Voor Huis en
J 3nm RijnslrarS tn ,21'n
ut «orP ninais mnai
pde
^aardig'
«u^-» - laastDbmge-
de eerslo plaats innamen. Zij deed
Tj„ Langerak overleed 9 Maart
5 ,rerd als abdis opgevolgd door
vin Kossuin, onder wier bewind
JLesliriS aMii PIaals vond,
èitovii de TOlisc maal reeds verhaal-
E' i, boren zeiden maakte Karei V
K op da rechten der abdis. Deze
K bestonden niet alleen in de macht
ftót rerleenen van gratie van straffen,
ltd wegens vergrijpen, gepleegd op
Cnrl-ebied der abdij, van welk schoon
Jjf meerdere abdissen gebruik maak-
maar ook in de bevoegdheid om b.v.
LT geworden pasloorsplaatsen te be-
um niet alleen to Kijnsburg, maar ook
sommige andere kerken, waarover
«bdii zeggenschap had. En nu lezen we
(Karei V inbreuk maakte op dit recht
-na den dood van den pastoor der
ohio van 0. L. Vrouwe te Leiden de
EL vallen plaats 'te doen bezetten door
L ocrsoon van eigen keuze, zonder daar-
do voordracht af te wachten der al-
E van Rijnsburg. Maria van Toutenburg
immers zelve op soortgelijke wijze aan
,1 hcwind gekomen moest erin bcrus-
maar tocli kwam men haar voor den
[L tegemoet door in den keizerlijken
y de verklaring op te nemen, dat de
„latje en collatie van den pastoor
f t:orb van ouds toekwam aan de ab-
u van Rijnsburg en dat niemand haar
He uitoefening daarvan mocht hinde-
"jeemel keizer Karei desniettemin zijn
KI deed koning kraaien, ontbrak het
i toch geenszins aan eerbied voor de
Lje stichthig en baar kloosterlingen. Hij
L kouwens een vroom man, die boven
in groote waarde hechtte aan het kloos-
leven als Katholieke instelling. Een
ting hiervan bleef bewaard in het be-
cbf eener ontmoeting des keizers met
(aria van Toutenburg nabij Oegstgeest,
jj welke gelegenheid hij aan de abdis
pielende zijn hulde zou hebben gebracht.
{Pit bericht bewijst meer dan iels an-
welke hooge plaats de abdis van
in de samenleving innam.
AJO.
1) „De adellijke Vrouwenabdij van
jijnsburg, 1133—1574", door Maria
vat iedere maand te doen geeft
i (le helft September).
I September: Herfstmaand. Dug hebben
to zorgen, dat straks als de herfst is
pgetreden het wintergraan aan de aarde
worden toevertrouwd; de tarwe, de
<le gerst. Tarwe: de beste zaai-
is van eind Sept. tot eind Oct.; tijdig
iezaaid kan ze diep wortelen en zal niet
gemakkelijk uit vriezen. Niet diep
niet dieper dan de gewone bouw-
roor, welke vóór bet zaaien weer behoor-
vast gemaakt moet worden; 't zaaibed
bovenop wat kluiterig blijven, dus
men bij het eggen de kluiten boven.
beste zaaitijd van begin tot half
Die eerder gezaaid wordt, ont-
wel flink in den herfst, .maar
blijft in het voorjaar achter. Gevolg: te
stroo en te weinig zaad. Komt meest
op lichtere gronden. Moet ook diep
Urnen worden, zit er een bank of plaat,
jarenlang ondiep bouwen, dan moet,
liefst met een overploeg, dieper geploegd
worden; 'geen 'ondergrond boven halen!
Wijl rogge van bezakten grond houdt,
moet er tusschen het onderbrengen van
stal- of groenmest en bet zaaien -©enigen
tijd vbrloopen. Het „zetten" van den grond
kan door rollen worden bespoedigd.
Gerst: beste zaaitijd einde Septem
ber. Dit gewas stelt aan de grondbewer
king .hooge eischen, vooral na vaste stop
pels op zwaren grond, in welk geval men
zoo mogelijk, driemaal dient te ploegen.
Was bet voorgewas aardappelen dan
kan eerst de eg ®f de cultivator worden
gebruikt, vervolgens worden geploegd,
daarna opnieuw worden geëgd voor do
zaaiing. Ook bij gerst moet de bewerking
zóó zijn, met bet oog op bet gevaar voor
uitwintering, dat de grond niet al to los
wordt. In deze maand, ongeveer in bet
midden, kan men de eerste snijrogge
zaaien, alsook rogge met zandwikken!
Zandwikken zijn volkomen winterhard.
Het groenvoeder:- rogge-wikken, voor groen
voeder geteeld, is in 't voorjaar eerder
klaar dan roode 'klaver. Men neemt als
mengsel: 40—80 K.G. zandwikken en 80
K.G. winterrogge per Hectare. Het zaad is
in den regel nog al duur, men kan bet ech
ter zelf telen; dun zaaien en er, teneinde
rotting te voorkomen, wat rijshout bij
zetten. Men kan na maaiing nog kool
rapen of bieten telen; evenwel kan
men het gewas ook laten slaan om er op
nieuw van te oogsten. Ook voor,.groenbe-
mesting worden wikken, met wat rogge er
door, uitgezaaid.
In den tuin: Heeft men goede soor
ten stoksnij- en sla (suiker) boonen, dan
moet men daarvan zaad winnen; vooral
nu, want velo der eerste legsels zijn dezen
zomer mislukt, dus zullen a.s. voorjaar de
poolboonen wel duur zijn. Worden de
boonen rijp, trek dan de wortels los, bij
droog weer worden de boonen dan spoedig
rijp en kunnen geplukt worden. Wie in den
winter kropsla wil telen en de gelukkige
bezitter is van veel ramen, moet niet alles
tegelijk planten; elke week naar behoefte,
opnieuw wat zaaien om telkens jonge
plantjes te hebben. Zorg hier vooral voor
goede, zuiyere aarde Thans moet men ook,
om in 't voorjaar bloemkoolplan ten te heb
ben, bloemkool zaaien, zoowel voor den
bak als voor den kouden grond. Eerder
dan b.v. Sept. zaaien is niet gewensebt;
men zou dan te vroeg kleine kooltjes krij
gen, waar men niets aan heeft. Men
zaait de bloemkool nu buiten, vooral niet
onder glas; dit kan voor den bakhof op een
warm plekje in den tuin. Niet te dik
zaaien! Ook om in 't voorjaar slaplanten
to hebben, - kan tegen bet middender
maand_, vóór den bak, sla gezaaid worden,
ook niet te diobt, met maar iets aarde be^
dekt. Het verspenen der plantjes onder
glas kan ongeveer half October geschieden;
afstand 3 a 4 c.M.; in den winter koud
doch vorstvrij behandelen! Wij rieden aan
in Augustus spinazie te zaaien; biervan
kan in 't najaar soms veel geoogst worden.
Gaat het echter vriezen, dan is het met
spinazie afgeloopen. Daarom wordt ook
onder glas geteeld en kan men daarvoor
een bak klaarmaken op dezelfde wijze als
men dit voor kropsla doet. Van de in
Augustus gezaaide spinazie kan men de
jonge plantjes uitzoeken: hoe jonger hoe
beter, om ze in den bak te planten op 3 a
4 c.M. afstand en er daarna de ramen op te
leggen; goed boog luchten! Bij vorst vrij
houden plukt men den heelen winter spi
nazie; telkens de grootste bladeren.
NELLY.
De kleine Nelly had op drie en 'écn
'lialfjarigen leeftijd een buitengewone gods
dienstkennis. Zij kende alle dagelijksche
gebeden van buiten; bet leven van Jezus
kon zij tot in bijzonderheden verbalen-. De
faam van baar verlichte en vurige gods
vrucht verspreidde zich weldra door de
stad. De bisschop van Cork, Mgr. 'O'Col-
laghan, liet bet kind ondervragen en be
sloot haar het H. Vormsel toe te dienen.
Miss Hall droeg de kleine naar de kapel.
Te zwak om te knielen of te zitten ont
ving Nelly in de armen van „Mama" den
H. Geest met zijne gavent - j
Nu zij volgens bare uitdrukking ^de
kleine soldaat van den Heiligen God" .was
wilde zij ook voor Hem strijden en lij
den. En zij heeft zooveel smart en pijn
met geduld verdragen; dat wij, ouderen,
baar gerust tot ons voorbeeld kunnen
nemen. We hebben reeds verhaald, boe
deze engel door tuberculose was aange
tast; nu kwam er nog een) zeer pijnlijke
tuberculeuze .verzwering bij van een'
kaak. Steeds grooter werd "deze verzwe
ring totdat eindelijk de kaak uit elkaar
viel. Wij kunnen het ons voorstellen, hoe
pijnlijk dat moet geweest zijn, maar bet
kind droeg dit lijden geduldig door zonder
klagen, uit liefde tot den gekruisten Je
zus. „Do Heilige God, zeide zij dikwijls,
beeft zooveel voor mij geleden'; ik wil
ook lijden voor Hem."
Toen Nelly gehoord had, dat groote
menschen den „Heiligen God" in hun hart
mochten ontvangen, vlamde Qpk in haar
zieltje een hevig verlangen op naar deze
goddelijke Spijs. Dikwijls smeekte zij:
„Mama! Wanneer krijg ik dan toch den
Heiligen God! Och, wat moet ik toch
lang wachten. Zoo kan het niet langer
meer gaan met Nelly." Daar men haar
geen hoop durfde geveni, dat spoedig aan
haar vurig verlangen; zou voldaan worden,
verzon ze, cm dichter bij God te zijn, een
verrukkelijke kinderlist. ,,Mama! zoo
vroeg de kleine, als ge morgen vroeg den
Heiligen God ontvangen hebt, wilt ge dan
gauw even naar zieke Nelly komen
„Mama" kon natuurlijk niet weigeren, en
den volgenden morgen kwam zij dadelijk
na hare H. Communie bij baar lieveling.
Nelly richt zich stralend van vreugde in
haar bedje op, cu zonder een woord te
zeggen slaat zij baar bandjes om den bals
van „Mama" en drukt zich vast tegen dat
hart, dat een levend Tabernakel was ge
worden en kust vurig de lippen nog rood
van Jezus H. Bloed, Daarna smaakte de
kleine in stilte het zoet genot van Jezus'
tegenwoordigheid.
God kon ni^t langer weerstaan aan de
vurige begeerte van zijn lieveling. Hij, die
gezegd beeft: ,,Laat de kindertjes tot
Mij komen", zou nederdalen in dit on
schuldig, minnend hart van zijn bevoor
recht kind.
Een Pater Jezuiet predikte de jaarlijk-
sche afzondering in bet ziekenhuis. Hij
hoorde natuurlijk van bet wonderkind. Hij
ondervroeg de kleine dikwijls en ver
kreeg -zulke verheven antwoorden, dat hij
overtuigd was, dat God in haar werkte.
Zoo gaf Nelly op do vraag: „Wat is de H.
Communie 1" dit mooie antwoord: „Het
is de Heilige God. Hij is het, die de kloos
terlingen heilig maakt en al de heiligen
zijn slechts heilig door Hem."
De Pater vroeg, aan den bisschop van
Cork verlof aan de kleino de H. Communie
te mogen geven en de'bisschopstem
de toe,
Teen dit nieuws in het ziekenhuis be
kend, werd, was er algemeene vreugde,
maar niemand smaakte zulk een ware
zieleblijdschap als onze kleine engel zelf,
die steeds herhaalde: „Ik zal den Heili
gen God in mijn hart ontvangen. Ik mag
den Heiligen God ontvangen."
De gewenschte dag brak aan. Het was
de Ge December 1907, een eerste Vrijdag.
De H. Mis is uit. Nelly is met erbij tegen
woordig geweest; zij is te ziek en mag
niet lang in de kapel vertoeven. De zus
ters en verpleegden blijven na de H. Mis
allen zitten, want de lieveling des Heeren
zou hare eerste H. Communie doen. Zie,
daar wordt zij gebracht in de armen van
„Mama." De engelachtige kleine is geheel
in het wit, een bloemkransje sierde haar
Iioofd.. en 'zij is gelicel gehuld in een
nerhangenden sluier. Bewonderend zien
allen toe; tranen van aandoening ont
vloeien aan aller bogen. Nelly hoort niets
en niets van wat er omgaat. Hare
fonkelende oogjes zoeken' den Heiligen
God.
Toeni de Priester haar de H. Communie
uitreikte, zagen de toeschouwers ©en licht
krans om het hoofd van het kind stralen.
Nog nooit had men Nelly zoo ingetogen,
godsvruchtig en; beminnelijk gezien dan
bij bare dankzegging; bet leek of ze in
geestvervoering was. Zoo deed deze aard-
sche engel, toeni zij vier jaren' en drie
maanden1 oud was, bare eerste H. Com
munie. Zij leefde hierna nog bijna twee
maanden,, en hernieuwde dit eerste groote
geluk nog 32 maal. Vooral bare dankzeg
gingen na de H. Communie waren verhe
ven'. Do kleine, die dikwijls in haar bedje
de H. Communie ontving, vouwde bare
handjes eni bleef uren lang onbeweeglijk
als een- beeld; dikwijls had ze bet gebruik
harer zintuigen) verloren. Op de vraag,
wat zij zoo langen tijd na de H. Commu
nie deed, antwoordde zij: „Ik spreek met
denj Heiligen God."
Eens duurde hare dankzegging tot 's
middags vijf uur. 'Al dien tijd had zij heel
stil in haar. bedje, gelegen met halfgeslo
ten oogen en bet x kruisbeeld in baar ge
vouwen handjes. Om 5 uur sprak zij voor
het eerst, en jubelde het uit: „O Mama!
Ik ben! toch zoo gelukkig. Ik heb met den
Heiligen God gepraat." Hare oogen fonkel
den van onbeschrijflijken glans en rond
om bet ziekbed verspreidde zich een he-
melscbe geur, die al de omstaanders met
bewondering vervulde.
Nadat wij deze wonderen van heilig
heid van dezenl engel vernomen hebben,
verbaast het ons niet meer te hooren, boe
zij bijna den geheelen dag bad, boe zij de
Moeder Gods vereerde op een geheel bij
zondere wijze, en in heldhaftige deugd-
oefening steeds meer hare omgeving
stichtte. De smarten, die het arme Icind
verduurde, waren onuitsprekelijk. Ieder
was vol medelijden, en men smeekte God
om toch een einde te maken aan bare
marteling. Nelly zelve bleef gelaten en ge
duldig. Wanneer de pijnen te hevig wa
ren voor haar heldenmoed, dan wapende
zij zich met twee kruisen, in iedere hand
één, en overwon zoo zacht-schreiend de na
tuur, totdat de hevigste smart voorbij
was.
Het jaar 1908 was begonnen. De tering
had baar vernielingswerk volbracht. Op
eeni avond vroeg de kleine zieke: ,,Mama
kom bier toch eens bij mij zittern" De.
verpleegster ging zitten en vatte Nelly's
handje. „Hoe maakt go het Mama?"
„Zeer wel." „Maar zeg eens, Mama,
voelt ge niet dat de Heilige God nadert.
Ik, ik voel bet wel." Dit waren de laatste
woorden van dezen engel. Op Maria Licht
mis, op een Zondag zooals zij zelf voor
speld had, vloog haar engelen'zieltje op
r den hemel. Nelly had 4 jaren, 5
maanden en 8 dagen onder de menschen
geleefd.
Toen een jaar later in 1909 haa:: lichaam
werd opgegraven om het over te brengen
naar het kerkhof der zusters, was het nog
geheel onbedorven en buigzaam.
De vereeriug van dit wonderkind, van
dit bloempje van het H. Sacrament, is
reeds bij haar leven begonnen, en breidt
zich steeds verder uit. „Bijna iederen dag
ontvangen wij berichten, schrijft de over
ste van Timbar, van gunsten, door Nelly's
voorspraak verkregen-. De kleine kinderen
schijnen baar na aan bet hart te liggen,
want bun schenkt zij de meeste welda
den."
Door de kerkelijke overheid is reeds een
wettig onderzoek begonnen naar de rnira-
culeuse genezingen, op Nelly's voorspraak
verkregen, zoodat bet niet onmogelijk is,
dat wij nog eens openlijk deze kleine
Heilige gaan vereeren.
- LEGENDE.
In een dorpje van Spanjo leefden twee
broeders van geringe afkomst.
De oudste God weet hoe werd
schatrijk en hij werd de machtigste man
van zijn dorp. t
De tweede bleef arm; maar hij en zijn
vrouw, waren ootmoedig en geduldig en
zoo edelmoedig, dat ze van hun zuur ge-
wonnen brood nog gaarne wegschonken"
aan andere menschen, die nog armer wa
ren dan zij.
Zij waren ook godsdienstig. Niet ver
van hun leemen hut stond een kapelleke
met klimop begroeid. En in dat kapellek©
stond een beeld van St. Jozef den góeden
Heilige, en do uitdrukking van zijn gelaat
.was zoo minzaam, dat niemand daar
voorbij kon gaan zonder te knielen en t©
bidden.
't Was daar dat die brave menschen '1
dikwijls -troost en sterkte vonden en leer
den het zware kruis der armoede gedul
dig te dragen. Tot overmaat van ramp
,werd de man ziek en de oudjes vervielen
tot de bitterste arm-oede. Nu zond d©
zieke man zijn vrouw naar zijn rijken
broer om -hulp te vragen.
Mijn man is ziek, zei de vrouw, wij-
hebben alles verkocht en we zullen van
•honger sterven als gij ons niet helpt.
Wat denken jullie wel? bitsten de
broer en de schoonzuster tegelijk. Als ge
wat beter op de kleintje-s gepast had, dan
zou 't niet zoover gekomen zijn. We kun
nen wel aan 't geven blijven. Ér is hier
niets te halen voor jullie.
De vrouw ging bedroefd naar huis en
vertelde wat er gebeurd was. Haar brave
man trachtte zijn broer nog te veront
schuldigen en toen hij eenige dagen later
wat beter was, ging hij zelf zijn nood'
klagen.
De rijke man scheen wel een steenen
hart te hebben, want hij lachte met de
jammerklachten van zijn broer, gooide
hem een geldstuk naar 't hoofd om van.
hem af te zijn en verbood hem nog ooit
over zijn drempel te komen,
De arme verdroeg alles, sprak geen en
kel woord, raapte het geldstuk op, ging
naar liuis en zei tegen zijn vrouw, die met
angst op den uilslag zat te wachten.
"Vrouw, neem dit geld, het laatste dat
ik aan mijn broer gevraagd heb en maak
nog eens een goed potje klaar. Daar het
onzp laatste maaltijd zal zijn, ga ik St.
Jozef, dien braven -man, uitnoodigen om
met ons te komen eten. 't Is wel geen
feestmaal, maar we zullen hem 't best©
geven wat we hebben.
Hij ging naar 't kapelleke, knielde neer
voor 't beeld van St. Jozef en noodigd©
hem zoo vriendelijk en zoo dringend uit,
dat de goede Heilige niet weigeren kon.
't Scheen zelfs, dat het beeld toestemmend!
knikte.
De tafel was gedekt. Alles was gebrek
kig en arm maar overigens kraakzindelijk
Op slag van twaalf werd er op de deur
geklopt: het vrouwtje gaat openen en zij
ziet voor zich een arme man, clie een aal
moes vraagt.
Dat komt. slecht uit denkt ze bij zich
zelf: er is zoo weinig te eten en wij ver
wachten Sint Jozef nog. Maar kom, ik zal
mijn deel aan dien arme geven en zelf
maar niet meeëten. En ze nam haar eigen
deel en gaf het aan den arme.
Hij nam het dankbaar aan. at alles op
en vertrok na het huisje met zijn vrien
delijke bewoners gezegend te hebben.
Ondertusschcn ging de middag voorbij
en St. Jozef kwam maar niet. De arm©
man wist niet wat hij er van denken
moest. Hij ging weer naar 't kapelleke
en zei: V
Heilige man, ik heb u uilgenoodigd
en ge hebt het aangenomen, omdat ge
wist, dat 't zoo goed gemeend was. Waar-
om zijt ge niet gekomen? 't Was wel
armzalig weinig, maar, wie geeft wat hij
EIND GOED, AL GOED!
XXIII.
keil kinderhand is gauw gevuld, hé
puida?
'Wesfc U nog 'wel,hoe de kleine Annette
pok met een kleinigheidje' tevreden was
jon hoe ook dj droomde varf een eenvoudig
popje, zooals uw Marietje nu doet.
j - Herinneren Mevrouw? Die kleine bij
zonderheden uit liet leven! van de twee
hinderen, uw kinderen staan mij nog -zoo
'levendig voor den geest, dat' ik haast' in
plaat zou zijn, het heele jaar -dat ik ibij u
pras, 'dag voor dag te volgen en in' mijn
poost staat het beeld van dat lieve ding
P°or me met een duidelijkheid, dat er.niet
jyoel aan het beeld zou ontbreken!, ware ik
s'aa| het even in sSliets té brengen.
-Zoo, mijn beste Truida, ik geloof het
on ik geloof het vooral, daar dit jaar van
,e cven èen diepen indruk moest achterla-
on, maar stilwat hoor ik? Slaat het
aral twaalf uur op de kerkklok?
- Ja Mevrouw, die klok slaat precies en
laat is het ook.
- hu, dan wordt het- mijri tijd. Maar ik
- ov.®r me zelf tevreden Truida. Ik heb
iu1)a hd zeer goed besteed en ik bedank
f?en God-, dat- Hij door Marietje' mijn
lil k'ei'heen richtte. En nu ga ik
i.V Ies' vandaag vooral, heel veel
«doen. TT - -
tot ik c
e. Ovennorgen in dén namiddag weer
y .°m Praten. We hebben elkander nog
l»irno mecr te vcrtellen- Ik zou 200
oa m' -n Za* verteUeii van mijn jongen
3^nAhnette, want in vijf cn twintig
^0rden kleine kinderen groot en ben
ik van' moeder reeds groot-moeder geworden
Zoo gaat het leveü voort als een droom.
Maar kom-aan! Ik heb' nu genoeg gebab
beld, tot overmorgen! Ik ga nu gauw een
mooi briefje schrijven naar den goeien, bra
ven', Heiligen Man uit Spanje, want 'ik zou
niet graag hebben, dat Marietje overge
slagen wérd.
Mevrouw Wagné'r drukt hare oude dienst
bode met warmte de hand tot afscheid, zegt
Marietje goéden dag enlaat twee ge
lukkig© menschen achter, 'dié elkander nog
zooveel te vertellen hebben, dat ze eten en
drinken vergeten én zelfs het kacheltje, dat
zachtkcns aan te smeulen ligt op het punt
•staat om uit te gaan.
Vol -blijdschap wipt Marietje op den
schoot harer moeder, slaat haar handen om
haar hals en kust de tranen weg, die opwel
len in het oog van haar lief moedertje en
zegt met iets guitigs in stem en blik: „Had
ik gelijk', of had ik geen gelijk?"
Kon er een kleinigheidje voor Marietje
overschieten of niet?
O, moedertje! Als ik dié pop eens kreeg,
dan hadt ook gij twee kindertjes en wat
zouden wij den gelukkig zijn! Maar kom!
nu moet ge ook niet meer schreien, hoor!
God weet, of we nog niet eens rijk worden!
Kind, kind, waar denkt ge aan? Is het
nog niet genoeg te weten, dat ik in mijn
eer hersteld ben; te weten, dat die goeie
-Mevrouw Wagner openlijk gezegd en be
kend heeft, dat ik onschuldig was en dat
zij mij zelfs om vergiffenis vroeg voor het
leed, mij destijds aangedaan.
Neen Marietje, daar gaat niets boven
„eer en goeden naam". Zoolang we ieder
een vrij onder de oogen durven, komeii, en
we weten, dat we van een onbesproken ge
drag zijn, zoolang zijn we rijk, al hebbei
we geen sneetje brood in huis. Ja Marietje
onthoudt dit voor je latere leven. Kijkdom
alleen geeft geen vrede des harten; dat
.vermag alleen een gerust geweten. De rijk
dom" is zeker veel in het leven, maar in het
oog van O. L. Heer is dit niets en telt
alleen braafheid en eerlijkheid en reinheid
des harten. Daarom heb ik steeds vertrou
wen gehad in den goeden God. Ik wist, dat
het zonnetje van geluk nog wel eens voor
mij schijnen zou. En zoo ziet ge, mijn kind,
als de nood het hoogst is, is de redding het
dichtst bij. -v'
Ja Moedertje, ik begrijp nu, dat je veel
geleden hebt. 'Nooit had ik u hooren spre
ken', zooals u sprak tegen! die Mevrouw;
nooit had ik van u gehoord, dat u zooveel
verdriet hadt. Ma-ar nu weet ik het! Nu
weet ik ook, waarom ik altijd eerlijk önoest
zijn en nooit me iets mocht toeëigencn, wat
niet van mij was.
-'Ja kind', ik wëeb niet wat hét was.
Maar die vreemde dame boezemde me da
delijk vertrouwen in en ik was blij, dat ik
mijn hart eens kon uitstorten en nu zie ja
iweer, dat de goedé God toch alles goed
schikt, in het leven. Nu zul je eens zien.
hoe ik opknappen zal. Neen', neen, je moe
dertje zal niet meer dood gaan. Ik zal. bij
je blijven hoor! en wij tweetjes, wij zullen
spoedig opgeruimd en vroolijk met de lieve
vogeltjes zingen en jubelen en dankbaar
het lot aanvaarden, dat God voor ons be
stemd heeft.
Dé Redacteur,
(Wordt vervolgd.)
Kinderspoar en Marietje.
Eens op een keer was Marietje' op het
strand. Het was -mooi weer. Ze keek naar
den plas en toen -ze zoo keek zag zij een
heel klein vaartuigje met twee .witte zwaan
tjes er voor, die vlak voor haar stil hield. Er
kwam een heel klein ventje uit dat .vaar
tuigje en zei met heel fijn stemmetjo:' „Dag
Marietje!" Marietje begon te lachen. ..Zoo,
dacht het'kleine ventje bij zich zelf, dat is
een goed kameraadje voor ons!" Hoe
heet gij dan klein yentje? Hoe ik heet?
Ik heet Kinderspoor en Marietje begon al
weer te lachen, zoodat het kleine ventje
vroeg: „wil je mee naar de kabouterswe
reld." Ja, maar ik moet om zes uur thuis
wezen. Goed zei Kinderspoor, stap maar in.
Ja, maar ik kan er toch n:et in! Jawel, daar
zal ik voor zorgen, stap maar in en Marie
tje ging zitten en roef! ze vloog over de
zee, zcodat Marietje bang werd en een klein
gilletje liet hooren. Wees maar niet hang
Marietje. zei Kinderspoor en het ging ver
der, tot het kleine vaartuigje stil hield.
Moeten we hier wezen, vroeg Marietje? Ja^
zei Kinderspoor, stap maar uit en zo zag
een heel mooie stad met kleine kasteeltjes,
kleine huisjes en paleizen en al zoo meer.
Maar, zei Marietje, is <de kabouterwereld
niet onder den grond? Neen! bij de men
schen wel, maar hier niet cn ze liep 1 met
Kinderspoor naar het paleis waar dé ko
ning woonde en Marietje moest hukken om
door zoo een deurtje te komen en toen ging
ze een heel klein gouden trapje op zoodat
ze in een mooie zaal kwam;, waar de koning
zat met zijn hof en naast den troon van den
koning stond een mooi gouden stoeltje en
Marietje ging zitten. Toen kwamen wel
honderd soldaatjes aangeloopen', zoodat
Marietje 'begon te lachen. Nu kreeg ze een
heerlijk middagmaal, dat vond ze fijn en
en ze at zooveel dat de kaboutertjes zei
den: „wat eet je veel? wij eten per dag
maar twee appeltjes, en jij wel honderd."
„Ja-, zei Marietje, ze smaken zoo lekker!
O, jij mag zooveel appels cn peren eten als
je .wilt, want wij heblDcn ze maar voor het
grijpen, Neen, nou blief ik er niet. meer, ik
heb al genoeg gegeten, zei Marietje lachen
de van .pret. Is het al zes uur. zei Marietje
op eens en toen de koning op zijn horloge
keek keken al de soldaten op hun horloges
en toen dc konig vijf uur riep, riepen al de
soldaten vijf uur. Voordat je weg gaat, zei
de koning, moet je nog een wensch doen. Ja
maar kening, ik heb al zooveel gehad en
dan nog een wensch doen. Ja zei do koning
je moet een wensch doen. Marietje docht
na en zei, ik weet al wat: en al do soldaat^
jes stonden op en luisterden met open ooren
en toen zei Marietje: ..elk jaar op dezen
dag mag dan een -meisje op die plek waar
ik gezeten heb, ook eens naar het kabouter
land komen? Ja, zei de koning en toen de
koning ja zei, zeiden al de soldaatjes ja, en
toen kwam Kinderspoor met het vaartuigje
en stapte Marietje weer in, na den koning
bedankt te hebben. Ze hadden al een eind:
gevaren of (ze hoorden het fluitje van den
koning en zij keerden terug. Je hebt nog
wat vergeten, zei de koning, je krijgt nog
een klompje goud mede. Er zat een groot
.vel papier omheen en er was een briefje
bij, en zij "voeren weer verder, zoodat zij
aan wal iwamen. Marietje holdo over het
strand naar huis en ze was net thuis of
.ze hoorde de klok zes uur slaan en toen
•vertelde ze het verhaal aan moeder, maar
deze zei. dat heb js gedroomd Marietje eni
toen vader thuis kwam en zij het pakje
open maakte en dat briefje had gelezen
.waarop stond voor vader cn moe-der" toen-
geloofden vader en moeder het wel en allen
waren en blij en telken jare op dien -aag
mocht één kind na-ar 'b Kab'outerland. Wié
gaat ook eens mee?
Adriaan v. d. Voort,
Haarlemmerstraat 56, Leiden.
Mijn tuintje.
Mijn tuintje is heel klein, twee passert
lang'en één pas breed. Toch kan ik mijn
tuintje niet vergeten, en eiken morgen, voor
ik naar school ga, ben ik bezig aan mijn
tuintje. Wat er al zoo te zien is? Niet veel,
een palmboompje, vijf vioolplantjes en ook
een madeliefje, maar., dat is van mijn kleinö
zusje, die moe3t ook een plantje hebben.
De kippenren loopt er langs en zoo nu en
dan is er wel eens een korreltje kippenvoer
opgevallen, die daar opgroeiden. Zoo staat
er dus ook een maisplant. een. zonnebloem,
een gersthalmpje en erwt en een boon. Al
de andere heb ik uitgetrokken en nu heb
ik het wat druk met het wieden. Zooveel
planten op zoo'n klein hoekje, hebben eten.
noodig en als dan 't onkruid ook nog mee
doet krijgen mijn plantjes te weinig. Dei_
kippen hebben ook pleizier in m'n tuiuti©
vooral als ik 't onkruid in. den ren gooi. /-©
vinden dat lekker en ik vind m'n tuint]©
ook lekker.
Fiet Vrms.