SGhOOmeiDMlilBB»
w^amÊÊKKiJixr^mM
«TSSWêllLeJT&lSëP
I VOOR DE
van Porsgrund, do Z.eeuw. hoer Jan Hen
drik Blom, Noorsch missonarïs, geboren te
Beverwijk 27 Dcc. 1S49.
Hij werklo nog zoo goed, was in den
laatster, tijd zelfs veel gezonder dan vroe
ger niettegenstaande zijn 73 jaren. Vol
ijver gaf hij nog zijn krachten aan het
Noorsche missiewerk, vooral sedert hij 1G
Hovembcr 1922 wederom het pastoorschap
in de uitgebreide parochie Porsgrund had
aanvaard en wegens de oprichting van de
statio Molde sedert begin Juli alleen de
priesterlijke werkzaamheden te Porsgrund
moest verrichten. Hij werkte daar zoo
graag in zijn kerk, zooals hij met fierheid
de mooie Noorsche houten „stavkerk" noem
de, door hem na veel doorstane moeilijkhe
den gebouwd.
Toen Pastoor Blom in 1890 zijn missie
werk in Porsgrund begon, waren daar als
Katholieken slechts eenige Duitsche glas
blazers. die een weinig stichtelijk voor
beeld gaven van katholiek leven, maar met
taaie -vasthoudendheid wist missionaris
Blom deze lratholipken op den goeden weg
terug te brengen. En door ?iin vriendelbk-
hoid beschaafdheid en altijd fiine manie
ren wist de Nederlandsche gentleman in
vloed te krijgen bij de meest aanzienlijke
families van deze streek, waarvan niet
weinige door ziin leer en voorbeeld tot de
ware. Kerk van Christus ziin teruggebracht.
Met. recht mocht hij op Cods genade roe
men die door hem veel goeds tot stand
heeft, willen breneon. En hij hoopte nog op
veel: .Jk heb heel veel kennissen die dicht
bii de Kath. Kerk staan" verzekerde hij mij
meermalen: „zij moeten nog een stootje
hebben en dan worden zij katholiek." Voor
dat ideaal werkte hij en hij was blij zijn
lanfste krachten daaraan te kunnen geven.
Wat. was hij niet gelukkig, toen de kar-
dinaaMeesten te, Porsgrund zoo heerlijk
slaagden: hoe schitterden zijn heldere
oogen toen de kardinaal den bouwstijl van
ziin kerk aanprees aan anderen als hel
ideaal van katholieken kerkenbouw in
Hoorwegen: wat preekte hij nog met geest
drift Zaterdag 4 Augustus in tegenwoordig
heid van Zijne Eminentie over het heerlijke
verleden van de Katholieke Kerk in Nttor-
weeen en de heerlijke, toekomst.
Toch veelde liij zich wat moe na de
feestelijkheden en klaagde over krampen
die hij nog nooit had gehad. Maar zijn
energie gaf hem nog de kracht, om op Zon
dag 12 Augustus twee n. Missen te lezen
en een ontroerende predikatie te houden,
die bii alle aanwezigen de tranen naar de
oogen drong. Hij sprak over den barmhar-
tiaen Samaritaan en de noodzakelijkheid
om met werken van barmhartigheid niet.
te wachten tot het te laat zop zijn: „Want
het leven gaat snel voorbij en men wpet-
nooit wanneer de dood zal komen. Mis
schien is het wel de laatste maal. dat ik
hmi* voor TJ op den preekstoel sta."
Maandag voelde hij zich slechter en men
zond bericht naar Kristiania. dat Dinsdag
aankwam. Denzclfden avond stierf hij
reeds, nog biina onverwacht.
Het telegram van ziin dood bereikte mij
te Helsingfors in Finland, na de bisschons-
conseeratie van mgr. Buckx. Het doodsbe
richt van een missionaris-priester geeft al-
tüd een groote leemte en verslagenheid.
Miin collpga's in Scandinavië Mgr. Brems
van Denemarken, Mer. Müllcr van Zweden
en Mar. Buekx van Finland voelden met
mii het verlies. En toen ik aan Zijne Emi
nentie Kardinaal van Rossum het droevig
it'O'iws mededeelde, was diens eerste klacht
„Weer een priester minder."
Dat is het. droevige bij den dood von een
missionaris in Hoorwegen. „Weer een pries
ter minder". Voor dat ontzettende rijk,
waar met zooveel vrucht door vele priesters
zou kunnen worden gewerkt, zijn we slechts
met ons 23en, allen tezamen, regulieren en
seculieren, en moeten zorgen voor de ver
van elkaar verspreid wonende katholieken,
voor de verschillende Zusterhuizen en voor
de duizenden en duizenden met-katholieken,
die naar het schijnt door Gods genade wor
den teruggeleid naar de oude Moederkerk.
Hu is d'e statie Porsgrund zoo groot,
als de provincies Hoord- en Zuid-Holland
Bamen zonder priester. En ik heb geen
anderen priester, om die statie te bezetten.
Dat is het zware in het offerleven van
een missionaris-bisschop.
Dezer dagen fietste ik langs de West-
einderplassen.
't Was een prachtige zonnedag; niet te
heet.
Een verkoelend briesje uit het Westen
stond op het meer en deed de golven
zachtjes voortkabbelen onder de betoove-
rend schoone zonneflikkering. Vlammende
goudsterren schenen te dansen op het
water; levende stroomen van goudlicht
stortten zich uit over de rustig bewogen
vlakte. Hier en daar een blinkend zeil, een
rank vaartuig, dat in spelevaart het glin
sterend schuim voor den boeg omhoog
deed spatten.
Met koninklijken zwier zag men soms
den steven wenden en van koers verande,
ren om met bevallige gratie tegen den
wind op te tornen.
Maar bet mooist was misschien toch wel
de muzitfc van water en wind; het ruste
loos gekabbel en geklater, waarin een
wonderlijk rhythme te bespeuren viel, de
fijne geluiden die deden denken aan har-
peggio's. En altijd begeleidde mij het gc-
ruisch langs de oevers; het ruischen van
het riet; nu sterker, dan zachter; nu aan
zwellend, dan weer afnemend.
Het leek soms een. teer en droomerig
snarenspel. En in die geluiden van wind
en water lioordc ik een natuursymphonie.
Ilegelmatig trapte ik voort, tenslotte
bijna zonder op te kijken, al maar luis
terend naar do melodieën der natuur, dio
ruik een geheimzinnigen invloed kunnen
uitoefenen op hot menschelijk gemoed.
Drooinphantasieën maakten zich van me
meester en zo reiden zich tot gestalten,
die zongen en speeldcm en me schoone
melodieën toefluisterden; maar oncler die
gestalten was er één," die hoe langer hoe
meer op den voorgrond trad, een ernstige,
oude priester, met besneeuwden schedel en
ietwat weemoedig gelaat. Nochtans tintel
den de oogen van zon. En toen zijn eer
waarde gestalte vlak voor me stond, her
kende ik hem als Guido Gezelle.
En hij zeide: „Hu zal ik U het lied
voorzeggen, dat ik eens aan de oevers der
Leie gemaakt heb, toen ik luisterde naar
de melodieën van het raisehend riet."
En dat heerlijk poëtische lied 6chrijf ik
nu hier af voor de Leidsche Courant:
O! 't ruischen van het ranke riet!
O, wist ik toch uw droevig lied!
wanneer do Avind voorbij TJ .voert
en buigend Uwe halmen roert,
gij buigt, ootmoedig neigend, neer,
staat op en buigt ootmoedig weêr,
en zingt al buigend 't droevig lied
dat ik beminno, o ranke riet!
O! 't ruischen van het ranke riet!
hoe dikwijls, dikwijls zat ik niet
nabij den stillen waterboord
alleen en van geen mensch gestoord,
en lonkte 't rimplend water na
en sloeg uw zwakke stafjes ga,
en luisterde op het lieve lied,
dat gij mij zongt, o raisehend riet!
O! 't ruischen Aan het ranke riet!
hoe menig mensch aanschouwt u nicfc
en hoort Uw zingend harmonij,
doch luistert niet en gaat voorbij!
voorbij al waar hem 't herte jaagt,
voorbij waar klinkend goud hem plaagt;
maar uw geluid verstaat hij niet^
o mijn beminde ruischend riet!
Nochtans, o ruischend rankë ri
Uw stem is zoo verachtlijk niet!
God schiep den stroom, God schiep uw stam
God zeide, „Waait!", en 't windje kwam
en 't windje woei, en wabberde om
Uw stam, die op en neder klom!
God luisterdeen Uw droevig lied
behaagde God, o ruischend riet!
O neen toch, ranke ruischend riet,
mijn ziel misacht Uw tale niet;
mijn ziel, die van den zeiven God
't gevoel ontving, op zijn gebod,
't gevoel, dat Uw geraisch verstaat
wanneer gij op en neder gaat:
O neen, o neen toch, ranke riet,
mijn ziel misacht uw tale niet!
O! 't ruischen van het ranke riet!1
weêrgalleme in mijn droevig lied,
en klagend kome 't voor uw voet,
Gij, die ons beiden leven doet!
O Gij, die zelfs de kranke taal
bemint van eenen rieten staal,
verwerp toch ook mijn klacht niet,
verwerp toch ook mijn klachte niet,
Uit dit prachtige juweeltje van natuur-
- poëzie bemerkt men weer, hoe Gezelle
do kunst A'erstcnd, de stemmen der.natuur
te beluisteren. Maar dat niet alleen. Door
het rhythme zijner verzen, door de heer
lijke muziek zijner taal, weet hij bewust
te zeggen en bewust te maken, wat de ge
wone mensclr soms maar heel flauw aan
voelt. Gezelle is een van die dichters, die
ons de natuur leeren zien en die de mu
ziek der natuur leeren beluisteren. Zoo'n
gedicht moet men eenige keeren luid op
lezen, langzaam regel voor regel de vers
muziek op zich laten inwerken, om goed te
gevoelen, wat de dichter bedoelt. Maar Ge
zelle is meer dan natuurdichter alleen.
Hij bschouwt de natuur nooit, zooals
we reeds eerder opmerkten, als iets dat
op zichzelf bestaat, maar als de Schepping
Gods. Gezelle keert altijd tot den eersten
oorsprong terug en alles is hem ten slotte
beeld en boodschap van het hoogere. Alles
is uit God en keert tot God terug. En
ten slotte vergelijkt hij zichzelf bij den
ranken riethalm, door Cfods winden heen
en Aveer bewogen.
Het intens kunnen beluisteren van de
stemmen der natuur is niet ieders gave.
Gewoonlijk Avordt de mensch teveel door
allerlei dagelijksche beslommeringen vast
gehouden, om voldoende op de schoonheid
daar buiten acht te geven. Maar als men
dan toch eens oogenblikken heeft, dat
men zich rustig aan natuurgenot kan over
geven, laat men dan ook zijn ziel te luis
teren leggen. Men kan dit doen in duin
en bosch, langs zee en heide, langs wegen
en a'aarten. Maar ge behoeft er toch
heusch geen verre tochten voor te maken.
Zit maar eens 's avonds in den schemer
heel stil in uw huiskamer; kijk naar de
mooie luchten, die gekleurd door de onder
gegane zon zoo prachtig voortdrijven
langs Gods hemel. En vooral, luister! Luis
ter naar 't ruischen van den wind, die nu
weer zachtkens aanzwellend, dan weer af
nemend, 't gebladert der boomen doet
ritselen; luister naar den laten vogel, die
nog e\'en zingt en bij zijn zwijgen uw ka
mer ineens vult met een suizende stilte.
Luister naar liet neertikken van een
zachten regenval en is het soms niet of
er een zachte droefgeestige muziek uit op
klinkt.
De natuur heeft altijd watje vertellen:
Als de ziele luistert!
Als de ziele luistert,
spreekt het al een taal dat leeft,
't lijzigste gefluister
ook een taal en teeken heeft;
blaren van de boomen
kouten met malkaar gezwind,
baren in de stroomen,
klappen luide en welgezind,
wind en wee en wolken,
weeg'len van Gods heilgen voel,
talen en vertolken
't diep gedoken Woord zoo zoet.
als de ziele luistert!
ONZE MEISJES.
Dr. Gerard Brom zegt in de „Beiaard",
rake en heel niet malsche woorden over
onze meisjes, die in onze afdeelinge.il
en beter nog op clubs en teas eens moes
ten voorgelezen en besproken worden. Hij
geesel* de valsche schaamte, de wercld-
sche manieren, de onbeduidende gesprek
ken, waarmee jonge dames haast ieder
ernstig woord afwenden en zegt, hoe de
studenten, die hun opvoeders dankbaar
zijn, zich verbazen over den toon, waarop
de oud-leerlingen over de zusters spreken.
Al de gunstige teekeiien en hij somt ze
op van onze katholieke Vrouwenbewe
ging, cijferen het gemis aan sociaal besef
en liet tekort in theorie en actie niet Aveg,
waardoor zoovele kerksche meisjes, nog
hun pensionaten weinig eer aan doen. Er
heerscht nog een bekrompen kastegeest, die
werken minderwaardig schijnt te vinden.
„Onschuld Avordt te veel met onkunde
verward, zoodat de meest rijpen soms
hoegenaamd niet Aveten, wat er in de we
reld te koop is, al leven zij er midden
in. Vandaar die hardnekkige miskenning
van alle gezaghebbende regels en overtui
gende redenen voor het verzorgen van de
kleeding volgens Gods wet en niet alleen
volgens modeprenten".
En na een zeer krachtige schildering
van hetgeen de bal-atmospheer voor jonge
harten beteekent, zegt hij nog verder:
„Voor den spiegel meet een meisje moge
lijk haar hals eii rok af, om zich zelf te
verzekeren, dat er volstrekt niets aan man
keert. Maar ze vergeet, hoe de dichte na
dering en de vrije beweging in 't gezel-
schapsverkeer heel wat meer zichtbaar
maakt, dan de eigenlijke snit; ze vergeet
vooral, hoe op een blanke huid geen parel
zoo prachtig kleurt als de maagdelijke
blos.
De emancipatie laat de vrouw niet lan
ger voor speelgoed behandelen, maar een
veel vroeger bevrijding door den Verlos
ser zelf heeft haar verleerd om zich op te
dirken als een pop. Het Evangelie maakt
de vrouw immers veel te groot voor een
bedelares, die zich lokkend aanbiedt. En
mocht het Christendom mislukt heeten,
een enkele blik op Azië bewjist, hoe de
beslissende stelling van .de vrouw als ge
lijkwaardige eenheid naast den man al
leen te danken valt aan den Meester van
DWAZE MODEGRIL.
Zooals aan vele on^er lezeressen wellicht
bekend zal zijn, bestaat bij verschillende
onbeschaafde 'of „wilde" volkeren de ge-
Avoonte zich te tatoueeren, d.w.z. de huid
te beschilderen met allerlei teekeningen
en figuurtjes, welke door middel van een
scherp vocht of door prikken met een
scherp voonverp, blijA-end op de huid wor
den aangebracht.
Heeft men tot dusverre tn onze be
schaafde landen dit schilderachtig gebruik
als een soort van dAvaaslieid aangemerkt
en de menschen beklaagd die er zulke
schoonheidsbegrippen op nahielden, thans
gaan onze dames het navolgen.
Dezer dagen kon men in een onzer ge
ïllustreerde bladen eenige photo's aantref
fen, waaruit blijkt dat de dames in de
Engelsche badplaatsen zich tegenwoordig
bezig houden met het tatoueeren van ar
men en beenen. Het geschiedt wel niet op
de pijnlijke wijze, welk haar „onbeschaaf
de''' zusters aamvend-en, de figuurtjes
worden n.l. als plakplaatjes op de huid
bcA-estïgd, en vervolgens door de zon in
gebrand.
Zoo ziet men onze moderne vrouwen al
meer en meer do gebruiken harer lieiden-
sche Jzusters overnemen, eerst het meer
dan afschuwelijke decollete, vervolgens het
dragen van gouden „blarenDanden" om
enkels en geheel ontbloote boA'enarmen,
toen het navolgen van negerdansen als
shimmy en fox-trott en thans het tatou
eeren.
Al verder zakt de tegenwoordige be
schaving zonder God af naar het oude hei
dendom. Een ernstige waarschuwing dus
aan onze vrouwen en jonge meisjes om
zich maar liever te houden aan de oude,
maar beproefde opvattingen van zedelijk
heid en degelijkheid.
SLACHTOFFERS DER SENSATIE,
Dezer dagen werd in ons blad melding
gemaakt van een meisje, dat tengevolge
van het zien eener sènsationeele film der
nachts uit het raam harer slaapkamer
sprong en zwaar gewond Averd opgenomen.
Een slachtoffer dus van de prikkelende
werking van de bioscoop.
Een soortgelijke funeste invloed wordt
ook op onze jonge meisjes door de sensa-
tie-lectuur uitgeoefend, bewijze het volgen
de voorval dat zich onlangs te Nice heeft
afgespeeld.
Daar leefde een meisje, Angele Ptsaud
van 16 jaren oud. Zij deed het huishouden
bij haar vader, een weduwnaar en er viel
niets op haar gedrag aan te merken.
Onlangs echter klonken plotseling twee
revolverschoten uit haar slaapkamer. De
deur bleek gesloten, zoodat haar vader en
broer die met geweld moesten openen.
Het meisje lag op haar bed, omgeven
van rozen en violen, en had zichzelve van
het leven beroofd.
Op tafel lagen afscheidsbrieven aan haal
vader en broeder.
Geen enkele verklaring van het vreese-
lijke feit. Maar deze Averd gevonden: een
kast vol romans met verhalen van interes
sante jonge meisjes, die zich allerlei ziele-
pijn verbeeldden en interessant deden.
Die voorbeelden had liet armo kind blijk
baar zoo mooi gevonden, dat zij ook zoo'n
filmdood Avildc sterven.
Ziedaar het gevaar der sensaticlcctuur,
Avaartegcn onze jonge meisjes maar niet
genoeg gewaarschuwd kunnen worden.
HET EEN EN ANDER OMTRENT HET
KEUREN VAN THEE.
Het is de microscoop, welke ons het
middel aan do hand geeft om de thee te
onderzoeken; daar echter velen nog wei
nig geoefend in 't gebruik daarvan zijn en
bijna niemand daarenboven er een,
als onontbeerlijk raadsman, in de huis
houding bezit, zullen wij misschien onzen
lezeressen een dienst doen, door een
betrekkelijk eenvoudig middel om theo te
afkeuren, dat wij in een builenlandsch
tijdschriftje vonden, te vermelden. Men
spreidt een weinig theo op een vel papier
uit, en ziet toe, of er zich grove onrein
heden, stukjes hout, veertjes, stof enz
in bevinden: dan weekt men een weinig
van die thee in water en wrijft dan do
thee met den vinger op een zacht stuk
wit papier; krijgt men daarop blauwe
of roodachtige kleuren, dan is de thee
vorvalscht en gekleurd. Als men het
eerste proefje een paar uren in water
heeft laten weeken dan staat men het
vocht gade, heeft het water ook een-
blauwachtige of purperroodo kleur gekre
gen, dan is de veiwalsching aldus bewe
zen. Verandertdo kleur door toevoeging
van eenige droppels zwavelzuur in hel
rood dan is de thee met „campèche hout"
gekleurd, krijgt het aftreksel daardoor een
gele kleur dan is het „curcuma".
Het is daarom aan te bevelen, om
eventueel geen theo te gebruiken, die aan
koud water, waarin men deze eenvoudig
weekt een merkbare kleur geeft. Nu neemt
men een nieuw proefje thee waarop men
kokend water giet; nadat men het een ge-
ruimen tijd had laten staan, laat men het
door een zeef loopen. Heeft dit afgietsel
een bepaald zwarte kleur, dan bestaat er
waarschijnlijkheid, dat de thee met me
taalverbindingen gekleurd is. Men kan
daarna een weinig van do vloeistof boven
een spiritusvlam in een porceleinen
schaaltje verdampen en als er schadelijke
loog potlood enz. kleuren gebruikt
zijn, dan blijft er een zwartachtige glin
sterende a'lek. Verbrandt men eindelijk
een zorgvuldig afgewogen kleine hoeveel
heid thee op een tinnen lepel boven een
spiritusvlam tot er slechts asch overblijft,
dan zal goede thee maar 5 of 6 pCt. van
het gewicht nalaten, terwijl de slechte
soorten dikwerf 30, enkele z.g. theesoor-r
ten zelfs 40 pCt. nalaten. "Wanneer men
de blaadjes van de goede, echte theo in
een holrond horlogeglas met een papier
bedekt en dit op een blik langzamerhand
verhit, totdat de tliee een bruine kleur
krijgt, dan ziel men lange, witte schitte
rende kristallen zich aan het papier en
de theebladeren hechten: dit is volgens
den grooten scheikundige Liebig, dc theïne.
Deze geeft dus het meest steekhoudende
middel aan, om te zien of men „thee"
heeft; ofschoon Liebig in een zijner vele
geschriften verklaart, dat er geen thee
surrogaten mogelijk zijn, dient toch de
aandacht gevestigd te worden op de kof-
fie-thee, dit is thee uit de bladeren van
de koffie-plant bereid, welke eön voor
treffelijk surrogaat voor do Ghineesche
thee moet wezen.
Het behoeft echter geen betoog, dat men
niet altijd zuivere, echte thee bekomt, aan
gezien de Chineezen dikwijls zeiven
knoeien.
Dat de thee in goed gesloten glazen of
aan de binnenzijde vertinde voorwerpen
moet bewaard worden, wil zij niet haar
waarde verliezen, weet iedereen.
NUTTIGE WENKEN
Het opfrisschen van een zijden japon.
De Manufacturier geeft de volgende
practische wenken over het in-huis-stoo-
rnen van een zijden japon.
Wij weten allemaal wel hoe ellendig het
is, dat die toiletjes dadelijk kreuken, ook
al gaan wij er nog zoo voorzichtig mee
om. Glad strijken voor wo gaan zitten
geeft niet genoeg. En als er kris-kras
rimpels en vouwen door de zij loopen is
de frischheid van de jurk af. Het herhaal
delijk opstrijken is niet goed voor de zij;
bovendien gaat die cr gauw van glimmen.
Maar probeer het eens op deze manier:
Zet in de badkamer de warmwaterkraan
open en laat dat water stroomen tot de
kamer vol damp staat en op een Turksch
bad lijkt. Trek dan den stop uit, zoodat
het water wegloopt, doch houd goed deur
en ramen dicht opdat de damp niet ont
snapt; en hang nu uw gekreukt toilet
eenige minuten over een kapstok in dezen
damp. Onmiddellijk verdwijnen alle vouw
tjes en kreukels! Laat ze daarna drogen
in do buitenlucht en uav japon is als
nieuw!
Nieuwe kousen.
Het is Awenschelijk om nieuwe kousen
alvorens ze te dragen in zeepsop te was-
schen, waardoor gevaarlijke kleurstoffen
worden verwijderd en de mogelijkheid
a?an bloedvergiftiging bij eventueel© ver-
Avondingen wordt uitgeschakeld.
Tegen schimmel.
Schimmel op papier of behangsel be
strijkt men met een Avatjc gedoopt in een
mengsel van één deel salicylzuur en vier
deelen spiritus.
Schoenen die beschimmeld zijn, wrijft
men af met verdund karbolzuur of ver
dunde glycerine.
Leder wrijft men van tijd tot tijd in
met terpentijnolie om het beschimmelen
te voorkomen.
In een vochtig a'crtrek waar men klee-
ren, boeken cniz. opbergen moet, zet men
een potje ongcblusehte kalle, welke men
van tijd tot tijd vernieuwen moet.
J Verwijderen van glaspapier.
I Glaspapier is te verwijderen door a£-
krabben en afwassclien met Avater, dat zoo
heet mogelijk moet zijn. Do laatste reetoni
I na het afkrabben zijn ook wog te krijgen,
1' door alles in te smoren met groene zeep
en dat eenige dagen te laten inwerken,
(Auteursreclit voorbehouden.)
W ij - z e 1 f.
Achtereenvolgens hebben wo gezien-1
diep in 't begin der vorige eeuw de Ik
sclien „in den put" zalen, figuurlijk
sproken natuurlijk; hoo 't een bekeef
was, Le Sage ten Broek, die ouzo vo
ouders weer leerde durven; hoo deze-
nier steeds meer moedige medestani
verkroeg, die een ras van durvers kweet'
hoe we meehielpen aan de hervorm
van ons Staatsrecht; hoe wo geholpens
den bij de invoering der Kerkelijke Hit
chio en bij 't voeren en eindelijk
nen van den Schoolstrijd; hoe we
miskenden geworden zijn tot steeds fc=
gekenden en erkenden kortom, hoe
gaandeweg onze rechtmatige plaats
ben veroverd onder do Nederlandsche:
Nu nog ten slotte in vogelvlucht gei
hoo 't ons-zelven bij dit alles vergif
We zijn lang behoedzaam gebleven.]
reeds D o T ij d werd opgericht, was me
aldus pater Albers S. J. in „Kalk
Nederland 1813—1913", I, 46 - „nog
bovenmatig voorzichtig en schuchter,
Katholieken van naam klaagden ov«
krant, die hun rust en vrede kwami
storen. Zelfs in het huis van den fc
maligen Deken der hoofdstad rnoclil
T ij d voorloopig niet komen. Nog in
jaar 1848 voerde ingr. Van Wijkersk
zijn hoogen gast, paler Joannes Rooit
S.J., op een rijtoer langs het gymnai
van Katwijk en de Seminariën
en Warmond, om hem in 't voorbijs
de gebouwen te toonen. Hem in genos
inrichtingen te ontvangen had monseigi
afgeraden, wijl hij vreesde dat een be
van het hoofd der Jezuïetenorde de
tuten in gevaar kon brengen".
Of dat zoo juist geen drukfout t
1848? p
Neen, zoo was 't nog in het midden
vorige eeuw, toen Thorbecke de Rooms
toch al noodig had voor zijn Staatkm
hervormingen en de komst onzer Bisse)
pen op til was.
Maar hoe zijn we dan sindsdien
tel gekomen?
Daar hebben onze tegenstanders
toch beslist niet bij geholpen.
We hehoeA'en het oor slechts te luis
te leggen naar hetgeen thans
ons gezegd wordt op zekere meetins
in zekere kranten, om te weten, dat a
altijd meerderen zijn, die ons allesbe!-
onze plaats onder do Hollandsche
gunnen. En zulke liedpn zini cv altijd
weest!
Neen, door eigen kracht kwama
vooruit: door ^igen kracht, ontplooi!
eensgezindheid, Avaartoe juist in gen:
jaar de eerste schreden werden geze
Den 18den Juni kwamen toon ojj
noodiging van dr. W. Cramer in Re
leerde Man onder Hillegom oen
tal aanzienlijke Katholieken sama
bespreking van een petitionnement ij
de Grondwetsherziening, welke
komst leidde tot de vorming v;
Roomsch Comité. Bijna tooelijb
werd in Brabant een soortgelijke
siatie gesticht, door J. B. van So
steund. Zoo ontlook de gemeenscha^
strijd voor onze rechten en vrijk
waarbij De T ij d en De K a t h o:
als de banieren waren.
Mogefi we niet aannemen, dat j
door dezen ruggesteun Van Son ti
Minister van Eeredienst in slagen n
dank zij ook de medewerking van
lem II het voor ons zoo hatelijker
\'an placet uit het ontwerp van heli
boek voor Strafrecht te weren?
En wel zeker is het, dat de geoif
seerde hulp, welke we Thorbecke fe
bieden, dezen ertoe gebracht heeft,
krachtigen bijstand te verleenen vos
wederinvoering der Kerkelijke Him'
(1853.)
Van toen af ging het crescendo mei
want nu kon eerst recht do groei
voor alle verdere Katholieke actie n
gelegd.
Dit was trouwens noodig!
„Zonder aldus pater G. A. Hei.
P. in meergenoemd gedenkboek van
tholiek Nederland" zonder den tos
somber af te schilderen, zal do f-
ning zich opdringen, dat destijds t
menig opzicht voorziening werd g»
De gevolgen van het beruchte Go!l?
Philosophicum, met de daarmede g«vf
gaande dwangmaatregelen" (ter bek
ring van de vrije opleiding onzer s
lijkheid), „deden zich nog diep Sir'
Er was gebrek aan priesters voor
zorg. Sinds de Kleine-Sominaricn in
waren heropend, werden voor de to
studiën meer jongelingen opgeleid, J
jaarlijks een keurkorps zich in de
landsche Missie aan dc zielzorg koe
den, maar het arbeidsveld was te'
strekt en te lang van oen geregelde®
Icing verstoken geweest, dan dal to
oogst kon opleveren, geëvenredigd
zijn krachten. Bovendien: hoevele
in den Dienst des Hoeren hadden,
tijdsomstandigheden zulk een uils»
opleiding moeten derven? Ouder dc
liero Orden misten eenige kloosters
studiehuis, terwijl alle tot zoo luttd
waren teruggebracht, dat zij niet da|
de uiterste krachtsinspanning haar 1
risch bestaan voortsleepten.
„In de steden maakten dc bedcim®
zolderkerkjes langzamerhand pla^
gebouwen, die meestal met onécl»
van het Rijk on onder toezicht
Departement van Waterstaat iR
naamd klassieken stijl worden
ken. Hier en daar verhief zich
de huizon zelfs een torentje, >vaarj|
klok zich schuchter deed hoeren-j
dorpen moesten dc landlieden zicii
schuurkerken beholpen. Klachten
i tliciicken, die, buiten de kerk p1