SGhOOmeiDMlilBB» w^amÊÊKKiJixr^mM «TSSWêllLeJT&lSëP I VOOR DE van Porsgrund, do Z.eeuw. hoer Jan Hen drik Blom, Noorsch missonarïs, geboren te Beverwijk 27 Dcc. 1S49. Hij werklo nog zoo goed, was in den laatster, tijd zelfs veel gezonder dan vroe ger niettegenstaande zijn 73 jaren. Vol ijver gaf hij nog zijn krachten aan het Noorsche missiewerk, vooral sedert hij 1G Hovembcr 1922 wederom het pastoorschap in de uitgebreide parochie Porsgrund had aanvaard en wegens de oprichting van de statio Molde sedert begin Juli alleen de priesterlijke werkzaamheden te Porsgrund moest verrichten. Hij werkte daar zoo graag in zijn kerk, zooals hij met fierheid de mooie Noorsche houten „stavkerk" noem de, door hem na veel doorstane moeilijkhe den gebouwd. Toen Pastoor Blom in 1890 zijn missie werk in Porsgrund begon, waren daar als Katholieken slechts eenige Duitsche glas blazers. die een weinig stichtelijk voor beeld gaven van katholiek leven, maar met taaie -vasthoudendheid wist missionaris Blom deze lratholipken op den goeden weg terug te brengen. En door ?iin vriendelbk- hoid beschaafdheid en altijd fiine manie ren wist de Nederlandsche gentleman in vloed te krijgen bij de meest aanzienlijke families van deze streek, waarvan niet weinige door ziin leer en voorbeeld tot de ware. Kerk van Christus ziin teruggebracht. Met. recht mocht hij op Cods genade roe men die door hem veel goeds tot stand heeft, willen breneon. En hij hoopte nog op veel: .Jk heb heel veel kennissen die dicht bii de Kath. Kerk staan" verzekerde hij mij meermalen: „zij moeten nog een stootje hebben en dan worden zij katholiek." Voor dat ideaal werkte hij en hij was blij zijn lanfste krachten daaraan te kunnen geven. Wat. was hij niet gelukkig, toen de kar- dinaaMeesten te, Porsgrund zoo heerlijk slaagden: hoe schitterden zijn heldere oogen toen de kardinaal den bouwstijl van ziin kerk aanprees aan anderen als hel ideaal van katholieken kerkenbouw in Hoorwegen: wat preekte hij nog met geest drift Zaterdag 4 Augustus in tegenwoordig heid van Zijne Eminentie over het heerlijke verleden van de Katholieke Kerk in Nttor- weeen en de heerlijke, toekomst. Toch veelde liij zich wat moe na de feestelijkheden en klaagde over krampen die hij nog nooit had gehad. Maar zijn energie gaf hem nog de kracht, om op Zon dag 12 Augustus twee n. Missen te lezen en een ontroerende predikatie te houden, die bii alle aanwezigen de tranen naar de oogen drong. Hij sprak over den barmhar- tiaen Samaritaan en de noodzakelijkheid om met werken van barmhartigheid niet. te wachten tot het te laat zop zijn: „Want het leven gaat snel voorbij en men wpet- nooit wanneer de dood zal komen. Mis schien is het wel de laatste maal. dat ik hmi* voor TJ op den preekstoel sta." Maandag voelde hij zich slechter en men zond bericht naar Kristiania. dat Dinsdag aankwam. Denzclfden avond stierf hij reeds, nog biina onverwacht. Het telegram van ziin dood bereikte mij te Helsingfors in Finland, na de bisschons- conseeratie van mgr. Buckx. Het doodsbe richt van een missionaris-priester geeft al- tüd een groote leemte en verslagenheid. Miin collpga's in Scandinavië Mgr. Brems van Denemarken, Mer. Müllcr van Zweden en Mar. Buekx van Finland voelden met mii het verlies. En toen ik aan Zijne Emi nentie Kardinaal van Rossum het droevig it'O'iws mededeelde, was diens eerste klacht „Weer een priester minder." Dat is het. droevige bij den dood von een missionaris in Hoorwegen. „Weer een pries ter minder". Voor dat ontzettende rijk, waar met zooveel vrucht door vele priesters zou kunnen worden gewerkt, zijn we slechts met ons 23en, allen tezamen, regulieren en seculieren, en moeten zorgen voor de ver van elkaar verspreid wonende katholieken, voor de verschillende Zusterhuizen en voor de duizenden en duizenden met-katholieken, die naar het schijnt door Gods genade wor den teruggeleid naar de oude Moederkerk. Hu is d'e statie Porsgrund zoo groot, als de provincies Hoord- en Zuid-Holland Bamen zonder priester. En ik heb geen anderen priester, om die statie te bezetten. Dat is het zware in het offerleven van een missionaris-bisschop. Dezer dagen fietste ik langs de West- einderplassen. 't Was een prachtige zonnedag; niet te heet. Een verkoelend briesje uit het Westen stond op het meer en deed de golven zachtjes voortkabbelen onder de betoove- rend schoone zonneflikkering. Vlammende goudsterren schenen te dansen op het water; levende stroomen van goudlicht stortten zich uit over de rustig bewogen vlakte. Hier en daar een blinkend zeil, een rank vaartuig, dat in spelevaart het glin sterend schuim voor den boeg omhoog deed spatten. Met koninklijken zwier zag men soms den steven wenden en van koers verande, ren om met bevallige gratie tegen den wind op te tornen. Maar bet mooist was misschien toch wel de muzitfc van water en wind; het ruste loos gekabbel en geklater, waarin een wonderlijk rhythme te bespeuren viel, de fijne geluiden die deden denken aan har- peggio's. En altijd begeleidde mij het gc- ruisch langs de oevers; het ruischen van het riet; nu sterker, dan zachter; nu aan zwellend, dan weer afnemend. Het leek soms een. teer en droomerig snarenspel. En in die geluiden van wind en water lioordc ik een natuursymphonie. Ilegelmatig trapte ik voort, tenslotte bijna zonder op te kijken, al maar luis terend naar do melodieën der natuur, dio ruik een geheimzinnigen invloed kunnen uitoefenen op hot menschelijk gemoed. Drooinphantasieën maakten zich van me meester en zo reiden zich tot gestalten, die zongen en speeldcm en me schoone melodieën toefluisterden; maar oncler die gestalten was er één," die hoe langer hoe meer op den voorgrond trad, een ernstige, oude priester, met besneeuwden schedel en ietwat weemoedig gelaat. Nochtans tintel den de oogen van zon. En toen zijn eer waarde gestalte vlak voor me stond, her kende ik hem als Guido Gezelle. En hij zeide: „Hu zal ik U het lied voorzeggen, dat ik eens aan de oevers der Leie gemaakt heb, toen ik luisterde naar de melodieën van het raisehend riet." En dat heerlijk poëtische lied 6chrijf ik nu hier af voor de Leidsche Courant: O! 't ruischen van het ranke riet! O, wist ik toch uw droevig lied! wanneer do Avind voorbij TJ .voert en buigend Uwe halmen roert, gij buigt, ootmoedig neigend, neer, staat op en buigt ootmoedig weêr, en zingt al buigend 't droevig lied dat ik beminno, o ranke riet! O! 't ruischen van het ranke riet! hoe dikwijls, dikwijls zat ik niet nabij den stillen waterboord alleen en van geen mensch gestoord, en lonkte 't rimplend water na en sloeg uw zwakke stafjes ga, en luisterde op het lieve lied, dat gij mij zongt, o raisehend riet! O! 't ruischen Aan het ranke riet! hoe menig mensch aanschouwt u nicfc en hoort Uw zingend harmonij, doch luistert niet en gaat voorbij! voorbij al waar hem 't herte jaagt, voorbij waar klinkend goud hem plaagt; maar uw geluid verstaat hij niet^ o mijn beminde ruischend riet! Nochtans, o ruischend rankë ri Uw stem is zoo verachtlijk niet! God schiep den stroom, God schiep uw stam God zeide, „Waait!", en 't windje kwam en 't windje woei, en wabberde om Uw stam, die op en neder klom! God luisterdeen Uw droevig lied behaagde God, o ruischend riet! O neen toch, ranke ruischend riet, mijn ziel misacht Uw tale niet; mijn ziel, die van den zeiven God 't gevoel ontving, op zijn gebod, 't gevoel, dat Uw geraisch verstaat wanneer gij op en neder gaat: O neen, o neen toch, ranke riet, mijn ziel misacht uw tale niet! O! 't ruischen van het ranke riet!1 weêrgalleme in mijn droevig lied, en klagend kome 't voor uw voet, Gij, die ons beiden leven doet! O Gij, die zelfs de kranke taal bemint van eenen rieten staal, verwerp toch ook mijn klacht niet, verwerp toch ook mijn klachte niet, Uit dit prachtige juweeltje van natuur- - poëzie bemerkt men weer, hoe Gezelle do kunst A'erstcnd, de stemmen der.natuur te beluisteren. Maar dat niet alleen. Door het rhythme zijner verzen, door de heer lijke muziek zijner taal, weet hij bewust te zeggen en bewust te maken, wat de ge wone mensclr soms maar heel flauw aan voelt. Gezelle is een van die dichters, die ons de natuur leeren zien en die de mu ziek der natuur leeren beluisteren. Zoo'n gedicht moet men eenige keeren luid op lezen, langzaam regel voor regel de vers muziek op zich laten inwerken, om goed te gevoelen, wat de dichter bedoelt. Maar Ge zelle is meer dan natuurdichter alleen. Hij bschouwt de natuur nooit, zooals we reeds eerder opmerkten, als iets dat op zichzelf bestaat, maar als de Schepping Gods. Gezelle keert altijd tot den eersten oorsprong terug en alles is hem ten slotte beeld en boodschap van het hoogere. Alles is uit God en keert tot God terug. En ten slotte vergelijkt hij zichzelf bij den ranken riethalm, door Cfods winden heen en Aveer bewogen. Het intens kunnen beluisteren van de stemmen der natuur is niet ieders gave. Gewoonlijk Avordt de mensch teveel door allerlei dagelijksche beslommeringen vast gehouden, om voldoende op de schoonheid daar buiten acht te geven. Maar als men dan toch eens oogenblikken heeft, dat men zich rustig aan natuurgenot kan over geven, laat men dan ook zijn ziel te luis teren leggen. Men kan dit doen in duin en bosch, langs zee en heide, langs wegen en a'aarten. Maar ge behoeft er toch heusch geen verre tochten voor te maken. Zit maar eens 's avonds in den schemer heel stil in uw huiskamer; kijk naar de mooie luchten, die gekleurd door de onder gegane zon zoo prachtig voortdrijven langs Gods hemel. En vooral, luister! Luis ter naar 't ruischen van den wind, die nu weer zachtkens aanzwellend, dan weer af nemend, 't gebladert der boomen doet ritselen; luister naar den laten vogel, die nog e\'en zingt en bij zijn zwijgen uw ka mer ineens vult met een suizende stilte. Luister naar liet neertikken van een zachten regenval en is het soms niet of er een zachte droefgeestige muziek uit op klinkt. De natuur heeft altijd watje vertellen: Als de ziele luistert! Als de ziele luistert, spreekt het al een taal dat leeft, 't lijzigste gefluister ook een taal en teeken heeft; blaren van de boomen kouten met malkaar gezwind, baren in de stroomen, klappen luide en welgezind, wind en wee en wolken, weeg'len van Gods heilgen voel, talen en vertolken 't diep gedoken Woord zoo zoet. als de ziele luistert! ONZE MEISJES. Dr. Gerard Brom zegt in de „Beiaard", rake en heel niet malsche woorden over onze meisjes, die in onze afdeelinge.il en beter nog op clubs en teas eens moes ten voorgelezen en besproken worden. Hij geesel* de valsche schaamte, de wercld- sche manieren, de onbeduidende gesprek ken, waarmee jonge dames haast ieder ernstig woord afwenden en zegt, hoe de studenten, die hun opvoeders dankbaar zijn, zich verbazen over den toon, waarop de oud-leerlingen over de zusters spreken. Al de gunstige teekeiien en hij somt ze op van onze katholieke Vrouwenbewe ging, cijferen het gemis aan sociaal besef en liet tekort in theorie en actie niet Aveg, waardoor zoovele kerksche meisjes, nog hun pensionaten weinig eer aan doen. Er heerscht nog een bekrompen kastegeest, die werken minderwaardig schijnt te vinden. „Onschuld Avordt te veel met onkunde verward, zoodat de meest rijpen soms hoegenaamd niet Aveten, wat er in de we reld te koop is, al leven zij er midden in. Vandaar die hardnekkige miskenning van alle gezaghebbende regels en overtui gende redenen voor het verzorgen van de kleeding volgens Gods wet en niet alleen volgens modeprenten". En na een zeer krachtige schildering van hetgeen de bal-atmospheer voor jonge harten beteekent, zegt hij nog verder: „Voor den spiegel meet een meisje moge lijk haar hals eii rok af, om zich zelf te verzekeren, dat er volstrekt niets aan man keert. Maar ze vergeet, hoe de dichte na dering en de vrije beweging in 't gezel- schapsverkeer heel wat meer zichtbaar maakt, dan de eigenlijke snit; ze vergeet vooral, hoe op een blanke huid geen parel zoo prachtig kleurt als de maagdelijke blos. De emancipatie laat de vrouw niet lan ger voor speelgoed behandelen, maar een veel vroeger bevrijding door den Verlos ser zelf heeft haar verleerd om zich op te dirken als een pop. Het Evangelie maakt de vrouw immers veel te groot voor een bedelares, die zich lokkend aanbiedt. En mocht het Christendom mislukt heeten, een enkele blik op Azië bewjist, hoe de beslissende stelling van .de vrouw als ge lijkwaardige eenheid naast den man al leen te danken valt aan den Meester van DWAZE MODEGRIL. Zooals aan vele on^er lezeressen wellicht bekend zal zijn, bestaat bij verschillende onbeschaafde 'of „wilde" volkeren de ge- Avoonte zich te tatoueeren, d.w.z. de huid te beschilderen met allerlei teekeningen en figuurtjes, welke door middel van een scherp vocht of door prikken met een scherp voonverp, blijA-end op de huid wor den aangebracht. Heeft men tot dusverre tn onze be schaafde landen dit schilderachtig gebruik als een soort van dAvaaslieid aangemerkt en de menschen beklaagd die er zulke schoonheidsbegrippen op nahielden, thans gaan onze dames het navolgen. Dezer dagen kon men in een onzer ge ïllustreerde bladen eenige photo's aantref fen, waaruit blijkt dat de dames in de Engelsche badplaatsen zich tegenwoordig bezig houden met het tatoueeren van ar men en beenen. Het geschiedt wel niet op de pijnlijke wijze, welk haar „onbeschaaf de''' zusters aamvend-en, de figuurtjes worden n.l. als plakplaatjes op de huid bcA-estïgd, en vervolgens door de zon in gebrand. Zoo ziet men onze moderne vrouwen al meer en meer do gebruiken harer lieiden- sche Jzusters overnemen, eerst het meer dan afschuwelijke decollete, vervolgens het dragen van gouden „blarenDanden" om enkels en geheel ontbloote boA'enarmen, toen het navolgen van negerdansen als shimmy en fox-trott en thans het tatou eeren. Al verder zakt de tegenwoordige be schaving zonder God af naar het oude hei dendom. Een ernstige waarschuwing dus aan onze vrouwen en jonge meisjes om zich maar liever te houden aan de oude, maar beproefde opvattingen van zedelijk heid en degelijkheid. SLACHTOFFERS DER SENSATIE, Dezer dagen werd in ons blad melding gemaakt van een meisje, dat tengevolge van het zien eener sènsationeele film der nachts uit het raam harer slaapkamer sprong en zwaar gewond Averd opgenomen. Een slachtoffer dus van de prikkelende werking van de bioscoop. Een soortgelijke funeste invloed wordt ook op onze jonge meisjes door de sensa- tie-lectuur uitgeoefend, bewijze het volgen de voorval dat zich onlangs te Nice heeft afgespeeld. Daar leefde een meisje, Angele Ptsaud van 16 jaren oud. Zij deed het huishouden bij haar vader, een weduwnaar en er viel niets op haar gedrag aan te merken. Onlangs echter klonken plotseling twee revolverschoten uit haar slaapkamer. De deur bleek gesloten, zoodat haar vader en broer die met geweld moesten openen. Het meisje lag op haar bed, omgeven van rozen en violen, en had zichzelve van het leven beroofd. Op tafel lagen afscheidsbrieven aan haal vader en broeder. Geen enkele verklaring van het vreese- lijke feit. Maar deze Averd gevonden: een kast vol romans met verhalen van interes sante jonge meisjes, die zich allerlei ziele- pijn verbeeldden en interessant deden. Die voorbeelden had liet armo kind blijk baar zoo mooi gevonden, dat zij ook zoo'n filmdood Avildc sterven. Ziedaar het gevaar der sensaticlcctuur, Avaartegcn onze jonge meisjes maar niet genoeg gewaarschuwd kunnen worden. HET EEN EN ANDER OMTRENT HET KEUREN VAN THEE. Het is de microscoop, welke ons het middel aan do hand geeft om de thee te onderzoeken; daar echter velen nog wei nig geoefend in 't gebruik daarvan zijn en bijna niemand daarenboven er een, als onontbeerlijk raadsman, in de huis houding bezit, zullen wij misschien onzen lezeressen een dienst doen, door een betrekkelijk eenvoudig middel om theo te afkeuren, dat wij in een builenlandsch tijdschriftje vonden, te vermelden. Men spreidt een weinig theo op een vel papier uit, en ziet toe, of er zich grove onrein heden, stukjes hout, veertjes, stof enz in bevinden: dan weekt men een weinig van die thee in water en wrijft dan do thee met den vinger op een zacht stuk wit papier; krijgt men daarop blauwe of roodachtige kleuren, dan is de thee vorvalscht en gekleurd. Als men het eerste proefje een paar uren in water heeft laten weeken dan staat men het vocht gade, heeft het water ook een- blauwachtige of purperroodo kleur gekre gen, dan is de veiwalsching aldus bewe zen. Verandertdo kleur door toevoeging van eenige droppels zwavelzuur in hel rood dan is de thee met „campèche hout" gekleurd, krijgt het aftreksel daardoor een gele kleur dan is het „curcuma". Het is daarom aan te bevelen, om eventueel geen theo te gebruiken, die aan koud water, waarin men deze eenvoudig weekt een merkbare kleur geeft. Nu neemt men een nieuw proefje thee waarop men kokend water giet; nadat men het een ge- ruimen tijd had laten staan, laat men het door een zeef loopen. Heeft dit afgietsel een bepaald zwarte kleur, dan bestaat er waarschijnlijkheid, dat de thee met me taalverbindingen gekleurd is. Men kan daarna een weinig van do vloeistof boven een spiritusvlam in een porceleinen schaaltje verdampen en als er schadelijke loog potlood enz. kleuren gebruikt zijn, dan blijft er een zwartachtige glin sterende a'lek. Verbrandt men eindelijk een zorgvuldig afgewogen kleine hoeveel heid thee op een tinnen lepel boven een spiritusvlam tot er slechts asch overblijft, dan zal goede thee maar 5 of 6 pCt. van het gewicht nalaten, terwijl de slechte soorten dikwerf 30, enkele z.g. theesoor-r ten zelfs 40 pCt. nalaten. "Wanneer men de blaadjes van de goede, echte theo in een holrond horlogeglas met een papier bedekt en dit op een blik langzamerhand verhit, totdat de tliee een bruine kleur krijgt, dan ziel men lange, witte schitte rende kristallen zich aan het papier en de theebladeren hechten: dit is volgens den grooten scheikundige Liebig, dc theïne. Deze geeft dus het meest steekhoudende middel aan, om te zien of men „thee" heeft; ofschoon Liebig in een zijner vele geschriften verklaart, dat er geen thee surrogaten mogelijk zijn, dient toch de aandacht gevestigd te worden op de kof- fie-thee, dit is thee uit de bladeren van de koffie-plant bereid, welke eön voor treffelijk surrogaat voor do Ghineesche thee moet wezen. Het behoeft echter geen betoog, dat men niet altijd zuivere, echte thee bekomt, aan gezien de Chineezen dikwijls zeiven knoeien. Dat de thee in goed gesloten glazen of aan de binnenzijde vertinde voorwerpen moet bewaard worden, wil zij niet haar waarde verliezen, weet iedereen. NUTTIGE WENKEN Het opfrisschen van een zijden japon. De Manufacturier geeft de volgende practische wenken over het in-huis-stoo- rnen van een zijden japon. Wij weten allemaal wel hoe ellendig het is, dat die toiletjes dadelijk kreuken, ook al gaan wij er nog zoo voorzichtig mee om. Glad strijken voor wo gaan zitten geeft niet genoeg. En als er kris-kras rimpels en vouwen door de zij loopen is de frischheid van de jurk af. Het herhaal delijk opstrijken is niet goed voor de zij; bovendien gaat die cr gauw van glimmen. Maar probeer het eens op deze manier: Zet in de badkamer de warmwaterkraan open en laat dat water stroomen tot de kamer vol damp staat en op een Turksch bad lijkt. Trek dan den stop uit, zoodat het water wegloopt, doch houd goed deur en ramen dicht opdat de damp niet ont snapt; en hang nu uw gekreukt toilet eenige minuten over een kapstok in dezen damp. Onmiddellijk verdwijnen alle vouw tjes en kreukels! Laat ze daarna drogen in do buitenlucht en uav japon is als nieuw! Nieuwe kousen. Het is Awenschelijk om nieuwe kousen alvorens ze te dragen in zeepsop te was- schen, waardoor gevaarlijke kleurstoffen worden verwijderd en de mogelijkheid a?an bloedvergiftiging bij eventueel© ver- Avondingen wordt uitgeschakeld. Tegen schimmel. Schimmel op papier of behangsel be strijkt men met een Avatjc gedoopt in een mengsel van één deel salicylzuur en vier deelen spiritus. Schoenen die beschimmeld zijn, wrijft men af met verdund karbolzuur of ver dunde glycerine. Leder wrijft men van tijd tot tijd in met terpentijnolie om het beschimmelen te voorkomen. In een vochtig a'crtrek waar men klee- ren, boeken cniz. opbergen moet, zet men een potje ongcblusehte kalle, welke men van tijd tot tijd vernieuwen moet. J Verwijderen van glaspapier. I Glaspapier is te verwijderen door a£- krabben en afwassclien met Avater, dat zoo heet mogelijk moet zijn. Do laatste reetoni I na het afkrabben zijn ook wog te krijgen, 1' door alles in te smoren met groene zeep en dat eenige dagen te laten inwerken, (Auteursreclit voorbehouden.) W ij - z e 1 f. Achtereenvolgens hebben wo gezien-1 diep in 't begin der vorige eeuw de Ik sclien „in den put" zalen, figuurlijk sproken natuurlijk; hoo 't een bekeef was, Le Sage ten Broek, die ouzo vo ouders weer leerde durven; hoo deze- nier steeds meer moedige medestani verkroeg, die een ras van durvers kweet' hoe we meehielpen aan de hervorm van ons Staatsrecht; hoe wo geholpens den bij de invoering der Kerkelijke Hit chio en bij 't voeren en eindelijk nen van den Schoolstrijd; hoe we miskenden geworden zijn tot steeds fc= gekenden en erkenden kortom, hoe gaandeweg onze rechtmatige plaats ben veroverd onder do Nederlandsche: Nu nog ten slotte in vogelvlucht gei hoo 't ons-zelven bij dit alles vergif We zijn lang behoedzaam gebleven.] reeds D o T ij d werd opgericht, was me aldus pater Albers S. J. in „Kalk Nederland 1813—1913", I, 46 - „nog bovenmatig voorzichtig en schuchter, Katholieken van naam klaagden ov« krant, die hun rust en vrede kwami storen. Zelfs in het huis van den fc maligen Deken der hoofdstad rnoclil T ij d voorloopig niet komen. Nog in jaar 1848 voerde ingr. Van Wijkersk zijn hoogen gast, paler Joannes Rooit S.J., op een rijtoer langs het gymnai van Katwijk en de Seminariën en Warmond, om hem in 't voorbijs de gebouwen te toonen. Hem in genos inrichtingen te ontvangen had monseigi afgeraden, wijl hij vreesde dat een be van het hoofd der Jezuïetenorde de tuten in gevaar kon brengen". Of dat zoo juist geen drukfout t 1848? p Neen, zoo was 't nog in het midden vorige eeuw, toen Thorbecke de Rooms toch al noodig had voor zijn Staatkm hervormingen en de komst onzer Bisse) pen op til was. Maar hoe zijn we dan sindsdien tel gekomen? Daar hebben onze tegenstanders toch beslist niet bij geholpen. We hehoeA'en het oor slechts te luis te leggen naar hetgeen thans ons gezegd wordt op zekere meetins in zekere kranten, om te weten, dat a altijd meerderen zijn, die ons allesbe!- onze plaats onder do Hollandsche gunnen. En zulke liedpn zini cv altijd weest! Neen, door eigen kracht kwama vooruit: door ^igen kracht, ontplooi! eensgezindheid, Avaartoe juist in gen: jaar de eerste schreden werden geze Den 18den Juni kwamen toon ojj noodiging van dr. W. Cramer in Re leerde Man onder Hillegom oen tal aanzienlijke Katholieken sama bespreking van een petitionnement ij de Grondwetsherziening, welke komst leidde tot de vorming v; Roomsch Comité. Bijna tooelijb werd in Brabant een soortgelijke siatie gesticht, door J. B. van So steund. Zoo ontlook de gemeenscha^ strijd voor onze rechten en vrijk waarbij De T ij d en De K a t h o: als de banieren waren. Mogefi we niet aannemen, dat j door dezen ruggesteun Van Son ti Minister van Eeredienst in slagen n dank zij ook de medewerking van lem II het voor ons zoo hatelijker \'an placet uit het ontwerp van heli boek voor Strafrecht te weren? En wel zeker is het, dat de geoif seerde hulp, welke we Thorbecke fe bieden, dezen ertoe gebracht heeft, krachtigen bijstand te verleenen vos wederinvoering der Kerkelijke Him' (1853.) Van toen af ging het crescendo mei want nu kon eerst recht do groei voor alle verdere Katholieke actie n gelegd. Dit was trouwens noodig! „Zonder aldus pater G. A. Hei. P. in meergenoemd gedenkboek van tholiek Nederland" zonder den tos somber af te schilderen, zal do f- ning zich opdringen, dat destijds t menig opzicht voorziening werd g» De gevolgen van het beruchte Go!l? Philosophicum, met de daarmede g«vf gaande dwangmaatregelen" (ter bek ring van de vrije opleiding onzer s lijkheid), „deden zich nog diep Sir' Er was gebrek aan priesters voor zorg. Sinds de Kleine-Sominaricn in waren heropend, werden voor de to studiën meer jongelingen opgeleid, J jaarlijks een keurkorps zich in de landsche Missie aan dc zielzorg koe den, maar het arbeidsveld was te' strekt en te lang van oen geregelde® Icing verstoken geweest, dan dal to oogst kon opleveren, geëvenredigd zijn krachten. Bovendien: hoevele in den Dienst des Hoeren hadden, tijdsomstandigheden zulk een uils» opleiding moeten derven? Ouder dc liero Orden misten eenige kloosters studiehuis, terwijl alle tot zoo luttd waren teruggebracht, dat zij niet da| de uiterste krachtsinspanning haar 1 risch bestaan voortsleepten. „In de steden maakten dc bedcim® zolderkerkjes langzamerhand pla^ gebouwen, die meestal met onécl» van het Rijk on onder toezicht Departement van Waterstaat iR naamd klassieken stijl worden ken. Hier en daar verhief zich de huizon zelfs een torentje, >vaarj| klok zich schuchter deed hoeren-j dorpen moesten dc landlieden zicii schuurkerken beholpen. Klachten i tliciicken, die, buiten de kerk p1

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 10