EN i loomsch-koning, er geboren werd; jf Floris V aanschouwde er het le is op (lit Vorstelijk Huijs aldus geschiedschrijver Van Mieris i veele brieven door verschillende i te Leyden getekend zijn sedert t twaalfhonderd en voor het ver- 0r de sta.d Leyden met den Graaf n in het jaar 1702, bekend door '.j mi van 't groote Handvest.1' aren hadden er niet alleen hun maar ook verscheidene groote tui- 0 vindt men uit 1322 vermeld, dat jfjllcm III aan Huge 'van Leyden :re voorgaarden afstond „zyncn zyn hof achter zynen Boomgaeid hof achter de BcgijneriJ die samen irgen lands groot waren." jaar later gaf "Willem III zijn 1 boomgaard aan „Gerrit, Heijnen nog wel voor diens leven, maar toorwaarde dat hij het geheel tot m „behoef" zon onderhonden, d.w.z. ie er iri zou kunnen wonen als hij «n kwam. tlijks handelde in 1360 graaf Al- van Beieren. Deze gaf woning, hof Bigaard de bravo „Gerrit, Hcïj- tn" was zeker gestorven ter loen ere Gerard van Egmond onder be at het ,"zyne opene herberg" zou ca cr twintig bedden met tocbe- tot zijn dienst zouden staan als hij i en vertoefde. rsven wisten 't wel; zij hadden er manier geen onderhoudskosten aan jakje was toch in orde als zij kwa- kof en boomgaard werden in 1367 inoemden graaf Albreclit geschonken Kapittel van Den Haag Ileere Ivoorncemd moest cïat blijkbaar joedvinden. onder voorwaarde dat i sr zijn Vierschaar zoude houden; ihuis daarvoor zou hij zelf bek-s- Leiden bleef dus uitverkoren laats voor de graven, die echter in [aag gingen rechtspreken. Bveimelde „Krythof' was een plek gronds, waar binnen zekeren of omtrek met goedvinden van den [gebieder" en om zekere geschillen indigen, dc toen daarvoor gebruike- hveegevechten gehouden werden, acerdcre oude steden en dorpen men dergelijke kampplaatsen, door lemende beschaving daar deed roeger ook aan gaandeweg in on geraakt. I Leidsche „Krythof" zal gelegen heb- ngs het Bapenburg tusschen wat nu - iraat en Klokssteeg heet. Er zal ook (D gracht om geweest zijn, want ((scheidingen waren toen gemakkelijk dkoop. Nadat er niet meer gevochten (•le te worden, bouwde men er-hui- door afstand of toelating van den Graaf", wat heel natuurlijk is. Van het oude grafelijke verblijf was in- tussehen reeds in den lijd van Van Mie ris niets meer over dan de groote kelders on ware muren, boven welke teen andere „timmeraadiën" en huizen gebouwd waren. Op welke wijze dit complex in handen van het geslacht Boekhorst is genomen, vermeldt de historie niet; wel is bekend, dat de Lookhorsten wier herinnering nu nog voortleeft in den straatnaam er van verkochten aan ridder Cornelius van Veen, die burgemeester van Leiden was en er omstreeks 1560 woonde. In diens huis was het, dat Lumey, woes ter nagedachtenis, in December 1572 intrek nam op zijn doorreis van Delft naar Haar lem, toen hij den bejaarden priester Mu- sius had doen gevangen nemen. Deze werd aanankclijk in een ander deel van het complex Lookhorst in bewaring gesteld, lijdelijk bewoond door Gijsbert van Dui venvoorde, die hem minachtend toesprak en een ketlersch predikant tot hem voer de, wiens taak was, den grijzen prior van j St. Aagten tot geloofsafval te bewegen. Toen dit, tot diens ergernis, niet baatte, werd Musius overgebracht naar Lumeys ver blijf, waar hij waarschijnlijk wel in een der kelders, waarvan boven sprake was de gruwelijkste martelingen moest onder gaan, waarna hij in den avond van 10 De cember door de barre kou naar de Bree- s tra at werd gevoerd en daar op den „blauwen steen" ter dood gebracht. Deze treurige geschiedenis cenige maanden geleden door kapelaan Brouwer behandeld in een vergadering der Bonds- mmissie „Kunst en Wetenschap voor 't Volk" mogen we als bekend onderstel len, zoodat er hier niet langer bij behoeft te worden stilgestaan. De vermelding mocht echter in dit verband, niet ontbre ken. Keeren we nu terug tot de gebouwen. Een der nakomelingen van Cornelius van Veen, het lid van den Hoogen Baad mr. .Simon van Veen, wilde blijkbaar gaarne het gansehc complex bezitten, zoodat hij in 1608 een koopcontract sloot met zekeren lieer van Nieuvenroode, die er wegens zijn echtgenoote Maria van Lookhorst, „nog eisch op maakte." De verkoopacte meldt, dat mr. van Veen ,,'t huis te Lookhorst met eenich imboel, mitsgaeders bovendien alle de gerc-chtiehheden, appendentian en- de toebehooren van deselve huissinge, son- der de Grafsteden ofte de gerechtichheit ■tot seecker Cappele in de kerek", in eigen dom bekwam voor „een Bentebrief van 500 gld. 's jaers en met een Kustingbrief inhoudende 13500 gld. te weten 3000 gld. mey 160S en 1610, 11, 12 met 2000 gld. anno 1613 mef 1500 gld." Hoeveel dit beteekent volgens den tegenwoordigen stand en waarde van het geld wil misschien een van m'n geduldige lezers wel even voor me uitrekenten. De nieuwe eigenaar had groote bouw plannen, in verband waarmede hij met „die van den Gerechte der Stad Leyden" een overeenkomst aanging betreffende de af ronding van zijn bezit, wat we tegen woordig zouden noemen: het vaststellen der rooilijnen. De grachten waren al lang gedempt. Zooals 't intusschen meer gaat: van die bouwplannen kwam niets. Integendeel, reeds met Juli 1608 verkocht de Raadsheer „een huis en erf aan Lookhorst gelegen" aan den timmerman Aalbrecht Simonsz Stam, welk huis naderhand tot vergader plaat-s diende der Doopsgezinden en het eerste begin werd hunner kerk, nu nog daar ter plaatse gevestigd. Mr .Simon van Veen had ook van de rest zijner bezitting niet veel pleizier, want reeds in 1612 stierf hij; zijn schoonzoon mr. Joës van Swanenburg, secretaris van Leiden, behield een deel, de rest werd ver kocht aan Paulus Stock, secretaris van de Weeskamer, van wiens nazaten in 1648 de Doopsgezinden weer het grootste.deel kochten -tot vergrooting hunner kerk. De rest werd een „Fransch koffiehuis" met burgerwoningen; tegenwoordig staat er de gemeentelijke U. L. O. school voor jon gens, terwijl ook de omringende perceelen nog wel heel wat lotswisselingen zullen gekend hebban, zij 't minder interessante. AJO. Tuberculose bij zuigelingen. Ook bij den zuigeling komt deze ge vreesde ziekte voor en eisclit op dien jongen leeftijd jaarlijks talrijke slachtoffers Hoe groot dat getal juist is, valt moeilijk te zeggen want de tuberculose bij den zui geling verloopt onder zeer verschillende beelden b.v. ingewandsstoornissen, stuipen, lichaamszwakte etc., zoodat deze aandoe ningen vaak als doodsoorzaak worden op gegeven terwijl toch de tuberculose de wezenlijke oorzaak van den dood was. De statistieken wijzen dus zeker wel een te laag cijfer aan. Het is een vaststaand feit dat bijna al tijd een tuberculeuze zuigeling gevonden wordt in een tuberculeus gezin. Hierdoor kwam men tot de meenüüg dat de tuber culose is een erfelijke aangeboren ziekte. Dit is echter niet juist. De pas geborene komt gezond, niet-tuber- c u 1 e u s ter wereld en eerst na de ge boorte begint het gevaar van tubercu leuze besmetting hem te bedreigen. Van welke kant dreigt nu dat gevaar? In de een vertrouwelijk praatje met hem wilde maken om het fijne van de zaak te weet te komen. De Bedacteur. (Wordt ve-rvolgd.) DIKKIE. (Wat hij vertelde). IV. Dik zet zich woedend in postuur, „Ik blaf nu al een goed half uur:' De deur blijft dicht; 't lijkt hier in huis. Vandaag wel heelemaal niet pluis." Laat anders ik mijn stem zoo hoóren, Stuift iedereen heel vlug naar voren. Ze zien 't onmiddellijk aan mijn snuit, Dat 't tijd is, enik mag er uit. „Loop Dikkie!" zeggen ze vriendelijk dan. Dat doe ik ook zoo hard ik kan; Tot aan de „Amstel" draaf ik door, Maar zwemmen? neen,dat doe 'k niet, i hoor Ik wacht dan aan den wal wel even, En zonder ook een cent te geven, Pakt „Arie", die overhaalt, gedwee, Me in mijn nekvel; en 'k roei mee. De schuit, aan d' overkant gekomen, Legt aan. Ik heb mijn sprong genomen, En sta alweer, op juist die straat, Die naar de Jongensschool toe gaat. Zoo 'k aan de schooldeur niet bij tijd, Op post sta als een keukenmeid, Loop ik hen hier wel tegemoet: Mijn baasjes weten dat heel goed! Dan is het zaak fliiïk op te letten, Mijn beide oortjes spits te zetten, Toch vind ik in het"grootste gedrang, Mijn baasjes been, kort en lang. Daar spring ik dan zoo voor den mop, Den heelen dag door, tegen op. Ik krijg toch nooit een harden tik, Alleen als ik hun handen lik! Daar kunnen mensehen schijnt 't niet tegen. Maar 'n hond het is voorwaar een zegen Te kunnen toonen blijden aard Heeft altijd nog een stukje sta-art. Er wordt gebeld, met- zulke schokken, Of 't ding naar buiten moet getrokken. Dat kan, mijn kleine neus ruikt fijn, Niet anders dan de jongens zijn! Nu schommelt loom ict-s door de ganf, 't Is overal rond en dik, niet lang, Het opent de deur, wat hoor ik nou: „Dag baker!" zeggen ze tegen zoo'n vrouw". Haar kromme vingers hebben 't beduid: Ze mogen naar boven, maar zonder geluid. Ik sloot me heel stil bij den optocht aan, En bleef dan dicht bij het wiegje staan. Daarin lag het zusje dat pas was gebracht, Te spartelen en schreeuwen uit alle 1 macht. „Hoe vindt ge dat schatje", vroeg Moeder heel teer: Do jongens sloegen hun osgen gauw neer! eerst© plaats in het gezin in den vorm van een aan tuberculose lijdende moeder, vader of huisgenoot. De t.b.c. toch is een besmettelijke ziekte die door den tuberkelbacil wordt veroor zaakt en een aan tuberculose lijdende vol wassene kan bij praten, hoesten, niezen etc. de tuberkelbacillen verspreiden en aldus den zuigeling besmetten. Een tweede oorzaak waardoor het kind tuberculose kan krijgen is, wanneer het kind een of ander voorwerp waarop tuber kelbacillen van va-der of .moeder zich be vinden, in de mond steekt. Deze wijze van besmetting komt vooral zeer veel voor. Een derde oorzaak van besmetting levert de melk die besmet is met tuberkel bacillen. Koeien n.l. lijdende aan tuberculeuze ontsteking van de uiers kunnen melk leve ren waarin tuberkelbacillen zijn. Vandaar de raad. steeds de melk voor net gebruik te koken. Deze wijze van besmetting neemt echter niet de eerste plaats in. Wel de onder linge besmettïn'g van menisch op measch. Op het gevaar en de gevolgen van de besmetting wijzen wel cijfers als de vol gende. Bij een onderzoek te New-York van kinderen uit tuberculeuze gezinnen bleken van het eerste levensjaar 20 pCt. besmet, van het tweede levensjaar niet minder dan 55 pCt. Niet alleen doordat een kind voort- durend in de omgeving van een tubercu leuze moeder of vader verblijft kan het besmet worden doch ook wanneer het tij delijk in een besmette omgeving komt b.v. van een tuberculeuze verpleegster of dienstbode. Of bijv. een kerngezonde zui geling gaat logeeren, komt terug en krijgt' b.v. 3 maanden later een tuberculeuze- hersenvliesontsteking. Wat blijkt nu? In 't gezin waar 't kind logeerde was een z.g. genezen t-uberculose-patiënt die echter nog tuberkelbacillen oplioesttte. Men houde toch in 't oog, dat zonder besmetting met tuberkel bacillen geen tuberculose ontstaat en dat deze be smetting bijna zonder uit zondering geschiedt door een aan tuberculose 1 ij den de volwassene. Het leven van een zuigeling door tuber culose besmet werd vroeger vrijwel als ver loren beschouwd. Iu den laatsten tijd ech ter is men hieromtrent veel hoopvoller ge stemd. Zorgvuldige nasporingen wijzen aan dat toch nog ongeveer 15 van de 100 besmette zuigelingen blijven leven. Verder bleek dat: lo. hoe jonger besmet des te ge ringer de levenskans 2o. Hoe grooter het besmet Paultje keek mij aan, dan weer naar het kind. Wel Moesje mag 'k zeggen hoe ik het vind 'k Ben blij met het zusje, zooals TT wel ziet. Maar zoo mooi als Dikkie, neen! dat is ze niet. Goud-Elsje. (Wordt vervolgd). tingsgevaar. m.- e. '.w. hoe- grooter cl e kans op een telkens zich herhalen van de besmetting, des te slechter het verloop is. Van zelf spreekt dat hier ook de toestand van de woning een groote rol speelt. Maar hoe kleiner de woning, waarin de menschen samen leven des te grooter 't besmettings-gevaar Wij zien dus, dat do besmetting van tuberculose bij zuigelingen meestal ont staat doof" directe besmetting en dat die besmettingskans het grootst is in een tnberculeus milieu. Ver der dat de levenskans voor de kin deren kleiner is hoe jonger zij besmet wor den en het gevaar grooter is wanneer de besmettingskans door dc omgeving groot is. Het is dus zaak, dat, wil men den zuigeling voor besmetting in dergelijke gevallen be hoeden, men of het kind tijdelijk uit de be smette omgeving of do besmettingsbron van het milieu weghaalt. Zoo is een geval bekend, dat iri een gezin' achtereenvolgens drie kinderen aan tuber culose stierven. In dat gezin woonde in een tuberculeuze grootmoeder die massa's tuberkel-bacillen opgaf. Wie ziet hier geen oorzakelijk verband? De eenige oplossing in dergelijke geval len is de besmettingsbron (hier dus de grootmoeder) verwijderen (hetwelk soms zeer veel moeilijkheden geeft) of het kind welks leven in gevaar is, *uit de besmette omgeving halen en liefst d ad e 1 ij k na de geboorte. In Frankrijk heeft men daarvoor een in stelling gevormd „Oeuvre Grancher" die kinderen uit tuberculeuze gezinnen te Pa rijs verplaatst op het platteland in inrich tingen voor zuigelingen z.g. „pouponnieres" en „siles de nourrissons". Ook Zwitserland heeft, dergelijke instel lingen. Verschillende steden in Dnitsehlani hebben ook hun „Sauglingheime" die ou der directie van een kinderarts staan. Da kinderen verblijven aldaar tot bijv. hurt 18e ma-and. Zeker is het hard voor de ouders hun kind zoo lang te moeten mis sen, doch wanneer in een gezin bijv. al 3 4 kinderen aan tuberculose zijn bezwe ken. dan wordt het besluit daartoe gemak kelijk genomen. Dergelijke instellingen werken zeer nut tig. De gezonde zuigelingen worden aldaar verzorgd en gevoed en op die wijze worden heel wat gevallen van besmetting voorko men. In ons land bestaat helaas een der gelijke inrichting nog nieh W. OUD-HOLLANDSCHE WIJSHEID. Wanneer het water stille staet, Wanneer de mensche lediah gaet, Wanneer het ijser rusten moet. Niet een van drie en blijfter goet. Ja, zeker! Uit de uwe bijvoorbeeld, dat u die in geen drie dagen gew.asschen hebt. Goedkooper. Heer: „Wat kost die hond?" Wandelaar: „Vijftig gulden,als n dat wenscht, snijd ik hem nog een stukje van den staart af!" Heer: „Is hij dan goedkooper?" De Bed. EIND GOED, AL GOED! X. - t eens zien! In mijn tasch zat een beursje met goud-geld en wat zilver- is zoo om en om voor een waarde van gulden; dan een klein kanten zak- i met een monogram E. W. gebor- i in. den linker bovenhoek; een sleu- yan mijn «chrijfbureau en een paar hartjes. Dan zal ik zoo vrij zijn de tasch in ijzijn open te maken, om me te over- ;dat deze tasch de uwe is. Een enkele ip beursje en zakdoekje en sleutel was fade om den Inspecteur te doen in- dat hier waarlijk de rechtmatige urster voor hem stond en met een 'do buiging overhandigde hij de tasch ïevrouw Wagner, die ze met een blos aaerlijke vreugde in ontvangst nam. Wie heeft ze gevonden, Mijnheer? Ifc weet het niet, Mevrouw, maar we ihet reclameboek even inzien. Hierin i alle bijzonderheden vermeld én in hing tot de vondst zelf én tot den een paar minuten komt de Inspec- i met het bewuste boek terug, slaat het 2er op, waaronder het gevondene was I «breven en leest: 1 taren tasch met inhoud gevonden in fomastraat bij de galanterieza-ak van Hoying en Co., gisterenavond tus sen 7 uurgevonden door een arm Harietje van Baarle, Boomstraat no. 'bóog, te dezer stede. «r wordt er niet van gezegd, Me- Dat is ook niet noodig. Dat is meer foldoende. Ik heb wat ik zocht. De !van dit eerlijke kind wil ik noteeren. a meer dan ondankbaar zijn, als ik eerlijkheid onbeloond liet. Zoo denk ik er ook over Mevrouw 'w zien we alweer de waarheid, dat bet versleten en afgedragen jurkje 'ton hartje van goud klopt 'taugd, dat ze de tasch weer terug tn dubbel verheugd, nu ze ook den 11 wist van dat brave kind, dat trots Armoede, eerlijk bleef, verliet Me- -i Wagner het bureau en wierp zich 'tieden over het plan dat zoo juist bij opkwam in de zachte kussens van ."ibnig, na Jan in kennis gesteld te ^van het gebeurde en hem het adres :!tven t© hebben van Marietje van "t. Ze zouden er dadelijk heenrijden. j* °P dien bewusfen voormiddag door domstraat ware gewandeld, zou op me- a drempel een der bewoners dier straat hebben kunnen opmerken; die nieuwsgie rig als zij waren, al heel gauw de hoofden bij elkaar staken om het geval te bespre ken, wat wel het doel mocht wezen van dat vóórname rijtuig op dat uur in die straat. Een dokterskoetsje was het niet en ge zien den in een zwarten pels gewisselden koetsier met hoogen, glimmenden hoed en met keurige glacé-handschoenen aan, was dit bezoek in het oog der kijklustige be woonsters van meer dan gewone beteeke- nis en toen het rijtuig dan ook stilhield voor no. 18 en uit het rijtuig een dame stapte in langen bontmantel gewikkeld van kostbare waarde in het oog dier buurtbewoonsters van zeldzame waarde enaanschelde aan datzelfde nummer. toenwas de buurt het met zich zelf niet eens, wie dat bezoek wel gelden zou. Op no. 18 woonden verscheidene families, ja, d'r 'waren er onder, van wie men niets wist, die onbekend wilden blijven en zic.h met de buurtschap in 't minst inlieten. Zij kwamen en gingen; stoorden zich aan niets en niemand en, meer wist men niet. Zou men den koetsier eens vragen, wie er. wat dat vroege bezoek gold? Neen! dat was toch wel een beetje te brutaal, meen den een paar vrouwen, die zich nog een beetje op beschaving lieten voorstaan. Het beste zou zijn, afwachten en toekijken en straksaan datzelfdè nummer als het rijtuig weer weg zou gereden zijn een boodschap verzinnen en dan zoo onge merkt het chapitre brengen op het bezoek der onbekende dame en dan zou het toch al heel gek moeten loopen of men zou het fijne er wel van vernemen. Want dat moest iets beteekenen, daarover waren het die eenvoudige buurvrouwtjes eens. Aldus werd in den raad dier nieuwsgie rige vrouwen en meiden besloten en.... men bleef dus in groepjes een oog in het zeil houden cn wachtte kalm af de dingen, die komen zouden. Belangrijk is in een achterbuurt 't minste gebeuren en 't klein ste voorval geeft stof genoeg tot ellenlan ge beschouwingen. Doch laten we dat volkje rustig d'r gang laten gaan en even naar Jan ons wenden hoe die den tijd zoek brengt. Jan dommelde zooals hij gewoon was voort in zalige rust en t-cok zich daar boven op den hoogen bok gezeten volstrekt niets aan van al het gekakel rondom hem heen. evenmin als van de vele nieuwsgie rige blikken, die van achter de lage gor dijntjes der omliggende woningen op hem geworpen werden. Hij was gewend, als hij met zijn Mevrouw door de achterbuurten reed Mevrouw Wagner was lid van verschillende liefdadige instellingen dat de buurt bij elkaar liep, hem aangaapte als een' wildeman, zoo pas uit dc Binnenlanden van Borneo gearriveerd ofwel, dat men Oplossing der Raadsels van verleden Zaterdag. No. 1. In Utrecht is elk jaar een „palm- paardenniarkt". No. 2. Vliegmachine, malhekvinlien No. 3. 525 minuten. No. 6 dapannen. No. 7 Omdat de koster niet bij haar eieren zou kunnen komen. No. 8 Een overzetvee bij een water. Nieuwe raadsels. (Niet insturen.). No. 1. Maak van onderstaande een zin, aanduidende iets wat slechts eenmaal in Nederland is geweest: Scheele Janus danste er breed. B. A. B. No. 2. Hoe vlugger ik dans. Hoe vlugger ik door mijn goocheltoeren, Er twee aaneen kan snoeren. No. 3. Mijn geheel bestaat uit 9 letters en is de naam van een koninkrijk in Euro pa. 8 en 9 is een voegwoord; 5, 6, 7 ver bindt dc eene plaats met een andere; 9, 8, 7, 6 en 1 js een getal; 2, 3 en 4 is een lichaamsdeel. No. 4. Verborgen plaa-tse'n. Welke? Bettie leidt dien man eens rond. Goed oppassen, hoor Nelly. Dat is een flinke balk, maar die is nog beter. Geef mij van die apptls maar een mud en van die prui men een mand. No; 5. Welke juffers dragen geen kleerep en kijken nooit in den spiegel of voor win kelramen? No. 6. Welk is de akeligste mop, die nooit iemand mooi of aardig vindt? De Red. Wie knapper is. Wat is een knapper-beest: een witte of ©en zwarte hen, vader? Ik weet 't niet, jongen. Een zwarte pa. Waarom jongen? Omdat een' zwarte hen een wit ei kan leggen, maar 'n witte kan geen zwart ei ons bezorgen. Lastig voor den hond. Hij had zijn hond de schrik van al de andere honden uit de buurt den staart gecoupeerd. Waarom sneed je je den staa,rt af, vroeg zijn vriend. Ik vond 't mooier Amice eneen lange staart is maar last. Hoe zoo? Wel, nou kennen do andere honden hem niet meer en kan hij opnieuw met ze beginnen. Uit de hand lezen. „U beweert dus heel veel uit de hand te kunnen lezen!" Ongehoorzame Jongens. Jan, Piet en Hans zouden vogelnesfies gaan uithalen. En zij wisten best, dat dit niet mocht, en dat daar groote straf op stond. De meester, had het 's morgens nog gezegd, dat je er 14 dagen onder den t-ofen voor kwam te zitten. Doch de jongens ga ven daar niet om. Zij hadden afgesproken dat zij Zaterdagmiddag cm twee uur pre sent zouden zijn. Nu, zij waren gelukkig allen op tijd. Jan zijn moeder had wel ge vraagd waar hij naar toe ging, maar hij had gezegd dat hij wat spelen ging. En ook zoo de andere.^ Het bosch lag een half uur van heL dorp. De jongens stapten flink door, en Piet zei dat het bosch vol zat met nestjes. Maar- wat een teleurstelling. Zii zagen er geen enkel nestje. A'lleen wat bessen, noten en wilde aardbeien. Toen Piet opeens: ..kijk eens daar zit een nest!" En, ja hoor, daar zat er een! Hij klom vlug in den boom maar.... er zat niets in. Hij gleed vlug naar beneden. Maar toenrrrttt g:ng het en zijn broek scheurde van onderen tot boven. Dat is niets zei hij, 'en bond er gauw een touw om. Zij gingen verder, maar vonden geen enkel nest. Het begon al- donker te worden. De jongens gingen vermoeid onder een dikken eik rusten, toen zij opeens het blaffen van een hond hoof den. De veldwachter liet zijn hond uit. Deze luisterde eerst, en vloog toen als een pijl uit den boog het bosch in. Hij kwam toen bij de jongens en Piet vilde hard weg- loopen, maar do hond sprong hem na, en ging boven op hem staan. De veldwachter kwam ook bij de jongens en zei: ..Zoo, zoo! Wat doen jullie hier"? hebben jullie nest jes uitgehaald? „Neen meneer", „Zoo, komen jullie maar eens mee. want al heb ben jullie maar één nestje uitgehaald, dan zullen jullie met- de karwats hebben en bovendien nog wat anders, wat ook niet prettig is. Toen bracht de boschwachter het drie tal thuis. Intusschen was het heele dorp in rep en roer. De heele buurt was aan 't dreggen. De burgemeester zag de vermisten al vari verre aankomen en vroeg: „zoo hebben zo nestjes uitgehaald"? „Neen meneer de burgemeester". Het heele dorp was om de jongens gaan staan en mompelde: dat heb je nu van ongehoor zame jongens. En wat er met de jongens daarna gebeurde, behoef ik niet te vertel len, maar dat z© nog dagen erna het broekje voelden, is wel zeker, voelden is wel zeker. Willem Jansen, Kort Rapenburg 14, Lcid#a

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11