeds de levens teekenen van het voorjaar, dat eens weer zal komen en dat in jonge nauw zicht bare knoppen zijn beloften reeds vooruit werpt.Maar in het laatste couplet ver geestelijk zij geheel haar gedachte. Het stervend jaar is haar heeld van 't voorbij gaand menschenleven en onder de be kommernissen van 't aardsche leven groeien de wieken der ziel, die ons, als 't ONS HOEKJE OVER OPVOEDING. EERLIJKHEID. Isaac junior aldus verhaalt „mon" vroeg aan Isaac senior, zijn koogver- eerden vader, hoe hij het mpest aanleggen om zeer spoedig rijk te worden. Isaak senior moet toen aan zijn veelbelovenden zoon gezegd hebben: „Jongen, dat weet ik niet; ik weet alleen, dat. eerlijk duurt het langst".... Zeker, met eerlijkheid komt men vaak niet zoo spoedig tot z'n doel, dan wan neer elk middel, onverschillig welk, wordt aangewend. Toch zal op don duur de eerlijke mensch het winnen. De eer lijke wordt vertrouwd, wordt om zijn ka rakter: vastheid en recht-door-zee-garui e&n sterke strijder in dpn vaak harden levensstrijd. Een eerlijk mensch voelt zich gelukkig en do hartevrede is alleen den eerlijke ten deel. Een eerlijk mensch is een heerlijk mensch! Om eerlijke menschen te krijgen, moe ten ».wij eerlijke kinderen opkwec-ken. Hoe? Door hun de geboden Gods te leeren? Zeker moeten zij die van jongs-af steeds voor oogen hebben! Door in hen elke oneerlijkheid streng te straf fen? Probaat middel! Door hun voor beelden van heldhaftige eerlijkheid voor te houden?Zonder twijfel uitstekende methode! En toch! is er bij al die middelen, hoe goed ook op zichzelf, maar één af doend middel! Ouders, weest zelf brood-eerlijk! Ik wil hier niet spreken van grove on rechtvaardigheid der ouders, die groote rekeningen bij fcankelbakker, slager, win kelier, laten „oploopen" en niet betalen, ook niet, zoo zij de heele som gelijk niet knnnen betalen, „aflossen" per maand of week! Dit zijn dieven van de eerste soort: zij stelen een eerzaam middenstan der niet alleen het hem toekomende geld af, maar zij steken menigeen in een on gewild en onverdiende ruïnol van fail lissement. Ik wil hier ook niet noemen de voor heelden van onrechtvaardigheid in handel en bedrijf, waarvan domme ouders soms hun kinderen stichtende (en „opschep perige"!) geschiedenissen zitten te doen! Neen, die kleine voorbeelden van eer lijkheid, die den „verlichten" 20sten eeuwer bespottelijk voorkomen en preuisck en kleingeestig, doch in werkelijkheid zooveel opvoedkundige waarde hebben. Eerlijkheid, strikte, strengel eerlijkheid in spel en vermaak, in ruilen en handelen, in koop on verkoop, in loenen en terug geven. Honderden gevallen in een men schenleven waaruit de ouderlijke ge dachte over eerlijkheid kan uitschitteren voor het kinderoog. De kinderen zien tóch al oneerlijkheid genoeg rondom zich: wee hun, wanneer liet ouderlijke voorbeeld op dit punt niet krachtig „den tijdgeest" tegenwerkt. Ja, tijdgeest is het geworden: elkander beliegen en bedriegen. „Mén" steelt als raven: in 't groot nog niet zoo veel als in 't klein! Groote oneerlijk beden, door de publieke gedachte als af schuwelijken diefstal gebrandmerkt, zijn niet zoo jeugdbedervend als die kleine „handigheden", die geroemde „gauwig heid", waarom gelachen wordt en die zelfa door velen zich als eer wordt toegere kend En als dan die „prossers" en zwetsers ouders zijn! dan moeten zij FEUILLETON. e Bruid van het Kruis Vrij vertaald naar het Duitsch van E. VON HANDEL MAZZETTI. (Nadruk verboden). ft ben. toch zoo ongelukkig Mevrouw!" Dat doet mij zeer veel verdriet, mijn-* r tod Lorenzen!Is er thuis mis- ien iemand ongesteld?" rmin schudt ontkennend het hoofd en slt in gedachten met zijn horlogekefc- Wat is er dan aan de hand, mijn beste, Mijnheer von Lorenzen? Spreek gerust uit, wat U op het hart ligt." 'H '3 vandaag werkelijk een beste man. 13 vlug nog even komen aanwippen r bij naar het kantoor ging om de h w» de Voetwassching 1) te bren- 1 Rij heeft ze nog met heel veel ei'S kunnen bemachtigen. „Ik zou tooh B Kraag eens de Voetwassching willen i^d Rita laatst eens gezegd en ï11 '3 er toen voor gaan zorgen en er cog heel wat voor moeten loo- tr„, spijt mij zoo Mevrouw, dat het Maar niet wil gelukken, in de gunst men van een dame, waaraan mij veel is." P»» Kürschner kijkt verrukt, nk'ir ^ame> als ik U vragen mag?" J» Mevrouw U weet •touw Kürschner weet zeker, héél Je h 1° ^ame 3S- Ze 33 er stellig van - oogte, hoewel Armin von Lorenzen JJ niet vormelijk heeft verklaard den ]R Ze is ?r trotsch op, dat Ar- Jaatsien tijd onder verschillende li'liTn j *"jna ^tfcen dag geweest is, bmJl €en of andere manier gezien hif heeft. Zij -^eet echter ook Isvriij - <^ame wier sympathie hij Bïtevrl 6 ^'nneri> allesbehalve welkom Tthter T Kürschner heeft er met haar r8 ze een z.g. intiem gesprek on- 7in°0°8e?,met haar v-oerde, dikwijls anspeeu en Rita er erg mee ge- K'ni tt*1, aar bijna tot wanhoop ge- piocle ,lesu^a^t is dan ook niet ten Vallpn VaS Mijnheer von Lorenzen feJlvi?6 arrae sta^erd. Hij is P^arnm k echter niet minder, r slechf nen die kinderen het toch elkander vinden? Hebben Nen 'fifends wij daarvoor dan zooveel pensionaatgeld voor haar betaald? Dat we nu ook zooiets nog moeten beleven! Mijnheer von Lorenzen ik be grijp wat U zoo ferneerdrukt. Maar ver lies nog niet den moed. Nu is het aan Armin, om zich nader te verklaren; ze zijn nu alleen. Mevrouw keek Armin smachtend aan. „Gij wilt toch „Ik wil het niet voor TJ verbloemen, zegt Armin schuchter, „dat bij de ge dachte aan de toekomst Uw lieve dochter een" gewichtige plaats bekleedt." Hij kijkt haar niet aan terwijl hij spreekt Hoewel Mandl hem veel zorg veroorzaakt en overal verteld wordt, dat Gravin Hella zich verloofd heeft met een huzaren-luite nant, (een Katholieken graaf) valt hem dit huwelijksaanzoek zwaar. Zijn beetje adellijk bloed zit hem nog steeds dwars, wanneer hij bedenkt dat hij zich nu ver binden gaat met zoo'n burgerlijke familie en voornamelijk .omdat hij dan opge scheept zit met een dikke domme schoon moeder in spé „Ik hoop Mevrouw, dat U en Uw man mij de hand van Uw dochter niet zullen weigeren, daar ik na mijn a.s. bevor dering financieel „Och kom," glimlacht Mevrouw Kürsch ner. Haar gezicht straalt van verrukking en ze krijgt er een kleur van. Armin ziet echter zoo wit als een doek. „De finan- cieele toestand doet er niets toe. Onze Grote is een kwart miUioen te wachten. Ik durf U te verzekeren" en ze gaf Armin een hand, ..dat ik voor ons kind. geen be ter, degelijker en aardiger persoon kan verlangen, als U, Mijnheer von Lorenzen! Gij zijt ook zoo lief en zorgzaam, maar wat Grete in haar hoofd haalt? Ik weet het niet! Maar wees geduldig, ik zal wel zorgen.. Oh, dat zal ik wel in orde brengen!" Ze glimlacht eens tegen Armin en legt haar dikke poezelige hand geruststellend op zijn arm. „Ik ben toch zoo blij dat ge eindelijk Uw hart eens gelucht hebt." Armin gaat een paar pas achteruit. „Ik kwam wat to vroeg. U was er-nog niet cp voorbereid," zegt hij schuchter. „Ik had het U willen zeggen na mijn aan staande bevordering waarschijnlijk met Mei aan U Mevrouw en Uw geëer- den man „Mag ik U iets verzoeken, mijnheer von Lorenzen? Laat mijn man geheel builen dezo aangelegenheid. Met. hem valt er niet le nraten Mijn man is nu Oh mijn God, als ik U eens alles kon vertel len De dikke dame begint zenuwach tig te snikken. „Gij behoort nu, mijn goe de mijnheer von Lorenzen, tot onze fami lie, dus kan ik het U wel toevertrouwen. Mijn man is een tyran. Hoe ik onder de plak zit, dat is onmogelijk om dat te be schrijven. Ik lijd aan Ischias en laat mij al sinds Kerstmis electriseeren. De dokter die mij behandelt is een zeer geschikt man, en heeft meer verstand in zijn pink als mijn man in zijn hoofd. Nu, als de dokter mij behandeld heeft, praten wij nog wel eens een beetje na. En nu ver denkt mijn man mij van ailes wat leelijk is en is dan akelig grof tegen mijDe dokter is een heel ernstig man, dat verze ker ik UOh ik ongelukkige vrouw!" Armin staat op, zij oveneens en pakt Armin's arm beet. „Oh, ga toch niet weg. Ik ben zoo ge rust, als ik U bij mij heb. Wcot ge, mijn man is een slecht mensch! Het is treurig dat ik list U zeggen moet. Het is toch zoo. -Hij scheldt mij zelfs uitZij houdt zich plotseling in. Hoe weinig takt- gevoel ze ook heeft, ze merkt aan Armins terughoudenden blik, dat ze hem te veel hoeft verteld. Geheel „tot de familie" be hoort hij toch nog niet. „Mijnheer von Lorenzen, dat blijft tusschen ons, hoop ik," vraagt ze hem plotseling. „Men moet zich eens kunnen uitspreken „Natuurlijk, daar kunt U gerust op zijn en U kunt er op rekenen, dat ik van Uw vertrouwen geen misbruik zal maken. Wilt Umijn verklaring ook nog ge heim houden, totdat het mij gelukt zal zijn Grete's sympathie te winnen?" „Men zou echter nu reed3 denk er aan! De tijd vliegt. Tot Mei, duurt niet lang meer „Neen, neen laten wij niet overhaasten. Al wordt het ook herfstde Juffrouw mag vooral niet gedwongen worden. Ik mag niet anders zeggen." Armin vertrekt, Mevrouw Kürschner blijft met het akelige idee achter, zich on- noodig over haar man beklaagd te hebben. Waarom heeft ze het dan gedaan? Maar mijn hemel, men moet zich toch eens kun nen uitspreken. IIoo gaat het als' men ge trouwd is en men heeft een slechten man... Armin moet toch zeker het land gehad hebben want nadat hij beleefd gegroet had had hij gezegd: „Wacht nog wat, het bekend te maken, wij moe ten vooral niet overhaasten." Oh! zo zal nop; eens worden beetgeno men, door haar domme versprekerij. Neen, het is beter om met Grete eens on der vier oogen te praten en haar alles eens duidelijk te verklaren, mal kind, dom nest,, nagel aan mijn doodkist. Wil je volgzaam zijn of niet? Wat een ongenoegen met elkaarl En daartusschen te moeten leven! Armin ver geet, dat hij zelf geen baar beter is, als de familie Kürschner. Hij heeft nu toe vallig een blik geslagen in hun huiselijk leven. Maar hij heeft een hoög idee van zichzelf. Het is van één kant goed. Dat domme mensch levert zichzelf en haar fa milie aan hem over. Is hij eens och arm! Hella in de familie getrouwd, en men weigert hem geld, wel heel eenvou dig, dan verklapt hij alles en herinnert liij haar aan den dokter die haar behan delt. Dan moet ze vanzelf zwijgen, zich buigen en met haar geld op de proppen komen. Erg slim is het nu juist niet van hem geweest, dat hij op het oogenblik, toen hij het goudvischje aan den angel had, het weer heeft laten zwemmen. Zijn intieme vriend zou zeggen: „Als ik jou was, zou ik aan de Moeder! van dat meis je zeggen: In Mei de bruiloft of... Goe den dag hoor! zoek maar 'n anderen man voor je dochter!Al groeit het geld ook niet op je rug, zoodat je nog niet met Mandl kunt trouwen, ik zou denken: Komt het vandaag niet, dan komt het er morgen wel! Ik houd van oprechtheid!" 1Och brave beste vriend, je hebt goed praten. Ik ben nu eenmaal zóo en niet anders. Veel menschen kunnen geen kat in hun nabijheid velen, anderen geen krassen met een mes op een porseleinen voorwerp, weer anderen griezelen van een muis. Sommige menschen kunnen het „Gebet einer Jftngfrau" s) niet hooren. Heeren vinden soms héél magere of dikke dames onsympathiek. Armin kan nu eenmaal de dikke Kürschners niet uit staan. Zijn aesthetisch gevoel komt er te gen in opstand. Ze zijn zoo slecht gepro portioneerd. Het meeste van alles ergert hem liet noodelooze geldverspillen. Oh, lieve Hemel, hij zou allang een Kürsch ner Junior zijn, als er geen bezwaar wae en dat was het onaangename type schoon moeder enHella! Ach, hij heeft ze sinds Vastenavond nog tweemaal gezien. Eén keer bij een zijner kennissen, die twee huwbare dochters heeft en dienten gevolge Armin met vriendelijkheden over laadt. Hella was er zonder haar Moeder maar werd wel vergezeld door de „Voor zienigheid" baar gezelschapsjuffrouw, die hoewel ze al op jaren is, zich graag jóng wil voordoen. Hella was wel wat terughoudend ge-i weest, maar toch goed geluimd en vrien delijk tegen hem!En wat was ze mooi! Armin was dien avond weer heelemaal van de wijs gebracht. Hij had zichzelf beloofd, nooit meer een stap in het huis van de Kürschners te zullen zet-» ten. "Wat was Grete naast Hella. Een arme achterbuurt-zangeres naast een Ge-< mina Bollincioni. Armin had haar nog pas bewonderd en nu ging hij ze al met elkander vergelijken! Drie dagen na deze vergelijking, had hij Hella weer bij Gerslner getroffen. N'" was ze echter vergezeld door haar Moe-> der en nog een andere dame met het voor komen van een Russische en met nog eeu Pruis van wei twee meter lengte- en die nog, naar het scheen, erg veel dunk van zichzelf had, want hij had nauwe lijks notie van Armin genomen toen de Gravin-Moeder verlegen hem als Mijn heer von Lorenzen aan den Pruis had voorgesteld. Hella had toen geen woord gesproken, dien avond. Ze zag er uit als een stil vergenoegd kind. Armin, de stille aanbidder, gevoelde zich daar allesbe halve over gesticht. Hij had vlug zijn kop thee leeggedronken, liep haastig naar de Kürschners en haalde den volgenden dag de kaartjes voor de voetwassching, waar Rita zoo naar verlangde. In deze ongeluksweek kwam hij ook te hooren, dat Hella zoowat verloofd was met Hugo Brudow. Zoowat. Dat was de laatste stroohalm, waar hij zich nog aan kon vastklampen! Tot overmaat schreef hem de Vader van Mizzi: „Zijt ge van plan de 2000 Kronen voor Uw kind te betalen of niet? Ge hebt mijn kind geruïneerd, ik zal U aan- klagenl" En de week naPaschen'tit al haast Mei en de bevordering dus na derbij zegt hem zijn Minister: „Caro mio, ,ge moet naar de politie! Neen, neen, ik meen het Ge hebt, naaf gebleken is, daar meer aanleg voor, als voor de po« litiek!" 1). Op .Witten Donderdag is het in som* mi ge streken nog gebruik, dat de herder der parochie de voeten wascht van twaalf arme mannen. Dit gebeurt 's avonds onder de Metten. 2) Een lied, gecomponeert door Tekla Badarzewska. i (Wordt vervolgd.), j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 9