OM TE LACHEN.
even voor au gasten kwamen klopte
Botje cp do deur der huiskamer en vroeg
hoe of ik vrensclite, dat do aardbei-vla zou
opgediend worden.
„Zoocis ik zei toon we bet afspraken,
Botje," herinnerde ik baar, „in do kleino
glazen schalen."
Betje bekeek me nauwlettend van het
hoofd tot de voeten. Ik droeg een eenvou-
digo japon en mijn ccnigo waardevolle
kleinood een snoer paarlen.
„Mevrouw Zwanenstein," zei Betje,
„was elegant gekleed! En iederen namid
dag zat ze vol diamanten en robijnen."
Na deze mededeeling besloot ik bij me
zelf, dat zoodra St. Nicolaas voorbij was,
Betje Snarl met haar dierbaro Zwanen-
steias uit mijn huis moesten verdwijnen.
Het was al ellendig genoeg, dat ik ze in
de keuken bad moeten dulden, maar nu ze
zich met mijn lieele huis, mot mijn klee-
ren en kkinoouiën gingen bemoeien, nu
was het niet langer te barden.
„Betje," zei ik tandenknarsend des
Maandags na St. Nicolaas, „ik geloof dat
je bier niet op je plaats bent."
Befje keek me zoodanig aan, dat ik er
van beefde.
„Ik beb bier geen klagen," zei ze. „Na
tuurlijk is het niet wat bet bij de Zwa
nensteins was."
„Maar misschien kun je wat beters krij
gen," insinueerde ik, „ik zal je geen oogen-
blik vastbouden als je iets beters weet."
Betje putte zich uit in een vloed van
verwijten. „Mevrouw Zwanenstein," be
gon ze, en herhaalde met nadruk dezen
dierbaren naam „Mevrouw Zwanen
stein onttoog nooit een bediende vóór
Kerstmis. Dan zijn e-r geen betrekkingen
open cn al zijn er te vinden, dan krijg je,
omdat je nog zoo kort in dienst bent, met
nieuwjaar geen fooi. Neen, boor, ik blijf
tot na nieuwjaar."
Natuurlijk behoorde ik Betje den dienst
behoorlijk op te zeggen, maar daar was ik
te laf voor, bang dat de Zwanensteins
met mij zouden gaan vechten cn mij dwin
gen bun Betje te houden.
„Accoord Botje," wo zullen tot na
Nieuwjaar wachten en dan eens zien boe
bet ons beiden bevalt," capituleerde ik.
Die almachtige, overal aanwezige Zwa
nensteins waren zoodanig in hun nopjes,
lat zo me twee dagen met rust lieten, met
het gevolg, dat toen do goede bui voorbij
was, het weer erger ward dan ooit te
voren.
„Mijnbeer Zwanenstein zelf placht de
week voor Nieuwjaar met een notitie
boekje in de hand rond te gaan en aan
alle bedienden te vragen wat zij wonsch-
ten," zei Bet je, „natuurlijk Inregen wij
allen onze vijf en twintig gulden en een
zijden cosluum. maar mijnbeer Zwanen
stein wilde weten wat we nog bovendien
wensebten."
Met waardigheid wandelde ik naar de
provisiekast en bekeek die eens.
„Mevrouw Zwanenstein was zoo'n lieve
dame, nooit kwam ze in de keuken," zei
Betje. „Ja, ze kende bet verschil niet
tusschen een provisiekast en eenste
kelvarken."
Eindelijk, hoewel Betje dit in geen.
enkel opzicht bedoeld had, bad ik toch
een vlekje gevonden aan die vrouw der
vrouwen, aan dat Uebermenscb me
vrouw Zwanenstein. Haar glorierijke on
baatzuchtigheid, baar geweldige goed-
geefscbhcid en haar overdonderende edel
moedigheid, hadden haar schranderheid
nagenoeg uitgewischt. Een stekelvarken
maakte toch nog al eenige verschil met
een provisiekast, zelfs voor een mevrouw
Zwanenstein.
„Heb ik u wel een3 verteld van de
feesten, die wij bij de Zwanensteins
hadden?" vroeg Betje vriendschappe
lijk, toen ik een stuk toiletzeep uit het
botervlootje nam en bet in bet zeepbakje
legde.
„Ik verzoek jo oen beetje beter op de
boter to letten, Betje," zei ik; „ze smaakte
van mórgen zoo raar; is er missscbieu
toiletzeep in gekomen?"
„Misschien beeft de kat de zeep er wel
■ingelegd," insinueerde Betje, die het land
had aan Mies, onze lievelingskat, negen
jaar oud. „Maar ik zou u van de feesten
'bij de Zwanensteins vertellen. Eens in de
week ging dc beele familie nit on lieten
het huis aan ons over, dan mochten wij
onze kennissen nitnoodigen. "Wij dansten
fn het salon en mevrouw Zwanenstein
gond ens kreeftensalade, taartjes, fruit
en lekkers door denzelfden leverancier, die
bun bet dessert' leverde, waarvan ik u al
Vertelde."
Ik keek Betje aan.
,„Maor Betje, hoe kon je er toe komen
bij do Zwanensteins weg te gaan?" vroeg
ik heel duidelijk.
„Zij hebben hun huishouding opgebro
ken," zei Botje, „anders was ik cr nog
wel. Toen zo ons ontsloeg, gaven zo ons
ieder twee honderd gulden extra."
„Met jo hoeveleu waren jelui dan
Betje?"
„Nu, daar was ik, cn de twecdo meid,
dc kamermeid, de kamenier, en de huis
houdster, do huisknecht en do tuinknecht."
„Zeven," zei ik.
„Zeven," stemde Betje toe.
„Een duizend vier honderd gulden,
Betje."
„Ja, mevrouw."
„En waar wonen do Zwanensteins nu?"
„In hetzelfde hotel waar zij heengingen
-oen zij do huishouding opbraken."
„Y/elk hotel is dat?"
„Het is de kant uit naar de zee toe."
„Maar hoe heet dat hotel dan?"
Gek hé? Ik hen den naam kwijt,
mevrouw."
..Wat? Ben je nooit weer eens naar
.Ia Yv -cr. steins too goweest?"
„O neen, mevrouw."
..Mear een oude meid als jij en na alles
vat zo voor je deden! Dat lijkt me toch
erg ondankbaar, Betje!"
„Ja, mevrouw, als ik het adres niet
was kwijt geraakt, ging ik er vandaag
nog been. Ik denk wel, dat ze erg naar
rno verlangen."
„Zal ik mijn man eens vragen zo voor
jo uit te vinden?" vroeg ik.
„Meen, dm k u vriendelijk', mevrouw,
Iaat ik u niet zooveel moc-itc veroorzaken.
Kom Mies! Is dat niet een lief peesje?"
vroeg Bclje, zich wendende lot lief ver
achte beest.
Do wereld stond op zijn kop. Botje
Snart probeerde lief to doen. Zij lachte
werkelijk en zo deed net of zo van de kat
hield.
Ik vroeg me af wat er met haar gebeurd
was. Kon liet zijn, omdat ik het idee ge
opperd had de Zwanensteins op te spo
ren? Zoo ja, dan wilde ik mijn onder
zoek voortzetten. Toen ik den volgenden
morgen in de keuken kwam, had ik daar
om de Zwanensteins hij me.
„Er woont een familie Zwanenstein in
de Keizerstraat," zei ik heel lief, „ten
minste mijnheer Zwanenstein woonde
daar vóór dat hij wegens verduistering
den pot in ging. Do oudste zoon, waarover
je eens sprak, is er tusschen uit getrok
ken met een circustrocp."
Er volgde een lange stilte.
„O jó neen!" zei Betje fier ten slotte;
„dat zijn mijn Zwanensteins niet
Natuurlijk waren het haar Zwanen
steins niet, het was maar een smoesje van
me, omdat ik begon te vermoeden, dat
Betje's Zwanensteins ook maar alleen in
haar fantasia bestonden.
„Wat was de voornaam van mijnheer
Zwanenstein?" vroeg ik.
Betje peinsde. „Willem," was al wat zo
kon zeggen.
Op dat oogenhlik stond er voor do deur
ccn groentekar, op wiens zijden geschil
derd was; „Willem Jansen," en ik zag, dat
Betje naar deze kar keek, alvorens te ant
woorden.
„Wat zoudt u er van denken als ik eens
ce:i raaizena-pudding met aardbeien-saus
maakte, mevrouw?"
„Maar Betje, ik verwacht geen gasten."
„Dat weet ik, maar u houdt er zooveel
van en uw man is cr dol op. Melk is er
zat."
„Goed dan," bromde ik.
Nooit maakte Betje zoo'n lekkere pud
ding als ditmaal en ik weet, dat dit een
uitvloeisel was van mijn vragen naar den
voornaam van mijnheer Zwanenstein.
„Hoe lang beb je bij do Zwanensteins
gediend?" vroeg ik Betje, daar ik tv el
dacht deze familie 013 die wijze kwijt te
raken.
„Elf jaar," antwoordde zij.
,En woonden zij al dien tijd in hetzelfde,
huis?"
„Ja, mevrouw."
„En waar woonu.n zij?"
„Ergens in de Archipeïhuurf," ant
woordde Betje op goed geluk af.
Blijkbaar was haar fanfasio omtrent da
Zwanensteins uitgeput, want van af dien
dag deed zij net alsof ze woorden, met ha;
gehad had, ja soms of het tot handtaaste-
lijkheden was gekomen.
Langzamerhand werd ze een uitstekende
keukenmeid, en als ze soms wat lastig
Vordt, klop ik direct do geesten der Zwa
nensteins cp.
Twee sneevers.
Tijdens een zeereis komt oen Amerikaan
in aanraking met een Buitseher. Zij be
ginnen heiden al spoedig over liun ge
boorteland to snoeven. „Bij ons," zei do
Buitseher, „werd in twee maanden tijd
een gohealo straat gebouwd."
„Zoo,' zei de Amerikaan. „Toen ik
eenigen tijd geleden -voor een week op
reis was geweest, werden hij mijn thuis
komst do bewoners reeds cp straat gezet,
omdat zij geen huur wilden betalen, op
een plaats, waar hij mijn heengaan nog
een groote rivier stroomde."
Toevallig moest ook do Amerikaan
naar Duitschland en al doorsnocvcnde
bleef do overzeeër geregeld de baas, totdat
hij in Keulen op den groolen Dom
doelende den Duitscher vroeg: „Wat
is dat voor een gebouw?"
„Hó!" zcido do ander. „Dat weet ik
niet; die stond cr gisteren nog niet."
Zoo'n snotneus!
Jaap was jl. Zonda-g voor het eerst met
z'n Pa na-ar de kerk geweest.
Toen zb de kerk uitkwamen vroeg Jaap:
„Pa?"
„Wat is er, Jaap?"
„Pa, alles wat in die zakjes komt is
dat voor de kleermaker?"
„Ssssfc, jongen. Wel neen,xiat is voor
de kerk en do arme mensehen!"
„Pa!"
„Wat is er nou weer?"
„Pa, worden er dan broeken voor ge
maakt?"
„Sssst, stil toch! Neen natuurlijk niet.
Koe kom jo daar aan?"
„Hé, Pa, waarom gooide u dan in ieder
zakje een knoop?"
't Is maar 'n vraag.
Kleine Beb en haar mama zaten aan liet
ontbijt. Eén van do lekkernijen waren do
sardines en. mama achtte het verstandig
een en ander van dio vischjes to vertellen.
„Dezo visenjea, kind", begon, zij met
vriendelijke stem, „worden dikwijls door
groot er e visschen opgegeten."
Beb keek een oogenblik met stemme ver
bazing naar de sardines en mama dacht dat
ze bezig was haar wijsheid te verwerken.
Maar plotseling vroeg de kleine: „Maar
moe, hoe krijgen de groote visschen dan do
blikjes open?"
Malaise?
„Waarom gaat vader toch eiken, och
tend naar kantoor?" vroeg kleine Toon.
„Dat doet je vader, cm Toon 's mid
dags goed, lekker eten te kunnen geven 1"
zei moeder.
Eenige dagen later aan tafel, toen er wat
wa3 dat Toon heclemaal niet lustte, zei de
kleine bengel!
„Vader!"
„Ja Toontje?"
„U hebt zeker vandaag niet veel te
doen gehad op kantoor, hé?"
Aangenaam.
„Ja, dokter, wat rao 't meest hindert,
dat is do ademhaling!"
„O, nou, daar zal ik u wel eens gauw
van af helpen I"
@üli
„Kan Je niet harder opschieten, conducteur?"
Jawel maar ik mag den trein .niet verlaten.
•'O0PZ1CHTIG.
„Moeder, er is vanavond een komeet te zien; mag ik
er naar gaan .kijken?"
Ja, maar kom cr niet te dicht bij, dat beloof jo
me, hé l
MYSTERIE.
Wat zegt jouw vrouw, als jo 's nachts al te laai'
thui3 komt?
Maar kerel, ik heb geen vrouw!
Wat?? Maarwaarom stap jij van ons allen dan
Jitijd het laatst op??ï
Een dozijn en waarvan?
Mevrouw bij den fotograaf:. „Maakt u
ook groepjes van kinderen?"
„Zeker, mevrouw, vijf gulden het dozijn."
„'t Spijt me; zooveel heb ik nog niet
Steeds voorzichtig.
„Zie zoo, kinderen, gaan jullie nu samen
naar het park wandelen en. dan weer terug.
Zul je goed op jo broertje passen, Wim?"
„Ja zeker moeder, maar luistert u eens.
Als Henk onderweg onder een auto komt,
of zijn been breekt of zoo iet3, moet ik dan
eerst naar het park wandelen en dan terug
gaan, of moet ik het u dadelijk komen ver
tellen."
Ook een antwoord.
„Willem, weet jij waar een viachnet nit
bestaat?"
„Zekor meester, uit gaten die met een
touw. aan elkaar vast zitten."
Verstandige kinderen is tcch maar alles.
,,'k Weet niet wat cr met mijn horlogo
is", zegt do heer des huizes, ,,'t Blijft tel
kens staan."
„Misschien moet hot eens schoongemaakt
worden", veronderstelt zijn wederhelft.
Maar dan zegt kloine Wim vol trots:
„Vast niet mam, Karei en ik hebben het
vanochtend nog ender do kraan gehouden."
„erutaal tot het efnde toe".
Do bezoeker van een koffiehuis ziet, dat
iemand zich aan den klecrenstandaard'
zijn overjas wil toeëigenen en vaart nijdig
uit: „Laten hangen, alsjeblieft-, mijn jas".'
Waarop de andere glimlachend antwoordt:!
„Gelukkig, ik dacht net bij mij zelf: Kerel,'
'fc wordt tijd, dat je een nieuwe jas koopt,
Dit is niet veel meer dan ccn vod."
In d9 Kazerne.
De sergeant hield inspectie. Ook Jochems
stond voor de krib.
Alles compleet, Jochems
Ja.
.Zeg boer, deck jo dat ik n hond ben?
Ja, sergeant.
Eerst later begreep dc sergeant waarom
onkclo snuggeren zoo lachten.
Een danklied.
Op de uitvoering van eene vercenigiag
zou eene zangeres eenigo liederen zingen.
Toen dc tijd vcor haar optreden was geko
men, zond dc dame echter eene boodschap,
dat zij zwaar verkouden was en niet zin
gen kor». Een lid van het bestuur maakto
dat in do zaal bekend cn zoide:
Dames en heeren, ik moet u meededen
dat juffrouw B. zich vanavond niefc kan
laten liooren, en daarom zal do heer G. een
„Danklied" zingen.
Baas boven baas!
Een Marseillaa-n en een Gascogner, beide
bekend wegens hun opsnijden, vertellen,
elkaar hun heldenfeiten.
De eerste zwijgt eindelijk. De andere
7egt: „Alles wat je mij «laa-v verteld hebt,
is nog niets bij 'fc geen ik heb gezien".
„Wat was het dan?"
„.Een pakketboot vertrok van New-York
Een mijnheer aan boord scheen, zich to
vervelen. Plotseling doet hij zijn jas uit,
neemt een aanloopjo, springt overboord cn
zwemt naar de Franschc kust. Hij komt in
Havre aan, gaat naar een hotel, nec-mfc een
ontbijt, maakt een wandeling door de stad
gaat naar de haven cm do aankomst van.
do stoomboot af te wachten, waar hij zijn
kleeron en bagage, terugvindt".
„En u lie-effc dat gezien?" vraagt do Mar-
seillaan doodkalm.
„Zeker, ik heb het gezien, met mijn eigen
oogen".
„U zoudt er op durven zweren"
„Ik zweer het".
„Welnu, amice, ik maak je inijn compli
ment. Je verhaal is volkomenjuistDo
mijnheer ven Pakketboot was ik
REBU^._
De oplossing van den rebus is: Wanneer
de lente in :t land komt (..in 'fc land hoort
er bij') gaat de Ir el do deur uit (weg).
Van de ongeveer SCO inzendingen waren de
volgende goed:
Leiden: M. J. M. Spendel, D. Bergs-
ma, M. TeueySimons, A. J. Langeveld, H.
Housing, J. C. Beenakker, Jan Thijssen,
Johan van Yaldersn, Mej. C. Stuifzand; H.
A. Beuk, Mej. J. ran Kampenhout, H,
Stuifzand, H. Cat-in, Jan Gordijn, H. J.
Staats, J. van Tol, Corn." Ivaak, Aany Dirk-
sen, A. Bakker, D. M. H. Bokern, G. P. de
Heiden, Willem Jansen, A. J. Bokern, C.
Prins, N. Har bendorp, A. van Th ielBant-
zinger, A. van Clecf, Antonia Schoonde®*
woerd, W. A. Langcbroek, W. Brouring. N.
Coraelisscn, J. H. Macco, P. Pcramée, Ma
rie Beuk, W. A. M. Eeijdeman, T. Bonnet,
J. A. Barendse, Mej. Smulders, J. van
Kampenhout, D. J. N. Lcoving, H. Smits,
Tilly Jongmans, H. Schouten, F. Gcenc, O.
Veen, W. Overdijk, II. Bernsen, J. v. Iloo-
den, B. Lambco, J. ïielemans, J. A. Vree
burg, J. J. der Weduwe, Cato Bi cede veld,
F. J. do Jong, J. P. de Jong, Jo Simonis.
Rijnzatorwoude Anna Hocge-
boom.
Oldenzaal: Annv Verhoog.
Voorhout: P. Warmerdam, Maria'
Zonneveld.
Hazerswoude: C. de Vosjel, Mina
Akerboom, Anna do Groot, J. lloogeveen,
O. J. Bos, B. Menken.
Loimuiden: W. Lunenburg, C. v. d.
Kamp.
A1 p h e n aan don II ij u M. van
Vliot, Gerrifc Boeren, G. van Frankfort, A.
Redcgeld, A. Kerkvliet.
OegstgeostLena Kortekaas, Koos
Nou wens.
Oud-Ado: W. Eillcnanr, B. v. Leeu
wen, C. J. van Haastrcgt. \V. v. d. Veert-,
J. v. d. Hulst, O. Bartels, Th. O. ven Eacs-
tregt, J. P. Vrijburg, B. v. d. Hulst, J. H*
Vink, L. van Leeuwen.
Noordwijkerhout: J. S i. ecu voort—
v. d. Kwast.
Oude-"Wetering: J. Vorboket.
S&sssenkeim: J. Kniest, Kt bus
v. d. Kraan, Mej. Kcrtekaas, J. G. v. d.
Hoek.
Zoeterwoude Greta Zwetsloot.
H ij n s b u r g H. van Kuijercr».
Boskoop: Muriefcjo Bosman, II. L.
van Zuijlen.
Rijp wetering: G. Borst.
K a t w ij k aan den R ij n L. van
Paridon.
Nieuwvocn: Wies Speet.
S t o m p w ij k Mej. C. van. Santen.
Langeraar: A. Bijlcmccr.
Oude-Tongo: M. y. d. Diift.
ïteelofarendsvccn: C. van Klink;
A. P. Slewe, J. P. do Jcug, G. v. d. Meer
i?z., P. Verdel, Greta v. d. I-Iccr, E. J.
Akerboom, P. Keek, Th. W. Schram
Voorschoten Agnes do Vos, C. van
Wissen.
Noordwijk: Ch. L. Cockhe-ït, A. J«
v. d. Zalm.
D o n g o n Chr. dc V/ijs.
Nieuwkoop: C. van Koert.
Warmond: N. v. d. Drift, II. t hou
ten, Agnes Sehakcnbos, Mej. N. van Seine,
Mej. C. van Vliet.
Delft: P. Hcerings.
M c g o n HenriSimonis.
W. S. te L. Uw vorige cV ssii
de niet bij de goede. Wij zeg V' T
van ccn verkeerd opgeloste som: L :c slecht
maar: 'fc is fout of verkeerd.