40 @lü§ (3{(
(0 OM TE LACHEN.
0 @3 0 [5](j
etond haar uitstekend. Haar blanke en
buigzame hals droeg een klein hoofd met
zwarte haren en een paar heldere kijkers.
Haar gelaat, rooskleurig als een rijpe
perzik, had een uitdrukking van open
hartigheid en vroolijkheid.
Clemens was nog bezig dez-e versche
bloem te bewonderen, toen men in hot
voorhuis hot geluid van een zwaron en
haastigen stap vernam.
Daar is vader, zeide het meisje, naar
de half geopende deur gaande.
Op den drempel verscheen reeds de
burgemeester, blootshoofds, in een bruin
lakensch pak, buiten adem, een flink ge
bouwd man. Terstond viel de gelijkenis
tusschen vader en dochter op: hetzelfde
open, besliste en vriendelijke gelaat, de
zelfde bruine, heldere en eerlijke oogen,
hetzelfde hoog voorhoofd, omlokt met dik
ke, zwarte haren.
Wat is hier te doen. Til? vroeg hij.
En toen hij vervolgens de veldwach
ters zag, riep hij uit:
Hé, gij hier, brigadier Breskens, wat
hebt gij voor nieuws?
Met uw welnemen, mijnheer de bur
gemeester, antwoordde Breskens, terwijl
hij aansloeg, ik en mijn makker hebben
tweo particulieren geknipt, die te Bosch-
wijk de rust verstoorden; hun houding
en hun plannen kwamen ons verdacht
voor en wij hebben ze hier bij u gebracht
om hen in verhoor te nemen. Men zegt,
dat het spionnen zijn.
Edmond en Clemens waren bij de
komst van den burgemeester opgestaan.
Deze wierp een blik op hen en haalde de
schouders op:
Zij zijn wel wat jong om dat vak uit
te oefenen, mompelde hij; zijt gij wel ze-
zeker, dat gij u niet vergist, brigadier?
Drommels, hernam Breskens, hun
uiterlijk is niet in hun voordeel. En dan,
mijnheer de burgemeester, de lieden, die
hen aangebracht hebben, zijn ons hier
heen gevolgd; zij kunnen getuigen, het
geen zij gezien en gehoord hebben.
Clemens maakte een beweging, dat hij
protesteerde, en wilde spreken, maar do
burgemeester sloot hem den mond.
Aanstonds Een weinig geduld
Goeden dag, heeren, riep hij; dat zij,
die getuige zijn geweest van de feiten,
welke aan de beide te Boschwijk gearres
teerde jongelingen ten laste worden ge
legd, bij mij komen. Ik moet hen onder
vragen.
Dit voorstel vond weinig bijval. Van
nature is een boer er niet happig op om
voor de rechtbank als getuige op te tre
den. Er ontstond dan ook onder het volk
een beweging om zich terug te trekken.
Zichtbaar zocht ieder weg te kruipen en
zijn buurman naar voren te schuiven. Men
stiet elkander met den elleboog aan en
fluisterde onverstaanbare geluiden.
Ga jij, Dekkers, gij hebt bet eerst
gesproken.
Om den drommel niet, dat heeft de
schoolmeester gedaan. Hij weet er meer
van dan ik.
Nou, komt er iets, riep de burge
meester ongeduldig, ik ben het wachten
moe.
Eindelijk gingen drie van de boeren
brommend de stoep op. De burgemeester
nam hen mee naar de keuken. Daar on
dervroeg hij hen op een meer ernstigen
toon:
Herkent gij deze tweo personen?
Heel goed, mijnheer de burgemeester
Best, dan zal ik uw getuigenis koo-
ren. Begin gij maar eens, kameraad, zeide
hij tot dengene, dien men als Dekkers had
aangespreken. Wat weet gij?
Deze verfrommelde verlegen zijn pet en
stotterde:
Ik, ik weet niets, maar ze zeggen al
lemaal, dat het spionnen zijn.
Allemaal, dat is zoo vaag. Weet ge
niets nauwkeurigers
Neen, ik herhaal, wat ik heb hoo-
ren zeggen.
Een andei, hernam de burgemeester
Gij daar, wat hebt gij te vertellen?
Ik, ik heb ze gezien te Boschwijk
toen zij bezig waren een plattegrond van
van Hengstdal te teekenen.
En waar is die plattegrond?
Hier zei Clemens met een ziertje van
ironie.
Hij haalde zijn album voor den dag en
toonde het geopend aan bet hoofd der ge
meente.
De burgemeester onderzocht de aange
wezen bladzijde, bladerde nieuwsgierig in
het album en legde het vervolgens op de
tafel
Dat is de teekening van de kapel.Zij
is zelfs zeer goed uitgevoerd, maar heeft
niets gemeen met het opmaken van een
plattpcrrond. Nog eens, die menschen zien
er niet naar uit, dat zij zooiets in het
schild zouden voeren.
De dorde getuige stond toen op. Hij was
gekleed in een langen jas, droeg een bril
en sprak op den stelligen toon van een
schoolmeester.
T'uid het mij niet ten kwade, mijn
heer de burgemeester, begon hij met scher
00 en zingende stem, maar het blijft toch
vast staan, dat deze menschen door hun
manier van doen 't volg geërgerd hebben-
Wat wij betreft, ik weet zeker, dat men hen
te Naarden gezien heeft in het gezelschap
van een vreemdeling, die de forten photo-
grafeerde. Het gelukte hun zich uit de
voeten te maken, terwijl hun medeplich
tige ingerekend werd.
Dat is niet waar, viel de vurige Cle-
Jiens in; wij hebben nooit een voet in
Naarden gezet. Die man liegt of het ge
drukt is.
Vriend, merkte de burgemeester op,
het is niet de weg om zich vrij te pleiten
als men een getuige beleedigt. Maar gij,
jonge man, ging hij voort, zich tot Ed
mond wendend, gij lijkt mij kalmer en
bezadigder toe, verklaar u nader.
Mijn broeder heeft ongelijk gehad in
den vorm, hernam hij, maar hij heeft ge
lijk wat de zaak betreft. Zooals gij bet
zelf reeds hebt opgemerkt, mijnheer de
burgemeester, hebben al deze beschuldi
gingen geen grond, Wij zijn geen vreem
delingen, wij zijn geboren in Gelderland
en wonen te Oosterbeek, waar iedereen
ons kent. Mijn broeder heeft de hoogste
klas van het gymnasium afgemaakt en ik
zelf heb cr mijn studies voltooid. Wij pro-
fiteeren van onze vacantie om tochtjes
door het Sticht te maken. Sedert wan
neer is het niet meer geoorloofd als toe
risten to reizen en schetsen van het land
schap te maken?
Dat noem ik spijkers met koppen
slaan en spreken zooals het hoort. Hebt
gij een of ander bewijs bij u cm uw iden
titeit vast to stellen?
Wel zeker, zeide Edmond, ik heb
mijn diploma van het eind-examen aan
het gymnasium bij mij gestoken.
Tegelijk haalde hij het diploma uit zijn
zak en bood het zijn ondervrager aan.
De burgemeester ontvouwde haastig 't
stuk, doorliep het en riep reeds bij de
eorste regel verwonderd uit:
Veldhoven? Zijt gij misschien kin
deren van Judocus Veldhoven?
Ja, mijnheer, vader is gestorven,
toen wij nog klein waren en wij zijn op
gevoed bij onze tante Godelieva Veldhoven,
die wij onlangs verloren hebben.
Ten minste hebt gij, zoo zuchtte de
burgemeester, het geluk gehad ze lang te
behouden.
Vervolgens hernam hij op een meer
hartelijken toon:
Wel, beste jongens, zonder dat gij
het wist, zijt gij bij kennissen aangeland
Ik ben Jan Valherg, sigarenfabrikant en
zoon van uw andere tante Cornelia Veld
hoven; wij zijn dus volle neven.
Hij hield op cm de veldwachters weg
te sturen en de boeren, die zich reeds uit
de voeten wilden maken, toe te voegen:
Gij ziet nu, vriendjes, dat mon niet
te veel op den schijn moet vertrouwen en
niet te gauw aan de vertelseltjes van
spionnen moet gelooven. G:j kunt gaan en
al die menschen voor mijn huis gerust
meenemen, Ik groet u.
De veldwachters en de getuigen gingen
heen en murmelden eenige verontschuldi
gingen.
En nu zijn wij onder ons, ging mijn
heer Valberg voort en gaf de hand aan de-
twee broeders, van harte welkom.
Dit is mijn dochter Til; ik kan u niet
aan haar moeder voorstellen, want wij
hebben haar vcor drie jaren verloren, ge
lijk gij uw vader en uw tante Godelieve
verloren hobt. Het is een gemeenschappe
lijke droefheid, die ons nog nauwer ver
binden zal.
Til was met gefronste wenkbrauwen
en angstig gelaat hij hot verhoor tegen
woordig geweest. Nu het onweer afgedre
ven was, drukte haar bewegelijk gelaat
oprechte vreugde uit. Zij drukte hartelijk
de hand van de beide neven, die uit den
hemel kwamen vallen. Inlusschen liet
mijnheer Valberg de valiesjes van de rei
zigers door de meid naar boven brengen
Ik hoop, zeide hij joviaal, dat gij de
gastvrijheid van uw eenige bloedverwan
ten niet versmaden, zult. Doet, alsof gij
hier thuis zijt. Willen wij eerst even rond
loopen om mijn goedje te zien?
Maar Til was er beter achter en zei:
Vader, waar denkt gij aan? Onze
neven zijn natuurlijk moe en uitgehon
gerd. Wij moeten ze eerst eens naar hun
kamer brengen en dan voor den inwendi-
gen mensch zorgen.
Gij hebt gelijk, hernam de vader
lachend. Help Geertje om het eten klaar
to maken, dan zal ik do jongelui naar bo
ven brengen.
De beide broeders kregen een heldere
en vriendelijke kamer met twee bedden.
Alles was kraakzindelijk.
Nadat zij zich wat verfrischt en opge
knapt hadden, zeide Clemens:
Wat zegt gij er van, Edmond? Nu
hebt gij, wat gij verlangt; gij hebt uw
familie eindelijk gevonden. Dat is een
meevallertje; zulk een wonderbare oplos
sing hadt gij niert verwacht.
Dat had ik ook niet, hernam Ed
mond, alles is goed afgeloopen; eind goed;
alles goed.
Het geopende venster gaf uitzicht op de
tuinen en het weiland, waarachter zich
de door de laatste stralen der ondergaan
de zon beschenen heuvelen verhieven.
Het is een prachtig gezicht, hernam
Edmond.
Wat bedoelt ee? zei Clemens lachend,
het landschap of Til?
Ga heen, zeide Edmond. Dat is toch
niets voor jou.
Op dit oogenblik stak Til haar hoofdje
door de deur en zeide deftig:
Waarde neven, als gij klaar zijt, de
disch is bereid.
Voornaam.
Ambtenaar (tot een dame, die een spaar
bankboekje verlangt op den naam Burck):
„Wordt die naam met k of met c en k ge
schreven?"
Dame: „Met een enkele k ié voldoende,
't is maar voor mijn dienstmeisje.
Dagelijksche bezigheid.
„Toen u haar zag, was zij toen aan
haar gewone, dagelijksche bezigheden?"1
vroeg de rechter.
„Jawel", antwoordde de getuige, „zo
stond met haar buurvrouw te praten."
Op de vogelmarkt.
Peer en Sus komen elkaar tegen.
„Peer, wat komt gij hier zoeken?"
„Ik wou oen kraai koopen."
„Wat kunt gij nu met een kraai doen?"
„Niks. Mijn vrouw zegt, dat zoo'n beest
wel honderd jaar wordt, en dat wil ik
zien."
Dames-sigaretten.
„Ik wou graag een doosje sigaretten
voor mijn nichtje," sprak de jonge dame.
..Virginia?" vroeg de sigarenhandelaar.
„Neen," antwoordde de ionge dame.
„Ze zijn voor Lucie."
De gewenschte schaatsen.
„Ik zou graag een paar schaatsen wil
len hebben voor een hmeen jonge
dame," zei de jongeman.
„Asjeblieft, mijnheer," antwoordde de
handelaar. „Dit is precies de schaats, die
u dan hebben moet. Die gaat gegaran
deerd iedere vijf minuten los."
De tegenvaller.
„Wat kijk je leelijk! Wat is er aan de
hand?"
„Wat er aan de hand is? De heele week
hoeft mijn man me al beloofd om met den
kleinen jongen on mij naar de matinee
in de bioscoop te gaan; en net nu het
vandaag zal gebeuren is do staking in
eens over en moet hij vanmiddag aan het
werk."
Aangename verrassing.
Weduwnaar (tot zijn dochtertje): „Kom
een bier, Dora; ik moet je eens wat nieuws
vertellen. Onze huishoudster, Anna hm
die gaat trouwen."
„0 pa, wat leuk! Wat 'n geluk, dat we
dien draak kwijt raken! En met wie
trouwt dat schepsel eigenlijk?"
„Met mij."
Verkeerd uitgedrukt.
„Jongen, als je vader weer varkens
slacht, moet hij je niet vergeten."
Gewetensknaging.
„Gisteren weigerde ik een vrouw een
kleine som gelds en ik hob er vannacht
niet van kunnen slapen, altijd hoorde ik
haar stem."
„Dat bewijst je goede hart."
„Dat-niet bepaald, want die vrouw was
mijn vrouw.".
Uit de school.
Onderwijzer, die in de les van de plant
kunde wijd en breed over de paddestoelen
gesproken heeft, welko in de vochtige stre
ken vaak voorkomen, vroeg aan een onop-
lettenden jongen: „Jan Speelziek, wat ziet
men veel in een vochtig klimaat?"
Jan: „Paraplu's, meester."
Geruststelling.
Gastheer (eenigszins zenuwachtig on
der het bezoek van een vriend met een
houten been, met het oog op zijn ingeleg-
den vloer). „Zou het niet gemakkelijker
voor u zijn, kolonel, als u hier bij den
haard op het vloerkleed kwam zitten?"
Do kolonel: „Och, maak je niet onge
rust, oude jongen. Je hoeft niet bang te
zijn, dat ik uitglijd. Er zit van onderen
spijker inl"
Wederzijds.
Dienstbode bij den buurman: „Compli
ment van mijnheer hiernaast, en hij laat
vragen of ge uw hond niet zoudt willen
doodschieten. Hij kan door zijn janken en
blaffen 's nachts niet slapen."
Do buurman: „Compliment aan uw
mijnheer, en verzoek hem of hij zijn
dochter niet zou willen doodslaan, of an
ders haar piano verbranden."
Stoelen, geen staües.
Boer Klungels kwam met z'n Trees naar
het groot theater in de stad. Hij vroeg
aan het loket „twee stoelen".
„Stalles?" vroeg de kaartjesgever.
„Zeg eens," zei Klungel, „waarvoor
ziede mij aan? Al kom ik van 't dorp,
Proeve van rekenkunde.
Mama: „Geloof me, Mine-liefl gij kunt
niet licht eon betere partij doen; mijnheer
Mops is schatrijk
Mina: „Maar lieve mal Hij is veertig
jaar en ik ben twintig!"
Mama: „Welnu, wat maakt dat uit?"
Mina (nadenkend): „Neen, ik neem
geen man, die eens zoo oud is als ik!
Wanneer ik zestig jaar ben, zou hij hon
derd twintig wezen, mercil"
Goede oplossingen worden ingewacht voor Donderdag a.s. te 12 uia* voorm.
Onder de goede oplossers zal worden verloot een H. Hartbeeld. Slechte één kan
den prijs winnen maar dn kansen zijn voor allen gelijk, dus men beproeve bett
STAKING SGROHD.
Jongens, moeten we niet eens een klein, jubileumsta-
l.iukje houden, omdat we in drie maanden niet gestaakt
i.r'djen?
„Ik vind het goed, en stek dan voor, dat we moteen
else hen, dat de werkuren tot drie kwartier worden ver
kort."
MIDDERNACHTELIJKE SCHERTS.
Kan je alles spelen T
„Ja, mijnheer."
<- Speel dan eens fluit l
AD REM.
Klant: Kan u me niks anders laten zien?
Verkoopster: „Ja zeker, mevrouw, ook nog twee onbe
taalde rekeningen.
HET EES TE MERK.
Dus dat is werkelijk goeie tabak.
„Mijnheer, ik zeg u, het is de beste Portorico, die
ik heb; alleen een beetje voorzichtig trekken, dat je
er niet te veel rook van in je mond krijgt."