TE LACHEN. 5cs en kwamen niet kijken naar de eendjes. Maar die maakten lieel veel leven; zoo veel leven, dat de rijke tante ze uit het salon bracht, naar een zij-vertrekje. Dora begreep daar niets van, als zij zoo stilletjes zat, met haar handjes zoetjes in naar schoot, voor op het uiterste randje van de hooge kussenstoel, waarin zij niet iens achteruit dorst leunen. Daar begreep zij niets van, dat die an deren maar deden en lieten, wat ze wilden. Eens had ze gezien, hoe een der neefjes room uit zijn taartje had gemorst op het tafelkleed, op dat mooie tafelkleed waar zij ïaar vingertjes heelemaal kon in duwen 500 dik als het was; toen had ze gezien, iice hij d^ vlek met een tafellooper ha-d willen wegvegen, en toen dit niet lukte, sr een gebakjesschaal had opgezet. Maar zij had. het verteld aan tante. En tanto was niet eens boos geworden. Dat had bij moeder eens moeten gebeu ren I als zij wat melk morste op het zeil, nou, moeder had een slap handje, en dan kreeg ze er van. Maar moeder zou nog een half uurtje blijven van-avond, en Dora ging weer stil zitten luisteren. Nu speelden een heer en een dame. Neen, die waren zoo aardig niet als neef; die keken naar het papier en naar hun handen, en naar elkaar, vooral naar elkaar, maar niet naar Dora. Zij zeiden ook niets. Plotselings hielden zij op: uit het zij vertrekje klonk een gerinkel of een heel blad met glaasjes van de tafel werd gestoo- ten. „Hoera! Hoera!" schreeuwden alle kin dermondjes. Tante ging gauw eens kijken. Wat was zij blij, Dora-, dat haar neefjes en nichtjes haar nooit vroegen om mee te doen; altijd zoo'n herrie, daar moest zij niets van hebben. Daar kwam tante al terug en was weer heelemaal niet boos. „Tante is veel te goed", dacht Dora. Ja, tante was wel goed. Toen zij naar huis ging wist Dora: nog dagen na het feest kreeg zij van moeder wat lekkers voor ze naar bed ging. Dat had tante meegegeven. Tante gaf veel mee, een heel gak soms; mar tante kwam nooit zelf. En er waren er in de familie, die dat al lesbehalve christelijk van tante vonden, was dat je armere zuster weldoen? dat was een aalmoes en nog minder, want een aalmoes werd gegeven en dit leek veel op: iemand iéts toe-gooien. En dieper-denkende familie-leden (dus zoo heel veel niet) vonden: dat dat geen pas gaf voor de kinderen, hoe leerden die weldadig voor lnm evenmensch zijn zon der trots? en als Dora earnshet bleef toch geen kind! Maar, tante kwam nooit zelf. „Dat zou ik ook niet doen," dacht Dora, „als je tante ben" want tante-zijn, dat bcteekende voor haar hetzelfde als rijk zijn, als mooio kleeren hebben en kamers en een piano. Bij Dora thuis waren geen mooie Meeren en kamers, was geen piano. En daarom was Dora blij, dat ze een tante had. Maar moeder scheen er niet zoo blij mee. Als oen neefje aanbelde met de bood schap: Tante, de complimenten van Pa en Ma, en morgen hebben wij verjaardags partijtje en of u 's avonds komen wilt dan antwoordde moeder kortaf: ja! maar zong dan al dien tijd-er-voor heele- mal niet, wat ze anders onder het werk altijd deed, en keek dan dikwijls en heel lang naar het portret van vader zaliger op -jen schoorsteen „Mag ik mee, moe?" „Als je zoet ben." En Dora was zoet, heel den dag zoet, in het vooruitzicht, in dat heerlijk vooruit zicht. Neen, moeder scheen niet zoo graag te gaan. Maar tante had moeder graag; want moeder hielp altijd tante. Al die andere menschen blijven maar zitten, maar moeder niet, die hielp altijd als tante vroeg in dit of dat. Moeder was ook veel vlugger en zoo, tante was zoo dik. „Ach, wil je even.en op was moeder. Moeder kon niet blijven zitten; terwijl al die anderen maar aten en dronken, ging moeder zelfs af en toe nar de keuken, moederdat was nog eens iemand: net zoo druk bezig al3 thuis, als ze aan do wasch stond, moeder. Tot ééns; toen ging Dora ook zoo graag niet meer naar de rijke tante. Dora was al grooter en grooter gewor den, en ging eens uit baar eigen naar de neefjes en nichtjes om mee te spelen; waar om niet? En zij speelde mee; maar toen zij tegen een nichtje zei en het was zoo, ze had het zelf gezien „hè, neè, dat is flauw, je speelt valsch!" „Ach kind zwijg, je hebt m'n jurk aan!" zei die. En voortaan ging moeder alleen naar tante. Dora werd er trouwens niet eens gemist ook. JOH. VAN DINTER SJ. HOE EEN BROER OVER ZIJN ZUSJES DENKT. In de „MsbcL", onder de rubriek „Van en voor de Vrouwen" vertelt de schrijf ster van een gesprek over bovenstaand onderwerp. Onlangs bad ik een heel gezellig jong mensch bij me op visite. Hij is de middel moot van een groote familie, heeft broers en zusters, ouder dan hij en er is nog een groepje dat na hem volgt. Hij kan dus met kennis van zaken spreken over de genoegens en nadeelen van een groot huishouden. Het is een echt lieve jongen van even twintig jaar en ik dacht: van hem moet ik nu eens weten hoe een hroor in het algemeen over zijn zusjes denkt. Ik hield hem wat aan de praat, schoof een doosje sigaretten naar hem toe, liet hem vertellen over zijn studie en zijn studie en zijn vrienden en leidde onge merkt den loop van het gesprek in de richting dio ik wenschte. Het bleek dat •hij een goede studie gemaakt had van zijn eigen zusjes en misschien ook wel van do zusjes van zijn vrienden, hij schuwde het onderwerp in het geheel niet en praatte er breed over uit, afwisse lend ernstig en gekscherend. Ik liet hem maar beweren cn vertellen uit zijn onder vindingen uit eigen huis en uit dat. zijner vrienden, moedigde hem aan met een vraag en een beaming en ik kreeg zooveel interessants te hooren dat ik dadelijk het plan opvatte het aan onze jonge meisjes over te brieven. Hij zal er wel niet boos over zijn want bij leek me zooveel eerbied te hebben voor zijn zusjes en de vriendin netjes zijner zusjes, dat bij mij wel ver geven zal als hij hoort dat de aardige meisjes misschien er haar voordeel mee kunnen doen wanneer ze eens te hooren krijgen welke meening hun broers over haar hebben. Het kwam dan hierop neer. In het algemeen waardeeren do jongens hun zusjes. De meisjes zullen het prettig vinden dat te weten, want dikwijls lijkt het niet zoo. Het is altijd meer dan van zelfsprekend, dat de zusjes zorgen en de broers tot dank mopperen. Tegenover el kaar kunnen zo zoo heerlijk minachtend optreden,och jullie bent maar meisjes met een beweging die hetzelfde beteèkent als het woord niets-nut. Doch als de jongens onder elkaar zijn, spreken ze altijd met eerbied over de zusjes. Op andere meisjes mogen ze al eens afgeven of een beetje over haar spot ten, hun eigen zusjes zullen ze de hand boven het hoofd houden, haar partij op nemen en haar verdedigen en hier is het geloof ik dat de meisjes wel eens berouw vol op de borst mogen kloppen. Want mij dunkt, dat zij niet altoos even nobel over de broers spreken. „Die broer van mij, die vervelende jongen, daar kim jo nu niets mee aanvangen. Wil alleen op zijn wenken bediend worden en denkt dat het onze eerste plicht is hem te verzorgen en te verwennen. Nu ik pas er voor". Het is niet altijd zoo leelijk bedoeld, maar het klinkt toch niet aardig en 't is zelfs meest al onwaar, want in haar hart hangen de zusjes evenzeer aan d'r broer als omge keerd. Het is opmerkelijk hoe in groote ge zinnen bijna iedere broer zijn lievelings zusje heeft en die twee zijn gewoonlijk de beste kameraden. Er is nu eenmaal meer contact tusschen de verschillende sexen en de jongere ver tellen hun intieme zaken, gedachten, ge- voels-aangelegen,heden en hun groote en kleine verdrietelijkheden veel eerder aan een meisje dan zelfs aan hun besten vriend. De laatste mag hoogstens weten dat het een „beroerde" dag was en tot verzet een eind mee gaan loopen; doch het zusje zal de confidenties krijgen. De meisjes moeten hier eens bedenken hoe ontzaglijk veel goeds ze met een beetje tact kunnen volbrengen. Want het van gelijken leeftijd zijnde zusje kan heel veel invloed uitoefenen, meer soms dan de ouders wier raad en vermaningen door een jongen losbol soms voor „uit den tijd", versleten worden. Vader en moeder vergeten dat ze ook eens jong zijn geweest, het het dan. Doch als zusje, die evenals broer zelf in de twintigste eeuw geboren is, die evenveel van vroolijkheid en pretjes houdt, als hij haar overedingskracht gebruikt, die soms enkel behoeft te bestaan in het godsdien stig leven en het zorgen voor een aange naam tehuis, dan kan hij veel oneenig- heid voorkomen en hoewel mopperend want dat is een mannelijke fout zal hij zus haar zin geven. Nu kemt het er op aan, den invloed ongemerkt te behouden. Hoe dikwijls heb ik zelf verzucht: ^al weer thee inschenken, hè, die jongens kunnen toch niets, nog niet eens een kop je vullen". Maar het komt er eigenlijk niet op aan of ze het kunnen of niet, het is alleen dat een kopje thee veel heter smaakt, als een ander het voor je heeft klaargemaakt en het je met een vriende lijk gezicht aanreikt. Jongens hebben Veel gevoel voor gezel ligheid en waardeeren een opgeruimde kamer als ze thuis komen. Het maakt ook verschil of je door het eigen werk de ka mer wat rommelig hebt gemaakt, of dat je na studie of kantoorwerk thuiskomend en verlangend naar een gezellig hoekje, moeder en zus tusschen een berg naai werk vindt met pluizen en draadjes en geen schijn van een naderend middag maal. Geen enkele man of jongen zal eischen dat de vrouw met de handen in den schoot zit; een stopmandje of handwerk ver hoogt zelfs de intimiteit van de huiska mer; maar ze zijn uitersten. En het eten op tijd op tafel, dat is mannenzwak. Geef hun daarbij toch hun zin. Iedere jongen is eenvoudig fii'lge- hongerd als het tien minuten over etens tijd loopt. -f, Uit hun aard zijn de mannen wat egoïstisch. Maar de vrouwen hebben ook haar eigenaardigheden. Als de meisjes maar een bectjo rekening houden met den jongensaard, zullen ze zich zelf ook on waardeerbare diensten door broerlief be wezen zien. Jongens hebbengewoonlijk een vreese- lijken hekel aan wat de meisjes „kransje" noemen, naaikrans, praatkrans, leeskrans, ze hebben er een aangeboren afkeer van Bovendien, als je juist goed in je studie zit of je permitteert je een uurtje lectuur, dan klinkt het juist niet erg aanlokke lijk als tegen een uur of tien mama zegt: Piet, zou je Leentje of Mavietje eens wil len halen, ze hec-ft van avond krans. En toch, wie komt er dan maar gelaten aan gestapt om zus te begeleiden? Van cur sussen of vergaderingen stappen de meisjes op eigen beenen huiswaarts, maar krans-dametjes schijnen te moeten wor den afgehaald. En alle broers vinden dat oen corvee, niet om het zusje, maar vanwege den an tipathieken krans. Neen, anders gaan ze wel graag eens uit, met zus, waarop zo werkelijk trotsch zijn en die ze ook graag goed zien ge kleed. Misschien weten dat ook veel meis jes niet en denken ze dat 't haar broers totaal onverschillig is of ze een roode, groene of gelo jurk aantrekken. Die on verschilligheid ligt maar bovenop en is misschien met opzet aangebracht omdat meisjes als zo over toilet beginnen nooit uitgepraat zijn en jongens daarom dit on derwerp vermijden. Doch in waarheid hebben de broers een belangstellenden blik over voor het uiter lijk hunner zusjes en ge kunt u verlaten op hun critiek, er is geen jaloerschheid in Mannen bez;en dameskleeding met een ander oog dan wij vrouwen. Wij volgen een mode, zij kijken alléén of iets staat of niet. En het is verrassend hoe zij soms details ontdekken die wij voorbij zien. Zoo ook met het kapsel. Veel meisjes heb hen een aardig gezichtje, maar weten zich niet to coiffeeren, vertelde mijn zegsman. Als dus een broer te goeder trouw zijn zusjo^-aadt: „Zeg doo die japon niet aan, die staat jo niet, of hij geeft je een wenk over een hoogere of lagere coiffure, ant woordt dan niet: ach, jongen, daar heb jij geen verstand van; jij hebt geen smaak", want dan laat hij je aan je lot over. Houdt maar gerust rekening met zijn raad, want zijn smaak is die van vele jongens en mannen, en ten -slotte, ter wille van wie ziet een meisje er graag goed uit? Natuurlijk ook voor zich zelf, maar ijdelheid en behaagzucht spelen toch ook een rol! Dit is in het kort de inhoud van mijn gesprek met mijn jongen bezoeker. In het algemeen dus zijn de broers erg goed gezind jegens hun zusjes en deze weten schap zal aan de meisjes veel bijdragen tot grooter geduld en verdraagzaamheid voor de feilen en fouten van broerlief. Gp de markt. Drie studenten wilden een bekenden ouden boekenkoopman eens in de maling nemen. „Goeden middag, vader Abram!" zei de een. „Je vergist jo, 't is vader Isaac!" riep de tweede. „Och \kom, weet je niet dat 't vader Jacob is?" Maar de koopman viel in: „Zal ik het je zeggen: jullie vergist je alle drie: ik ben Saul, de zoon van Kis, die op zoek is -naar z'n verloren ezels en waarach tig, drie heb er al gevonden! Ze staan vlak voor me!" Weg scherper? „Ik zal U iets geven om uw eetlust wat op to wekken, iets scherps en prikke lends. A propos, wat is Uw beroep?" „Ik hen degenslikker in het circus, zei de patient. De goede raad. A.: „Hebt u mijn raad opgevolgd, te tellen tot u sliep?" B.: „Ja. Ik heb tot 98.898 geteld". A.: „En, sliep u toen?" B.: „Neen. Toen was het tijd om op te staan!" Modern. Mevrouw (tot baar dienstmeisje): „Elke morgen is 't dezelfde geschiedenis, Mietje? Je staat te laat op; 't ontbijt ds nooit op tijd klaar gezet; do schoenen van m'n man en de kinderen zijn niet gepoetst. Hoeveel keer zal ik mij daar nog boos over moeten maken?" Mietje: „Neg vijftien keer, mevrouw. Vandaag is 't de 15de; met den lsten ga ik weg". De Gramofoon. De onderwijzeres sloofde zich uit om haar leerlingen de gramofoon te verkla ren, maar hoe interessant dit onderwerp ook was, de belangstelling was vèr bene den het middelmatige. Plotseling schrok de klas op uit haar gesoes teen de onderwijzeres resoluut en met harde stem de vraag stelde: „Wie weet waar de eerste spreekmachine van .gemaakt is?" Even zat de klas zwijgend na te den ken over deze vraag. Toen rees een vin ger omhoog en kleine Janus zei: „Van een rib, juffrouw". Dc dronken Sludent. Een student in den Wippolder komt dronken thuis en wil zijn handen was- schen. Zijn waschkom staat dicht bij het raam, dat opengeschoven is. Nu wil hij zijn waschkom vullen, maar, al wagge lend, schenkt hij er naast, het raam uit op 't hoofd van een voorbijganger die uitroept: „Hé, drank-automaat, kijk uit je oogen, je gooit me druipnatl" „Hé,leuke pinor", zegt de stu dent lachend, „wat doe jij in mijn wasch kom?" Op School. Onderwijzer: „Waarom zijt gij te laat Jasperse: „Ik moest op zusje passen". Onderwijzer: „En jij Jacobse?" Jacobso: „Onze klok loopt achter". Onderwijzer: „En jij Hendrikse?" Hendrikse: „Ik moest eten brengen bij mijn vader". Onderwijzer: „En jij Willemse?" Willemso: „De veter van m'n schoen is gebroken". Onderwijzer: „En jij Gornelisse?" Cornelisse: (begint te builen) „Zij hebbenalles al gezegden nou vind ikik niks meer!" SS® g[( B S B DE VRAGENDE WIJS. „Geef me een vlammetje. „Wat wil je er mee doen?" „Even 'n sigaar van jou mee aansteken". Verstrooide patiënt: van boven wat laten staan. HET WIJSGEERIGE PAARD. Die schoenen blijven maar duur. Wat is bet toch goed, dat ik als knol ter wereld kwam. -\ Spraakwater. M „Ik heb nooit gedacht, mevrouw Stierkop, dat uw man zulk een schitte- de speech bij dat diner zou afsteken!" zeide de kennis, waarop mevrouw venij- n'g opmerkte: „Nee, u heeft 'm ook altijd gehoord, vóór-ie z'n bittertje gedronken had!" Niet geboren. Onderwijzeres: „Waar ben je geboren, Jantje?" Jantje: „Ik ben Diet geboren, juffrouw Ik heb 'n stiefmoeder". Een geneesmiddel. Wandel in de zon of ga er in zitten. Dat is een geneesmiddel voor zenuwlij den, zwakheid, loomheid en een aantal andere kwalen. Het geeft kleur en schoon heid aan het gelaat, doordat het 't bloed zuivert. Zonnewarmte geeft aan bet ge- heele lichaam een kracht, zooals genees middelen of het beste voedsel niet kun nen doen. Boosaardig. Schouwburg-ondernemer (als bij de première van een jong auteur de zaal slecht bezet is): „Ik had niet gedacht, dat u al zóó bekend isl Geneesmiddel erger dan de kwaal. Dokter: „Maar er is een zeer eenvou dig middel tegen dien etegen uw onweerstaanbaren dorst. Wanneer u behoefte voelt 'aan( 0en potje bier, eet dan een appel eet een appel." Patiënt: ..Maar o stel je voor, dat ik dertig of veertig appelen per dag eet!" Verkeerd propos. Dokter (bij het heengaan): „En y alles een enkele sigaar na het eten." Dokter (na eenige weken lerugkoai» de): „Nu, hoe hebt ge u bij mijn schriften bevonden?" Patiënt: „Heel wel alleen de melsche sigaar na het eten. „Ik anders nooit." Parvenu-trots. Millionnair: Jenny, de baron doet dezen brief aanzoek om uw hand.^™ uw antwoord op dien bedelbrief' Een goed voorbeeld. Broeder: „Ik zie niet in, waaronrij lie meisjes niet voor je-zelf zorgt, wij. Je zoudt bijvoorbeeld heel ge kostuums en boeden zelve kuiuien ken." I& Zuster: ,Ik zou wel eens willen wat jij al zoo zelf voor je hebt Broeder: „Zoo? Nu ik maak w zelf mijn sigaretten." Hij zal er niet bij te kort kon» Tooneelspeler (fluisterend): i»"® dio oorveeg te vroeg gegeven." - Tooneelspeler (eveneens flmstern „Da's niets. Ik geef jo er straks nog Een gevaarlijke nederdaling. Luchtschipper: „Gisteren heb l!> - uiterst gevaarlijke nederdaling g® Toen mijn ballon nog eeii kilomet"^ den grond was, hoorde ik dat w- mij een verscb vaatje bier werd-- stoken, en toen moest ik nat met duizelingwekkende vaart naar den."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 12