Voor Huis en Hof
VOORDEVROUWEN 1
kleiner Urïcr's omschrijving van hun
laak:
Hun „last ende bevel is, sorge te dra-
ghon dat de ghemeene Brant-gereetschap
haer Bon aengaande, behoorlicken be-
waert ende onderhouden werden; deselvi-
ghc ten lijden van brantsnoot uyt te leve
ren, ghebruyckt wesende wederomme te
doen halen, endo op hare plaetse te doen
brengen. Desgelijcx wanneer by die vande
Gerechten eeniglie ommeslagen ghemaeit
zijn over de Huysen in haer Bon begrepen
zijnde, om daer mede 't sy eenige nieuwe
Brant-gereetschap, ofte inden Winter ten
tydcn van de Vorst het Bijten ofte waken,
om de Stadtswallen te betalen, ende daer
van volcomen ende pertinente reeckeninge
doen aende Scliepenenmeesteren in den
tij', die daer toe ghestelt zijn ende meer
andere voorvallende saecken hier te lange
om te verhalen".
Die „Bon-meesteren" waren dus voor
namelijk brandmeesters, welke laatste ti
tel ons tegenwoordig minder vreemd in de
ooren klinkt.
Ieder „Bon" had verder nog vier „Em-
mer-bewaerders", die insgelijks op last
van „die van den Gherechte" 1 „alle de
particuliere Brant-emmers" in bewaring
hadden, opdat men deze in tijd van nood
terstond zou kunnen vinden. De vrij
willige brandweer" was hier blijkbaar al
vroeg goed georganiseerd!
Gelijk gezegd, waren er oudtijds 23
„Bonnen" in de Sleutelstad. We zullen
nog van één de grenzen aangeven en de
overige slechts bij name vermelden.
Daar gaan we:
le Bon ,,'t Wanthuys". „Begint aenden
Blauwen Steen, ende loopt door 't midden
van de Maarsmansstege tot op de Visch-
brugge, van daer door 't midden vanden
Nieuwen Rijn, tot 't eynden do Kaerne-
melebrugghe, voort deur het midden van
't Stcenschuyr tot opte. Hooghcwoerts-
brugge (van outs de Weversbrugge ge-
noem 1) ende vandaer door 't midden van
de Bredeslrate tot weder opten Blauwen
Steen. Heeft sijn Hoef-slach by tyden van
oproerte of alarm voor het Stadthuys".
2e Bon ,,'t Wolhuys". Had zijn „boefslag
aende Vosten of Wallen vande Vlietsbrug-
ghe lot ten aen Blausteechs-Tooren toe."
3e Bon „'t Vleyshuys". Hoefslag: voor
't Stadhuis.
4e ,,'t Gasthuys vierendeel". Hoefslag
mede voor 't Stadhuis.
Se „Over 't Hof". Hoefslag: „aende
Vesten ofte Wallen van Pellicaan af
langhs de corte Vest tot het watergat toe
van cort Rapenburch".
6c. „Sevenhuysen". Hoefslag: „aende
Vesten".
Deze zes Bonnen vormden het oudste
deel der stad.
Tot d^> eerste vergrooting behoorden:
7e. „Eurgstreng", reeds vermeld;
8e. „Kerck-vierendeel";
9e. „Gansoorde":
10e. „Niclaes-graft".
De tweede vergrooting deed ontstaan
de Bonnen:
He. Maren dorp, Rijnzijde;
12e. West-Marendorp, landzijde;
13e. Oost-Marendorp, id.
14e. Overmaren, Rijnzijde;
15e. Overmaren, landzijde.
Bij de derde vergrooting ontstondaui
16e. Hoogewoert;
17e. Oost-Nieuwland;
18e. West-Nieuwland;~
19e. Zuid-Rapenhurg;
20e. Noord-Rapenburg.
Hieraan voegde de vierde of laalste
vergrooting toe de Bonnen:
21e. Hogemorsch;
22e. Nieuwmaren en
23e. Zyloord. ---
Behalve deze 23 bonnen of kwartieren
hadden de goede Leidenaars ook nog 143
„gchuyrten", ieder een of meer deelen van
straten en stegen, soms een enkele straat
of steeg, omvattend, van welke onderver
deling de bedoeling was: het bewaren der
nwendige rust.
Over elk van deze dozijnen nuurten
x.og één erbij en 't gros zou vol zijn ge
weest was n.l. „by die van den Ge
rechte ghestelt ende gheordineert een
Heer, die beneffens syne Raden by die van
de gebuyrten daertoe vercozen zijnde, sor
ge dragen dat""de Gebuyren in goede
eenicheyt ende eendracht te samen moglien
wonen ende leven, de dooden eerlicken ter
aerden gebracht werden, in somma dat de
Ordonnantiën bij die vande Gerechten in
yder Gebuyrte ghestelt ende ghegeven
zijnde, behoorlicken onderhouden ende
achtervolcht werden".
Geen wonder dat men 't in den goeden
ouden tijd met zoo weinig agenten kon
doen: 23 x 4 „bonmeesteren" met „em
merbewaarders" 143 „heeren van de
ghebuyrten" met hun gekozen raden, die
vormden samen waarlijk een „vrijwillige
politie", welke er wezen mocht
En dan zal er nog wel onderlinge wed
ijver hebben bestaan tusschen al deze af-
deelingen en onderafdeelingen der stad
om de zaken goed in orde te hebben! Een
wedijver, waarvan sinds de verschillen
de brandspuiten niet meer behoeven te
harddraven om ft eerst water te geven
ook al niet veel meer te vinden is
Wat zal dat vroeger een ordelijke sa
menleving geweest zijn in onze goede stad
Leiden
We zullen de 143 buurten niet gaan op
sommen: de lectuur ware een beetje taai.
Een paar voorbeelden zullen we geven, een
keus doende uit de meest frappeerende na
men.
De buurt „Oost-Kaerskorf" of „Vreden-
fcurch" begon aan de Hoogewoerdspoort
en omvatte beide zijden der straat, daar
bij inbegrepen de Wielmakers- en de
Varkens stegen. Bij 't huis van Joost Wil
lemszoon van der Burch begon „Middel-
kaerskorf", dat strekte tot de St. Joris- en
Waterstegen, waar „West-Kaerskorf"
aanving, eindigend bij de Hoogewoerds-
brug.
„Hadrianopelen" omvatte het stuk Bree-
straat tusschen de Hoogewoerdsbrug en
de Plaat- en Koorlammerstegendan
kwam „Constantinopolen" tot aan de Wol-
stecg, verderop weer ,,'t Hartochdom van
Steynenburgli", „St. Catharynenryck" en
„De paplepel", wat wel zonderling af
stak bij al die hoogdravende namen.
Elders vond men „Het Ryek van Pal-
las", omvattend het huizenblok waar nu
de Academie is; „De graeflicheyt van Je
rusalem", „Bliek in den Aessack", „Billen-
hurch", „Kickenburch", Cleyn-Égypten",
„Padmos", „De Vrouwencamp" (dit we
ten we nu nog), „De Roode Zee", ,,'t Wout
sonder genaden", zijnde een deel van de
Hooigracht; enz. enz.
Of bet Leidscho adresboek moet toen
een uilvoerigen voorganger gehad hebben,
óf men kende precies zijn eigen en
de aangrenzende buurten, want die
143 stadsgedeelten vormden een ware leg
kaart, welke zelfs in dien rustigen tijd
heel wat studie eischte om er geheel mee
op de hoogte te wezen.
Ten Stadh'uize stond- intusschen alles
beschreven, zoodat grensoverschrijdingen
daar behoorlijk konden worden geconsta
teerd.
In 't geheel waren er toen:
189 straten en stegen;
24 wateren, die bevaren werden en 102
steenen of houten bruggen.
In den loop der tijden verdwenen al die
bonnen en gebuurten, maar op 't laatst
der vorige eeuw waren er toch nog een
en dertig „buurten" over, ontstaan door
samensmelting der overige. En iedere
buurt had toen nog liaar „beer", die
tegen een kleine jaarlijksche vergoeding
verhuizingen en bedeelingen registreer
de. De heer Brakel, de grijze majordo-
mus ten Stadhuize, die daar al 38 jaar
resideert, herinnert zich nog goed, dat
hij de vergoedingen moest uitkeeren. Alles
ging teen nog veel gemoedelijker.
Voor al die buurtheeren kwamen later
drie buur (commissarissen f—thans ge-
heetcn bevolkingsagenten in de plaats
en daarmede was al 't oude verdwenen.
Maar des te aardiger is 't, dat de pomp
van ,,'t Bon Burgstreng" nog altijd van
die vervlogen lijden staat te getuigen.
AJO.
VOOR DEN TUIN.
Wij ontleenen aan „Floralia":
Kamerplanten.
Het is zeer goed om verschillende ka
merplanten, als: Clivia, Palmen, Aspi
distra, Arauearia, Ficus, Camellia, e. a.
gedurende de zomermaanden buiten te
plaatsen. De planten worden er sterker
door, terwijl de Clivia's doorgaans ook
beter bloeien, 't Spreekt vanzelf, dat we
de planten een beschut plekje geven en ze
niet in de zon zetten.
Uitgebloeide vaste planten.
Sommige vroegbloeiende vaste planten
raken thans uitgebroeid, bijv. Donoricum,
Lupinen, e. a., waardoor ze een minder
mooi aanzien krijgen. Tusschen deze
plaatsen we eenige éénjarige zaadplanten,
di£ we daarvoor afzonderlijk gehouden
hebben, zooals: Asters, Afrikaantjes, Zin
nia's, Begonia's enz.
Tweejarige planten.
Verschillende tweejarige planten kun
nen nu gezaaid worden, hetzij op een ra
bat of in een houten bak, om uitdrogen
te voorkomen wordt geschermd. Gezaaid
kunnen worden: Campanula medium, Ju
daspenning, Muurbloemen, Damastbloem,
Duizendschoon, e.a.
Rozen.
Menigmaal ziet men bij stammen en ook
bij geocculeerde struikrozen wilde uit
spruitsels. Die wilde loten leven ten koste
van de veredelde roos, het is dus zaak do
wilde loot zoo spoedig mogelijk te verwij
deren. Met een weinig opmerkzaamheid
is de wilde loot gemakkelijk van het an
dere te onderscheiden.
Oranjeplanten verkuipen.
Indien het noodig is planten te' verkui
pen, omdat de kuip te klein of te slecht
is, is het nu voor de meeste de gewenschto
tijd. Neem de kuip hlechts een weinig
grooter dan de oude, draineer da nieuwe
ter dege, verwijder een gedeelte (een hand
breedte) van de laag wortels, die zich in
vele gevallen aan den onderkant bevindt,
gebruik goede voedzame aarde. Agapan-
thus hebben we eens verkuipt, toen de
knoppen reeds flink boven het blad uit
kwamen en na de verkuiping gingen alle
knoppen door en bloeiden de planten later
elk met'pl.m. 30 bloemstengels. Verkuipt
men zulke planten vroeger, dan gaan zó
flink groeien, maar vergeten te bloeien.
Lelies In potten.
Wie Lelies in potten heeft staan, mag
deze, wanneer ze flink doorgroeien of
reeds bloemknoppen vertoonen. met vloei-
mest niet vergeten. Geef den potten nu een
plaatsje buiten, waar ze licht en beschut
staan. Zoo noodig worden ze aangebonden,
maar men zij voorzichtig met de wortels.
Heesters snoeien.
Dat er nog zooiets als een zomersnoei bij
bloemheesters bestaat, wordt helaas door
velen vergeten. Verschillende heesters zijn
nti uitgebloeid, het zijn alle heesters, die
op het oude hout bloien, deze dienen ge
snoeid te worden direct na den bloei. Het
snoeien bepaalt zich voornamelijk tot het
verwijderen van doodhout, uitgebloeide
bloemen en overtollige takken. Tevens is
het gewense.bl door het verwijderen van
oude takken den jongeren gelegenheid te
geven zich te ontwikkelen, waardoor de
heesier verjongd wordt.
Mecsial wordt dit werkje evenwel ver
geten, doordat velen het dan te druk heb
ben, verschillende werkzaamheden hoopen
zich op, daardoor gebeurt het te laat of
in het geheel niet.
0 0 0 MODEPRAATJE 0 0 0
7WT ct recht heeft men de laatste jaren
rYl beweerd, dat de mode de oudere
dames en de meer gezette figuren vcr-
ontachtzaamde. Zeker v/as de losse
kielmode slechts geschikt voor de
jongen en slanken, wanneer men haar
zonder overleg toepaste. Er is nog
nimmer een modelijn geweest, die
voor alle figuren geschikt was; men
moest steeds zorgvuldig zijn keuze
bepalen. Daardoor juist kreeg onze
kleeding het persoonlijke. Zoo is 't
ook heden nog. De kleeding is een
weinig meer getailleerd, al is er van
„inrijgen" geen sprake. Deze manier
van kleeden is zeer praktisch voor
oudere dames. Wij geven hier de af
beeldingen van twee japonnen, welke
de modelijn voor oudere dames ver
toonen. De hoofdzaak is dat alle
modegrillen enove^drijvingen worden
vervaardigd. Do over elkaar
sluitende voorbanen zijn uit één
stuk geknipt, terwijl de achterbaan
en zijbanen van de rok aan de
blouse worden gezet. In de rok
vallen op zijde een aantal plooien.
De shawlkraag wordt uit witte zijde
vervaardigd.
Nr. 11749. (Ongeveer 3 M. stof,
120 c. M. breed.) Bij deze een
voudige japon loopen de voorbanen
schuin over elkaar. De blouse is
geheel glad en de rok wordt met
eenige plooien op de blouse genaaid.
De mouwen loopen naar onderen
wijd uit en worden hier aan een
breede manchet genaaid. De eenige
versiering zijn de sierknoop, welke
men bij de sluiting aanbrengt, en
het boorduursel op de bef.
Nr. II750. Rcvcrskraag uit ripslinnen.
Nr. 11751. Kraag niet jabot.
Nr. 11752. Smalle shawlkraag.
Nr. 11753. Kraag met opcu zoom.
vermeden. De shawlkraag, die thans algemeen in
gang heeft gevonden, beantwoordt aan alle eischen,
welke oudere en meer gezette dames kunnen stellen.
Dwarslijnen moeten zooveel mogelijk worden
voorkomen; de lijnen moeten in de lengte loopen.
De zijdelingsche plooien moeten bij gezette figuren
Vlak worden gestreken, opdat zij de heupwelving
„overbruggen". De huidige rokmode is voor oudere
dames eveneens geschikt; daarbij komt dat de
lange mouwen weder in de gunst zijn gekomen, en
dat de staande kraag, die bijna geheel verdwenen
was, zich weder begint te vertoonen.
000000000<>0000000<X>000<>000000000
Nr. 11750 11753. De mode der jabots en
kra gen verheugt zich in een bijzondere voorliefde.
Zij geven do japon of het donkere mantelkostuum,
iets frisch en vroolijks. De kragen kan men ver-
vervaardigen uit batist, pikée of zijde; zij worden
immer met groote rijgsteken op den mantel vast
gehecht. De eerste shawlkraag is vervaardigd uit
riplinnen en is gevoerd met dun katoen. De voering
wordt schuin geknipt en tegen het riplinnen genaaid.
De kraag loopt naar onderen smal toe.
Nr. 11751 is uit tulle gemaakt. Het jabot-gedeelte
is 25 c. M. lang en 40 c. M. breed en romdom smal
omzoomd. Aan den onderrand is de zoom iets
breeder en hieraan sluiten een groep van 2 c. M.
breede kleine zoompjes. Boven deze zoompjes zet
men een breed tusschenzelsel. De staande kraag,
welke van achteren sluit, bestaat ook uit smalle
zoompjes met een breed tusschenzetsel. Een smalle
.'ènge shawlkraag is nr. 11752, die ook uit riplinnen
vervaardigd is. Het laatste voorbeeld vertoont een
'zeer geliefd model. De kraag is uit batist ver
vaardigd en rondom met een open zoom afgewerkt.
Nr. 11747. (Ongeveer 3 M. stof 130 c. M. breed.)
Zwart garbardin is de stof, waaruit deze japon is
Nr. 11749.
Manteljapon voor oudere dame
Nr. 11765. (Ongeveer 1.10 M.
stof 80 c. M. breed.) Dit aardige
kindefjurkje Is zeer eenvoudig van
model. Het wordt rijk versierd met
haakwerk, waardoor het iets aparts
krijgt. Een kleine rest stof is al
voldoende om het kieljurkje eruit to
vervaardigen. Men kan mousseline
of batist of zijde als stof ervoor
gebruiken. Gebloemde stof eigent
zich er niet goed voor, daar deze
stof in verbinding met het haakwerk
een veel te druk effect maaktj Uit
k. twee breede lappen, die men alleen
op zijde aan elkaar naait, bestaat
het geheele jurkje, dat men van
onderen afwerkt met een breede
zoom. Voor de mouwtjes heeft
men twee stukken, elk 10 c. M.
breed en ongeveer 30 c. M. lang,
noodig. De randen worden
smal omgezoomd en daarna
haakt men ze om. Men
kan op afbeelding 11765 a
heel duidelijk zien hoe
Nr. 11765. Kieljurk met haakversiering.
Hierbij bchooren 11765 a eu b.
Nr, 11766. Haal' ig der twee stollen.
Nr. 11765 a, Haakrandje voor de randen.
Nr. 11765b. Haakrand voor het schouderstuk.
Kr. 11775. Japon uit geslreêpte stol
men de randen om-
haakt. De schouders
worden geheel erin ge
haakt. Op afbeelding
nr. 11765 b ziet men
het patroon. Jeder
deel bestaat uit 5
toeren. Dee eerste
toer bestaat uit 4 losse
steken, 4 stokjes. Bij
denlaatslen toer maakt
men de knoopen er.
op. Nu haakt men de
halsuitsnede naar het
model nr. 11766 a-met
bogen, en sluit ook
den buitenrand van
den mouw op dezelfde
wijze af. De mouwen
kunnen worden aan
gezet door losse over-
langsche steken, welke
door de gehaakte ran
den gaan, of wel men
verbindt ze volgens
het haakpatroon nr.
Nr. 11775. (On
geveer 3V2 M. stof,
90 c. M. breed.) Deze
praktische zomerjurk
bestaat uit gestreept
frotté en is gegar
neerd met effen band.
De lange taille met
overlangsche strcepen,
is glad gewerkt, en
sluit links met knoo
pen. Het band om
de vierkante halsuit
snede is ongeveer
3 c. M. breed, even
als dat aan de korte
ingezette mouwen.
De rok is ongeveer
1.80 M. wijd, de
streepen loopen dwars,
zoodat er slechts èèn
naad is. De rok is
aan den bovenrand
omgevouwen, en door
een naad met de taille
verbonden.
11766. Zt bestaai uit een losse en een
vaste steek, welke beurtelings om
de randen gaan. Het ongeveer
3 c. M. breede ceintuur is eveneens
met haakwerk afgezet.
Nr. 11770. (Ongcieer 3 M. stof,
120 c. M. breed.) Deze eenvoudige
japon kan zoowel uit waschbare
slof als uit lichte wollen stof word**
vervaardigd. De ongeveer 2 M.
wijde rok bestaat uit rechte banen
die tweemal met een smal tusschen
zetsel en tres gegarneerd zfln. De
bovenrand is ingeregen, op een
tailleband gezet en aan het voerinj-
lijfje, dat geen mou'ven heeft,
bevestigd. De taille zelf is van
boven glad, aan den onderkant
ingeregen en biimsend. De ha!s-
uitsnedo is door een
volant omgeven, die over
de helft van de breedte
in smalle plooitjes is ge
naaid.
Nr. 11770. Japon niet ronde hals.