■fee ;ht lachi, Koj d ij v a n R. ij n s b u r g. hervatten nu weer onze kijkjes in den en gaan maar dadelijk vèr naar den Graventijd, tting n0<r wel: bet ïïollandscbe Huis P hiervan 922 tot 1299 en bracht - J, Dirk II, Arnout, Dirk in, i2 wat Dirken cn Florissen, Ada u "die op den Leidscben Burcht 'erd), Willem I, enz., enz., enz. Op verd n!e dat ter dege ingescherpt, jrlijk gezegd heb ik nooit good be- waarvoor ik met al die oude da teren zoo grondig kennis moest terwijl aan do geschiedenis van lenwoordigcn tijd veel minder aan- •erd geschonken. t zij, dezer dagen kwam mijn gra- Am3 kennis toch te pas. Ik las n.L, dat lang verdwenen adellijke- vrou- van'Rijnsburg in 1132 werd gc- „jr gravin Petronella, weduwe van "joris II. Uit dit oogpunt bad ik >ks graven en gravinnen nooit be lle" wist hoo zij vochten en reis- en feestvierden, maar dat zij Roomsch waren en goed Rpomscb was mij nog nooit zoo duidelijk als toen ik de geschiedenis van bestudeerde. gezegd: die abdij is sinds lang Zo werd in 1574 het jaar van ontzet grondig verwoest en in •rden de puinhoopen opgeruimd, gelegenheid werden in bet dwars- abdijkerk teruggevonden de an de stichteres, gravin Pe graaf Willem I, van gravin van bun beider dochter, abdis had toen reeds zooveel piëteit Sfi' de monumenten, dat niet alleen ken bewaard werden men vindt metseld in den koormuur yan de ordige kerk te Rijnsburg, welke rondslagen eener vroegere moet rus- naar ook do fundamenten der gc- voor zoover nog aanwezig, wer- Zjifcmeten en een plattegrond der raardigd. Men liet voorts van de wat staan, maar in 1811 werd ctee^ploopt. De 19e eeuw beeft meer waarvan we 't gemis thans he ns roegcre terrein van de abdij, thans ,f R- fland gebruikt, is nog duidelijk de omliggende straten en wegen r. scheiden. Yan dit terrein leidt de geschriften terug te vinden Kerk- erkweg of Kerkstraat ook nu nog kern van bet dorp, den Vliet, iooie herinnering aan de abdij van •indt men teGouda. Toen de ikerk daar in 1552 door een ge brand was vernield, wedijverden en adellijke personen, bisschop- loosteroversten met elkander, om gebouwde Godsbuis van ge ulderde ramen te voorzien. Een qj slers nu werd door de toenmalige Rijnsburg, vrouwe Elburg van geschonken. Het werd geschil- Wouter Grabeth en stelt voor lek der Koningin van Saba bij eneden in 't raam is -de abdis ivicb!i|«ndo houding afgebeeld. Do fijne, gesierde vingeren zijn saam- dl irn den abdissenstaf; tusschen de van .den wijduitgespreiden .man Rrbill tel zit een wit hondje. Het gelaat der ab dis. omsloten door de witte huif, was yan veeibewonderdo gelijkenis; het werd later door een ongelukkig toeval beschadigd en minder goed hersteld. Noch die zerken en genoemde platte grond, noch dit raam zouden ons intus- schen bun eigen geschiedenis kunnen ver halen, indien we niet omtrent de abdij waardevolle documenten bezaten, berus tend op liet Algemeen Rijksarchief in Den Haag en in do bibliotheek van bet Groot- Seminarie te Warmond. Het is uit deze documenten brieven, rekeningen, abdissenlijstcn, inventarissen enz. 4a t mejuffrouw Maria Hüffer een boek over de abdij heeft geput, hetwelk ons een levendigen kijk geeft op het leven barer bewoonsters 1). Wat moet de schrijfster gesnuffeld en gestudeerd, Vergeleken en nageplozen heb ben om zoo'n werk te kunnen samenstel len. Zij levert geen dorre opsomming; zij rijgt niet feiten en cijfers losjes te samen, neen: een boeiend overzicht biedt zij, dat de abdij voor ons doet leven, ons doet deel nemen aan 't wel en wee barer, bevolking. Het valt alleszins te begrijpen dat pater. B. Kruitwagen, die op de hoogte is van het moeizame der bronnenstudie, vol bewon dering is over dit boek. Zijn Eerw. oor deelt in zijn inleidend woord: ,,'t Is gauw gezegd, dat do schrijfster eï in 1914 mee begon. Maar wie eenigszins beseft, wat zij in die acht jaren, naast liaren anderen arbeid van charitatieven aard, eraan gewerkt, beter: geploeterd beeft, zal daardoor alléén reeds belangstel ling voor dit boek krijgen. „Want men moet weten, dat de schrijf ster öp liet gebied der gescbiedvorscbing en geschiedschrijving geheel en al auto didact is. Natuurlijk heeft zij een criti- scben aanleg; anders zou zij als meisje van 11 jaren niet den drang hebben ge voeld, om méér over die 'paardrijdende nonn^2) (e weten te komen. Daarenboven bezit zD, als gevolg van bare met blijheid gedragen zoo goed als volslagen doofheid, een zeer sterk concentratievermogen, klaar al bet andere wat zij voor dit boek noodig had, beeft zij uit zichzelve, zonder eenige opleiding geleerd: latijn, paleografie,' di plomatiek, chronologie, bronnencritiek, historische combinatie,' enz.". En hierbij kan nog gevoegd, dat mej. Hüffer ook een benijdenswaardige ma nier van schrijven bezit, welke haar boek toegankelijk maakt voor iedereen. Een citaat ten bewijze: „In 1495' trachtte de abdis Beatrix van Reimerswaal te voorzien in de behoefte aan gereed geld, door eea woning met bijbe- lioorendo schuren en bergruimten, gelegen op haar land le Hof^or.ne, te verkoopeu Ia hot volgend jaar 'verzocht cn verkreeg zij dé toestemming vaa b'sschop Frederik, om me' ditzelfde doel 1 jfreu fen ten laste, der oJ dij te mogen opnemen, lot een be drag van hoogstens 100 ponden, een maat regel, die practisch gelijkstond met ons hedéndaagsch leenen van geld tegen inte rest, Slechts betrekkelijk korten tijd daar na werd het klooster bovendien door Filips den Schoone, die in geldverlegenheid ver keerde „zoowel om die reductie (herove ring) van onso herlochdom van Ghclre en- de graefscip van Zutphen (1505), als oeck onso voiage van Spaengen (1506) ende an der groote saicken" in zekeren zin gedwon gen, deel te nemen aan het kooperi van land of do aflossing van renten en pachten, waardoor de graaf de voor.zijn oorlogen en reizen benoodigde gelden hoopte te ver krijgen. Wie onwillig was te koopen werd met de „indignacie" van Filips en, zoo dat niet hielp, met een boete van 25 mark zil- vers bedreigd, „De rentmeester van de Rijnsburgscbe abdij, Floris van Wijngaarden, door de abdis met de regeling van deze zaak be last, kocht derhalve erfrentem en erfpach ten af in Zeeland, in Rotterdam en in Delft, die van oucls toekwamen aan den graaf van Holland. Wel gingen nu de lan derijen en bezittingen, waarop deze lasten rustten, met alle opbrengsten in geheel vrijen eigendom aan do abdij over, maar daartegenover stond, dat de afkoopsom van ruim 1800 ponden zonder uitstel en in gereed geld moest worden betaald. Verge leken met de inkomsten dor abdij, die in bet rekeningsjaar 1505—1506 bijvoorbeeld ruim 7830 ponden bedroegen, was dit dus bijifa een vierde dor ontvangsten van ge noemd jaar. „Vijftien a twintig jaar later eischteook Filip's zoon, Karei V, verschillende malen geldelijken steun van de abdij. Daarbij kwam nog, dat de economische toestanden in het dorp Rijnsburg in bet begin der 16e eeuw verre van gunstig waren. Zooals uit de getuigenis van den pastoor van Rijns burg, Gerrit Janszoon, en twee ingezetenen blijkt, konden omtrent 1514 slechts 20 van de 110 gezinnen die bet dorp bewoonden, in bun eigen onderhoud voorzien, en leef den de overige van de aalmoezen, die door liet H. Geestesgild, maar bovenal door het Convent van Rijnsburg werden uitgedeeld. Aan al deze omstandigheden is het toe te schrijven, dat de inkomsten der abdij tot omstreeks het jaar 1530 min of meer op hetzelfde peil blijven staan, of liever, dat er tijdelijk zelfs achteruitgang is waar te nemen. Met de verbeterde staatkundige toestanden gaat daarna echter een onge kende financieelo bloei gepaard, totdat om streeks 1560 in dit opzicht het hoogste punt wrordt bereikt". Wordt hier niet op ongedwongen wijze verteld: Ie. boe de abdij zich bij fïnancieele moeilijkbeden wist te helpen; 2e. hoe de toenmalige vorsten dit deden; 3e. hoe het klooster ton zegen was voor zijn omgeving. En zoo gaat het 't ganscbo bóelc door. W.e leeren er o.m. uit, dat het klooster „exempt" was, d.w.z. alleen aan den Paus onderworpen, maar dat desniettemin Otto van Holland, Bisschop van Utrecht, zich toch met sommige aangelegenheden be moeide, evenals later Karei V, die zelfs invloed uitoefende op de keuze der abdis. Merkwaardig is te lezen, dat de abdis niet alleen gezag uitoefende' binnen de kloostermuren, maar ook optrad als landsvrouwe over de uitgestrekte bezittin gen van de abdij. Zij bezat daar het recht van gratie, waarvan we haar in den loop der geschiedenis meerdere'malen zien ge bruik maken. In verband met deze positie, welke üog versterkt werd door hel adellijk karakter der abdij pile nonnen (40 was 't hoog ste aantal) moesten vier - kwartieren- in baar wapen hebben bad* de abdis een kleinen hofstoet, welke hair -omrhigdeals zij rich officieel vertoonde. Heel de abdij droeg trouwens, speciaal in den lateren tijd, dusdanig karakter, betgeen wel van minder günstigen invloed is geweest op den kloosterlijken eenvoud en voerde tot overtreding der belofte van armoede, maar toch üiet leidde tot paard rijden, want daarvan valt niets te "lezen. Wel moest af en toe van boogerhand de kloostertucht worden gestevigd, waarmede de nonnen niet altijd waren ingenomen, doch van misbruiken op zedelijk gebied zijn in de documenten geen sporen gevon den, zcodat do Rijnsburgscho abdij zich te midden van de woelingen der lijden nog goed beeft gehouden. Zoo staat het boek vol wetenswaardige bijzonderheden, welke niet alleen een hel der licht werpen op do verdwenen abdij, ,maar ook een kijk geven op gansch het kloosterleven der middeleeuwen. Voor heden het boek is te merkwaar dig om er niet meer uit mede te deelen, wat dan ook later zal volgen nog slechts een en"" ander omtrent de laatste lotgeval len van de abdij en haar bewoonsters. Zooals boven reeds word gezegd werden do gebouwen verwoest in 1574. De nonnen hadden zich toén reeds elders in veiligheid gesteld, zoodat alleen materieele schade kon worden aangericht, waaraan zich schuldig maakten zoowel de Spaansche troepen, die zich verschansten'in de rond Leiden gelegen kerken en kloosters, als de Leidenaars, die bij hun krachtige uit vallen deze schuilplaatsen natuurlijk niet spaarden. Met de abdij van Rijnsburg deelden in dit lot (Ier verwoesting ook de naburige vrouwenabdij Leeuwenhorst en de kloosters voor adellijke jonkvrouwen Warmond en Teilingen. De laatste Rijnsburgscbe abdis, Stefana van Rossum, keerde vanuit Utrecht, waar heen zij de wijk had genomen, in 1581 naar Leiden terug;" zij betrok een huis op de Hoogstraat, waar zich eenige non nen weer bij haar voegden. Zij leefden in soberen eenvoud. Uit de renten der abdij, waarvan ten deele de stichting der Leid- scho Hoogeschool was bekostigd wel makkelijk! kon haar slechts oen be scheiden prebende worden uitgekeerd, welke later na haar verzoek aan den Prins van Oranje werd verhoogd door de wereldlijke overheid, welke voortaan het beheer der abdijgoederen voerde. Tot in 1780 genoten nog 12 jonkvrouwen een uitkeering nit de Rijnsburgsche goederen, welke toen evenwel aan de landsregeering kwamen, waarmedo alles ophield. Na bet overlijden van abdis Stefana van Rossum benoemde de Ridderschap nog eenige ma len een opvolgster, die tot titel voerde „regeerende vrouw van Rijnsburg", doch na 1620 geschiedde ook dit niet meer. De oudste der „geprebendeerde" d.w.z. uit keering genietende jonkvrouwen mocht den titel van abdis voeren, maar meer dan een titel was dit niet. En zoo bleef er van heel de trotsche abdij niets over dan een raam in de kerk te Gouda, de zerken te Oegstgeest en de rijko documentenscbat, waaruit de be gaafde Maria Hüffer putte. w AJO.' 1) „De adellijke Vrouwenabdij van Rijnsburg, 11331574", door Maria Hüf fer. Nijmegen en Utrecht, bij do N.V. Dekker en Van de Vegt, én J. W. van Leeuwen. 2) Waarvan haar moeder tóen voorlas uit: „De Roos van Dekama". Ook eert Heilige. Een gewoon Obrisben-menseh os over tuigd, dat men, om op den titel van „hei lige" aanspraak' te kunnen maken, een. toonbeeld van deugd dient te. zijn voor de oogen der menscheneen trouwe dienst knecht in\de oogen van God. Maar zijt ge eenmaal het kanaal van Suez gepasseerd, dian begint een andere wereld, de wereld van het Oosten, waar niet alleen de huidskleur der bewoners, maar dikwerf ook hunne wijze van denken heel anders is. Verwonder u dus niét, daar te ontmoeten lerende heiligen, die bet be ginsel huldigen: „zalig de rijken, zalig de machtigen"; en den stelregel ia toepas sing brengen: „het in zaliger te nemen dan te geven". Verwonder u ook niet, mensoben devote- lijk te zien opgaan naar de grafstede van hen, die gedurende hunne aards che om zwerving, volgens onze opvatting monsters van wreedheid, monsters van wellust i waren, Do Javaan kan in stillen eerbied' neerknielen op 't graf van zulk 'n. vreemd- 1 soortigen heilige, diaar brengt hij dan of fers en roept om rijkdom of kinderzegen de voorspraak in van dien eertijds mach tige. Wierookwolhen kringen omhoog en moeten de gepreveldo gebeden opwaarts dragen naar de plaats, waar de lang- gestoruene heenging. Welk» maatstaf wordt aangelegd om den graad der heiligheid van overledenen te bepalen, ikwam ik tot nu toe niet te weten; maar waar het levende heiligen ge'ldt, gelukte mij dat wel. Is iemand naar Mekka geweest, en heeft hij daar eenige duizenden guldens achtergelaten in de grijp-grage handen der bewoners, en keert hij getulband terug, dan staat niets zijn heiligverklaring in den weg. Doch er is niet alleen heilig, maar ook heiliger, hei ligst! Zijt ge ginds in het heilige land ge boren, stroomt er Arabisch bloed door uw aderen, de eerbied van den Javaan wordt dubbel zoo groot. Zijt ge daarenboven een Saïd of een >Sc-herif, of kunt ge de eenvou- digen laten gelooven, dat ge tot een dier beide categorieën van uibgelezcnen behoort, gelukkige mensch bestijg dan de lad der der achtenswaardiigheed tot de boven ste trede cn zie verder vanuit uwe ver beven, rust „hoe zich 't al rondom u rcert". Neem van de aardsche goederen, wat u aanstaat; wie zal 't belettenten minste in de meer-afgelegen dessa's. Want belaas de tijden worden er niet beter op voor do uitgelezen schare der Saïd. Ik vergat te zeggen wat een Saïd eigen lijk is. Saïd in 't Arabisch beteekent „Edele heer". Hier in Java is die titel bet monopolie der rechtstreeksolie afstamme lingen van den profeeten aangezien Randjong Nabi Mohammed wel het sum mum van uitverkorenheid bereikte, ver wondert het niet, dot die uitverkiezing rijkelijk afstraalt op al zijne voorgewende nazaten. Het parool is dus Hulde aau den SaïdZoo was het ten allen tijde, zoo is het nu nog. Toch wordt die slaaf- sohe eerbied minder, steeds minder. Wan neer thans een Saïd minderwaardig ka toen tegen buitenspcrigeu prijs van de band wil doen, dan gebeurt 't wol. dat. de Javaan hem beleefd te kennen geeft, dat bij toevallig die stof, boe Arabisch ook, niet noodig heeft. En als de Saïd zijn mand met prullaria, met plechtig gebaar opent en echte, riet u. echte Arabische ge nees- en toovenmddëlen aan de lijdende dessa-meius-chheid wil afstaan, natuurlijk tegen matige vergoedirfg. dan krijgt hp Boms té hooren: „Heer Saïd, niet noodig of.wel indien de heilige man tenminste boos wordt en scheldt -„Heer Saïd. daar as de deur". Heuseh er komt in de Saïd-wereld ZiehieT een gebeuren-'* :R tijd. Op zekeren dag kwam oen dier Arabi sche heilige gieren neergestreken in een dessa onzer omgeving. De loera-h werd ontboden. „Of hij wel wist, dat de vreem deling die voor hem stond, een ras-echte Saïd was De 'loeraih boog alvast diep en groette onderdanig. Ja, en als bij, loerah, soms nog twijfelde^ dan zon de vreemde bet bewijs leveren, bet deugdelijk bewas van de negara, de overheid". En de „hei lige" .baalde een bundel vuile papieren to ienst! engei EIND GOED, AL GOED! XXII. Truida het einde van die ake- liedenis, die mij nu weer glashel den geest staat. En thans zal ik en goedmaken, eer mijn schuld is ik dank den goéden God, dat de gelegenheid gesteld heeft dit kunnen herstellen, al ben ik ook iat het ondergane leed ongedaan Zei ik strakjes te veel, toen ik dat de raadsbesluiten van God j. r''jk zijnook uit liet kwade wordt S fket goede geboren! n verbazing heeft Truida dit alles d. Thans richt ze bet hoofd op, trek, die om haar mondhoeken in een glimlach weggevaagd en trc ze: is liet mogelijk! Hoe is het moge- aardt ie ert dat den 'ider kan het toch in de wereld 'ooit had ik kunnen vermoeden, Dog ooit ontmoet zou hebben. En 100 zou ik u ooitr onder de oogen i H'vcn te komen U,, die mij toen bet i 0rdeelde, al sprak uw goede hart anders. midtlt de bewijzen waren voor mij acrai en de schijn te veel „te- zeel Doch genoeg. Ik, die U wilde ont- e,) U ontmoest; ik, die nooit in i meer zou durven te blikken, heb ^nk tot IJ opgezien; ik heb in K»1 een blik in mijn hart laten getoond, dat de wonde voor 'intig jaar geslagen, nog niet gc- Maar thans ben ik dubbel dank- gerust tot. mijn kind te spre ke mijn voorbeeld voor oogen gezuiverd van de schuld iljctt.' l' rusMe, naar ik dacht want ik den mond van u zelf, dat' vondi e8°huldigd werd en dat ik ook 1 onder de •;-ogen kan komen. Ziet U, Mevrouw Wagner, dat is het, wat ik Masietje'altijd voor cogen houd: „Eerlijk én braaf te zijn! is voor ons menschen de schoonste geleibrief door bet leven." Wie eerlijk en rechtvaardig door het le ven wandelt, bezit een schat, die niemand kan betwisten en waarop de arme kan bo gen en trotscli zijn. Het was daarom dan ook, dat ik Marietje wees op haar plicht toen zij Uw taschje de politie ter band gesteld had ono.p dat oogenblik was ik ik zei het reeds vroe ger trotsc.h op baar en voelde ik me rijk in mijn armoede, dat ik mijn kind bet ka rakter toonde barer moeder. Ja, ja, Truida, nu begrijp ik het; nu verwondert het mij niets meer, dat Marie tje zoo braaf en eerlijk is: zoo moeder, zoo dochter. En dit .verzeker ik u wel, in mijn hart kon ik u niet schuldig heetcn, daar ik u in mijn dienst bad leeren kennen als een door en door braaf, eerlijk en trouw kindermeis je: maar wat zal ik zeggen? De bewijzen waren tegen U en niemand onzer vermoedde toen dat de keukenmeid zoo infaam slecht en gemeen was, om U zoo'n poets te bakken, en U onmogelijk te maken in mijn huis. Maar kom, het- leed is geleden, de zorgen zijn voorbij. Het zonnetje van gel"uk, dat zich zoo lang heeft schuil gehouden, komt eindelijk door dc wolken gluren en ik hoop en vertrouw, dat goede verzorging en betere woning u spoedig zullen opfleuren en eer bet voorjaar in het land is, zult u verbaasd staan, wat de natuur cn de kunst bij u ten goede zullen uitgewerkt hebben. Ja Truida, van dit oogenblik af, is alle kommer, ellende en zorg voor u voorbij; van dit oogenblik af zal dc .koude van den winter U niet meer deren cn zal het zwarte spook voor de toekomst voor u en voor Marietje weggejaagd worden uit uw huis en uit uw droomen. ;,En jij lief kind! kom eens hier! Geef mij eens een handje en zeg mij eens, waar mee ik je op het feest van Sinterklaas, dat: we morgen vieren, kan blij maken. Ik zou met een kleinigheid al tevreden zijn, mevrouw. Dat kan wel zijn- en dat. geloof ik ook' wel. Maar toch hééft ieder kind wel iets, dat ze graag hebben zon. Bedenk je maar eens Marietje! Als ik het zeggen mag.en bet voor U niet te veel kost, had ik graag zoo'n pop met licht blond haar en groene oogen, die bewegen kunnen, maar die is duur. Zoo'n pop kost wel 75 beele centen. In welken winkel la-gen die poppen te koop, kind? Dan zal ik eens den zwarten knecht erop af sturen, want. ik geloof wel, dat ik zoo rijk ben, om dat popje te koo pen. Oh Mevrouw, hoe zal ik u dan bedan ken en hoe blij zal ik dan zijn, hé Moesje? Dan zal ik ze aan- en nitkleeden en ze in mijn bedje te slapen liggen en ze goed toedekken ook, want, het is koud in den winter, hé Mevrouw? en tegen de koude kan ook een pop niet, is het wel? Mevrouw Wagner cn Me rietjes moeder lachten blij, met het vreoliik, onschuldig gesnap van zusje, cn zusje dacht aan den droom, die in vervulling gin? cn keek met guitige oogen naar haar moeder, alsof zij zeegen wou: y.Zie jo nou wel? ik had wel gelijk!" De Redacteur. (Wordt vervolgd.) Op de speelplaats. Het sein is gegeven: 't kwartiertje vangt aan, Dat. vrij is. bestemd om te spelen. Ei, zie nu 't joelende volkje eens gaan, Ze vervoegen nu vast niet „vervelen". Ze zaten in school ook zoo ijselijk stil, En spanden zich in naar behooren. De blik van den meester was voor ben do wil, Al kon hun dit heel niet bekoren. En zie ze nu spelen wildwoest door elkaar. 't Zijn legers, die aan komen stormen. Het bruischende leven vloeit over, niet waar? En uit zich in velerlei vormen. Hier spelen ze rcover; daar zie je den smid, Die de paarden beslaat uit 't vuistje. Ginds draven ze heen, in den bek 't gebit; De zweep klapt in Jaimemans knuistje. Ook zijn er een paar nog, die staan in den boek En bang zijn voor stompen en vallen. Dat rijn de stumperds, wien 'n gat in de broek Volstrekt niet ook zoude bevallen. Die Mietjes zijn zeker en dat is maar goed Zeer zeld-zaam bier onder de knapen: De meesten zijn jongens, dis als 't eens moet, Hun knuisten gebruiken, als wapen. De meisjes voorzeker zijn zachter van aard, En zijn niet zoo ruw bij het spelen, Zij spelen noch rooverj noch krijger, noch paard, En schreeuwen niet hard of krakeelen. Speelt door maar mijn vriendjes, de tijd is zoo om; Dan gaan wij weer samen aan 't leeren, Dan komt in de plaats van 't spel weer de som, Of iets anders uw kennis vermeeren. ©om Wim. Ruzie. Does en Mimi Aten voor drie Uit hetzelfde bordje bun eten, Nu is het. uit. Danig verbruid, Does wil van Mimi niets weten. Mimi is valsch Does ook niet malsch; De vriendschap is uit tusscben beide. Wat 'n verdriet Is het toch, niet? Te kuieren alleen in do wcideL Anders bijeen, Nooit, baast alleen, Gin-.- Mimi een wnndeling maken. Does was erbij: Hij aan haar zij, Steeds stoeiden en speel4en die snaketi. Poesje wordt bang, Vlucht in de gang, Voor Does, die naar haa? komt stappen. ..Halt! bromt de bond, Hou nu je mond, Of 'k geef je knauwen en klappen! Doesje doet niets; Mimi zegt iets En beide gaan samen weer eten. 't Bordje stond vol; Ze eten als dol. De vrede is geteekend, moet j'e weten. Oom Wim. Paaschvacan'f.e. De mooie dagen komen al weer aan. Do Lente is gekomen, en de kinderen hebben al vacantie. Op den eersten dag van <!o- vaoantio zei mijnheer Klein tot zijn kinde ren: Komt kinderen wij gaan uit en bij noemde tegelijkertijd een lijstje op. Van daag gaan wij naar bet strand. Morgen naar den dierentuin. Woensdag met de auto. cn dan komt bet fijnste nog, dan mogen jullie een week bij tante Marie komeririogeei en. Wat een pret voor de kinderen. Ik kan nu niet van de drie eerste dingen vertellen. Want dan wordt bet te lang. Ik vertel al leen van bet iogeeren bil tante Marie. De eerste uitgaanstoebteu waren goed afgeloopen. Maar nu kwam dc vierde. Des morgens vroeg stonden de kinderen op. Al len hun Zondagschc klecren aan. Toen bet ontbijt afgeloopen was, werd er gebeld. De auto stond voor. Zij stapten allen vreo liik in en liieldeii toen bij bet station stil. Zij waren groet genoeg om alleen t-c rciven. Dus namen zij afscheid bij bet station. Zoo reisden zij heel gezellig cn kwamen zonder gebreken in Amsterdam. Bii bet starion.' stonden Tante en Oom hen al op te wach ten. Zij wandelden heel gezellig en onder druk gepraat verder naar tante's huis. Wat was dat een prachtige villa-. Alles omringt door boomen. DJna stond hen in den gang al op te wachten. Zij gingen eerst bet héclö huis eens bekijken. Wat een kamers. Jan' vroeg of tante ook eenden had. Ja, zei tan to twee mooie zwanen en veel kippen. Wat een' pret! En, zei tante, jullie mogen ook eiken: dag de beesten eten geven. Tante bad vroe ger ook een dochtertje gehad maar zij was gestorven. Daarom had tante nog zooveel speelgoed van haar. Daar mochten dc kin deren nu fijn mee spelen. En zooveel boe ken als er waren, het leek wel een biblio theek. De andere dagen brachten zij ook prettig door. En tante zei: dat zij do vol gende vacantie weer mochten komen. Maar nu ben ik moe van het vertellen. Maar op een anderen keer vertel ik ook eens hoó zij1 de tweede maal bij Tante Marie de vacan tie doorbrachten. Willem Jansen, Kort Rapenburg 14, Leiden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 13