je Lett teal" Derde Blad. j KALENDER DER WEEK Zaterdag fo Juni f923 [53] N.B. Als niet anders wordt aangegeven heeft in deze week iedere H. Mis Gloria, mist Credo en heeft gewone Prefatie. ZONDAG 17 Juni. Vierde Zondag na Pinksteren. Mis: Doniinus. 2e gebed tot do Heiligen (A Cunctis) 3e vol gens keuze v. d. Priester. Credo. Prefatie v. d. H. Drievuldigheid. Kleur: Groen. Nemen wij in tijden van beproeving onze toevlucht tot God. Allen hebben wij onze beproevingen in het tijdelijke: Dan ons oog gericht op God, ons Heil, de toe- vlucht van armen en beproefden. (Introi- tus. Alleluja-vers. Comimmio). Dan ge dacht aan onze toekomstige glorie (Epis tel) enaan Christus' woord: „De leer ling is niet meer dan de Meester." Is Christus langs den weg van lijden Zijn glorie ingegaan, dan ook wij Christenen. Ook in het geestelijke hebben wij onze beproevingen, de bekoringen. Het ge nadeleven onzer ziel wordt belaagd van alle kanten. Maar al stonden allo helle machten tegeii ons op, wij vreezen niet God is de verdediger en beschermer van ons genadeleven, als wij maar op Hem vertrouwen. Een heorlijk voorbeeld van. beloond vertrouwen biedt ons het Evan gelie. Bidden wij, dat wij de gevaren mo gen zien, opdat onze ziel niet omkome door den geestelijken dood der doodzonde en do duivel hoonend kan zeggen: Ik heb hem overwonnen (Offertorium). MAANDAG 13 Juni. Mis v. d. H. Ephraem, Belijder en Kerkleeraar. In medio. (Zie het Gemeenschappelijke der Kerkleeraren). Ie gebed eigen. 2e v. d. H. H. Marcus en Marcellianus, Martelaren. Credo. Kleur: Wit. De H. Ephraëm, van Syrië, bleef uit nederigheid Diaken. Bijzonder vereerde hij de Heilige Maagd, als de Onbevlekte. Door zijn bijzonder duidelijke geschriften hoeft hij vele ketterijen bestreden, waar om Paus Benedictus XV z.g. hem heeft verheven tot Kerkleeraar, wiens feest door de geheele Kork moeten worden ge vierd. DINSDAG 19 Juni. M i s v. d. H. Ju liana van Falconieri, Maagd. Dilexisii (Zie het Gemeenschappelijke der Maagden). Ie gebed eigen. 2e v. d. H.H. Gervasius en Protasius, Martelaren. Kleur: Wit. De H. Juliana, meer engel dan mensch, verviel door hare harde levenswijze in ^en maagziekte. Zij kon niets geen voed sel meer verdragen. Wonder van geduld en blijmoedigheid, klaagde zij alleen hier over, dat zij de H. Communie niet kon ontvangen. Gedreven door haar groot verlangen verzocht zij een priester de H. Hostie op haar borst te leggen. Nauwelijks was dit geschiedt, of de H. Hostie verdween en Juliana stierf met een glimlach op het gelaat. WOENSDAG 20 Juni. Mis v. d. H. Silverius, Paus en Martelaar: Sta tuit. (Zie het Gemeenschappelijke van een Bisschop-Martelaar). 2e gebed tot de Heiligen. 3e volgens keuze v. d. Pries ter. Eigen Epistel. Kleur: Rood. DONDERDAG 21 Juni. M i s v. d. H. Engelmundus, Abt: Aqua. (Zie het Eigen der Heiligen van het Bisdom Haarlem). 2e gebed v. d. H. Aloysius. Kleur: W i t. In do dagen van den H. Willibrordus, heeft do H. Engelmundus in Kennemer- land het Evangelie gepredikt. Den 21 sten Juni 1591 stierf te Rome op 23-jarigen leeftijd, als slachtoffer zijner naasienliefde aan de pestlijders betoond, de H. Aloysius, toonbcc-II van zuiverheid. Als negenjarige knaap legde hij de belofte van eeuwige zuiverheid af, gedreven door het verlangen Maria in hare deugden na te volgen. Paus Benedictus XIII heeft de H. Aloysius aan de geheele katholieke jeugd tot Beschermer gegeven. H. Aloysius, bid voor ons, opdat wij, die U in Uwe onschuld niet hebben nage volgd, U mogen volgen in Uwe boetvaar digheid. (Gebed der H. Kerk). VRIJDAG 22 Juni. Mis v. d. H. Pau- i i n u s, Bisschop en Belijder. Sacerdo- ies tui. Kleur: Wit. Uit liefde voor Christus, deed Pau- ;inus afstand van al zijne rijkdommen, om to beoefenen de armoede v. Chris ms, hem kostbaarder dan de geheele we- ?eld. ZATERDAG 23 Juni. Mis v. d. Vi gilie v. d. H. Joannes den Doo ier. No timeas. Geen Gloria. 2e gebed Ut do H. Maria (Concede). 3e voor de Kerk, 4e voor den Paus. Kleur: Paars. TUSSCHEH EÏÏAN EN VROUW. HIJ. Bah, je bloed wordt karnemelk als je de krant leest! Wat een ellende en narigheid na dien grooten wereld- aorlogl En dat allemaal om 'n troep kei lers en ministers, die mekaar het licht in de oogen niet gunden; en om de ka pitalistische roofbende van bankiers en fabrikanten, die, niet tevreden met hun sigen kraampje, de heele wereldmarkt willen beschreeuwen; en om de clericale stokerijen, of 't kan me niet schelen waarom. In ieder geval is 't weer een nieuwe grove onrechtvaardigheid, waar wij arme menschen de dupe van zijn. Je leven lang slaven voor die geldwolven in de fabriek en dan voor hun plezier nog doodgeschoten worden; zij steken dan het bloedgeld in d'r zak. Straks krijg je weer oorlog, 't Is nu hongerlijden; je moet soebatten om werk, ze korten je loon en laten je droog brood eten. En wat kunnen wij er aan doen dat er oor log is geweest. Neen, zelf je recht maken, want de rechtvaardigheid doet het niet! ZIJ. Och man, wees toch kalm! 't Is waar, 't is een nare tijd; maar in Godsnaam, we zullen er wel doorkomen. Onzo Lievo Heer laat het toe. Wij welen niet waarom, God weet 't wel. HIJ. Wij blibegin je weer met die praat! Begrijp je nu nog niet, dat 't nu zeker bewezen is, hoe al dat gezeur over God en O. L. Heer de groolsto on zin is? Laat jo toch niks wijs maken! Denk toch wat vrijer! Jij slikt alles, wat je in de kerk hoort. Als er een God was, die iels in de melk te brokkelen heeft, dan had hij nu een gocdo gelegenheid cm z'n macht te toonen. Als er een rechtvaardige God was, dan mocht hij zulk een onrecht als dezen oorlog niet toelaten" Als ik herrie hoor in een schoollokaal, dan weet ik, dat de Meester absent is. Als ik vechten zie op straat, dan weet ik dat de politie er nog niet bij is. Als de kat van huis is dansen de mui zen over tafel. Zoo ook wanneer ik dien wilden dans op de wereld zie, dan weet ik, dat er geen haas is, tenminste geen, die veel te vertellen heeft. Wanneer ik die warboel zie in do groo- te menschenfamilie, waar allen elkander trachten dood to slaan zonder op recht of liefde te letten, dan weet ik, dat er geen Bestuurder is van dat huisgezin, geen Algemoene Vader; want die zou de orde handhaven, de rechten zijner kinderen verdedigen. Nou jij! ZIJ.Och man, ik zal maar niet met je beginnen, jij hebt nu eenmaal meer gestudeerd in je kranten en gehoord op je vergaderingen dan ik; maar dat west ik wel en dat praat jo me niet uit m'n hoofd: De v\ ld heeft net zoo min z'n eigen gemaakt als jij je eigen gemaakt hebt. 't Is allemaal gemaakt door een ander; en dat is God. En God, die do wereld gemaakt heeft, zal 'm wel besturen ook, daar heeft Hij jou niet voor noodig; en ten slotte zullen we wel ondervinden hoe verstandig God de wereld bestuurd heeft. HIJ. Als God alles gemaakt heeft, dan heeft hij .ook die slechtheid en on rechtvaardigheid gemaakt, waar blijf je nu met dien goeien en rechtvaardigen Onzen Lieven Heer! ZIJ. Mis, mannelje, God lieeft do menschen niet slecht gemaakt, lees maar 't eerste blad van den Bijbel. En do menschen konden best goed blijven, als ze maar wilden; maar ze hebben d'r eigen slecht gemaakt, zelf de boel ver bruid en nu zitten ze met de handen in d'r haar. Als ik m'n huishouden in de war gooi en de boel stuk sla, dan is 't m'n eigen schuld dat ik op de diggels zit. Als jij 'k zal niks van je zeggen hoor maar als jij door je drinken je een ziekte op den hals haalt, dan is 't je eigen schuld, dat je in de miserie zit. Zoo is het nu met het monschöom ook Wat was 't menschdom in den legens- woordigen tijd! Je hoorde van niks an ders dan meer verdienen en nog meer en nooit genoeg. Zoo is het bij den pa troon net als je altijd zegt bij de bankiers en de kapitalisten; maar, va dertje, zoo is het ook bij de arbeiders, 't Is fn jullie vereeniging ook altijd om 't hebben te doen; verdien je weekloon dan moet het hooger wezen; en is het liooger dan moet er opslag komen, dan weer korter arbeidsduur of vacantieda- gen, en als dat er is, weer wat anders, en krijg jo je zin niet, dan maar sta ken en ruzie. Zoo is 't tegenwoordige menschdom; al maar meer hebben; nooit genoeg, mekaar niks gunnen, dat moet immers op vech ten uitloopen. Strooi er is e.en hand cen ten op straat, dan zio je de jongens graaien en grabbelen om een ander voor te wezen tot ze ten slotte met bloedneu zen naar huis loopen en mekaar de schuld geven. Dat noemen ze concurren tiestrijd, geloof ik. Als do menschen meer naar den gods dienst luisterden, die ons leert, hoe wij ieder het zijne moeten geven, dan zou er zoo'n oorlog niet komen. Dus, mannetje, nou niet aan. Onzen Lie ven Heer de schuld van den oorlog ge ven. Laten we eerst eens naar ons eigen kijken. Als 't jouw ook maar om 't hebben t9 doen is, en je geeft om God noch gebod, dan ben je net als de rest en dan had jij ook oorlog gemaakt als je zoo'n kei zer of minister of bankier of kapitalist was. Klaag nou maar niet als je iets te lijden hebt van den oorlog, misschien hebben we zelf ook wel wat verdiend. HIJ. Hoor nou zoo'n kwezel! Waar hob jij dat preeken geleerd. ZIJ. Neen, man, dat is geen pree ken; maar als ik je hier zoo dikwijls met jo kameraden hoor praten over loon- eischen, over staking, over kapitalisme en klassenstrijd; als ik je met den dag ontevredener zie worden, hoo hooger je loon en hoe korter je werkdag wordt; dan zeg ik niks, maar ik denk er het mijne van. HIJ. Nou, wat dan? ZIJ. Dat jullie nu juist geen vre- des-aposlelen zijn en dat als deze oorlog er niet was, jullie wel voor een anderen zouden zorgen. HIJ. Hoor nou an! 't Is net of je t tegen je schoonmoeder hebt! Echte vrouwenpraat: van den hai op den tak springen; neen: antwoord geven met je vroomighcid. Laat 't waar zijn dat de menschen zelf de schuld waren van den oorlog, maar waar blijf je nu met je Voorzienigheid, die voor alles zorgt, en met Zijn Rechtvaardigheid, die beloont en straft? Als de Voorzienigheid voor alles zorgt, waarom dan niet voor dio ar me Belgen, dio hun velden vertrapt, hun huizen verbrand zagen cn zelf hier on derdak en eten moesten bedelen? Waar om zorgt Hij dan niet voor die vreed zame huisvaders, dio gedwongen worden zich als soldaten te laten doodschieten. Waarom zorgt Hij niet voor z'n pastoors die hij honderden sneuvelden? voor z'n eigen kerken, die maar overal worden platgeschoten? Als God rechtvaardig is, waarom straft Hij dan niet de schuldigen alleen; waarom moe ton zoovele ouschuldigen er onder lijden? Geef nu antwoord, of an ders heb ik gelijk, dat er geen God is! ZIJ. Jij gelijk hebben dat er geen God bestaat, omdat er oorlog is geweest! Goeie man, wat ben jo laat met je wijs heid! Je hebt al zooveel oorlogen be leefd: in den Balkan en die van Rusland met Japan, de Boerenoorlog, Spanje en Amerika indertijd; waarom is do oorlog nu pas het bewijs, dat er geen God is? Wat zijn de menschen vroeger altijd dom geweest toen Ka in Abel doodsloeg, worrl er al onschuldig bloed vergoten en dat was de laatste keer niet; en toch hebben alle volken altijd aan oen God geloofd al was 't op een rare manier; maar jullie weten 't beter dan 't heel menschdom bij mekaar. Neen, vadertje, 't zeg het nog eens: Jij hebt je eigen niet gemaakt evenmin als dio boom daar en evoninin als de zon, maan en sterren. D'r is een Schepper, dio alles gemaakt heeft; dat blijft waar of er oorlog is of niet. 't Is waar, er is veel kwaad op de we reld en God laat het begaan tot de maat vol is. Ik zit hier avond aan avond jou mor ren en mopperen aan te hooren, dan zwijg ik maar, net zoo lang tot het me to bar wordt en ik jo flink de waarheid zeg. Als de boer door zijn boomgaard loopt, dan ziet hij een hoop stekelige pruimen aan zijn boom hangen, maar hij gaat ze d'r niet dadelijk afslaan, want dan zou ie den gehcelen boom bederven; neen hij wacht tot alles rijp is en als de pluktijd komt, zal hij wel de goeie van de kwaaie scheiden. HIJ. Nu ja, maar de oorlog is geen pruimeboom en we zien toch hoe de ou schuldigen om do schuldigen moeten lij den. ZIJ. Jo hebt gelijk: dikwijls moeten de goeien om de kwaaien lijden, dat on dervind ik icderen dag; want als die z.g. vrienden je hoofd en je hart niet bedorven hadden met hun nare ontevre denheid dan was er in ons huis nog vre de en geluk net als in 't begin van ons trouwen; maar nu: ik en de kinderen lij den er onder. Waarom O. L. H. dat toelaat weet ik niet, maar ik zal voor jo hidden, man, cn tegen God niet morren. En dan, hoe dikwijls zien we niet, dat God het kwaad heeft toegelaten om het goede, dat er uit voortkomt. Denk maar eens aan je eigen broer. Wat was dat geen raar heer, toen ie zooveel geld ver diende met z'n slijterij, maar de groot ste helft door z'n keelgat joeg; en nu z'n heele boel is afgebrand en hij moet werr ken voor z'n brood, nu erkent hij zelf dat de armoe hem tot andere gedachten heeft gebracht. Eoevclen worden niet door rampen en lijden verbeterd! En och, als hij iedereen alles van een leien dakje ging, wat zou je weiuig flinke menschen zien, hoeveel luilakken, dronkaards en goddeloczen zouden er nog bijkomen! Do nood leert werken, de nood leert zich beheerschen. de nood leert bidden. De zonde van den cgu maakt den an der des te deugdzamer. Als er geen zondo was, zou Gods Recht vaardigheid en Barmhartigheid nooit ge- kond worden. Als er geen zonde was, hadden, we min der achting voor de deugd. Als er geen verleiding was, zou er ook geen standvastigheid zijn. Als er geen beulen waren, zouden er geen martelaars zijn. Als het ons geen moeite en lijden kostte om braaf te blijven, zouden we don he mel niet kunnen verdienen. 't Is waar, soms groeien den goddeloo- zen de rozen op de schoenen; maar die rozen bloeien niet altijd en eens, in de eeuwigheid, zullen we duidelijk zien hoe de weegschalen van Gods rechtvaardig heid weer precies gelijk komen te staan. Ik maak me dan ook niks ongerust of do Goddelijke Voorzienigheid zal met het toelaten van dezen oorlog goede en wijze bedoelingen hebben, en wat ons nu ongelijk toeschijnt, zal ons eenmaal glad en effen blijken. Je had gisteren de preek van den Pas toor moeten hooren over het onkruid tue- schen de tarwe, dan had je HIJ. Wel allemachtig! heb jo daar je wijsheid vandaan, leelijke kerkuil! papegaai van den Pastoorl Z;e je wel, zelf denken kan je niet en mag je niet van je geloof. Jullie gedachten liggen vast aan den ketting van het Evangelie! ZIJ. Ik heb tenminste een fatsoen lijk Evangelie, dat van God komt. Noem het een ketting; maar dan een velig- heidsketting. Maar jou Evangelie is „De Dageraad": daaraan lig jij vast met een hondenkelting en dan moet jij blaffen, cn bijten, en napraten wat ze je in de vereeniging hebben voorgedacht Is dat soms vrije gedachte? HIJ. Afijn, vrouwen moeten allijd het laatste woord hebben; ik ga naar bed en jij kan d'r in met je geloof! ZIJ. En jij zit er in met je VTije ge dachte. IJ. J. VAN SANTÉ, Pr. VOOR EEN EERST-eOMfêUNiCANTJE. In jo zieltje meisje, klein cn rein, daar is een schat gekomen, - - schoener dan in droomen wel schatten zijn. In je hartje, meisje lief cn stil, daar is een vreugd geboren, V blonder dan het koren wen 't rijpen wil. In je hartje, meisje klein en rein, daar was Jezus verborgen, r schooner dan bij morgen de zon kan zijn. In je zieltje, meisje lief en stil, daar gaat de Liefde bloeien, Jezus met jo groeien tot éénen Wil. r.. J. O. NACHTEGAAL-LIEDEREN. Een dichter wandelde langs het pad Waar een nachtegaal cp een doren zat In 't avondlichten; Die zong zoo verrukkelijk onbewust En wiegde 't zwijgen in droomende rust. De dichter dichtte. En dichtende sloop hij naderbij, Beluisterend des zangers melodij In 't avondgloren En de vogel zweeg v/aar hij zingend zat, En was weg; en de dichter ging voort, [maar hij had Zijn rijm verloren. Wg zouden kunnen zeggen, dat er ge durende deze Mei- cn Junimaand wel niet veel dichtende dichters in den avond langs 't kreupelhout zullen zijn gewandeld, om den nachtegaal te hooren. En we zouden er aan toe kunnen voegen, dat wel niet veel nachtegalen door nieuwsgierige dich ters in hun zang zijn gestoord omdat zij tóch nic-t zongen. Maar met ccn klacht over onzen niet erg milden zemer wordt de heugenis aan .schooner Junimaanden niet teniet gedaan. En ik wil niet veronderstellen, dat nach- tegaalsliedercn uitsluitend geïnspireerd werden door een idoliseerende verbeelding, die haar motieven niet aan de werkelijk heid ontleende. Bovenstaande strophen zijn uit den mooic-n bundel „Eerste Ver zen" van Felix Bulten. Af cn toe hoop ik nog wel eens aanleiding te vinden om op dezen bundel terug te komen. Guido Gezelle, de zinnende droomer, die allijd do natuur met een dichterlijk oor beluisterde, wanneer hij brevierend over de wcgafmks&cs en tusschen 't hout wan delde, heeft zeker de realiteit tot uit gangspunt genomen, toen hij zijn mooio strophen aan den nachtegaal wijdde. Waar zit toch die onzichtbare zanger? vraagt hij. Door zijn wonderschoon ge zang overtreft hij alle vogels. Ik zie hem niet, maar ik hoor hem weven aan zijn prachtig lied. Dat weven van hot lied is het uitgangs punt voor een aardige vergelijking. Even als do nachtengaal in den vroegen mor gen zijn lied weeft, zoo zit do wever voor dag cn dauw aan 't gonzend weefgetouw, dat klappert en dreunt terwijl de spoelen langzaam heen en weer gaan. De nachte gaal zit op zijn weefstoel van groene bla deren en weeft er het goudweefsel van zijn gezang. Wio is hij? Een mensch? Een dier? Is hij een wierookvat vol zoete geuren, door Engelen gezwaaid? Is hij een wekkerspei, een speeldoos? Hij is een vuurvonk uit hooger oorden. Hoort, zegt de dichter, en geeft dan een poëtisch fijne beschrijving van den nach- tegalenslag. Maar tenslotte voelt hij, dat hij, hoezeer op leeftijd cn dichter van den bloede, bij de nachtegaal ten achterblijft. „Gij rooft mij de dichterkroonel" roept hij uit. Is er wel ooit een mensch geweest, vraagt hij dan, die goed in do schoonheid van uw lied is doorgedrongen en die u in uw rechte waarde heeft geschat, die den rijkdom besefte van uw heerlijk gezang, 0 koning nachtegaal? En nu laten we de mooie strophen van Gezelle volgen: DE NACHTEGALE. Waar zit die heldere zanger, dien ik hooren kan en zelden zien, in 't loof geborgen, dees blijden Meidagmorgen? Hij klinkt alom de vogels dood, bij zijnder kelen wondergroot, en felle slagen, in bosschen cn in hagen. Waar zit hij? Neen, 'k en vind hem niet, maar 'k hoore, 'k hoore, 'k hoore een lied hem lustig weven: het kettert in de dreven. Zoo zij en zingt er menig man, vroeg morgens op 't getouwe, om, van goên drom, te maken langlijdend lij waad laken. De wever zingt, zijn' webbe deunt; de la klabakt, 't getouwe dreunt; en lijzig varen dc spoelen heen, in 't garen. Zoo zit er, in den zomer zoel, een, werpende op den weverstoel van groene blaren, zijn duizendwervig garen. Wat is bij: mcnsche of dier of wat? Vol zoetheid, is 't een wierookvat, daar Engelenhanden, onzichtbaar, reuke in branden ONS HOEKJE OVER OPVOEDING. J ALOEf.CC i i h E1L- O foei! wat 'n ellende in 't menschelijt leven! Wie jaloersch is, gevoelt zich nooit prettig gestemd, is steeds in onrust, legt alles ten kwade uit, loopt met booze plan nen, kan geen goed in den evenmensch zien Het geheele gezicht gaat er naar staan: geen rust, geen vrede, geen mede-lijden! Is er wel een ondeugd in het ondermaansche, waaraan zóóveel slacht offers lijden, waaraan zóóveel levensgeluk ten gronde gaat V/aar wordt jaloerschheid het gemak kclijkst gekweekt? In 't ouderlijk huis bij jonge kinderen! Verslik onmiddellijk elke uiting van jalouzie bij uw kinderenen wees zelf ook nooit jaloersch! Leer uw kinderen te vreden bet leven nemen, zooals het luin dagelijks door O. L. Heer wordt gebo den en wees zelf ook tevreden! Leer uw kinderen niet het geluk benij den van anderen, maar dankbaar te zijn met wat do Heraelsche Vader hun aan geluk toebedeelt.en benijd zelf ook niet nóch uw compagnon, noch uw buurman, noch uw concurrent, noch uw vriend Leer de kinderen hun best te doen met de hun door God gegeven talenten en te gebruiken de hun geboden gelegenheden zonder steeds met een loenschen blik gade te slaan of de zon niet wat veel in buur- mans water schijnt!doe zelf uw best' zoo hard mogelijk, zonder tegcli.il--"tijd uzelf scheel te kijken on 't g^r1- en ander! Jaloerschheid is dc onredelijkste en kinderachtigste ondeugd. Alleen menschen zonder de noodige hoeveelheid gezond vorstand en met een verschrikkelijken kindcrachtigen aanleg zijn in staat to benijden. Deze ondeugd komt niet voor bij degelijke, christelijke menschen; ouders met ware, royale opvattingen eener chris telijke levensbeschouwing zullen èn om hun eigen levensgedrag èn om de opvoedkun dige lijn, waarin de levens hunner kin deren dagelijks met zorg gericht worden, gewoonlijk deze vrede- cn gelukmoordende ondeugd buiten de deur weten te houden. Maar niet de ouders, die hun kinde ren voortdurend wijzen op andermans geluk, die hebben alles, wat zij wen- schen, wij hebben nooit iels! di e kunne uitgaan en pret maken, w ij kunnen tin/ 1 blijven cn werken; die hebben altijd f <*- luk in hun ondernemingen; ons slaat a 11 ij d al 1 e s tegen, enz., enz., enz Wat ?n ongelukkige op\ ceders, wat 'n ongelukkigo kinderen! Ilun leven wordt vergald door dat eeuwig zuur gezanik van degenen, die hen moesten loeren „leven". cn later hebben zulke kinderen een ellen dig leven, omdat zij dan 00 d^-rclfdo wijze zelf gaan zeuren Wat onredelijk! Wordt can c: nu beter van, ah hij Piet benijdt om zijn geluk (dikwijls nog maar schijn-gcluk of niet half zoo groot als Jan in zijn v-whitto verbeelding zich voorstelt!) Is het christe lijk mijzelf half ziek te maken omdat O. L. Heer iemand 'n gelukje bezorgt. Als wij ons best doen, hebben wij allen wel eens 'n meevallertje en daarenboven: 0113 levensgeluk en onze hartevrede hangt er niet van af hoevqel wij bezitten, maar of wij tevreden zijn met wat wij bezitten Hoe kunnen nu ouders hun kinderen tot levens-volle en -rijke menschen op voeden als zijzelf van die beklagenswaar dige levenspeuteraars zijn, die altijd maar zitten te passen en te meten aan het ge luk van een ander en maar steeds den ken, dat er voor hen niet gedekt is aan den grooten disch van levensgeluk, Er is daar voor iedereen plaats. Maar weet u hoe het gaat?Juist zooals bij een of andere drukke gelegenheid, er is optocht: ik ben niet met mijn plaats tevreden, hoo goed ik daar ook zien kan: ginder is een beter plaats; ik er heen! Juist voor mijn neus gaat cr een ander staan! Weer een andere plaats gezocht: telkens hetzelfde liedje; ik ga maar naar mijn oude plaats terug .mis! bezet!Zoo loopen veelj menschen (ik beklaag hun kinderen niet het minst) altijd te zoeken naar een bctef plaatsje aan den levensdisch van geluk en vredeen zij raken hoo langer hoo slechter geplaatst! Waren zij maar meer christelijk: do plaats, die wij innemen is voor ons do beste gelegenheid om gelukkig to worden en deze plaats moeten wij trachten te ver beteren. Of echter een ander een bc tere plaats inneemt, zal ons niet kunnen hel pen Den volgenden keer hierover nog een paar praktische voorbeelden. G. P. J. v. d. BURG, Hageveld, Voorhout. Pr. Wat is hij? 't Is een wekkerspei, vol banden fijn, vol snaren fel; vol wakkere monden van sprekend goud, gebonden. Hij is.daar ik niet niet aan en kan, een' sparke viers, een' boodschap vaaj veel hooger' daken als waarder menschen waken. HorkU Langzaam, luide en lief getaald hoe diep hij lust en leven haalt, als uit de gronden van duizend orgolmonden! Nu piept hij fijn, nu roept hij luid'; eu 't zijpzapt bem ter kelen uit, lijk waterbellen, die van de daken rellen. f Geteld, nu tokt zijn taalgetik, 1 als waro 't op een marbelstifc, dat perelkTansen van 't snoer gevallen, dansen O

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 9