■fee
;ht
lachi,
Koj
d ij v a n R. ij n s b u r g.
hervatten nu weer onze kijkjes in
den en gaan maar dadelijk vèr
naar den Graventijd,
tting n0<r wel: bet ïïollandscbe Huis
P hiervan 922 tot 1299 en bracht
- J, Dirk II, Arnout, Dirk in,
i2 wat Dirken cn Florissen, Ada
u "die op den Leidscben Burcht
'erd), Willem I, enz., enz., enz. Op
verd n!e dat ter dege ingescherpt,
jrlijk gezegd heb ik nooit good be-
waarvoor ik met al die oude da
teren zoo grondig kennis moest
terwijl aan do geschiedenis van
lenwoordigcn tijd veel minder aan-
•erd geschonken.
t zij, dezer dagen kwam mijn gra-
Am3 kennis toch te pas. Ik las n.L, dat
lang verdwenen adellijke- vrou-
van'Rijnsburg in 1132 werd gc-
„jr gravin Petronella, weduwe van
"joris II. Uit dit oogpunt bad ik
>ks graven en gravinnen nooit be
lle" wist hoo zij vochten en reis-
en feestvierden, maar dat zij
Roomsch waren en goed Rpomscb
was mij nog nooit zoo duidelijk
als toen ik de geschiedenis van
bestudeerde.
gezegd: die abdij is sinds lang
Zo werd in 1574 het jaar van
ontzet grondig verwoest en in
•rden de puinhoopen opgeruimd,
gelegenheid werden in bet dwars-
abdijkerk teruggevonden de
an de stichteres, gravin Pe
graaf Willem I, van gravin
van bun beider dochter, abdis
had toen reeds zooveel piëteit
Sfi' de monumenten, dat niet alleen
ken bewaard werden men vindt
metseld in den koormuur yan de
ordige kerk te Rijnsburg, welke
rondslagen eener vroegere moet rus-
naar ook do fundamenten der gc-
voor zoover nog aanwezig, wer-
Zjifcmeten en een plattegrond der
raardigd. Men liet voorts van de
wat staan, maar in 1811 werd
ctee^ploopt. De 19e eeuw beeft meer
waarvan we 't gemis thans he
ns roegcre terrein van de abdij, thans
,f R- fland gebruikt, is nog duidelijk
de omliggende straten en wegen
r. scheiden. Yan dit terrein leidt de
geschriften terug te vinden Kerk-
erkweg of Kerkstraat ook nu nog
kern van bet dorp, den Vliet,
iooie herinnering aan de abdij van
•indt men teGouda. Toen de
ikerk daar in 1552 door een ge
brand was vernield, wedijverden
en adellijke personen, bisschop-
loosteroversten met elkander, om
gebouwde Godsbuis van ge
ulderde ramen te voorzien. Een
qj slers nu werd door de toenmalige
Rijnsburg, vrouwe Elburg van
geschonken. Het werd geschil-
Wouter Grabeth en stelt voor
lek der Koningin van Saba bij
eneden in 't raam is -de abdis
ivicb!i|«ndo houding afgebeeld. Do fijne,
gesierde vingeren zijn saam-
dl irn den abdissenstaf; tusschen de
van .den wijduitgespreiden .man
Rrbill
tel zit een wit hondje. Het gelaat der ab
dis. omsloten door de witte huif, was yan
veeibewonderdo gelijkenis; het werd later
door een ongelukkig toeval beschadigd en
minder goed hersteld.
Noch die zerken en genoemde platte
grond, noch dit raam zouden ons intus-
schen bun eigen geschiedenis kunnen ver
halen, indien we niet omtrent de abdij
waardevolle documenten bezaten, berus
tend op liet Algemeen Rijksarchief in Den
Haag en in do bibliotheek van bet Groot-
Seminarie te Warmond.
Het is uit deze documenten brieven,
rekeningen, abdissenlijstcn, inventarissen
enz. 4a t mejuffrouw Maria Hüffer een
boek over de abdij heeft geput, hetwelk
ons een levendigen kijk geeft op het leven
barer bewoonsters 1).
Wat moet de schrijfster gesnuffeld en
gestudeerd, Vergeleken en nageplozen heb
ben om zoo'n werk te kunnen samenstel
len. Zij levert geen dorre opsomming; zij
rijgt niet feiten en cijfers losjes te samen,
neen: een boeiend overzicht biedt zij, dat
de abdij voor ons doet leven, ons doet deel
nemen aan 't wel en wee barer, bevolking.
Het valt alleszins te begrijpen dat pater.
B. Kruitwagen, die op de hoogte is van het
moeizame der bronnenstudie, vol bewon
dering is over dit boek. Zijn Eerw. oor
deelt in zijn inleidend woord:
,,'t Is gauw gezegd, dat do schrijfster eï
in 1914 mee begon. Maar wie eenigszins
beseft, wat zij in die acht jaren, naast
liaren anderen arbeid van charitatieven
aard, eraan gewerkt, beter: geploeterd
beeft, zal daardoor alléén reeds belangstel
ling voor dit boek krijgen.
„Want men moet weten, dat de schrijf
ster öp liet gebied der gescbiedvorscbing
en geschiedschrijving geheel en al auto
didact is. Natuurlijk heeft zij een criti-
scben aanleg; anders zou zij als meisje
van 11 jaren niet den drang hebben ge
voeld, om méér over die 'paardrijdende
nonn^2) (e weten te komen. Daarenboven
bezit zD, als gevolg van bare met blijheid
gedragen zoo goed als volslagen doofheid,
een zeer sterk concentratievermogen, klaar
al bet andere wat zij voor dit boek noodig
had, beeft zij uit zichzelve, zonder eenige
opleiding geleerd: latijn, paleografie,' di
plomatiek, chronologie, bronnencritiek,
historische combinatie,' enz.".
En hierbij kan nog gevoegd, dat mej.
Hüffer ook een benijdenswaardige ma
nier van schrijven bezit, welke haar boek
toegankelijk maakt voor iedereen.
Een citaat ten bewijze:
„In 1495' trachtte de abdis Beatrix van
Reimerswaal te voorzien in de behoefte aan
gereed geld, door eea woning met bijbe-
lioorendo schuren en bergruimten, gelegen
op haar land le Hof^or.ne, te verkoopeu
Ia hot volgend jaar 'verzocht cn verkreeg
zij dé toestemming vaa b'sschop Frederik,
om me' ditzelfde doel 1 jfreu fen ten laste,
der oJ dij te mogen opnemen, lot een be
drag van hoogstens 100 ponden, een maat
regel, die practisch gelijkstond met ons
hedéndaagsch leenen van geld tegen inte
rest, Slechts betrekkelijk korten tijd daar
na werd het klooster bovendien door Filips
den Schoone, die in geldverlegenheid ver
keerde „zoowel om die reductie (herove
ring) van onso herlochdom van Ghclre en-
de graefscip van Zutphen (1505), als oeck
onso voiage van Spaengen (1506) ende an
der groote saicken" in zekeren zin gedwon
gen, deel te nemen aan het kooperi van
land of do aflossing van renten en pachten,
waardoor de graaf de voor.zijn oorlogen
en reizen benoodigde gelden hoopte te ver
krijgen. Wie onwillig was te koopen werd
met de „indignacie" van Filips en, zoo dat
niet hielp, met een boete van 25 mark zil-
vers bedreigd,
„De rentmeester van de Rijnsburgscbe
abdij, Floris van Wijngaarden, door de
abdis met de regeling van deze zaak be
last, kocht derhalve erfrentem en erfpach
ten af in Zeeland, in Rotterdam en in
Delft, die van oucls toekwamen aan den
graaf van Holland. Wel gingen nu de lan
derijen en bezittingen, waarop deze lasten
rustten, met alle opbrengsten in geheel
vrijen eigendom aan do abdij over, maar
daartegenover stond, dat de afkoopsom
van ruim 1800 ponden zonder uitstel en in
gereed geld moest worden betaald. Verge
leken met de inkomsten dor abdij, die in
bet rekeningsjaar 1505—1506 bijvoorbeeld
ruim 7830 ponden bedroegen, was dit dus
bijifa een vierde dor ontvangsten van ge
noemd jaar.
„Vijftien a twintig jaar later eischteook
Filip's zoon, Karei V, verschillende malen
geldelijken steun van de abdij. Daarbij
kwam nog, dat de economische toestanden
in het dorp Rijnsburg in bet begin der 16e
eeuw verre van gunstig waren. Zooals uit
de getuigenis van den pastoor van Rijns
burg, Gerrit Janszoon, en twee ingezetenen
blijkt, konden omtrent 1514 slechts 20 van
de 110 gezinnen die bet dorp bewoonden,
in bun eigen onderhoud voorzien, en leef
den de overige van de aalmoezen, die door
liet H. Geestesgild, maar bovenal door het
Convent van Rijnsburg werden uitgedeeld.
Aan al deze omstandigheden is het toe te
schrijven, dat de inkomsten der abdij tot
omstreeks het jaar 1530 min of meer op
hetzelfde peil blijven staan, of liever, dat
er tijdelijk zelfs achteruitgang is waar te
nemen. Met de verbeterde staatkundige
toestanden gaat daarna echter een onge
kende financieelo bloei gepaard, totdat om
streeks 1560 in dit opzicht het hoogste
punt wrordt bereikt".
Wordt hier niet op ongedwongen wijze
verteld:
Ie. boe de abdij zich bij fïnancieele
moeilijkbeden wist te helpen;
2e. hoe de toenmalige vorsten dit deden;
3e. hoe het klooster ton zegen was voor
zijn omgeving.
En zoo gaat het 't ganscbo bóelc door.
W.e leeren er o.m. uit, dat het klooster
„exempt" was, d.w.z. alleen aan den Paus
onderworpen, maar dat desniettemin Otto
van Holland, Bisschop van Utrecht, zich
toch met sommige aangelegenheden be
moeide, evenals later Karei V, die zelfs
invloed uitoefende op de keuze der abdis.
Merkwaardig is te lezen, dat de abdis
niet alleen gezag uitoefende' binnen de
kloostermuren, maar ook optrad als
landsvrouwe over de uitgestrekte bezittin
gen van de abdij. Zij bezat daar het recht
van gratie, waarvan we haar in den loop
der geschiedenis meerdere'malen zien ge
bruik maken.
In verband met deze positie, welke üog
versterkt werd door hel adellijk karakter
der abdij pile nonnen (40 was 't hoog
ste aantal) moesten vier - kwartieren- in
baar wapen hebben bad* de abdis een
kleinen hofstoet, welke hair -omrhigdeals
zij rich officieel vertoonde.
Heel de abdij droeg trouwens, speciaal
in den lateren tijd, dusdanig karakter,
betgeen wel van minder günstigen invloed
is geweest op den kloosterlijken eenvoud
en voerde tot overtreding der belofte van
armoede, maar toch üiet leidde tot paard
rijden, want daarvan valt niets te "lezen.
Wel moest af en toe van boogerhand de
kloostertucht worden gestevigd, waarmede
de nonnen niet altijd waren ingenomen,
doch van misbruiken op zedelijk gebied
zijn in de documenten geen sporen gevon
den, zcodat do Rijnsburgscho abdij zich
te midden van de woelingen der lijden
nog goed beeft gehouden.
Zoo staat het boek vol wetenswaardige
bijzonderheden, welke niet alleen een hel
der licht werpen op do verdwenen abdij,
,maar ook een kijk geven op gansch het
kloosterleven der middeleeuwen.
Voor heden het boek is te merkwaar
dig om er niet meer uit mede te deelen,
wat dan ook later zal volgen nog slechts
een en"" ander omtrent de laatste lotgeval
len van de abdij en haar bewoonsters.
Zooals boven reeds word gezegd werden
do gebouwen verwoest in 1574. De nonnen
hadden zich toén reeds elders in veiligheid
gesteld, zoodat alleen materieele schade
kon worden aangericht, waaraan zich
schuldig maakten zoowel de Spaansche
troepen, die zich verschansten'in de rond
Leiden gelegen kerken en kloosters, als
de Leidenaars, die bij hun krachtige uit
vallen deze schuilplaatsen natuurlijk niet
spaarden. Met de abdij van Rijnsburg
deelden in dit lot (Ier verwoesting ook de
naburige vrouwenabdij Leeuwenhorst en
de kloosters voor adellijke jonkvrouwen
Warmond en Teilingen.
De laatste Rijnsburgscbe abdis, Stefana
van Rossum, keerde vanuit Utrecht, waar
heen zij de wijk had genomen, in 1581
naar Leiden terug;" zij betrok een huis
op de Hoogstraat, waar zich eenige non
nen weer bij haar voegden. Zij leefden in
soberen eenvoud. Uit de renten der abdij,
waarvan ten deele de stichting der Leid-
scho Hoogeschool was bekostigd wel
makkelijk! kon haar slechts oen be
scheiden prebende worden uitgekeerd,
welke later na haar verzoek aan den
Prins van Oranje werd verhoogd door
de wereldlijke overheid, welke voortaan
het beheer der abdijgoederen voerde. Tot
in 1780 genoten nog 12 jonkvrouwen een
uitkeering nit de Rijnsburgsche goederen,
welke toen evenwel aan de landsregeering
kwamen, waarmedo alles ophield. Na bet
overlijden van abdis Stefana van Rossum
benoemde de Ridderschap nog eenige ma
len een opvolgster, die tot titel voerde
„regeerende vrouw van Rijnsburg", doch
na 1620 geschiedde ook dit niet meer. De
oudste der „geprebendeerde" d.w.z. uit
keering genietende jonkvrouwen mocht
den titel van abdis voeren, maar meer
dan een titel was dit niet.
En zoo bleef er van heel de trotsche
abdij niets over dan een raam in de kerk
te Gouda, de zerken te Oegstgeest en de
rijko documentenscbat, waaruit de be
gaafde Maria Hüffer putte.
w AJO.'
1) „De adellijke Vrouwenabdij van
Rijnsburg, 11331574", door Maria Hüf
fer. Nijmegen en Utrecht, bij do N.V.
Dekker en Van de Vegt, én J. W. van
Leeuwen.
2) Waarvan haar moeder tóen voorlas
uit: „De Roos van Dekama".
Ook eert Heilige.
Een gewoon Obrisben-menseh os over
tuigd, dat men, om op den titel van „hei
lige" aanspraak' te kunnen maken, een.
toonbeeld van deugd dient te. zijn voor de
oogen der menscheneen trouwe dienst
knecht in\de oogen van God.
Maar zijt ge eenmaal het kanaal van
Suez gepasseerd, dian begint een andere
wereld, de wereld van het Oosten, waar
niet alleen de huidskleur der bewoners,
maar dikwerf ook hunne wijze van denken
heel anders is. Verwonder u dus niét, daar
te ontmoeten lerende heiligen, die bet be
ginsel huldigen: „zalig de rijken, zalig de
machtigen"; en den stelregel ia toepas
sing brengen: „het in zaliger te nemen
dan te geven".
Verwonder u ook niet, mensoben devote-
lijk te zien opgaan naar de grafstede van
hen, die gedurende hunne aards che om
zwerving, volgens onze opvatting monsters
van wreedheid, monsters van wellust i
waren, Do Javaan kan in stillen eerbied'
neerknielen op 't graf van zulk 'n. vreemd- 1
soortigen heilige, diaar brengt hij dan of
fers en roept om rijkdom of kinderzegen
de voorspraak in van dien eertijds mach
tige. Wierookwolhen kringen omhoog en
moeten de gepreveldo gebeden opwaarts
dragen naar de plaats, waar de lang-
gestoruene heenging.
Welk» maatstaf wordt aangelegd om
den graad der heiligheid van overledenen
te bepalen, ikwam ik tot nu toe niet te
weten; maar waar het levende heiligen
ge'ldt, gelukte mij dat wel. Is iemand naar
Mekka geweest, en heeft hij daar eenige
duizenden guldens achtergelaten in de
grijp-grage handen der bewoners, en keert
hij getulband terug, dan staat niets zijn
heiligverklaring in den weg. Doch er is
niet alleen heilig, maar ook heiliger, hei
ligst! Zijt ge ginds in het heilige land ge
boren, stroomt er Arabisch bloed door uw
aderen, de eerbied van den Javaan wordt
dubbel zoo groot. Zijt ge daarenboven een
Saïd of een >Sc-herif, of kunt ge de eenvou-
digen laten gelooven, dat ge tot een dier
beide categorieën van uibgelezcnen behoort,
gelukkige mensch bestijg dan de lad
der der achtenswaardiigheed tot de boven
ste trede cn zie verder vanuit uwe ver
beven, rust „hoe zich 't al rondom u rcert".
Neem van de aardsche goederen, wat u
aanstaat; wie zal 't belettenten minste
in de meer-afgelegen dessa's. Want belaas
de tijden worden er niet beter op voor do
uitgelezen schare der Saïd.
Ik vergat te zeggen wat een Saïd eigen
lijk is. Saïd in 't Arabisch beteekent
„Edele heer". Hier in Java is die titel bet
monopolie der rechtstreeksolie afstamme
lingen van den profeeten aangezien
Randjong Nabi Mohammed wel het sum
mum van uitverkorenheid bereikte, ver
wondert het niet, dot die uitverkiezing
rijkelijk afstraalt op al zijne voorgewende
nazaten. Het parool is dus Hulde aau
den SaïdZoo was het ten allen tijde,
zoo is het nu nog. Toch wordt die slaaf-
sohe eerbied minder, steeds minder. Wan
neer thans een Saïd minderwaardig ka
toen tegen buitenspcrigeu prijs van de
band wil doen, dan gebeurt 't wol. dat. de
Javaan hem beleefd te kennen geeft, dat
bij toevallig die stof, boe Arabisch ook,
niet noodig heeft. En als de Saïd zijn
mand met prullaria, met plechtig gebaar
opent en echte, riet u. echte Arabische ge
nees- en toovenmddëlen aan de lijdende
dessa-meius-chheid wil afstaan, natuurlijk
tegen matige vergoedirfg. dan krijgt hp
Boms té hooren: „Heer Saïd, niet noodig
of.wel indien de heilige man tenminste
boos wordt en scheldt -„Heer Saïd. daar
as de deur". Heuseh er komt in de
Saïd-wereld
ZiehieT een gebeuren-'* :R
tijd.
Op zekeren dag kwam oen dier Arabi
sche heilige gieren neergestreken in een
dessa onzer omgeving. De loera-h werd
ontboden. „Of hij wel wist, dat de vreem
deling die voor hem stond, een ras-echte
Saïd was De 'loeraih boog alvast diep en
groette onderdanig. Ja, en als bij, loerah,
soms nog twijfelde^ dan zon de vreemde
bet bewijs leveren, bet deugdelijk bewas
van de negara, de overheid". En de „hei
lige" .baalde een bundel vuile papieren to
ienst!
engei
EIND GOED, AL GOED!
XXII.
Truida het einde van die ake-
liedenis, die mij nu weer glashel
den geest staat. En thans zal ik
en goedmaken, eer mijn schuld is
ik dank den goéden God, dat
de gelegenheid gesteld heeft dit
kunnen herstellen, al ben ik ook
iat het ondergane leed ongedaan
Zei ik strakjes te veel, toen ik
dat de raadsbesluiten van God
j. r''jk zijnook uit liet kwade wordt
S fket goede geboren!
n verbazing heeft Truida dit alles
d. Thans richt ze bet hoofd op,
trek, die om haar mondhoeken
in een glimlach weggevaagd en
trc ze:
is liet mogelijk! Hoe is het moge-
aardt
ie ert
dat
den
'ider kan het toch in de wereld
'ooit had ik kunnen vermoeden,
Dog ooit ontmoet zou hebben. En
100 zou ik u ooitr onder de oogen
i H'vcn te komen U,, die mij toen
bet i 0rdeelde, al sprak uw goede hart
anders.
midtlt de bewijzen waren voor mij
acrai en de schijn te veel „te-
zeel Doch genoeg. Ik, die U wilde ont-
e,) U ontmoest; ik, die nooit in
i meer zou durven te blikken, heb
^nk tot IJ opgezien; ik heb in
K»1 een blik in mijn hart laten
getoond, dat de wonde voor
'intig jaar geslagen, nog niet gc-
Maar thans ben ik dubbel dank-
gerust tot. mijn kind te spre
ke mijn voorbeeld voor oogen
gezuiverd van de schuld
iljctt.' l' rusMe, naar ik dacht want ik
den mond van u zelf, dat'
vondi e8°huldigd werd en dat ik ook
1 onder de •;-ogen kan komen.
Ziet U, Mevrouw Wagner, dat is het, wat
ik Masietje'altijd voor cogen houd: „Eerlijk
én braaf te zijn! is voor ons menschen de
schoonste geleibrief door bet leven."
Wie eerlijk en rechtvaardig door het le
ven wandelt, bezit een schat, die niemand
kan betwisten en waarop de arme kan bo
gen en trotscli zijn.
Het was daarom dan ook, dat ik Marietje
wees op haar plicht toen zij Uw taschje de
politie ter band gesteld had ono.p dat
oogenblik was ik ik zei het reeds vroe
ger trotsc.h op baar en voelde ik me rijk
in mijn armoede, dat ik mijn kind bet ka
rakter toonde barer moeder.
Ja, ja, Truida, nu begrijp ik het; nu
verwondert het mij niets meer, dat Marie
tje zoo braaf en eerlijk is: zoo moeder, zoo
dochter.
En dit .verzeker ik u wel, in mijn hart
kon ik u niet schuldig heetcn, daar ik u in
mijn dienst bad leeren kennen als een door
en door braaf, eerlijk en trouw kindermeis
je: maar wat zal ik zeggen?
De bewijzen waren tegen U en niemand
onzer vermoedde toen dat de keukenmeid
zoo infaam slecht en gemeen was, om U
zoo'n poets te bakken, en U onmogelijk te
maken in mijn huis.
Maar kom, het- leed is geleden, de zorgen
zijn voorbij. Het zonnetje van gel"uk, dat
zich zoo lang heeft schuil gehouden, komt
eindelijk door dc wolken gluren en ik hoop
en vertrouw, dat goede verzorging en betere
woning u spoedig zullen opfleuren en eer
bet voorjaar in het land is, zult u verbaasd
staan, wat de natuur cn de kunst bij u ten
goede zullen uitgewerkt hebben.
Ja Truida, van dit oogenblik af, is alle
kommer, ellende en zorg voor u voorbij;
van dit oogenblik af zal dc .koude van den
winter U niet meer deren cn zal het zwarte
spook voor de toekomst voor u en voor
Marietje weggejaagd worden uit uw huis
en uit uw droomen.
;,En jij lief kind! kom eens hier! Geef
mij eens een handje en zeg mij eens, waar
mee ik je op het feest van Sinterklaas, dat:
we morgen vieren, kan blij maken.
Ik zou met een kleinigheid al tevreden
zijn, mevrouw.
Dat kan wel zijn- en dat. geloof ik ook'
wel. Maar toch hééft ieder kind wel iets,
dat ze graag hebben zon. Bedenk je maar
eens Marietje!
Als ik het zeggen mag.en bet voor U
niet te veel kost, had ik graag zoo'n pop
met licht blond haar en groene oogen, die
bewegen kunnen, maar die is duur. Zoo'n
pop kost wel 75 beele centen.
In welken winkel la-gen die poppen te
koop, kind? Dan zal ik eens den zwarten
knecht erop af sturen, want. ik geloof wel,
dat ik zoo rijk ben, om dat popje te koo
pen.
Oh Mevrouw, hoe zal ik u dan bedan
ken en hoe blij zal ik dan zijn, hé Moesje?
Dan zal ik ze aan- en nitkleeden en ze in
mijn bedje te slapen liggen en ze goed
toedekken ook, want, het is koud in den
winter, hé Mevrouw? en tegen de koude
kan ook een pop niet, is het wel?
Mevrouw Wagner cn Me rietjes moeder
lachten blij, met het vreoliik, onschuldig
gesnap van zusje, cn zusje dacht aan den
droom, die in vervulling gin? cn keek met
guitige oogen naar haar moeder, alsof zij
zeegen wou: y.Zie jo nou wel? ik had wel
gelijk!"
De Redacteur.
(Wordt vervolgd.)
Op de speelplaats.
Het sein is gegeven: 't kwartiertje vangt
aan,
Dat. vrij is. bestemd om te spelen.
Ei, zie nu 't joelende volkje eens gaan,
Ze vervoegen nu vast niet „vervelen".
Ze zaten in school ook zoo ijselijk stil,
En spanden zich in naar behooren.
De blik van den meester was voor ben
do wil,
Al kon hun dit heel niet bekoren.
En zie ze nu spelen wildwoest door elkaar.
't Zijn legers, die aan komen stormen.
Het bruischende leven vloeit over, niet
waar?
En uit zich in velerlei vormen.
Hier spelen ze rcover; daar zie je den
smid,
Die de paarden beslaat uit 't vuistje.
Ginds draven ze heen, in den bek 't gebit;
De zweep klapt in Jaimemans knuistje.
Ook zijn er een paar nog, die staan in
den boek
En bang zijn voor stompen en vallen.
Dat rijn de stumperds, wien 'n gat in
de broek
Volstrekt niet ook zoude bevallen.
Die Mietjes zijn zeker en dat is maar goed
Zeer zeld-zaam bier onder de knapen:
De meesten zijn jongens, dis als 't eens
moet,
Hun knuisten gebruiken, als wapen.
De meisjes voorzeker zijn zachter
van aard,
En zijn niet zoo ruw bij het spelen,
Zij spelen noch rooverj noch krijger,
noch paard,
En schreeuwen niet hard of krakeelen.
Speelt door maar mijn vriendjes, de
tijd is zoo om;
Dan gaan wij weer samen aan 't leeren,
Dan komt in de plaats van 't spel weer
de som,
Of iets anders uw kennis vermeeren.
©om Wim.
Ruzie.
Does en Mimi
Aten voor drie
Uit hetzelfde bordje bun eten,
Nu is het. uit.
Danig verbruid,
Does wil van Mimi niets weten.
Mimi is valsch
Does ook niet malsch;
De vriendschap is uit tusscben beide.
Wat 'n verdriet
Is het toch, niet?
Te kuieren alleen in do wcideL
Anders bijeen,
Nooit, baast alleen,
Gin-.- Mimi een wnndeling maken.
Does was erbij:
Hij aan haar zij,
Steeds stoeiden en speel4en die snaketi.
Poesje wordt bang,
Vlucht in de gang,
Voor Does, die naar haa? komt stappen.
..Halt! bromt de bond,
Hou nu je mond,
Of 'k geef je knauwen en klappen!
Doesje doet niets;
Mimi zegt iets
En beide gaan samen weer eten.
't Bordje stond vol;
Ze eten als dol.
De vrede is geteekend, moet j'e weten.
Oom Wim.
Paaschvacan'f.e.
De mooie dagen komen al weer aan. Do
Lente is gekomen, en de kinderen hebben
al vacantie. Op den eersten dag van <!o-
vaoantio zei mijnheer Klein tot zijn kinde
ren: Komt kinderen wij gaan uit en bij
noemde tegelijkertijd een lijstje op. Van
daag gaan wij naar bet strand. Morgen naar
den dierentuin. Woensdag met de auto. cn
dan komt bet fijnste nog, dan mogen jullie
een week bij tante Marie komeririogeei en.
Wat een pret voor de kinderen. Ik kan nu
niet van de drie eerste dingen vertellen.
Want dan wordt bet te lang. Ik vertel al
leen van bet iogeeren bil tante Marie.
De eerste uitgaanstoebteu waren goed
afgeloopen. Maar nu kwam dc vierde. Des
morgens vroeg stonden de kinderen op. Al
len hun Zondagschc klecren aan. Toen bet
ontbijt afgeloopen was, werd er gebeld.
De auto stond voor. Zij stapten allen vreo
liik in en liieldeii toen bij bet station stil.
Zij waren groet genoeg om alleen t-c rciven.
Dus namen zij afscheid bij bet station. Zoo
reisden zij heel gezellig cn kwamen zonder
gebreken in Amsterdam. Bii bet starion.'
stonden Tante en Oom hen al op te wach
ten. Zij wandelden heel gezellig en onder
druk gepraat verder naar tante's huis. Wat
was dat een prachtige villa-. Alles omringt
door boomen. DJna stond hen in den gang
al op te wachten. Zij gingen eerst bet héclö
huis eens bekijken. Wat een kamers. Jan'
vroeg of tante ook eenden had. Ja, zei tan to
twee mooie zwanen en veel kippen. Wat een'
pret! En, zei tante, jullie mogen ook eiken:
dag de beesten eten geven. Tante bad vroe
ger ook een dochtertje gehad maar zij was
gestorven. Daarom had tante nog zooveel
speelgoed van haar. Daar mochten dc kin
deren nu fijn mee spelen. En zooveel boe
ken als er waren, het leek wel een biblio
theek. De andere dagen brachten zij ook
prettig door. En tante zei: dat zij do vol
gende vacantie weer mochten komen. Maar
nu ben ik moe van het vertellen. Maar op
een anderen keer vertel ik ook eens hoó zij1
de tweede maal bij Tante Marie de vacan
tie doorbrachten.
Willem Jansen,
Kort Rapenburg 14, Leiden.