0
Derde Blad.
ii
UIT RIJNLAND
1
Zaterdag 9 luni 1923
KALENDER DER WEEK
__r
r
a
.B. Als niet anders wordt aangegeven
[t in deze week iedere H. Mis Gloria,
;t Credo en heeft gewone Prefatie.
I0NDAG 10 Juni. Derde Zondag
Pinksteren. Mis: Respice. 2e
ed v .d. II. Margarita. 3e tot de Hei-
n (A Cunctis) Credo. Prefatie v. d. Al-
i. Drieöenheid. Kleur: Groen,
lichten wij onze ziel tot God, die de be-:
lermer is van wie op Hem hopen. Wij
gezondigd, maar do recht-
irdige rechter zal niet blijven toornen,
wij Hem vragen: „Vergeef ons onze
iden." (Introitus: Gebed. Graduale en
iluja-vers). Integendeel, 't is juist een
otc vreugde voor den Herder der zie-
en voor de Engelen des Hemels, als
boetvaardigheid doen. (Evangelie en
inunio). Luisteren wij in den geest
boetvaardigheid naar de vermaning
L Apostel Petrus om sterk in het ge-
den duivel, onzen tegenstander,
jrsland te bieden (Epistel). Vertrouwen
op God, die niet verlaat wie Hem zoe-
(Offertorium) doch in den korten tijd
strijden met ons is met Zijne genade;
Zijne genadewerking in ons zal vol-
en bevestigen in de eeuwige glorie
(istel).
IAANDAG 11 Juni. Mis v. d. H.
ma bas, Apostel. Mihi autem. Cre-
Pref. v. d. Apostelen. Kleur:
d.
H. Barnabas vergezelde den H.
lus op zijn eerste Evangeliereis. On
echter scheidde hij zich van den
Paulus af en begaf zich naar het
id Cyprus, waar hij den marteldood
or ven is.
INSDAG 12 Juni. M i s v. d. H. O d u 1-
9. Belijder: Os justi. (Zie het Ge-
oschappelijke van een Belijder) le
eigen. (Zie in het eigen van het
dom Haarlem). 2e v. d. H. Joannes a
Facundo. (uit. de Mis Os justi;
[ebed en Postcommunio uit de Mis:
us ut palma) 3e. v. d. H.H. Martela-
Basilides enz. Kleur: Wit.
H. Odulphus, priester en belijder,
eerst pastoor in Oirschot. Begeerig
liet Martelaarschap, ging hij naar
cht om den heiligen Bisschop Frede-
iij te staan in het bekeeringswerk der
llige Friezen. Als Belijder is bij ge
ren den 12en Juni 864.
VENSDAG 13 Juni. Mis v, d. H.
jo n i u s v. P a d u a. Os justi. Kleur:
H. Antonius v. Padua is do volks-
:e, de beroemde volksprediker en
ïtige wonderdoener uit de Francis-
sche Orde. Patroon van verloren za-
DNDERDAG 14 Juni. Mis v. d. H.
■tilius de Groote. Bisschop, Be
en Kerklecraar: In medio. Credo.
W i t.
H. Basïlius is de eerste organisator
nsjwst van het gemeenschappelijk
ilerleven. Hij bestreed Keizer Valens
Constant! nopel om zijne Ariaansche
-r,*i Pn bekeerde hem door zijn won-
Aan zijne werken dankt hij zijn
„de Groote".
'RIJDAG 15 Juni. Mis v. d. H.H. Vi-
Modestus en Grescentia,
lelaren: Multae tribul atio-
2e gebed A Cunctis. 3e naar keuze v.
priester. Kleur: Rood.
IATEPDAG 16 Juni. Mis v. d. Al-
li. Maagd Maria op Zaterdag:
f. (Zie onder de Votiefmissen
Uria van Pinksteren tot den
rent) ."-2e gebed tot den H. Geest. 3e
[r de Kerk. 4e Voor den Paus. Pref.:
Maria (invullen: „En U in do ver-
fog"). Kleur: Wit.
Wetering. A. M. KOK, pr.
C 15
OUtWi
vink
•n 2t
ü(gl
BEWIJSSTUKKEN.
St. Petrus te Rome heeft gezeteld en
aar den marteldood is gestorven, is
«blijk voor een ieder, die iets gevoelt
l>el bewijs der praescriplie. Do ge-
'e christelijke oudheid heeft dat ge-
11,011 aanvaard als feit, en liet daar-
fleunen de grootere macht des pausen
fa allo anderen. Daar komt in de veer-
■Je eeuw iemand de zaak in twijfel
-sen en zonder naar zijn bezwaren
'"kleren, beriepen we ons op den titel
verjaring.
ta waarde te hebben, had do twijfel
*?er moeten geopperd worden; wie
•olaog in het gerust bezit is geweest
i er-nig goed, en in gemoede meent, er
•Zonaar van te zijn, terwijl er voor an-
eu gelegenheid genoeg is geweest, om
feclameeren, mag zeker de verjaring
bewijsstuk voor eigendomsreoht aan-
fet wel, iemand, die hoegenaamd
anders zou kunnen aanvoeren dan
'itel, zou nog in het gelijk worden
!'°W en de nederige bezitter blijven van
ingevochten eigendommen. Maar
;'i |jZal doen? Hij zal zeeken in zijn
°p e papieren, of hij tussclien z'n he
la ie rekeningen ook niet een paar kwi-
of ics, oen notarieel stuk vindt, tfant, zoo
'J z°ggen, het is voorzeker beter, dat
Jiijn "rechten kan bewijzen met andere
dan din der rapiaiy»(r.
!s
lis
Zoo dachten de katholieke geschiedkun
digen er ook over. Zij wilden er zich niet
alleen afmaken met een „to-laatM tot hun
aanvallers; daarvoor was de kwestie te
belangrijk; van den dood van Petrus te
Rome hing immers af de gehoorzaamheid
der heele Kerk aan den paus. Zij hebben
daarom hun oude papieren doorvorscht,
de geschriften der Kerkvaders, de oudste
getuigen, welke voor de geschiedenis even
veel hewijswaarde hebben, als koopacten
voor het eigendomsrecht.
En zijn zo geslaagd?
Laten wo een oogenblikje luisteren naar
een der meest felle bestrijders der katho
lieke Kerk. Het is Harnack; bij anders
denkenden staat hij in de hoogste yer-
eering; bij hen gelden zijn uitspraken als
waarheden, die men veilig kan aanne
men; van sympathie met de Roomschen
behoeft men hem niet te verdenken. Wel
nu, Harnack verklaart volmondig, dat de
katholieke geschiedkundigen geslaagd zijn
In zijn Geschichtc der Altchristl. Chrono
logie II, I. blz. 244 zegt hij, dat de mar
teldood van Petrus te Rome bestreden is
geworden uit tendentieus-protestantsche,
daarna uit tenden-tieus-critischo vooroor-
deelen, en, na er op gewezen te hebben,
dat de dwaling aanleiding werd tot do er
kenning van gewichtige, geschiedkundige
waarheden, vervolgt hij: „dat dit echter
een dwaling was, treedt heden aan den
dag voor iederen geschiedvorscher, die
z;eh niet blinddoekt. Het heele critische
apparaat, waarmee Baur de oude overle
vering heeft bestreden, geldt heden met
recht voor waardeloos".
Nu kunnen we er zeker van zijn, dat
Harnack bij deze uitspraak zich niet
heeft laten verblinden door stille liefde
voor den paus; maar dat hij tot dat oor
deel gedwongen werd door de kracht der
bewijsstukken, welke tot weerlegging der
tegenstanders weiden aangehaald.
Voor het aanhalen van enkele getuige
nissen, konden we niet beter doen dan
weergeven, wat Potters in zijn Verklaring
van den Katechismus schrijft Dl. III, hldz.
33. (Wie hiervan nog meer weten wil,
lezA De Paus van Pater H. Ermann, S. J.
Dl. VI hldz. 125). Hij zegt: „Onder de ge
tuigenissen der oudheid komt op de eer
ste plaats de eerste brief van Petrus zei
ven, die te Rome geschreven werd: „U
groet de mede-uitverkoren gemeente, die
te Babylon is, en Marcus, mijn zoon'M
Petr. V. 12. Met den zinnebeeldigen naam
van Babyion wordt, even gelijk in Apoc.
XVII 5; XVIII, 2 Rome, om zijn groote
verdorvenheid aangeduid. Er kan geen
sprake zijn van Babyion aan den Euphraat
dat destijds reeds een woestenij, noch van
Babyion bij Cairo, in Egypte, dat slechts
een dorp was. De meening der andere
Protestanten, die met Erasmus aan Baby-
Ion bij den Euphraat dachten,vindt weinig
aanhangers meer. (Renan, Harnack en
andere ongeloovigen verstaan onder Ba
bylon de stad Rome). De oudste schrij
vers getuigen van Petrus' bisschoppelijk
verblijf en marteldood te Rome.
Reeds de H. Clemens van Rome spreekt
in zijn eersten brief aan de Corinthiers,
die zeker vóór het jaar 97 geschreven
werd, van den marteldood van Petrus en
Paulus te Rome. De H. Ignatius (t 107)
schrijft in het begin der tweede eeuw, ge
durende zijn reis naar de martelplaats,
aan de Romeinen: Ik heb over u niet, ge
lijk Petrus en Paulus, te bevelen. Diony-
sius van Corinthe verhaalt omtrent 170,
dat Petrus en Paulus naar Italië vertrok
ken zijn, te Rome gepredikt hebben, cn
terzelfder lijd den marteldood stierven.
De Romeinsche priester Cajus schrijft
omstreeks het jaar 200, dat in zijn tijd
de graven van Petrus en Paulus getoond
werden. Getuigen uit de derde en latere
eeuwen zijn er in grooten getale. Wij wij
zen enkel nog op de oude naamlijsten der
Pausen, wier Teeks met Petrus een aan
vang neemt. Deze naamlijsten zijn, over
eenkomstig de oude overlevering, in de 2de
eeuw opgesteld door den H. Irenaeus,
door Hegesippus, in de 3de ifeuw door
Tertuliaan.
Deze en andere getuigenissen worden
bevestigd door de oude gedenkteekenen,
penningen en schilderijen der eerste
eeuwen. Vooral de ontdekkingen in de Ro
meinsche Catacomben brachten nieuwe
bewijzen.
Hiermee kunnen we toch tevreden zijn.
Men ziet, we hebben niet alleen het bewijs
der verjaring, maar authentieke stukken
kunnen we overleggen van een verblijf
van St. Petrus te Rome. De gehoorzaam
heid der katholieken aan den Paus van
Rome hangt derhalve niet in de lucht,
maar steunt op het bewezen feit, dat de
Paus van Rome de wettige opvolger is van
den H. Petrus, die onder de Apostelen den
eersten rang bekleedde.
J. J. VAN SANTÉ, Pr.
VOOR EEN KINDJE
OP EEN STERRENAVOND.
Kindje, over de daken
zie je sterren waken
dat zijn zooveel oogen
over jou
Dat zijn Gods lieve engelen,
rank als leliestengelen,
in aandacht nu gebogen
over jouw oogen.
Want kind, in je zieltje
ach kindje, daar hield je
hun Jezus verborgen
op dien wonderen morgen,
Toen je zieltje zoo diep-stoad
en ieder je lief-vond,
omdat je, mijn kindje,
was Jezus' vrindje.
Nu zijn daar de sterren
Zoo stil en zoo wit, vai\ verre
bewakend aandachtig
Gods Liefde waarachtig.
i - .1.— - X .CL
LIEDEREN OP DEN NACHTEGAAL.
Groengemeide boomen, boven
mij, daarin den Heere loven
duizend vogelen, klinkend klaar,
op hun' dappere tongensnaarl
Wel, wat zijt gij zoet van hooren,
zoet om zien, gij vogelchooren,
die daar wipt cn, onvervaard,
woont in 't blijde boomgevaartt
Zoo zingt Guido Gezelle een paar loven
de strophen op het geheele vogelenheir,
dat in de rijkbebladerde takken der boo
men op en neer hipt en niet moede wordt
de blijde vreugde van het vogelhartje uit
te zingen. Ons, menschen, is het, of die
orgelende keeltjes niet anders doen, dan
onvermoeid aldoor den Schepper te
prijzen.
Zoet is het voor den mensch, om dat
vroolijke. soms uitbundige, gekwinkeleer
te hooren; en een lust der oogen is het,
dat veelkleurig gevederd vollcjo heen en
weer te zien wippen van tak tot tak, om
dan weer een oogenblik stil te zitten en
lustig te zingen.
Maar wie men zelden ziet, dat is de
koning der zangers, dat is de nachtegaal,
het kleine, grauwe vogeltje, dat zich zoo
gaarne in het struikgewas verbergt en
zoo zeldzaam schoon zingt en jubileert.
Juist bmdat het diertje zich zoo ver
borgen houdt voor het oog der menschen,
heeft de volksphantasie er allerlei legen
den aan verbonden.
Zoo vertelt men in Pommeren en Oost-
Pruisen, dat er in overouden tijd een her
derinnetje was, zoo hupsch en levens
lustig, dat zij 's morgens vóór dag en
dauw reeds zong, waardoor zij de men
schen wakker maakte. Een luie boeren
knecht werd hierover zóó vertoornd, dat
hij ze verwenschte: „Word een vogel",
bromde hij, „en waak, wanneer alles
slaapt." En zoo veranderde de herderin
in een nachtegaal, maar als vogel bleef
ze zingen.
Een ander van do vele verhalen luidt:
„Ten tijde van het Concilie van Constanz
zong in do bosschen een nachtegaal aller-
heer ijkst. Allen stroomden naar het'bosch
om te luisteren. Toen de nachtegaal een
oogenblik zweeg, vroeg men, wie hij toch
was. En hij antwoordde, dat hij de ziel
was van een vervloekte. Allen, die dit ge
hoord hadden, worden ziek en stierven.
Hier is de lieflijke poëtische Philomela
een ongeluksvogel; maar dat is toch wel
een uit zondering op de ve e nachtegaal
vertelseltjes.
Aardiger is het getuigenis van een
folklorist, dio verzekert, dat in de Middel
eeuwen in sommige streken de stervenden
aan de Moeder Gods verzochten hun een
nachtegaal te zenden, om hun het ster-
venslied voor te zingen.
Hoe dit alles zij, de nachtegaal heeft
steeds een geweldigen invloed uitgeoefend
op het gemoed der menschen, niet het
minst van dezulken, die bij een avondwan
deling, paarsgewijze reden meenen
te helsben, zich te mogen verlustigen in
de zoete beslommeringen van een gepro-
jecteerden echtelijken staat. En verder
hebben de dichters zich aangetrokken ge
voeld door het wonderbaar welluidend,
ietwat weemoedig gezang. Maar niet alleen
verliefden en dichters, ook de „gewone"
menschen kunnen „het zingend vedertje
en gewiekt geluid" waardeeren.
Mij heugt, hoe ik ab jongmensch uit
een vogelarme streek tot mijn groote ver
heugenis werd overgepoot in een bosch-
rijke, en hoe ik op een zachten Mei-avond
daar voor 't eerst" diep ontroer! werd
door 't gezang van een nachtegaal in het
berkenkreupelhout vlak bij mijn woning.
En verder herinner ik mij, hoe ik mid
den in een Geldersch boscli in den nacht
eens vier nachtegalen om me heen hoorde
slaan, die een beurtzang hielden, schitte
rend mooi. Het was een voortdurend vra
gen en antwoorden, een parelende weelde
van lange fluittonen, en trillers een won
derbaar concert. Trouwens het mooist is
altijd, wanneer twee of meer nachtegalen
in eikaars nabijheid zitten le slaan; dan
valt het herhaaldelijk afgebrokene van den
enkelen slag minder op en schijnen do
zangers elkaar te inspireeren om dóór te
zingen. Dan komt men nog meer onder de
zeldzaam poëtische bekoring van dit
kristal-zuiver concert.
Den beurtzang der nachtegalen leerden
we als kind reeds in onze schoolboekjes
kennen; en dikwijls werd er op een of
andere wij ze een les gedistilleerd uit de
onaanzienlijke verschijning van het vo
geltje, dat bij voorkeur in 't verborgen
zijn schoone liederen zingt.
Marie Koenen maakt in haar „Twaalf
Volksliedjes" een andere vergelijking. Het
lied, dat „Beurtzang" heet, maakt geen
aanspraak op verheven taal en moeilijke
zinswendingen. Nachtegalen- en engelen-
stemmen zijn echter voor haar nauw ver
want en den echten volkstoon kan men
hooren in de wijze, waarop zij bij de
„Verkondiging des Engels" het Avé en
den nachtegalenslag verbindt
Twee nachtegalen in een dal
Een zoeten beurtzang zingen.
De zanger weder zwijgen zal,
De zwijger weder zingen.
Een zingt den zoeten beurtzang voölt,
Een hoort den ander zingen.
De zanger zingt,
De zwijger hoort.
Twee nachtegalen zingen.
Een engel hoort Gods, woorden aan
En daalt op vleugels neder;
Is in Maria woon gegaan,
Maria knielt daar neder.
„'Avé, dio vol genade zijt."
Maria groet hem weder.
„God is met U."
„Ik ben bereid."
Z-fK .snroJkaq vroom en teder.
Twee hemelstemmen zoet en zacht
Dien schoonen beurtzang zongen,
Gods engel heeft den groet gebracht
Het wonder is voldongen.
Geen schooner groet, geen liever woord,
Nooit wordt dit lied bezongen-.
.Gods engel spreekt.
Gods engel spreekt.
Twee nachtegalen zingen.
Hoe aardig deze beurtzang moge zijn, er
zijn veel mooier nachtegaalsliederen. Zoo
vonden we fijne poëtische strophen in
„Den lieffelijcken Paradijsvogel", een
bundel gedichten in 1670 te Brussel ver
schenen. De dichter was Daniël Bellemans,
regulier kanunnik te Grimbergen in Zuid-
Nederland. Hij schreef in dezen bundel
een aantal gedichten zoo fijn en zoet
vloeiend en tevens zoo innig godsdienstig,
dat hij genoemd mag worden een der gees
telijke voorzaten van Guido Gezelle;
Meiï luistere:
Nachtegaeltjen,
Uw zoet taeltjen
Hoort mw heele dagen lang;
Noch het dalen
Van de stralen
Eq beletten uwen sangh.
"Waar het luvster
Is, oft duyster
Gij fluyt altijdt even scer;
Gij blijft singen
Ende klingen
cij looft altijd uwen Heer.
N achlegaelt j en,
Leen m' uw taeltjen,
Opdat ik Godt nacht en dagp
Soo in lijden
Als verblijden
Loven ende danken mach;
Leert mij loven
Godt daer boven.
Al lijd ik beneden pijn,
Als het schijnen
Gaet verdwijnen
Van den blijden Sonneschijn.
'k Wil bij dagen
Godt behagen,
Als de Son schijnt van geluk,
'k Wil ook trachten
Godt bij nachten
te singen in den druck;
Sijn Lof-sangen
Sullen hangen
Op mijn tong tot aldertijd;
'k Sal één dingen
Altijdt singen:
Heere sijt gebenedijt.
Evenals de nachtegaal wenscht de dich
ter bij nacht en bij dag den Schepper te
prijzen, even onbevangen, even opgetogen
en uit volle horst.
En du citeer ik een lied van Maria Tos-
sejschade:
WILDE ZANGHSTER.
Prijst vrij den nachtegael.
Als hij uw menighmaael
Verlust en schatert uyt,
Een zingend vedertje en een gewiekt geluyt,
Wiens quinckelere zoet
De oore luytren doet
Gauw naar het tiereliertje
Der vlugge luchtig heit van 'toolijk,
[vrolijk diertjel
Wiens tjilpend schril geluyt
Gelijck een orgel fluyt,
Veel losse troontjes speelt
En met den tongh alleen als duijzend
[tonghen queelt!
Zijn hoogh' en laege zwier
Met lieffelijck getier
Van 't helle schelle zoetje
Vermeestert al 't gezang van 't zingend
[springend goedje.
Een diertje, wiens gelaet
In zeldzaemheyt bestaet,
Omdat het niet en heeft
Als zang, die maer een Maent in
['t gansche jaer en loeft.
Maer 't meeste wonder, dat
Zijn roem ooit heeft gehadt,
Is, dat zoo kleyne leden
Herbergen zulk een tal van die
luytruchtigheden.
Dit bed is klassiek geworden. Wie kent
het niet?
Hier wordt de nachtegaal bezongen, al
leen om zijn zelfs wil. De dichteres ver
bindt aan haar poëtische gedachte geen
lessen; de nachtegalenslag is haar geen
aanleiding tot een vroome bespiegeling; zij
bejubelt de nachtegaal als een nachtegaal
onder de menschen, in rhythme en taal
muziek zoo welluidend en harmonisch als
we zelden vinden. Haar lied is even van
zelf sprekend, even overtuigend, zij zingt
even ongedwongen haar poëtische stem
ming uit als het onderwerp van haar ge
zang.
Wie den nachtegaal nog wenscht te
hooren, moet niet te lang meer wachten.
Nog eenmaal zullen we enkele liederen, op
hem betrekking hebbend, publiceeren. Dan
is het uit; want na den 21sten Juni hoort
men het volgeltje zelden meer. De broei
tijd vangt dan aan en het heldere keeltje
wordt schor.
N. H. J. Sw.
VOORHEEN EN THANS.
ONS HOEKJE
OVER
OPVOEDING.
xv.
We zijn vandaag weer te Leiden.
Heeft u wel eens gelet op die steenen
thans waterlooze 1 pomp aan de Noord
zijde der St. Pancraskerk? Zoo niet, ga
dan eens zien; ge moet wezen in 't ver
lengde van de Hooglandsclio Kerkgracht.
Op die pomp, bekroond door een kleine
burcht, staat aan de bovenzijde gebijteld:
,,'t Bon Burgsireng".
Naar ons besto weten is dit opschrift het
eenige, hetwelk herinnert aan de „bon-
EEN BOND VAN PANTOFFELHELDEN,
Zoowel de ontembaarheid van dö
vrouw als de schaapachtigheid van den
man brengen de pantoffelheldhaftigheid
in de wereld. Beide eigenschappen zijn
voor 't geluk van t gezin en de vorming
van de kinderen een ramp, beide zijn
geheel en al tegen de christelijke weiten
van een gezond huwelijksleven. De kinde
ren zijn er al even erg aan toe als de
vader. Och! God heeft het nu eenmaal 7.00
geschapen en bepaald, dat een kind, om
te beantwoorden aan Gods bedoelingen
met zijn scheppen, om op te groeien tot
dat, wat God van ieder mag eischen, noo-
dig heeft, ja: strikt en absoluut noodig
een vrouwelijke moeder en een mannelijker!
vader. Een kind heeft zoo weinig cn mist
zooveel met een mannel ij ke moeder.
eveneens met een vrouwelijken va
der! Luistert maar eens naar de
woorden van Christus, door 's priesters
mond tot de jonggehuwden in de huwe
lijksmis gesproken: Leest dat schoone
Epistel en Evangelie er eens op 11a! Daar
klinkt een heel wat frisschcr toon uit- hoe
vrouwelijk is daar de vrouw, ho© manne
lijk de man; en toch geen slavernij, maar
eenh eid-m-li ef degeen overheersching,
maar onderdanigheid-in liefde. Zoo moe
ten de ouders ook wel degelijk in do ver
houding tot elkaar hun kinderen opvoeden
tot liefdevolle gehoorzaamheid cn zachte
zelfstandigheid, tot heerschen-in-liefde en
zich-offerend leven volgens plicht. Het is
wel opmerkelijk, dat zulke mot-de-pantof
fel- regeerende vrouwen gewoonlijk wel
liun man ,baas" kunnen, maar op den
duur, niettegenstaande hun onweerachtige
overmacht, haar invloed on 't kind totaal
verliezen. T
Het kind wil geen moeder, die Loven
vader staat en vader tyranniseert. Het
kind wil wèl een moeder, die het duchtig
de haas kan, maar keeren zich af van oen
moeder, die ook vaders gehoorzaamheid
opeischt. Het feit kunnen wij dikwijls
genoeg bezien in 't gezin. Het kind wil als
moedor gaarne een hoogst degelijke vrouw,
die weet „cp te treden", 7.00 noodig
maar die toch boven alles blijft: vrouw en
innwW
T^r kind wil een lieve moeder, c-.-a
zorgzame, een nederige, een innig-gods-
vruchtige, een offer-ziel, dio zichzelf ver
geet en altijd eerst maar weer denkt aan
man en kinderen. Het kind wil geen moe
der, die vader doet sidderen cm haar on
weersbuien, die vader liet leven in huis tot
een hel maakt, bij wie vader „voor een
oortje thuis ligt"
Kortom, p©Vi kind wileen écht
christelijke moeder? Bij haar vindt "liet
vrede en rust, gestrenge liefde, een levens-
voorbeeld, een heerlijk tehuis, een heerlij
ken haard, een Ijlijdo jcugj.
Afgezien 7 n dc gov:11 voor den man,
die ten slotte zulk ern onderdanigheid,
die strijdt legen zijn natuur, moede wordt
en vaak buitenshuis rust en geluk gaat
zoeken zien wij dus wel, hoe ernstig
moeders misdoen, die „baas-spelen" over
vader. Natuurlijk kamen i - 'vallen vóór,
dat men „God meer moet gehoorzamen dan
de menschen"Moeder r niet wil
loos zijn tegenover haar man. wanneer liet
gaat om Gods eer, haar -zielenheil of de
opvoeding der kinderen.
Genoegzaam moge het ons lLjken, dat
wij niet geno-~ - onze grootere kinderen
kunnen helpen hij de keuzo, voor het leven
te doenEn, moeders, zelf het voor
beeld geven aan uw meisjes: boe een
christelijke vrouw moet zijn in 't huisge
zin; en aan uw jongens, hoe zij voor hun
keuze hun eischen mo"«n cn moeten
stellen
G. P. J. v. d. BURG,
Hageveld, Voorhout. Pr.
nen" oftewel „kwartieren"' tegenwoor
dig zouden we ook spreken van „wijken"
waarin vroeger de stad Leiden verdeeld
was.
Volgens Orlers, die zoovele oude gege
vens boekstaafde, was de grens van ,,'t
Bon Burgstreng" als volgt:
„begindt opt midden van de Vischhrug-
ge ende loopt deur deu Rijn tot S. Jans-
hrugge toe, vandaer deur het midden ven-
den Ouden Rijn, tot heneffens de Kcrck-
graft, voorts door het midden vando ge
damde Kerkgracht tot aende Heochlant-
sche Kercke, voorder 't Kerckbof om tot
beneffens de Nieustraet, vandaer door liet
midden van de Nieuwestraet tot inde Hoy-
graft, voorder door het midden van de
Hoygraft, tot inden Nieuwen Rijn, ende
soo voorts door het midden vanden Nieu
wen Rijn weder tot de voorschreven Visch-
brugge toe".
Deze omschrijving is precies genoeg,
nietwaar? Maar dat mocht indertijd ook
wel, want er waren per slot van rekening
Leiden werd meerdere malen vergroot
23 „bonnen" binnen deze veste, wier in
woners nauwkeurig moesten weten, tot welk
„bon" zij behoorden.
Deze indeeling der stad had n.L ten
doel, het blusschen van brand en het be
waren der orde bij „oproerte ofte alarm"
naar vaste regelen te doen geschieden. Do
mannelijke inwoners van ieder „bon"
moesten zich bij zoo'n gelegenheid naar
een aangewezen verzamelplaats begeven,
„Houfslach" of „Loopplaetse" genaamd,
waar dan de „Bon-meestcren" de lakens
uitdeelden.
,,'t Bon-Burgstreng" had „syn Houf
slach aende lange Vest, van bencffejis
Warnaer vander Does huysinge tot opt
Marengat toe".
Ieder „Bon" bezat vier „Bon-meeste
ren", aangesteld door „die van de Ghc-J
rechto", zoodat zij officieel© rwinncu wa«*
ren.