Voor Huis en J 3nm RijnslrarS tn ,21'n ut «orP ninais mnai pde ^aardig' «u^-» - laastDbmge- de eerslo plaats innamen. Zij deed Tj„ Langerak overleed 9 Maart 5 ,rerd als abdis opgevolgd door vin Kossuin, onder wier bewind JLesliriS aMii PIaals vond, èitovii de TOlisc maal reeds verhaal- E' i, boren zeiden maakte Karei V K op da rechten der abdis. Deze K bestonden niet alleen in de macht ftót rerleenen van gratie van straffen, ltd wegens vergrijpen, gepleegd op Cnrl-ebied der abdij, van welk schoon Jjf meerdere abdissen gebruik maak- maar ook in de bevoegdheid om b.v. LT geworden pasloorsplaatsen te be- um niet alleen to Kijnsburg, maar ook sommige andere kerken, waarover «bdii zeggenschap had. En nu lezen we (Karei V inbreuk maakte op dit recht -na den dood van den pastoor der ohio van 0. L. Vrouwe te Leiden de EL vallen plaats 'te doen bezetten door L ocrsoon van eigen keuze, zonder daar- do voordracht af te wachten der al- E van Rijnsburg. Maria van Toutenburg immers zelve op soortgelijke wijze aan ,1 hcwind gekomen moest erin bcrus- maar tocli kwam men haar voor den [L tegemoet door in den keizerlijken y de verklaring op te nemen, dat de „latje en collatie van den pastoor f t:orb van ouds toekwam aan de ab- u van Rijnsburg en dat niemand haar He uitoefening daarvan mocht hinde- "jeemel keizer Karei desniettemin zijn KI deed koning kraaien, ontbrak het i toch geenszins aan eerbied voor de Lje stichthig en baar kloosterlingen. Hij L kouwens een vroom man, die boven in groote waarde hechtte aan het kloos- leven als Katholieke instelling. Een ting hiervan bleef bewaard in het be- cbf eener ontmoeting des keizers met (aria van Toutenburg nabij Oegstgeest, jj welke gelegenheid hij aan de abdis pielende zijn hulde zou hebben gebracht. {Pit bericht bewijst meer dan iels an- welke hooge plaats de abdis van in de samenleving innam. AJO. 1) „De adellijke Vrouwenabdij van jijnsburg, 1133—1574", door Maria vat iedere maand te doen geeft i (le helft September). I September: Herfstmaand. Dug hebben to zorgen, dat straks als de herfst is pgetreden het wintergraan aan de aarde worden toevertrouwd; de tarwe, de <le gerst. Tarwe: de beste zaai- is van eind Sept. tot eind Oct.; tijdig iezaaid kan ze diep wortelen en zal niet gemakkelijk uit vriezen. Niet diep niet dieper dan de gewone bouw- roor, welke vóór bet zaaien weer behoor- vast gemaakt moet worden; 't zaaibed bovenop wat kluiterig blijven, dus men bij het eggen de kluiten boven. beste zaaitijd van begin tot half Die eerder gezaaid wordt, ont- wel flink in den herfst, .maar blijft in het voorjaar achter. Gevolg: te stroo en te weinig zaad. Komt meest op lichtere gronden. Moet ook diep Urnen worden, zit er een bank of plaat, jarenlang ondiep bouwen, dan moet, liefst met een overploeg, dieper geploegd worden; 'geen 'ondergrond boven halen! Wijl rogge van bezakten grond houdt, moet er tusschen het onderbrengen van stal- of groenmest en bet zaaien -©enigen tijd vbrloopen. Het „zetten" van den grond kan door rollen worden bespoedigd. Gerst: beste zaaitijd einde Septem ber. Dit gewas stelt aan de grondbewer king .hooge eischen, vooral na vaste stop pels op zwaren grond, in welk geval men zoo mogelijk, driemaal dient te ploegen. Was bet voorgewas aardappelen dan kan eerst de eg ®f de cultivator worden gebruikt, vervolgens worden geploegd, daarna opnieuw worden geëgd voor do zaaiing. Ook bij gerst moet de bewerking zóó zijn, met bet oog op bet gevaar voor uitwintering, dat de grond niet al to los wordt. In deze maand, ongeveer in bet midden, kan men de eerste snijrogge zaaien, alsook rogge met zandwikken! Zandwikken zijn volkomen winterhard. Het groenvoeder:- rogge-wikken, voor groen voeder geteeld, is in 't voorjaar eerder klaar dan roode 'klaver. Men neemt als mengsel: 40—80 K.G. zandwikken en 80 K.G. winterrogge per Hectare. Het zaad is in den regel nog al duur, men kan bet ech ter zelf telen; dun zaaien en er, teneinde rotting te voorkomen, wat rijshout bij zetten. Men kan na maaiing nog kool rapen of bieten telen; evenwel kan men het gewas ook laten slaan om er op nieuw van te oogsten. Ook voor,.groenbe- mesting worden wikken, met wat rogge er door, uitgezaaid. In den tuin: Heeft men goede soor ten stoksnij- en sla (suiker) boonen, dan moet men daarvan zaad winnen; vooral nu, want velo der eerste legsels zijn dezen zomer mislukt, dus zullen a.s. voorjaar de poolboonen wel duur zijn. Worden de boonen rijp, trek dan de wortels los, bij droog weer worden de boonen dan spoedig rijp en kunnen geplukt worden. Wie in den winter kropsla wil telen en de gelukkige bezitter is van veel ramen, moet niet alles tegelijk planten; elke week naar behoefte, opnieuw wat zaaien om telkens jonge plantjes te hebben. Zorg hier vooral voor goede, zuiyere aarde Thans moet men ook, om in 't voorjaar bloemkoolplan ten te heb ben, bloemkool zaaien, zoowel voor den bak als voor den kouden grond. Eerder dan b.v. Sept. zaaien is niet gewensebt; men zou dan te vroeg kleine kooltjes krij gen, waar men niets aan heeft. Men zaait de bloemkool nu buiten, vooral niet onder glas; dit kan voor den bakhof op een warm plekje in den tuin. Niet te dik zaaien! Ook om in 't voorjaar slaplanten to hebben, - kan tegen bet middender maand_, vóór den bak, sla gezaaid worden, ook niet te diobt, met maar iets aarde be^ dekt. Het verspenen der plantjes onder glas kan ongeveer half October geschieden; afstand 3 a 4 c.M.; in den winter koud doch vorstvrij behandelen! Wij rieden aan in Augustus spinazie te zaaien; biervan kan in 't najaar soms veel geoogst worden. Gaat het echter vriezen, dan is het met spinazie afgeloopen. Daarom wordt ook onder glas geteeld en kan men daarvoor een bak klaarmaken op dezelfde wijze als men dit voor kropsla doet. Van de in Augustus gezaaide spinazie kan men de jonge plantjes uitzoeken: hoe jonger hoe beter, om ze in den bak te planten op 3 a 4 c.M. afstand en er daarna de ramen op te leggen; goed boog luchten! Bij vorst vrij houden plukt men den heelen winter spi nazie; telkens de grootste bladeren. NELLY. De kleine Nelly had op drie en 'écn 'lialfjarigen leeftijd een buitengewone gods dienstkennis. Zij kende alle dagelijksche gebeden van buiten; bet leven van Jezus kon zij tot in bijzonderheden verbalen-. De faam van baar verlichte en vurige gods vrucht verspreidde zich weldra door de stad. De bisschop van Cork, Mgr. 'O'Col- laghan, liet bet kind ondervragen en be sloot haar het H. Vormsel toe te dienen. Miss Hall droeg de kleine naar de kapel. Te zwak om te knielen of te zitten ont ving Nelly in de armen van „Mama" den H. Geest met zijne gavent - j Nu zij volgens bare uitdrukking ^de kleine soldaat van den Heiligen God" .was wilde zij ook voor Hem strijden en lij den. En zij heeft zooveel smart en pijn met geduld verdragen; dat wij, ouderen, baar gerust tot ons voorbeeld kunnen nemen. We hebben reeds verhaald, boe deze engel door tuberculose was aange tast; nu kwam er nog een) zeer pijnlijke tuberculeuze .verzwering bij van een' kaak. Steeds grooter werd "deze verzwe ring totdat eindelijk de kaak uit elkaar viel. Wij kunnen het ons voorstellen, hoe pijnlijk dat moet geweest zijn, maar bet kind droeg dit lijden geduldig door zonder klagen, uit liefde tot den gekruisten Je zus. „Do Heilige God, zeide zij dikwijls, beeft zooveel voor mij geleden'; ik wil ook lijden voor Hem." Toen Nelly gehoord had, dat groote menschen den „Heiligen God" in hun hart mochten ontvangen, vlamde Qpk in haar zieltje een hevig verlangen op naar deze goddelijke Spijs. Dikwijls smeekte zij: „Mama! Wanneer krijg ik dan toch den Heiligen God! Och, wat moet ik toch lang wachten. Zoo kan het niet langer meer gaan met Nelly." Daar men haar geen hoop durfde geveni, dat spoedig aan haar vurig verlangen; zou voldaan worden, verzon ze, cm dichter bij God te zijn, een verrukkelijke kinderlist. ,,Mama! zoo vroeg de kleine, als ge morgen vroeg den Heiligen God ontvangen hebt, wilt ge dan gauw even naar zieke Nelly komen „Mama" kon natuurlijk niet weigeren, en den volgenden morgen kwam zij dadelijk na hare H. Communie bij baar lieveling. Nelly richt zich stralend van vreugde in haar bedje op, cu zonder een woord te zeggen slaat zij baar bandjes om den bals van „Mama" en drukt zich vast tegen dat hart, dat een levend Tabernakel was ge worden en kust vurig de lippen nog rood van Jezus H. Bloed, Daarna smaakte de kleine in stilte het zoet genot van Jezus' tegenwoordigheid. God kon ni^t langer weerstaan aan de vurige begeerte van zijn lieveling. Hij, die gezegd beeft: ,,Laat de kindertjes tot Mij komen", zou nederdalen in dit on schuldig, minnend hart van zijn bevoor recht kind. Een Pater Jezuiet predikte de jaarlijk- sche afzondering in bet ziekenhuis. Hij hoorde natuurlijk van bet wonderkind. Hij ondervroeg de kleine dikwijls en ver kreeg -zulke verheven antwoorden, dat hij overtuigd was, dat God in haar werkte. Zoo gaf Nelly op do vraag: „Wat is de H. Communie 1" dit mooie antwoord: „Het is de Heilige God. Hij is het, die de kloos terlingen heilig maakt en al de heiligen zijn slechts heilig door Hem." De Pater vroeg, aan den bisschop van Cork verlof aan de kleino de H. Communie te mogen geven en de'bisschopstem de toe, Teen dit nieuws in het ziekenhuis be kend, werd, was er algemeene vreugde, maar niemand smaakte zulk een ware zieleblijdschap als onze kleine engel zelf, die steeds herhaalde: „Ik zal den Heili gen God in mijn hart ontvangen. Ik mag den Heiligen God ontvangen." De gewenschte dag brak aan. Het was de Ge December 1907, een eerste Vrijdag. De H. Mis is uit. Nelly is met erbij tegen woordig geweest; zij is te ziek en mag niet lang in de kapel vertoeven. De zus ters en verpleegden blijven na de H. Mis allen zitten, want de lieveling des Heeren zou hare eerste H. Communie doen. Zie, daar wordt zij gebracht in de armen van „Mama." De engelachtige kleine is geheel in het wit, een bloemkransje sierde haar Iioofd.. en 'zij is gelicel gehuld in een nerhangenden sluier. Bewonderend zien allen toe; tranen van aandoening ont vloeien aan aller bogen. Nelly hoort niets en niets van wat er omgaat. Hare fonkelende oogjes zoeken' den Heiligen God. Toeni de Priester haar de H. Communie uitreikte, zagen de toeschouwers ©en licht krans om het hoofd van het kind stralen. Nog nooit had men Nelly zoo ingetogen, godsvruchtig en; beminnelijk gezien dan bij bare dankzegging; bet leek of ze in geestvervoering was. Zoo deed deze aard- sche engel, toeni zij vier jaren' en drie maanden1 oud was, bare eerste H. Com munie. Zij leefde hierna nog bijna twee maanden,, en hernieuwde dit eerste groote geluk nog 32 maal. Vooral bare dankzeg gingen na de H. Communie waren verhe ven'. Do kleine, die dikwijls in haar bedje de H. Communie ontving, vouwde bare handjes eni bleef uren lang onbeweeglijk als een- beeld; dikwijls had ze bet gebruik harer zintuigen) verloren. Op de vraag, wat zij zoo langen tijd na de H. Commu nie deed, antwoordde zij: „Ik spreek met denj Heiligen God." Eens duurde hare dankzegging tot 's middags vijf uur. 'Al dien tijd had zij heel stil in haar. bedje, gelegen met halfgeslo ten oogen en bet x kruisbeeld in baar ge vouwen handjes. Om 5 uur sprak zij voor het eerst, en jubelde het uit: „O Mama! Ik ben! toch zoo gelukkig. Ik heb met den Heiligen God gepraat." Hare oogen fonkel den van onbeschrijflijken glans en rond om bet ziekbed verspreidde zich een he- melscbe geur, die al de omstaanders met bewondering vervulde. Nadat wij deze wonderen van heilig heid van dezenl engel vernomen hebben, verbaast het ons niet meer te hooren, boe zij bijna den geheelen dag bad, boe zij de Moeder Gods vereerde op een geheel bij zondere wijze, en in heldhaftige deugd- oefening steeds meer hare omgeving stichtte. De smarten, die het arme Icind verduurde, waren onuitsprekelijk. Ieder was vol medelijden, en men smeekte God om toch een einde te maken aan bare marteling. Nelly zelve bleef gelaten en ge duldig. Wanneer de pijnen te hevig wa ren voor haar heldenmoed, dan wapende zij zich met twee kruisen, in iedere hand één, en overwon zoo zacht-schreiend de na tuur, totdat de hevigste smart voorbij was. Het jaar 1908 was begonnen. De tering had baar vernielingswerk volbracht. Op eeni avond vroeg de kleine zieke: ,,Mama kom bier toch eens bij mij zittern" De. verpleegster ging zitten en vatte Nelly's handje. „Hoe maakt go het Mama?" „Zeer wel." „Maar zeg eens, Mama, voelt ge niet dat de Heilige God nadert. Ik, ik voel bet wel." Dit waren de laatste woorden van dezen engel. Op Maria Licht mis, op een Zondag zooals zij zelf voor speld had, vloog haar engelen'zieltje op r den hemel. Nelly had 4 jaren, 5 maanden en 8 dagen onder de menschen geleefd. Toen een jaar later in 1909 haa:: lichaam werd opgegraven om het over te brengen naar het kerkhof der zusters, was het nog geheel onbedorven en buigzaam. De vereeriug van dit wonderkind, van dit bloempje van het H. Sacrament, is reeds bij haar leven begonnen, en breidt zich steeds verder uit. „Bijna iederen dag ontvangen wij berichten, schrijft de over ste van Timbar, van gunsten, door Nelly's voorspraak verkregen-. De kleine kinderen schijnen baar na aan bet hart te liggen, want bun schenkt zij de meeste welda den." Door de kerkelijke overheid is reeds een wettig onderzoek begonnen naar de rnira- culeuse genezingen, op Nelly's voorspraak verkregen, zoodat bet niet onmogelijk is, dat wij nog eens openlijk deze kleine Heilige gaan vereeren. - LEGENDE. In een dorpje van Spanjo leefden twee broeders van geringe afkomst. De oudste God weet hoe werd schatrijk en hij werd de machtigste man van zijn dorp. t De tweede bleef arm; maar hij en zijn vrouw, waren ootmoedig en geduldig en zoo edelmoedig, dat ze van hun zuur ge- wonnen brood nog gaarne wegschonken" aan andere menschen, die nog armer wa ren dan zij. Zij waren ook godsdienstig. Niet ver van hun leemen hut stond een kapelleke met klimop begroeid. En in dat kapellek© stond een beeld van St. Jozef den góeden Heilige, en do uitdrukking van zijn gelaat .was zoo minzaam, dat niemand daar voorbij kon gaan zonder te knielen en t© bidden. 't Was daar dat die brave menschen '1 dikwijls -troost en sterkte vonden en leer den het zware kruis der armoede gedul dig te dragen. Tot overmaat van ramp ,werd de man ziek en de oudjes vervielen tot de bitterste arm-oede. Nu zond d© zieke man zijn vrouw naar zijn rijken broer om -hulp te vragen. Mijn man is ziek, zei de vrouw, wij- hebben alles verkocht en we zullen van •honger sterven als gij ons niet helpt. Wat denken jullie wel? bitsten de broer en de schoonzuster tegelijk. Als ge wat beter op de kleintje-s gepast had, dan zou 't niet zoover gekomen zijn. We kun nen wel aan 't geven blijven. Ér is hier niets te halen voor jullie. De vrouw ging bedroefd naar huis en vertelde wat er gebeurd was. Haar brave man trachtte zijn broer nog te veront schuldigen en toen hij eenige dagen later wat beter was, ging hij zelf zijn nood' klagen. De rijke man scheen wel een steenen hart te hebben, want hij lachte met de jammerklachten van zijn broer, gooide hem een geldstuk naar 't hoofd om van. hem af te zijn en verbood hem nog ooit over zijn drempel te komen, De arme verdroeg alles, sprak geen en kel woord, raapte het geldstuk op, ging naar liuis en zei tegen zijn vrouw, die met angst op den uilslag zat te wachten. "Vrouw, neem dit geld, het laatste dat ik aan mijn broer gevraagd heb en maak nog eens een goed potje klaar. Daar het onzp laatste maaltijd zal zijn, ga ik St. Jozef, dien braven -man, uitnoodigen om met ons te komen eten. 't Is wel geen feestmaal, maar we zullen hem 't best© geven wat we hebben. Hij ging naar 't kapelleke, knielde neer voor 't beeld van St. Jozef en noodigd© hem zoo vriendelijk en zoo dringend uit, dat de goede Heilige niet weigeren kon. 't Scheen zelfs, dat het beeld toestemmend! knikte. De tafel was gedekt. Alles was gebrek kig en arm maar overigens kraakzindelijk Op slag van twaalf werd er op de deur geklopt: het vrouwtje gaat openen en zij ziet voor zich een arme man, clie een aal moes vraagt. Dat komt. slecht uit denkt ze bij zich zelf: er is zoo weinig te eten en wij ver wachten Sint Jozef nog. Maar kom, ik zal mijn deel aan dien arme geven en zelf maar niet meeëten. En ze nam haar eigen deel en gaf het aan den arme. Hij nam het dankbaar aan. at alles op en vertrok na het huisje met zijn vrien delijke bewoners gezegend te hebben. Ondertusschcn ging de middag voorbij en St. Jozef kwam maar niet. De arm© man wist niet wat hij er van denken moest. Hij ging weer naar 't kapelleke en zei: V Heilige man, ik heb u uilgenoodigd en ge hebt het aangenomen, omdat ge wist, dat 't zoo goed gemeend was. Waar- om zijt ge niet gekomen? 't Was wel armzalig weinig, maar, wie geeft wat hij EIND GOED, AL GOED! XXIII. keil kinderhand is gauw gevuld, hé puida? 'Wesfc U nog 'wel,hoe de kleine Annette pok met een kleinigheidje' tevreden was jon hoe ook dj droomde varf een eenvoudig popje, zooals uw Marietje nu doet. j - Herinneren Mevrouw? Die kleine bij zonderheden uit liet leven! van de twee hinderen, uw kinderen staan mij nog -zoo 'levendig voor den geest, dat' ik haast' in plaat zou zijn, het heele jaar -dat ik ibij u pras, 'dag voor dag te volgen en in' mijn poost staat het beeld van dat lieve ding P°or me met een duidelijkheid, dat er.niet jyoel aan het beeld zou ontbreken!, ware ik s'aa| het even in sSliets té brengen. -Zoo, mijn beste Truida, ik geloof het on ik geloof het vooral, daar dit jaar van ,e cven èen diepen indruk moest achterla- on, maar stilwat hoor ik? Slaat het aral twaalf uur op de kerkklok? - Ja Mevrouw, die klok slaat precies en laat is het ook. - hu, dan wordt het- mijri tijd. Maar ik - ov.®r me zelf tevreden Truida. Ik heb iu1)a hd zeer goed besteed en ik bedank f?en God-, dat- Hij door Marietje' mijn lil k'ei'heen richtte. En nu ga ik i.V Ies' vandaag vooral, heel veel «doen. TT - - tot ik c e. Ovennorgen in dén namiddag weer y .°m Praten. We hebben elkander nog l»irno mecr te vcrtellen- Ik zou 200 oa m' -n Za* verteUeii van mijn jongen 3^nAhnette, want in vijf cn twintig ^0rden kleine kinderen groot en ben ik van' moeder reeds groot-moeder geworden Zoo gaat het leveü voort als een droom. Maar kom-aan! Ik heb' nu genoeg gebab beld, tot overmorgen! Ik ga nu gauw een mooi briefje schrijven naar den goeien, bra ven', Heiligen Man uit Spanje, want 'ik zou niet graag hebben, dat Marietje overge slagen wérd. Mevrouw Wagné'r drukt hare oude dienst bode met warmte de hand tot afscheid, zegt Marietje goéden dag enlaat twee ge lukkig© menschen achter, 'dié elkander nog zooveel te vertellen hebben, dat ze eten en drinken vergeten én zelfs het kacheltje, dat zachtkcns aan te smeulen ligt op het punt •staat om uit te gaan. Vol -blijdschap wipt Marietje op den schoot harer moeder, slaat haar handen om haar hals en kust de tranen weg, die opwel len in het oog van haar lief moedertje en zegt met iets guitigs in stem en blik: „Had ik gelijk', of had ik geen gelijk?" Kon er een kleinigheidje voor Marietje overschieten of niet? O, moedertje! Als ik dié pop eens kreeg, dan hadt ook gij twee kindertjes en wat zouden wij den gelukkig zijn! Maar kom! nu moet ge ook niet meer schreien, hoor! God weet, of we nog niet eens rijk worden! Kind, kind, waar denkt ge aan? Is het nog niet genoeg te weten, dat ik in mijn eer hersteld ben; te weten, dat die goeie -Mevrouw Wagner openlijk gezegd en be kend heeft, dat ik onschuldig was en dat zij mij zelfs om vergiffenis vroeg voor het leed, mij destijds aangedaan. Neen Marietje, daar gaat niets boven „eer en goeden naam". Zoolang we ieder een vrij onder de oogen durven, komeii, en we weten, dat we van een onbesproken ge drag zijn, zoolang zijn we rijk, al hebbei we geen sneetje brood in huis. Ja Marietje onthoudt dit voor je latere leven. Kijkdom alleen geeft geen vrede des harten; dat .vermag alleen een gerust geweten. De rijk dom" is zeker veel in het leven, maar in het oog van O. L. Heer is dit niets en telt alleen braafheid en eerlijkheid en reinheid des harten. Daarom heb ik steeds vertrou wen gehad in den goeden God. Ik wist, dat het zonnetje van geluk nog wel eens voor mij schijnen zou. En zoo ziet ge, mijn kind, als de nood het hoogst is, is de redding het dichtst bij. -v' Ja Moedertje, ik begrijp nu, dat je veel geleden hebt. 'Nooit had ik u hooren spre ken', zooals u sprak tegen! die Mevrouw; nooit had ik van u gehoord, dat u zooveel verdriet hadt. Ma-ar nu weet ik het! Nu weet ik ook, waarom ik altijd eerlijk önoest zijn en nooit me iets mocht toeëigencn, wat niet van mij was. -'Ja kind', ik wëeb niet wat hét was. Maar die vreemde dame boezemde me da delijk vertrouwen in en ik was blij, dat ik mijn hart eens kon uitstorten en nu zie ja iweer, dat de goedé God toch alles goed schikt, in het leven. Nu zul je eens zien. hoe ik opknappen zal. Neen', neen, je moe dertje zal niet meer dood gaan. Ik zal. bij je blijven hoor! en wij tweetjes, wij zullen spoedig opgeruimd en vroolijk met de lieve vogeltjes zingen en jubelen en dankbaar het lot aanvaarden, dat God voor ons be stemd heeft. Dé Redacteur, (Wordt vervolgd.) Kinderspoar en Marietje. Eens op een keer was Marietje' op het strand. Het was -mooi weer. Ze keek naar den plas en toen -ze zoo keek zag zij een heel klein vaartuigje met twee .witte zwaan tjes er voor, die vlak voor haar stil hield. Er kwam een heel klein ventje uit dat .vaar tuigje en zei met heel fijn stemmetjo:' „Dag Marietje!" Marietje begon te lachen. ..Zoo, dacht het'kleine ventje bij zich zelf, dat is een goed kameraadje voor ons!" Hoe heet gij dan klein yentje? Hoe ik heet? Ik heet Kinderspoor en Marietje begon al weer te lachen, zoodat het kleine ventje vroeg: „wil je mee naar de kabouterswe reld." Ja, maar ik moet om zes uur thuis wezen. Goed zei Kinderspoor, stap maar in. Ja, maar ik kan er toch n:et in! Jawel, daar zal ik voor zorgen, stap maar in en Marie tje ging zitten en roef! ze vloog over de zee, zcodat Marietje bang werd en een klein gilletje liet hooren. Wees maar niet hang Marietje. zei Kinderspoor en het ging ver der, tot het kleine vaartuigje stil hield. Moeten we hier wezen, vroeg Marietje? Ja^ zei Kinderspoor, stap maar uit en zo zag een heel mooie stad met kleine kasteeltjes, kleine huisjes en paleizen en al zoo meer. Maar, zei Marietje, is <de kabouterwereld niet onder den grond? Neen! bij de men schen wel, maar hier niet cn ze liep 1 met Kinderspoor naar het paleis waar dé ko ning woonde en Marietje moest hukken om door zoo een deurtje te komen en toen ging ze een heel klein gouden trapje op zoodat ze in een mooie zaal kwam;, waar de koning zat met zijn hof en naast den troon van den koning stond een mooi gouden stoeltje en Marietje ging zitten. Toen kwamen wel honderd soldaatjes aangeloopen', zoodat Marietje 'begon te lachen. Nu kreeg ze een heerlijk middagmaal, dat vond ze fijn en en ze at zooveel dat de kaboutertjes zei den: „wat eet je veel? wij eten per dag maar twee appeltjes, en jij wel honderd." „Ja-, zei Marietje, ze smaken zoo lekker! O, jij mag zooveel appels cn peren eten als je .wilt, want wij heblDcn ze maar voor het grijpen, Neen, nou blief ik er niet. meer, ik heb al genoeg gegeten, zei Marietje lachen de van .pret. Is het al zes uur. zei Marietje op eens en toen de koning op zijn horloge keek keken al de soldaten op hun horloges en toen dc konig vijf uur riep, riepen al de soldaten vijf uur. Voordat je weg gaat, zei de koning, moet je nog een wensch doen. Ja maar kening, ik heb al zooveel gehad en dan nog een wensch doen. Ja zei do koning je moet een wensch doen. Marietje docht na en zei, ik weet al wat: en al do soldaat^ jes stonden op en luisterden met open ooren en toen zei Marietje: ..elk jaar op dezen dag mag dan een -meisje op die plek waar ik gezeten heb, ook eens naar het kabouter land komen? Ja, zei de koning en toen de koning ja zei, zeiden al de soldaatjes ja, en toen kwam Kinderspoor met het vaartuigje en stapte Marietje weer in, na den koning bedankt te hebben. Ze hadden al een eind: gevaren of (ze hoorden het fluitje van den koning en zij keerden terug. Je hebt nog wat vergeten, zei de koning, je krijgt nog een klompje goud mede. Er zat een groot .vel papier omheen en er was een briefje bij, en zij "voeren weer verder, zoodat zij aan wal iwamen. Marietje holdo over het strand naar huis en ze was net thuis of .ze hoorde de klok zes uur slaan en toen •vertelde ze het verhaal aan moeder, maar deze zei. dat heb js gedroomd Marietje eni toen vader thuis kwam en zij het pakje open maakte en dat briefje had gelezen .waarop stond voor vader cn moe-der" toen- geloofden vader en moeder het wel en allen waren en blij en telken jare op dien -aag mocht één kind na-ar 'b Kab'outerland. Wié gaat ook eens mee? Adriaan v. d. Voort, Haarlemmerstraat 56, Leiden. Mijn tuintje. Mijn tuintje is heel klein, twee passert lang'en één pas breed. Toch kan ik mijn tuintje niet vergeten, en eiken morgen, voor ik naar school ga, ben ik bezig aan mijn tuintje. Wat er al zoo te zien is? Niet veel, een palmboompje, vijf vioolplantjes en ook een madeliefje, maar., dat is van mijn kleinö zusje, die moe3t ook een plantje hebben. De kippenren loopt er langs en zoo nu en dan is er wel eens een korreltje kippenvoer opgevallen, die daar opgroeiden. Zoo staat er dus ook een maisplant. een. zonnebloem, een gersthalmpje en erwt en een boon. Al de andere heb ik uitgetrokken en nu heb ik het wat druk met het wieden. Zooveel planten op zoo'n klein hoekje, hebben eten. noodig en als dan 't onkruid ook nog mee doet krijgen mijn plantjes te weinig. Dei_ kippen hebben ook pleizier in m'n tuiuti© vooral als ik 't onkruid in. den ren gooi. /-© vinden dat lekker en ik vind m'n tuint]© ook lekker. Fiet Vrms.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 9