0 Derde Blad. ii UIT RIJNLAND 1 Zaterdag 9 luni 1923 KALENDER DER WEEK __r r a .B. Als niet anders wordt aangegeven [t in deze week iedere H. Mis Gloria, ;t Credo en heeft gewone Prefatie. I0NDAG 10 Juni. Derde Zondag Pinksteren. Mis: Respice. 2e ed v .d. II. Margarita. 3e tot de Hei- n (A Cunctis) Credo. Prefatie v. d. Al- i. Drieöenheid. Kleur: Groen, lichten wij onze ziel tot God, die de be-: lermer is van wie op Hem hopen. Wij gezondigd, maar do recht- irdige rechter zal niet blijven toornen, wij Hem vragen: „Vergeef ons onze iden." (Introitus: Gebed. Graduale en iluja-vers). Integendeel, 't is juist een otc vreugde voor den Herder der zie- en voor de Engelen des Hemels, als boetvaardigheid doen. (Evangelie en inunio). Luisteren wij in den geest boetvaardigheid naar de vermaning L Apostel Petrus om sterk in het ge- den duivel, onzen tegenstander, jrsland te bieden (Epistel). Vertrouwen op God, die niet verlaat wie Hem zoe- (Offertorium) doch in den korten tijd strijden met ons is met Zijne genade; Zijne genadewerking in ons zal vol- en bevestigen in de eeuwige glorie (istel). IAANDAG 11 Juni. Mis v. d. H. ma bas, Apostel. Mihi autem. Cre- Pref. v. d. Apostelen. Kleur: d. H. Barnabas vergezelde den H. lus op zijn eerste Evangeliereis. On echter scheidde hij zich van den Paulus af en begaf zich naar het id Cyprus, waar hij den marteldood or ven is. INSDAG 12 Juni. M i s v. d. H. O d u 1- 9. Belijder: Os justi. (Zie het Ge- oschappelijke van een Belijder) le eigen. (Zie in het eigen van het dom Haarlem). 2e v. d. H. Joannes a Facundo. (uit. de Mis Os justi; [ebed en Postcommunio uit de Mis: us ut palma) 3e. v. d. H.H. Martela- Basilides enz. Kleur: Wit. H. Odulphus, priester en belijder, eerst pastoor in Oirschot. Begeerig liet Martelaarschap, ging hij naar cht om den heiligen Bisschop Frede- iij te staan in het bekeeringswerk der llige Friezen. Als Belijder is bij ge ren den 12en Juni 864. VENSDAG 13 Juni. Mis v, d. H. jo n i u s v. P a d u a. Os justi. Kleur: H. Antonius v. Padua is do volks- :e, de beroemde volksprediker en ïtige wonderdoener uit de Francis- sche Orde. Patroon van verloren za- DNDERDAG 14 Juni. Mis v. d. H. ■tilius de Groote. Bisschop, Be en Kerklecraar: In medio. Credo. W i t. H. Basïlius is de eerste organisator nsjwst van het gemeenschappelijk ilerleven. Hij bestreed Keizer Valens Constant! nopel om zijne Ariaansche -r,*i Pn bekeerde hem door zijn won- Aan zijne werken dankt hij zijn „de Groote". 'RIJDAG 15 Juni. Mis v. d. H.H. Vi- Modestus en Grescentia, lelaren: Multae tribul atio- 2e gebed A Cunctis. 3e naar keuze v. priester. Kleur: Rood. IATEPDAG 16 Juni. Mis v. d. Al- li. Maagd Maria op Zaterdag: f. (Zie onder de Votiefmissen Uria van Pinksteren tot den rent) ."-2e gebed tot den H. Geest. 3e [r de Kerk. 4e Voor den Paus. Pref.: Maria (invullen: „En U in do ver- fog"). Kleur: Wit. Wetering. A. M. KOK, pr. C 15 OUtWi vink •n 2t ü(gl BEWIJSSTUKKEN. St. Petrus te Rome heeft gezeteld en aar den marteldood is gestorven, is «blijk voor een ieder, die iets gevoelt l>el bewijs der praescriplie. Do ge- 'e christelijke oudheid heeft dat ge- 11,011 aanvaard als feit, en liet daar- fleunen de grootere macht des pausen fa allo anderen. Daar komt in de veer- ■Je eeuw iemand de zaak in twijfel -sen en zonder naar zijn bezwaren '"kleren, beriepen we ons op den titel verjaring. ta waarde te hebben, had do twijfel *?er moeten geopperd worden; wie •olaog in het gerust bezit is geweest i er-nig goed, en in gemoede meent, er •Zonaar van te zijn, terwijl er voor an- eu gelegenheid genoeg is geweest, om feclameeren, mag zeker de verjaring bewijsstuk voor eigendomsreoht aan- fet wel, iemand, die hoegenaamd anders zou kunnen aanvoeren dan 'itel, zou nog in het gelijk worden !'°W en de nederige bezitter blijven van ingevochten eigendommen. Maar ;'i |jZal doen? Hij zal zeeken in zijn °p e papieren, of hij tussclien z'n he la ie rekeningen ook niet een paar kwi- of ics, oen notarieel stuk vindt, tfant, zoo 'J z°ggen, het is voorzeker beter, dat Jiijn "rechten kan bewijzen met andere dan din der rapiaiy»(r. !s lis Zoo dachten de katholieke geschiedkun digen er ook over. Zij wilden er zich niet alleen afmaken met een „to-laatM tot hun aanvallers; daarvoor was de kwestie te belangrijk; van den dood van Petrus te Rome hing immers af de gehoorzaamheid der heele Kerk aan den paus. Zij hebben daarom hun oude papieren doorvorscht, de geschriften der Kerkvaders, de oudste getuigen, welke voor de geschiedenis even veel hewijswaarde hebben, als koopacten voor het eigendomsrecht. En zijn zo geslaagd? Laten wo een oogenblikje luisteren naar een der meest felle bestrijders der katho lieke Kerk. Het is Harnack; bij anders denkenden staat hij in de hoogste yer- eering; bij hen gelden zijn uitspraken als waarheden, die men veilig kan aanne men; van sympathie met de Roomschen behoeft men hem niet te verdenken. Wel nu, Harnack verklaart volmondig, dat de katholieke geschiedkundigen geslaagd zijn In zijn Geschichtc der Altchristl. Chrono logie II, I. blz. 244 zegt hij, dat de mar teldood van Petrus te Rome bestreden is geworden uit tendentieus-protestantsche, daarna uit tenden-tieus-critischo vooroor- deelen, en, na er op gewezen te hebben, dat de dwaling aanleiding werd tot do er kenning van gewichtige, geschiedkundige waarheden, vervolgt hij: „dat dit echter een dwaling was, treedt heden aan den dag voor iederen geschiedvorscher, die z;eh niet blinddoekt. Het heele critische apparaat, waarmee Baur de oude overle vering heeft bestreden, geldt heden met recht voor waardeloos". Nu kunnen we er zeker van zijn, dat Harnack bij deze uitspraak zich niet heeft laten verblinden door stille liefde voor den paus; maar dat hij tot dat oor deel gedwongen werd door de kracht der bewijsstukken, welke tot weerlegging der tegenstanders weiden aangehaald. Voor het aanhalen van enkele getuige nissen, konden we niet beter doen dan weergeven, wat Potters in zijn Verklaring van den Katechismus schrijft Dl. III, hldz. 33. (Wie hiervan nog meer weten wil, lezA De Paus van Pater H. Ermann, S. J. Dl. VI hldz. 125). Hij zegt: „Onder de ge tuigenissen der oudheid komt op de eer ste plaats de eerste brief van Petrus zei ven, die te Rome geschreven werd: „U groet de mede-uitverkoren gemeente, die te Babylon is, en Marcus, mijn zoon'M Petr. V. 12. Met den zinnebeeldigen naam van Babyion wordt, even gelijk in Apoc. XVII 5; XVIII, 2 Rome, om zijn groote verdorvenheid aangeduid. Er kan geen sprake zijn van Babyion aan den Euphraat dat destijds reeds een woestenij, noch van Babyion bij Cairo, in Egypte, dat slechts een dorp was. De meening der andere Protestanten, die met Erasmus aan Baby- Ion bij den Euphraat dachten,vindt weinig aanhangers meer. (Renan, Harnack en andere ongeloovigen verstaan onder Ba bylon de stad Rome). De oudste schrij vers getuigen van Petrus' bisschoppelijk verblijf en marteldood te Rome. Reeds de H. Clemens van Rome spreekt in zijn eersten brief aan de Corinthiers, die zeker vóór het jaar 97 geschreven werd, van den marteldood van Petrus en Paulus te Rome. De H. Ignatius (t 107) schrijft in het begin der tweede eeuw, ge durende zijn reis naar de martelplaats, aan de Romeinen: Ik heb over u niet, ge lijk Petrus en Paulus, te bevelen. Diony- sius van Corinthe verhaalt omtrent 170, dat Petrus en Paulus naar Italië vertrok ken zijn, te Rome gepredikt hebben, cn terzelfder lijd den marteldood stierven. De Romeinsche priester Cajus schrijft omstreeks het jaar 200, dat in zijn tijd de graven van Petrus en Paulus getoond werden. Getuigen uit de derde en latere eeuwen zijn er in grooten getale. Wij wij zen enkel nog op de oude naamlijsten der Pausen, wier Teeks met Petrus een aan vang neemt. Deze naamlijsten zijn, over eenkomstig de oude overlevering, in de 2de eeuw opgesteld door den H. Irenaeus, door Hegesippus, in de 3de ifeuw door Tertuliaan. Deze en andere getuigenissen worden bevestigd door de oude gedenkteekenen, penningen en schilderijen der eerste eeuwen. Vooral de ontdekkingen in de Ro meinsche Catacomben brachten nieuwe bewijzen. Hiermee kunnen we toch tevreden zijn. Men ziet, we hebben niet alleen het bewijs der verjaring, maar authentieke stukken kunnen we overleggen van een verblijf van St. Petrus te Rome. De gehoorzaam heid der katholieken aan den Paus van Rome hangt derhalve niet in de lucht, maar steunt op het bewezen feit, dat de Paus van Rome de wettige opvolger is van den H. Petrus, die onder de Apostelen den eersten rang bekleedde. J. J. VAN SANTÉ, Pr. VOOR EEN KINDJE OP EEN STERRENAVOND. Kindje, over de daken zie je sterren waken dat zijn zooveel oogen over jou Dat zijn Gods lieve engelen, rank als leliestengelen, in aandacht nu gebogen over jouw oogen. Want kind, in je zieltje ach kindje, daar hield je hun Jezus verborgen op dien wonderen morgen, Toen je zieltje zoo diep-stoad en ieder je lief-vond, omdat je, mijn kindje, was Jezus' vrindje. Nu zijn daar de sterren Zoo stil en zoo wit, vai\ verre bewakend aandachtig Gods Liefde waarachtig. i - .1.— - X .CL LIEDEREN OP DEN NACHTEGAAL. Groengemeide boomen, boven mij, daarin den Heere loven duizend vogelen, klinkend klaar, op hun' dappere tongensnaarl Wel, wat zijt gij zoet van hooren, zoet om zien, gij vogelchooren, die daar wipt cn, onvervaard, woont in 't blijde boomgevaartt Zoo zingt Guido Gezelle een paar loven de strophen op het geheele vogelenheir, dat in de rijkbebladerde takken der boo men op en neer hipt en niet moede wordt de blijde vreugde van het vogelhartje uit te zingen. Ons, menschen, is het, of die orgelende keeltjes niet anders doen, dan onvermoeid aldoor den Schepper te prijzen. Zoet is het voor den mensch, om dat vroolijke. soms uitbundige, gekwinkeleer te hooren; en een lust der oogen is het, dat veelkleurig gevederd vollcjo heen en weer te zien wippen van tak tot tak, om dan weer een oogenblik stil te zitten en lustig te zingen. Maar wie men zelden ziet, dat is de koning der zangers, dat is de nachtegaal, het kleine, grauwe vogeltje, dat zich zoo gaarne in het struikgewas verbergt en zoo zeldzaam schoon zingt en jubileert. Juist bmdat het diertje zich zoo ver borgen houdt voor het oog der menschen, heeft de volksphantasie er allerlei legen den aan verbonden. Zoo vertelt men in Pommeren en Oost- Pruisen, dat er in overouden tijd een her derinnetje was, zoo hupsch en levens lustig, dat zij 's morgens vóór dag en dauw reeds zong, waardoor zij de men schen wakker maakte. Een luie boeren knecht werd hierover zóó vertoornd, dat hij ze verwenschte: „Word een vogel", bromde hij, „en waak, wanneer alles slaapt." En zoo veranderde de herderin in een nachtegaal, maar als vogel bleef ze zingen. Een ander van do vele verhalen luidt: „Ten tijde van het Concilie van Constanz zong in do bosschen een nachtegaal aller- heer ijkst. Allen stroomden naar het'bosch om te luisteren. Toen de nachtegaal een oogenblik zweeg, vroeg men, wie hij toch was. En hij antwoordde, dat hij de ziel was van een vervloekte. Allen, die dit ge hoord hadden, worden ziek en stierven. Hier is de lieflijke poëtische Philomela een ongeluksvogel; maar dat is toch wel een uit zondering op de ve e nachtegaal vertelseltjes. Aardiger is het getuigenis van een folklorist, dio verzekert, dat in de Middel eeuwen in sommige streken de stervenden aan de Moeder Gods verzochten hun een nachtegaal te zenden, om hun het ster- venslied voor te zingen. Hoe dit alles zij, de nachtegaal heeft steeds een geweldigen invloed uitgeoefend op het gemoed der menschen, niet het minst van dezulken, die bij een avondwan deling, paarsgewijze reden meenen te helsben, zich te mogen verlustigen in de zoete beslommeringen van een gepro- jecteerden echtelijken staat. En verder hebben de dichters zich aangetrokken ge voeld door het wonderbaar welluidend, ietwat weemoedig gezang. Maar niet alleen verliefden en dichters, ook de „gewone" menschen kunnen „het zingend vedertje en gewiekt geluid" waardeeren. Mij heugt, hoe ik ab jongmensch uit een vogelarme streek tot mijn groote ver heugenis werd overgepoot in een bosch- rijke, en hoe ik op een zachten Mei-avond daar voor 't eerst" diep ontroer! werd door 't gezang van een nachtegaal in het berkenkreupelhout vlak bij mijn woning. En verder herinner ik mij, hoe ik mid den in een Geldersch boscli in den nacht eens vier nachtegalen om me heen hoorde slaan, die een beurtzang hielden, schitte rend mooi. Het was een voortdurend vra gen en antwoorden, een parelende weelde van lange fluittonen, en trillers een won derbaar concert. Trouwens het mooist is altijd, wanneer twee of meer nachtegalen in eikaars nabijheid zitten le slaan; dan valt het herhaaldelijk afgebrokene van den enkelen slag minder op en schijnen do zangers elkaar te inspireeren om dóór te zingen. Dan komt men nog meer onder de zeldzaam poëtische bekoring van dit kristal-zuiver concert. Den beurtzang der nachtegalen leerden we als kind reeds in onze schoolboekjes kennen; en dikwijls werd er op een of andere wij ze een les gedistilleerd uit de onaanzienlijke verschijning van het vo geltje, dat bij voorkeur in 't verborgen zijn schoone liederen zingt. Marie Koenen maakt in haar „Twaalf Volksliedjes" een andere vergelijking. Het lied, dat „Beurtzang" heet, maakt geen aanspraak op verheven taal en moeilijke zinswendingen. Nachtegalen- en engelen- stemmen zijn echter voor haar nauw ver want en den echten volkstoon kan men hooren in de wijze, waarop zij bij de „Verkondiging des Engels" het Avé en den nachtegalenslag verbindt Twee nachtegalen in een dal Een zoeten beurtzang zingen. De zanger weder zwijgen zal, De zwijger weder zingen. Een zingt den zoeten beurtzang voölt, Een hoort den ander zingen. De zanger zingt, De zwijger hoort. Twee nachtegalen zingen. Een engel hoort Gods, woorden aan En daalt op vleugels neder; Is in Maria woon gegaan, Maria knielt daar neder. „'Avé, dio vol genade zijt." Maria groet hem weder. „God is met U." „Ik ben bereid." Z-fK .snroJkaq vroom en teder. Twee hemelstemmen zoet en zacht Dien schoonen beurtzang zongen, Gods engel heeft den groet gebracht Het wonder is voldongen. Geen schooner groet, geen liever woord, Nooit wordt dit lied bezongen-. .Gods engel spreekt. Gods engel spreekt. Twee nachtegalen zingen. Hoe aardig deze beurtzang moge zijn, er zijn veel mooier nachtegaalsliederen. Zoo vonden we fijne poëtische strophen in „Den lieffelijcken Paradijsvogel", een bundel gedichten in 1670 te Brussel ver schenen. De dichter was Daniël Bellemans, regulier kanunnik te Grimbergen in Zuid- Nederland. Hij schreef in dezen bundel een aantal gedichten zoo fijn en zoet vloeiend en tevens zoo innig godsdienstig, dat hij genoemd mag worden een der gees telijke voorzaten van Guido Gezelle; Meiï luistere: Nachtegaeltjen, Uw zoet taeltjen Hoort mw heele dagen lang; Noch het dalen Van de stralen Eq beletten uwen sangh. "Waar het luvster Is, oft duyster Gij fluyt altijdt even scer; Gij blijft singen Ende klingen cij looft altijd uwen Heer. N achlegaelt j en, Leen m' uw taeltjen, Opdat ik Godt nacht en dagp Soo in lijden Als verblijden Loven ende danken mach; Leert mij loven Godt daer boven. Al lijd ik beneden pijn, Als het schijnen Gaet verdwijnen Van den blijden Sonneschijn. 'k Wil bij dagen Godt behagen, Als de Son schijnt van geluk, 'k Wil ook trachten Godt bij nachten te singen in den druck; Sijn Lof-sangen Sullen hangen Op mijn tong tot aldertijd; 'k Sal één dingen Altijdt singen: Heere sijt gebenedijt. Evenals de nachtegaal wenscht de dich ter bij nacht en bij dag den Schepper te prijzen, even onbevangen, even opgetogen en uit volle horst. En du citeer ik een lied van Maria Tos- sejschade: WILDE ZANGHSTER. Prijst vrij den nachtegael. Als hij uw menighmaael Verlust en schatert uyt, Een zingend vedertje en een gewiekt geluyt, Wiens quinckelere zoet De oore luytren doet Gauw naar het tiereliertje Der vlugge luchtig heit van 'toolijk, [vrolijk diertjel Wiens tjilpend schril geluyt Gelijck een orgel fluyt, Veel losse troontjes speelt En met den tongh alleen als duijzend [tonghen queelt! Zijn hoogh' en laege zwier Met lieffelijck getier Van 't helle schelle zoetje Vermeestert al 't gezang van 't zingend [springend goedje. Een diertje, wiens gelaet In zeldzaemheyt bestaet, Omdat het niet en heeft Als zang, die maer een Maent in ['t gansche jaer en loeft. Maer 't meeste wonder, dat Zijn roem ooit heeft gehadt, Is, dat zoo kleyne leden Herbergen zulk een tal van die luytruchtigheden. Dit bed is klassiek geworden. Wie kent het niet? Hier wordt de nachtegaal bezongen, al leen om zijn zelfs wil. De dichteres ver bindt aan haar poëtische gedachte geen lessen; de nachtegalenslag is haar geen aanleiding tot een vroome bespiegeling; zij bejubelt de nachtegaal als een nachtegaal onder de menschen, in rhythme en taal muziek zoo welluidend en harmonisch als we zelden vinden. Haar lied is even van zelf sprekend, even overtuigend, zij zingt even ongedwongen haar poëtische stem ming uit als het onderwerp van haar ge zang. Wie den nachtegaal nog wenscht te hooren, moet niet te lang meer wachten. Nog eenmaal zullen we enkele liederen, op hem betrekking hebbend, publiceeren. Dan is het uit; want na den 21sten Juni hoort men het volgeltje zelden meer. De broei tijd vangt dan aan en het heldere keeltje wordt schor. N. H. J. Sw. VOORHEEN EN THANS. ONS HOEKJE OVER OPVOEDING. xv. We zijn vandaag weer te Leiden. Heeft u wel eens gelet op die steenen thans waterlooze 1 pomp aan de Noord zijde der St. Pancraskerk? Zoo niet, ga dan eens zien; ge moet wezen in 't ver lengde van de Hooglandsclio Kerkgracht. Op die pomp, bekroond door een kleine burcht, staat aan de bovenzijde gebijteld: ,,'t Bon Burgsireng". Naar ons besto weten is dit opschrift het eenige, hetwelk herinnert aan de „bon- EEN BOND VAN PANTOFFELHELDEN, Zoowel de ontembaarheid van dö vrouw als de schaapachtigheid van den man brengen de pantoffelheldhaftigheid in de wereld. Beide eigenschappen zijn voor 't geluk van t gezin en de vorming van de kinderen een ramp, beide zijn geheel en al tegen de christelijke weiten van een gezond huwelijksleven. De kinde ren zijn er al even erg aan toe als de vader. Och! God heeft het nu eenmaal 7.00 geschapen en bepaald, dat een kind, om te beantwoorden aan Gods bedoelingen met zijn scheppen, om op te groeien tot dat, wat God van ieder mag eischen, noo- dig heeft, ja: strikt en absoluut noodig een vrouwelijke moeder en een mannelijker! vader. Een kind heeft zoo weinig cn mist zooveel met een mannel ij ke moeder. eveneens met een vrouwelijken va der! Luistert maar eens naar de woorden van Christus, door 's priesters mond tot de jonggehuwden in de huwe lijksmis gesproken: Leest dat schoone Epistel en Evangelie er eens op 11a! Daar klinkt een heel wat frisschcr toon uit- hoe vrouwelijk is daar de vrouw, ho© manne lijk de man; en toch geen slavernij, maar eenh eid-m-li ef degeen overheersching, maar onderdanigheid-in liefde. Zoo moe ten de ouders ook wel degelijk in do ver houding tot elkaar hun kinderen opvoeden tot liefdevolle gehoorzaamheid cn zachte zelfstandigheid, tot heerschen-in-liefde en zich-offerend leven volgens plicht. Het is wel opmerkelijk, dat zulke mot-de-pantof fel- regeerende vrouwen gewoonlijk wel liun man ,baas" kunnen, maar op den duur, niettegenstaande hun onweerachtige overmacht, haar invloed on 't kind totaal verliezen. T Het kind wil geen moeder, die Loven vader staat en vader tyranniseert. Het kind wil wèl een moeder, die het duchtig de haas kan, maar keeren zich af van oen moeder, die ook vaders gehoorzaamheid opeischt. Het feit kunnen wij dikwijls genoeg bezien in 't gezin. Het kind wil als moedor gaarne een hoogst degelijke vrouw, die weet „cp te treden", 7.00 noodig maar die toch boven alles blijft: vrouw en innwW T^r kind wil een lieve moeder, c-.-a zorgzame, een nederige, een innig-gods- vruchtige, een offer-ziel, dio zichzelf ver geet en altijd eerst maar weer denkt aan man en kinderen. Het kind wil geen moe der, die vader doet sidderen cm haar on weersbuien, die vader liet leven in huis tot een hel maakt, bij wie vader „voor een oortje thuis ligt" Kortom, p©Vi kind wileen écht christelijke moeder? Bij haar vindt "liet vrede en rust, gestrenge liefde, een levens- voorbeeld, een heerlijk tehuis, een heerlij ken haard, een Ijlijdo jcugj. Afgezien 7 n dc gov:11 voor den man, die ten slotte zulk ern onderdanigheid, die strijdt legen zijn natuur, moede wordt en vaak buitenshuis rust en geluk gaat zoeken zien wij dus wel, hoe ernstig moeders misdoen, die „baas-spelen" over vader. Natuurlijk kamen i - 'vallen vóór, dat men „God meer moet gehoorzamen dan de menschen"Moeder r niet wil loos zijn tegenover haar man. wanneer liet gaat om Gods eer, haar -zielenheil of de opvoeding der kinderen. Genoegzaam moge het ons lLjken, dat wij niet geno-~ - onze grootere kinderen kunnen helpen hij de keuzo, voor het leven te doenEn, moeders, zelf het voor beeld geven aan uw meisjes: boe een christelijke vrouw moet zijn in 't huisge zin; en aan uw jongens, hoe zij voor hun keuze hun eischen mo"«n cn moeten stellen G. P. J. v. d. BURG, Hageveld, Voorhout. Pr. nen" oftewel „kwartieren"' tegenwoor dig zouden we ook spreken van „wijken" waarin vroeger de stad Leiden verdeeld was. Volgens Orlers, die zoovele oude gege vens boekstaafde, was de grens van ,,'t Bon Burgstreng" als volgt: „begindt opt midden van de Vischhrug- ge ende loopt deur deu Rijn tot S. Jans- hrugge toe, vandaer deur het midden ven- den Ouden Rijn, tot heneffens de Kcrck- graft, voorts door het midden vando ge damde Kerkgracht tot aende Heochlant- sche Kercke, voorder 't Kerckbof om tot beneffens de Nieustraet, vandaer door liet midden van de Nieuwestraet tot inde Hoy- graft, voorder door het midden van de Hoygraft, tot inden Nieuwen Rijn, ende soo voorts door het midden vanden Nieu wen Rijn weder tot de voorschreven Visch- brugge toe". Deze omschrijving is precies genoeg, nietwaar? Maar dat mocht indertijd ook wel, want er waren per slot van rekening Leiden werd meerdere malen vergroot 23 „bonnen" binnen deze veste, wier in woners nauwkeurig moesten weten, tot welk „bon" zij behoorden. Deze indeeling der stad had n.L ten doel, het blusschen van brand en het be waren der orde bij „oproerte ofte alarm" naar vaste regelen te doen geschieden. Do mannelijke inwoners van ieder „bon" moesten zich bij zoo'n gelegenheid naar een aangewezen verzamelplaats begeven, „Houfslach" of „Loopplaetse" genaamd, waar dan de „Bon-meestcren" de lakens uitdeelden. ,,'t Bon-Burgstreng" had „syn Houf slach aende lange Vest, van bencffejis Warnaer vander Does huysinge tot opt Marengat toe". Ieder „Bon" bezat vier „Bon-meeste ren", aangesteld door „die van de Ghc-J rechto", zoodat zij officieel© rwinncu wa«* ren.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 9