XX*
jr ÉÉicit-ji .-.-'i schaarden. Hoqmsclic
hsolkwosïies waren hij die staatkuti-
aangelegenheden niet betrokken on
tonden zij rustig en veilig medewerken
do hervorming van ons Slaatsreclit in
Ismen zin, wat metierdaad de uit
bewees liet in 't belang was van
vaderland.
tusschen vertoonden zien reeds toen
Beken en, dat hij liet voortschrijden der
jformeering de Katholieken één lijn
eil gaan trekken.
werd bij het optreden van het cer-
jjabinet-T]iorbecke, November 1849,
Katholieke zijde in do Tweede Kamer
klem cle aandacht gevestigd op de
Luwende onrechtvaardigheid, tot dus-
jegens do Katholieken gepleegd op het
>in der benoemingen. De Roomsche
had ook in die dagen reeds haar:
iag-op-baantjcs"-polemiek en daarin
1 met cijfers aangetoond „hoe de Ka-
ieken, die twee-vijfden van de hevol-
r van Nederland nitmaaklen, slechts
l twee vijftiende gedeelten in de amb-
arswercld waren vertegenwoordigd" 1)'
was tegen deze- onduldbare uitsluiting,
Nijmeegsche afgevaardigde. Dom-
van Polders veld t, van wien wo hier
melding maakten, uit naam van
geheele Katholieke volk zijn stem ver-
oo brachten ook, hij de stemming op
April 1853 in de Tweede Kamer over
ootie van orde, waarmede een interpel-
over het herstel der Bisschoppelijke
■archie ^besloten werd, do Katholieken
één man hun stem daartegen uit, na
ihtig voor hun goed recht als Katho-
staatsburgers te zijn opgetreden,
st samengaan met de Thorbeckianen
intusschen onder o-ns een geslacht van
■aal-Katholieken doen ontstaan er
ilukkig niets meer van over hetwelk
.anig samengaan, gepaard met af en
palstaan voor Katholieke belangen,
kwaad niet vond. „Moest men niet
raagzaam wezen? En waren die-libe-
geen charmante menschen?"
aren allo liberalen gebleken als Thor-
die zicli erkentelijk toonde voor de
rzijds ondervonden hulp en ook per-
lijk hij werd immers in 't Zuiden
[amerlid gekozen, toen de Aprilstorm
in 't Noorden verdreef over ons
klagen had, wie weet of het liberaal-
lolicisme niet nog moer wortel zou ge-
tc-n hebben, maar ziet: de z.g. vrijzin-
eid deed zich weldra in haar waren
kennen.
staatsrechtelijke buit, neergelegd
le Grondwet van '48, binnengehaald,
•hij de hulp der Katholieken onont-
lijk was geweest, werden wij terzij-
isclioven, werden wij veronachtzaamd,
iaal op onderwijsgebied klopten wij
doovemansdeur, zoodat in 1868 het
ïde Bisschoppelijk mandement het
ir en de onbruikbaarheid van het
Katholiek onderwijs voor Katholieke
moest komen aantoonen. Toen
rij kwam Kappeyne's, „scherpe reso-
men herinnert zich dit uit ons
is tuk „De Schoolstrijd" en de le
aping van het gezantschap bij den
nadat deze van zijn Staat was be
toen gingen de oogen open en werd
ijd rijp voor het „Monsterverbond".
intusschen niet, dat dit spoedig
(and kwam.
Schaepman, do groote voorstander
het samehgaan met de Anti-Revolu-
iren, had mettwee dingen, to kam-
le. met verzet in eigen kring, slechts
'erwinnen door stoer doorzetten, wat
octpr dan ook deed; 2e. met het auti
sme van Kuyper en de zijnen, slechts
rerwinnen door taaie volharding. Ook
'oor bleek dr. Schaepman geknipt,
'hij hij intusschen haat vond in liet
onze mede-Ghrjstenen evenzeer
den liberalen euvelmoed te lijden had
wij.
eliier hoe volgens dr. Jules Persyn in
standaardwerk over dr. Schaepman
pag. '677), de heide fiere kampioenen:
doctor en dr. Kuyper, omstreeks '80,
aren van pennenstrijd, nog tegenover
ir stonden:
„Dr. Kuyper dacht over dr. Schaep
man: Zoo kranig als ik-zelf, maar den
duivel le slim; geen aansluiting voorals
nog hij- do Roomschen; want mijn partij
is nog zwak tegenover do zijne; in zulk
een coalitie zou Rome mij overheerschen.
„Dr. Schaepman dacht over dg. Kuy
per: „Zoo kranig als ik-zelf, maar den
duivel te slim. Aansluiting zoo spoedig
mogelijk is do leus; laat het geklonken zijn
vóór Kuyper zijn organisatiewerk af
heeft, vóór zijn zwakke partij de sterke
is, die ze worden zal; nu immers kan ik
voorwaarden stellen, die later niet meer
worden aanvaard".
De bijzonderheden der wordingsgeschie
denis van de Coalitie ,op den voet te vol
gen, zou natuurlijk te ver voeren. Een glo
baal overzicht jnoet hier volstaan. En wie
zou ons dit nu heter kunnen geven dan de
gene, dio steeds met Schaepman schouder
aan schouder gestreden heeft: Mr. M. J.
C. M. Kolkman.
Deze beschreef in „Katholiek Neder
land 18131913" het ontstaan van het
Monsterverbond als,volgt:
„Het was altijd Schaepman.'s vaste stre
ven, om de Katholieke partij ook daad
werkelijk aan 's lands bestuur te doen
deelnemen. Herhaaldelijk heeft hij dit in
het openhaar uitgesproken en steeds heeft
dat doel van zijn leven hem voor oogen
gestaan.
„Om het te bereiken, was echter de aan
raking en hartelijke samenwerking met
anderen noodig. Hij wilde allen, die „als
wij den Christus belijden, ook in het open
haar leven", samen doen «optrekken. Hij
heeft mij wél eens verteld, dat dit een der
grooto redenen was geweest, waarom hij
inde Katholiek© journalistiek was gegaan.
„Gemakkelijk was zijnf taak niet. Bij
zijn geloofsgenooten had hij vooral in cle
eerste jaren de voorliefde voor de liberale
partij te overwinnen .Thorbeckianen waren
er onder ons in menigte. De grootere gods
dienstvrijheid, het herstel-der Kerkelijke
Hiërarchie werd aan de liberalen ten goe
de geschreven.
„Van do CalvinistejT, „de vromen", zoo
als men zeide, met hun s'.eile begrippen en
hunne voor ons zoo krenkende uitlatingen
over veel wat onzen godsdienst betreft,
moest men heelemaal niéts hebben.
„Velen, ook van de voornaamsten en
hesten onder ons, waren dan ook aanvan
kelijk over de Coalitie of „Monsterver-
hond", .zooals het toen werd uitgescholden,
niet best te spreken. Men vreesde dat het
eind zou zijn,, dat de Katholieke partij de
dupe zou worden en hare gchcole zelfstan
digheid zou inboeten.
„Schaepman liet zich echter nie't af
schrikken^ en ging rusteloos voort. Waar
hij kwam of waar hij sprak, daar werd
de Coalitie geteekend als het cenig middel
om ons Katholieken onzen rochtmatigen
invloed op het Staatsbestuur te verzekeren,
cm in dat bestuur liet Christelijk élement
te doen doordringen.
„Toch zou de doctor, ook al verkreeg hij
meer en meer de Katholieke sympathiënf
niet zijn geslaagd, wanneer bij dezen
beginselstrijd, vroeger en later, niet man
nen als dr. Kuyper en jhr. de Savornin
Lobman hem do hand hadden gereikt.
„Aan hun beleidvol en aanhoudend stre
ven dankt de Coalitie haar bestaan en
voortbestaan.
„Waren bij de Katholieken door dr.
Schaepman vooroordeelen te overwinnen
geweest, niet minder kras moesten dr. Kuy
per en de heer Lobman optreden ter be
strijding der vijandige gevoelens, die bij
liun geestverwanten tegen de Katholieken
lieerseh ten.
„En hun strijd was lastiger dan die
van den doctor. Bij ons, Katholieken, toch
zit de tegenzin tegen den Protestant niet
zoo diep als omgekeerd bij den Protestant
tegen den Katholiek. Wij haten niet, wij
zijn alleen voorzichtig, wij zijn meer op
onze hoede: hij ons is hc-t een gevoel van
verweer, hij de andoren is liet C/en ingebo
ren afkeer.
„Gode zij dank, hebben dr. Kuyper en
de heer Lobman krachtig en loyaal hun
nen. geestverwanten andere denkbeelden
omtrent Rome en de Katholieken weten in
to prenlcn. Ook zij hebben zicK opge
maakt en het is hun gelukt om de „Christe
lijke idee" als grondslag tot een volkomen
samenwerking te krijgen".
En hiermede meenen we in beknopten,
doch duidelijkén vórm te hebben aange
toond, 'hoe we van Thorbecke tot Kuyper
gekomen ziin.
AJO.
1) Mr. J. W. van Weidoren, baron Ren-
gers: „Schots eener Parlementaire geschie
denis van Nederland", I, blz. 31.
WAT ELKE MAAND TE DOEN GEEFT.
(2e helft Augustus).
Nadruk verboden.
De knollen rijn 'in bet Btoppelland ge
zaaid, bet meest wel als nateelt der rogge.
Zij worden toch,ofschoon ook wel op de
klei, bet meest op zandgrond geteeld.
Daar is de veehouderij belangrijk, weiden
treft men er dikwijls weinig aan, en deer
middel van het vee kan men de producten
van den akker zoo voordeelig mogelijk in
geld omzetten. De knollen, of het „gruun",
zooals zc_ in den volksmond heeten, hebben
een ernstige concurrente gekregen in de
serradella, en ook door den zeer toegeno
men verhouw van voederbieten en man
gels is de teelt der knollen, welke bet land
uitputten, en om den „knollensmaak" der
melk gevreesd zijn, afgenomen. Toch wer
den in 1920 nog 38593 H. A. met stoppel
knollen bcteeld, het meest in Gelderland:
12315 H.A., en Noordbrabant met 10923
H.A.: daarna volgt Overijsel met 7369 H.A.
De bemesting kan zoowel met stal- als met
kunstmest geschieden; is de voorvrucht
goed bemest, dan kan men zaaien in den
onbemesten. stoppel, en geve men voor het
eggen 100150 Kg. Chili por H.A. Was
bemesting noodig, dan heeft men behalve
kalizout 20 pet. (400 Eg.) en super (400
Kg.) voor het omploegen, bij het zaaien de
helft Chili (75—100 Kg.) gegeven en geve
men de rest voor het eggen. Dat eggen
dient te geschieden als de knollen enkele
centimeters hoog zi;in: daardoor worden ze
gedund, krijgen lucht en ruimte, waardoor
men niet alleen loof, maar ook knollen kan
oogsten. Daar ziin ook veehouders, die, om
vroeg in den herfst groenvooder te hebben
met opzet dik.zaaien en onder het knol
zaad wat spuriiezaad mengen.
In den tuin: Ge hebt maand-
«b loeiers (aardbeien) en. wilt daarvan
voorttelen? De beste krijgt gc van zaad.
Pluk daartoe de grootste en.imooisfco aard
beien, die goed rijp zijn; ~ïeg-''ze in een pot
of een-balde en* laat z'e geheel verrotten.
Wasch dan het zaad. dat overblijft wat uit,
laat het in de zon drogen en zaai liet di
rect. Het welriekend Viooltje en andere
vaste planoten, die 's winters buiten over
blijven, moeten nu vprplant of gescheurd
worden; d'S verplante dragen rijker dan de
niet-verplante. De Cinerama's worden vaak
als ze uitgebloeid ziju, weggedaan. Dit be
hoeft niet. Wel echter krijgt men van
nieuw zaad betere en grootere soorten,
maar men kan ook, als men wil, de oude
planten nog gebruiken. Men zet ze dan des
zomers in 'n boekje van den-tuin bij elkaar
en houdt ze wat vochtig; ze zaaien dan
zich zelf, zoodat'er vele jonge plantjes ko
men, die men kan oppotten: ze bloeien dan
in het voorjaar weer. Ook de oude planten
groeien van onder uit, zoodat ze kunnen
worden gescheurd cn eveneens opgepot. Om
den geheelen winter door kropsla te heb
ben, moet onder glas wordén gezaaid
broeigeel soort. Dc aarde zij vooral zuiver,
anders vallen de plantjes weg; voorts goed
vochtig; het zaad mag maar oven onder
den grond komen, anders verstikt het"
licht. Na het zaaien een raam opleggen en
met een mat tegen do zon bedekken. In
meloenen- en komkommer-bakken. die leeg
komen, kam p o s t e lé in gezaaid worden,
't zij voor direct gebruik of voor den in
maak. Grond goed omspitten en nat ma
ken Men kan nog a n d ij v i e planten;
groote, dikke struiken- mag men evenwel
niet verwachten. De bruine boon en
kunnen ongeveer rijp zijn, pluk de stommen
uit, doe er de bladeren af, bind eenige stam
men met de wortels aan^eïkaar en bang*ze,
om wat te drogen, aan latten of heggen.
Nu en dan omlceeren is geraden. Als ze
wat droog zijn, dan binnen brengen en op
een droge plaats hangen. Men kan ze ook
dadelijk uitdorschen. Enkele appel- en
peersoorten beginnen te rijpen, hoofdzake
lijk zijn het de zachte soorten. Behandel
ze dus voorzichtig, pluk ze een veor een,
en leg ze op een droge plaats goed uit
elkander. De huisvrouw zoi'gt veelal voor
het zaaien van bloemen. Vele zaden rijpen
nu al; men plukke ze af, droge ze op een
vel papier, beware ze in grauw-papierzak-
ken (met den naam van iedere zaadsoort
op of in den zak!) en make ze in den a-s.
winter schoon. C. B.
DE GADJAH BOEOJANG.
Over de olifanten in de rimboe vinden
wij in de Indische Post de volgende bij
zonderheden:
Wanneer hij laat schallen ziijn krijgs
trompet, die davert tot in de uithoeken
van de wildernis, wanneer hij zich op
maakt ten strijd en de grond dreunt on
der zijn machtigen stap, dan vluchten
alle dieren, ook de konings-tijger, naar
hun schuilplaats en huiveren.
Want hij komt k— de machtige, de
gadjah hoedjang!
Zijn vader was 'de meest ontzagwek
kende van alle kolossen, dagen ver in den
omtrek, zijn moeder een van de wijfjes,
welke 'diens leiding volgden.
Op een kwaden dag had de kudde zich
te dicht gewaagd hij de plek, waar men
schen woonden en was de aanvoerder in
een valkuil terecht gekomen, die daar, lis
tiglijk verborgen, gegraven was.
Ontzettend had zijn gebrul geklonken
door liet oerwoud het was alles ver
geefs geweest: een olifantenval laat zijn
prooi nimmer los.
De .kleine nietige wezens waren toen go
"komen en hadden hem gedood.
Toen had de oudste van de jonge man
netjes, die nog in don troep mochten mee
trekken, zich aan het hoofd gesteld en
moedig had hij de verantwoordelijkheid
aanvaard. En do kudde gehoorzaamde
hem en volgde den jongen voorman.
Tot ook de jongste eten van de wijfjes
in bezit nam.
Dat was onduldbaar.
In een grootcn kring schaarden zich de
wijfjes en de jonge dieren en de titanen
strijd om de macht begon.
Do trompen in de hoogte, onder dave
rend bazuingeschal, stormden de krachti
ge lijven op elkaar in.
De aarde sidderde onder de massieve
pooten, een gebrul als een orkaan scheur-
do de lucht.
Vervaarlijk bonsden de hreedc, neerge
bogen koppen tegen elkander, om dan
plots te worden opgeheven: de slagtanden
kruisten zich en kletterden.
Dan een terugtreden, een nieuwe aan
val. Met de sterko slurf trachtten zij el
kander neer te werpen, om dan den ge
vallen tegenstander te vertrappen onder
het gewicht van hun lichaam.
Aanval volgde op aanval. De wijfjes en
de jonge dieren brulden mede van angst
sting.
Opnieuw een pauze, een terugwijken,
een moment van vreemde stilte dan we
derom een snelle ren, een dreunende bot
sing. trillend stonden heide reuzen stil
en de jongere wist, dat hij verloren
had.
De slagtanden van den aanvoerder, die
langer waren dan de zijne, hadden hem
in den hals getroffen en een diepe wond
gereten, waaruit het bloed met kracht
stroomde.
Hij wist, dat hij verloren had en
vluchtte.
De overwinnaar stootte uit zijn victo-
riekrèet. En hij, die het had gewaagd,, den
strijd te aanvaarden, was veroordeeld,
zijn leven lang alleen te blijven een soli
taire olifant.
De gadjah hoedjang schrik van do
rimboe.
Toen zijn wond was hersteld en zijn
krachten waren teruggekomen, verliet hij
de schuilplaats, waarheen de klucht hem
gedreven had en betrad hij wederom het
woud.
Diep in hem knaagde het de wrok
om zijn nederlaag en de wetenschap, dat
hij gedoemd was, alleen te zijn, het heele
lange leven.
Onduldbaar was het want hij was
jong.
Zij vreesden hem de wilde karbouw
en de orang-oetan, de python en de pan
ter, het wilde zwijn en de koningstijger
en daarom haatten zij hem.
De reuzenslang had hem eens beslopen
en getracht hem te worgen in zijn greep;
doch zich neerwerpend op de zijde had
hij het ondier verpletterd en zijn wervels
gebroken, zoodat het zieltogend zijn knefe
lende kronkels slaakte.
En de koning van het woud, de slanke,
bloeddorstige kat met de gele en zwarte
strepen, had stil tusschen het struikgewas
gelegen, langs het pad, dat hij gewoon
was te volgen, als hij zich des avonds
wilde gaan baden in de'rivier en toen hij
voorbij kwam, was het roofdier pijlsnel
hoven op zijn rug gesprongen en had de
scherpe nagels en klauwen geplant in zijn
nek.
Woedend was hij toen blijven staan,
had de slurf omhoog en achteruit gewor
pen en den aanvaller er mede gegrepen;
dan had hij hem met titanenkracht tegen
den grond geslagen, daarna hoog in cle
lucht geworpen en bij het neerkomen hem
den huik opengereten met zijn slagtanden
en zijn ribben gekraakt met de pooten als
zuilen.
Daarom vestigdle hij zich in het open
terrein, dat hij overzien kon en waar geen
vijand hem ongemerkt kon naderen.
Voor slaapplaats koos hij een eilandje
midden in de rivier, waar ook de slang
hem niet kon hereiken.
En hij was meester van het woud.
Wanneer hij liet schallen zijn krijgs
trompet, dan vluchtten alle dieren, ook de
koningstijger, naar hun schuilplaats en
huiverden.
De gadjah boedjan werd ouder en met
zijn leeftijd groeiden de slagtanden.
En op een dag kwamen er menschen in
het woud, om te jagen.
Maar de gadjah hoedjang voelde, dat
er gevaar dreigde. Hij trok zicli terug ia
zijn voor menschen ontoegankelijk ter- -
rein en maakte zich eveneens tot den
strijd gereed. Want bij intuïtie wist hij,
dat dit zijn allergevaarlijkste vijanden
waren.
De menschen kwamen en zochten zijn
spoor. En toen zij dat gevonden hadden,
volgden zij het tot aan den rand van de
open plek, waar de olifant zich had te
ruggetrokken.
Eindelijk hadden zij hem onder schot
en knetterend knalden de schoten.
Een schrijnend gevoel aan zijn kop
de gadjah hoedjang was getroffen door
het lood.
Getroffen, maar niet ernstig.
Voldoende echter om te doen ontbran
den zijn verschrikkelijke "woede.
Hij stelde zich in postuur, hief hoog op
de tromp tot een uitdagend gelclaroen en
snelde dreunend, met gebogen kop, In de
richting van zijn belagers.
Nogmaals schoten de mannen hij
schudde de kogels af met een krachtigen
ruk van zijn kop en rende voort.
Maar in hem juichte het want hij
wist, dat hij zijn grootste vijanden had
ontmoet cn.meester van lyït terrein
was gebleven.
cn opwinding, zoodat het woud geleek op
een loeienden krater vlak voor de uitbar-
tiND 'GOED. AL GOED.
|-tócli moest ik^veg. Ik zwoer hij boog
at ik onschuldig was; ik wrong in
I smart de bleeke, lange handen saam.
-ik eindelijk schreien kon en onder
tranen door volhield en bevestigde,
er niet van af wist en ik onschuldig
13,11 het misdrijf en nogzie ik dat
■gende, valsche gezicht van Dina voor
toen begreep ik ineens.... dat zij
Jn;ai' neen! ik zweeg en beschuldigde
and.
moest weg op staanden voet weg, weg
een dievegge; weg als een hond; weg
ó°n oze_ OhJ ik sidder nog als
dat vreeselijk moment denk. Me-
ielf heeft de tranen in. de oogen en
1 Meewarig het hoofd; en de kleintjes
H ^eg vcpr mij. alsof ik eens-
1 m een gevaarlijk dier ben herscha-
Ma grijnst en om haar mond speelt
fCl van «schadenfreude" zooals Me-
P ach tot© zeggen, als zij het bad over
c ien die opgaan in een andermans
rui'ir- Gn tegenspoed enMijn-
Mijnheer in. zijn drift ik weet
li'?welke woorden hij me,naar
Kt.0, vingerde; ik weet heb niet meer,
t Slen kwam en nog.hoor ilc
L] e dichtslaan van dc deur achter
s ^an een deel van een leven, die af
gesloten'wordt voor eeuwig.
Weggejaagd?, Verstaat U dat lieve Me
vrouw! Ja u verstaat liet, u voelt het; u
voelt met me mese; uw gouden hart voelt
thans hoe ik lee en hoe ik in rook zag
opgaan, een leven zoo schoon begonnen;
hoe! maar waarom u te doen velgen in
mijn ellendigen weg naar huis!
Zoo'n tocht zou ik nooit meer maken!
Dat was een lijdensweg, zoo bitter cn zoo
zwaar, dat ik mijn ergsten vijand dien weg
niet gunnen zou.
Ik zie me daar gaan als lamgeslagen met
de oogen naar den grond-gericht. Ik dacht:
dat het me iedereen aan zou kunnen zien,
dat ik weggejaagd was en beschuldigd van
iets slechts, iets gemeens, vandiefstal.
Hoe zou ik nog ooit een dienst krijgen?
Wie zou mij gelooven, mij de arme Trui-
da van Doorne; en welke informaties zou
Mevrouw geven, waar ik gediend had als
«ik nog ooit Surfte te. zeggen, dat men daar
om getuigen kon gaan.
En dan? wat zouden mijn vader en moe
der zeegen als ik thuis kwam? Deze en
dergelijke vragen drongen zich aan mij op,
bii het langzaam naar huis gaan.
Ik beefde over al mijn ledematen; mijn
knieën knikten; af en toe klapperden mijn
tonden op elkaar. Het bloed joeg brandend
door mijn aderen. Mijn slapen klopten, mijn
hart bonsde. In mijn ooren suisde het als-
of in de verte de wind joeg door de blade- i
ren van het woud, of alsof ik heel van verre
hoorde het klateren van een waterval. Mijn
tong was droog en toenviel ik vlak
voor ons huis in onmacht en.... ik verloor
het bewustzijn. Toen ik eindelijk mijn
oogen opende, lag ik in mijn eigen 'ledi
kant op mijn eigen kamertje en aan mijn
ledikant zat mijn lief moedertje, wier bleek
gelaat de sporen droeg van innig zielelijdon
en van slapelocze nachten.
Waar ben ik? wat is er gebeurd? Oh
moederlief, zeg mij toch hoe kom ik hier?
Stil kind, arm lief Truitje! Stil hoor!
(En ze streelde mijn haar én zij drukte
raijn hand en zij dekte mij toe en die stem
van haar.... van mijn moederop dien
oogenbliky die stem waarin liefde lag en
opbeuring die stem gaf mij het leven
terug).
Stil kind, niet praten! Jij bent bard
ziek geweest. Wees nu stil en stoap maar'1
eens goed uit. De koorts is Goddank gewe
ken. Je zult wel weer aansterken. Wij
vreesden het ergste en dachten aan hersen
ontsteking of zoo iets. Maar je sterk, ge
zond gestel lieeft de zenuwziekte overwon
nen. Dab is het oordeel'van den dokter oölc.
Wees nu kalm en bedaardalles komt te
recht en vraag nu niets meer. Later ver
tel ik je alles. Ik ben te blij, dat de koorts
afneemt en je weer rust zult krijgen. Kom
drink eens van dit drankje, dan ga ik aan
mijn werk, want dadelijk komt de dokter
weer en ilc heb nog zooveel te doen. En nu
tot straks arm kind. Ga maar weer sla
pen
Ik nam het drankje in, en viel daarna in
een vasten slaap en toen ik den volgenden
dag ontwaakte, voelde, ik me veel beter en
had ik zelfs de kracht me op te richten
en.... zachtkens aan drong de werkelijk
heid tob me door. Ik begon weer te den
ken, en voélde het kalme'zweet me uitbre
ken bij de 'gedachte dat ik weggejaagd was
Een troost had ik en dat was „een moeder" i
te hebben. Wat heb ik in die dagen de lief
de eener moeder leeren op prijs stellen. Zij
was het, die mij opbeurde; de rimpels weg
streek van mijn voorhoofd, me moed. in
sprak, waar ik ieder zelfvertrouwen miste.
Zij was het, die aan "mijn onschuld ge
loofde en gelooven zou. al zou de heele
wereld me schuldig verklaren; zij toch
voelde als moeder haar kind niet in staat
een diefstal te kunnen plegen. Een moeder
is het laatste plechtanker, waar het kind
zich aan vast grijpt, als de heele wereld
zich afkeert- en hem verbant en uitbant uit
haar midden. En al is een kind nog zoo
gezonken, toch zal het aan het moederhart
vergeving vinden en een troostend woord
enbalsem op dq wonde, die de koude,
cgoistische, onmeedoogende wereld sloeg.
De Red.
(Wordt vervolgd).
IN DEN ZOMER.
In den zomer als de bloemen,
Prijken in haar volle pracht;
Staan er achter buurman's tuintje,
Vele rozen, vol van pracht.
De- violen staan to prijken,
Tusschen al de rozen door.
En 't gedruisch van golvend koren,
Komt van verre tot uw oor.
Op een morgen, kwam een meisje,
Plukte al de bloempjes af:
En, zingend nu een vr'oolijk wïjsie,
Ging ze huiswaarts op een draf.
Thuisgekomen zette ze deze
Netjes in een vaasie neer.
En allen vonden dit bouquet je,
Oh zoo lief en' frisch en teer.
P. Heemskerk.
Haarlemmerstraat 192, Leiden.
SPELEVAREN.
Spelevaren, spelevaren,
Op den waterplas,
Waar het bootje zachtjes schommen.,
Als een vlieg op 't gras.
Kom, gaat mee in 't. mooie bootje,
Wit en blauw gekleurd.
Dat opnieuw #eer is geverfd,
En nog heerlijk geurt
In het bootje waar wij zingen,
Opgeruimd en blij,
En waar wij de lucht inad'men,
Lustigjes en vrij.
't Is gezond te spelevaren,
Op het wijde meer.
Daarom doen wij het dan dikwerf,
Weer opnieuw een keer.
Maar gevaarlijk blijft het immer,'»
Om te spelevaren.
Daarom moet men voorzichtig zijn,
Op de zachte baren.
Maar voorzichtig zijn wij allen,
Klinkt het als één roep.
Daarom stappen wij dan allen',
Vroolijk ih de sloep.
Nu eaan wij echt spelevaren',
Zachtkens op en neer.
En ons gezang klinkt juichend,
Over 't- stille meer.
Maar na een'ge heerlijke uren.
Zijn wij allen moe,
En opgewekt gaat iedereen,
Dan naar huis weer toe
'JodokuS.