EN
i loomsch-koning, er geboren werd;
jf Floris V aanschouwde er het le
is op (lit Vorstelijk Huijs aldus
geschiedschrijver Van Mieris
i veele brieven door verschillende
i te Leyden getekend zijn sedert
t twaalfhonderd en voor het ver-
0r de sta.d Leyden met den Graaf
n in het jaar 1702, bekend door
'.j mi van 't groote Handvest.1'
aren hadden er niet alleen hun
maar ook verscheidene groote tui-
0 vindt men uit 1322 vermeld, dat
jfjllcm III aan Huge 'van Leyden
:re voorgaarden afstond „zyncn
zyn hof achter zynen Boomgaeid
hof achter de BcgijneriJ die samen
irgen lands groot waren."
jaar later gaf "Willem III zijn
1 boomgaard aan „Gerrit, Heijnen
nog wel voor diens leven, maar
toorwaarde dat hij het geheel tot
m „behoef" zon onderhonden, d.w.z.
ie er iri zou kunnen wonen als hij
«n kwam.
tlijks handelde in 1360 graaf Al-
van Beieren. Deze gaf woning, hof
Bigaard de bravo „Gerrit, Hcïj-
tn" was zeker gestorven ter loen
ere Gerard van Egmond onder be
at het ,"zyne opene herberg" zou
ca cr twintig bedden met tocbe-
tot zijn dienst zouden staan als hij
i en vertoefde.
rsven wisten 't wel; zij hadden er
manier geen onderhoudskosten aan
jakje was toch in orde als zij kwa-
kof en boomgaard werden in 1367
inoemden graaf Albreclit geschonken
Kapittel van Den Haag Ileere
Ivoorncemd moest cïat blijkbaar
joedvinden. onder voorwaarde dat
i sr zijn Vierschaar zoude houden;
ihuis daarvoor zou hij zelf bek-s-
Leiden bleef dus uitverkoren
laats voor de graven, die echter in
[aag gingen rechtspreken.
Bveimelde „Krythof' was een
plek gronds, waar binnen zekeren
of omtrek met goedvinden van den
[gebieder" en om zekere geschillen
indigen, dc toen daarvoor gebruike-
hveegevechten gehouden werden,
acerdcre oude steden en dorpen
men dergelijke kampplaatsen, door
lemende beschaving daar deed
roeger ook aan gaandeweg in on
geraakt.
I Leidsche „Krythof" zal gelegen heb-
ngs het Bapenburg tusschen wat nu
- iraat en Klokssteeg heet. Er zal ook
(D gracht om geweest zijn, want
((scheidingen waren toen gemakkelijk
dkoop. Nadat er niet meer gevochten
(•le te worden, bouwde men er-hui-
door afstand of toelating van den
Graaf", wat heel natuurlijk is.
Van het oude grafelijke verblijf was in-
tussehen reeds in den lijd van Van Mie
ris niets meer over dan de groote kelders
on ware muren, boven welke teen andere
„timmeraadiën" en huizen gebouwd waren.
Op welke wijze dit complex in handen
van het geslacht Boekhorst is genomen,
vermeldt de historie niet; wel is bekend,
dat de Lookhorsten wier herinnering nu
nog voortleeft in den straatnaam er van
verkochten aan ridder Cornelius van Veen,
die burgemeester van Leiden was en er
omstreeks 1560 woonde.
In diens huis was het, dat Lumey, woes
ter nagedachtenis, in December 1572 intrek
nam op zijn doorreis van Delft naar Haar
lem, toen hij den bejaarden priester Mu-
sius had doen gevangen nemen. Deze werd
aanankclijk in een ander deel van het
complex Lookhorst in bewaring gesteld,
lijdelijk bewoond door Gijsbert van Dui
venvoorde, die hem minachtend toesprak
en een ketlersch predikant tot hem voer
de, wiens taak was, den grijzen prior van j
St. Aagten tot geloofsafval te bewegen.
Toen dit, tot diens ergernis, niet baatte,
werd Musius overgebracht naar Lumeys ver
blijf, waar hij waarschijnlijk wel in een
der kelders, waarvan boven sprake was
de gruwelijkste martelingen moest onder
gaan, waarna hij in den avond van 10 De
cember door de barre kou naar de Bree-
s tra at werd gevoerd en daar op den
„blauwen steen" ter dood gebracht.
Deze treurige geschiedenis cenige
maanden geleden door kapelaan Brouwer
behandeld in een vergadering der Bonds-
mmissie „Kunst en Wetenschap voor 't
Volk" mogen we als bekend onderstel
len, zoodat er hier niet langer bij behoeft
te worden stilgestaan. De vermelding
mocht echter in dit verband, niet ontbre
ken.
Keeren we nu terug tot de gebouwen.
Een der nakomelingen van Cornelius van
Veen, het lid van den Hoogen Baad mr.
.Simon van Veen, wilde blijkbaar gaarne
het gansehc complex bezitten, zoodat hij
in 1608 een koopcontract sloot met zekeren
lieer van Nieuvenroode, die er wegens
zijn echtgenoote Maria van Lookhorst, „nog
eisch op maakte." De verkoopacte meldt,
dat mr. van Veen ,,'t huis te Lookhorst
met eenich imboel, mitsgaeders bovendien
alle de gerc-chtiehheden, appendentian en-
de toebehooren van deselve huissinge, son-
der de Grafsteden ofte de gerechtichheit
■tot seecker Cappele in de kerek", in eigen
dom bekwam voor „een Bentebrief van
500 gld. 's jaers en met een Kustingbrief
inhoudende 13500 gld. te weten 3000 gld.
mey 160S en 1610, 11, 12 met 2000 gld. anno
1613 mef 1500 gld." Hoeveel dit beteekent
volgens den tegenwoordigen stand en
waarde van het geld wil misschien een van
m'n geduldige lezers wel even voor me
uitrekenten.
De nieuwe eigenaar had groote bouw
plannen, in verband waarmede hij met „die
van den Gerechte der Stad Leyden" een
overeenkomst aanging betreffende de af
ronding van zijn bezit, wat we tegen
woordig zouden noemen: het vaststellen
der rooilijnen. De grachten waren al lang
gedempt.
Zooals 't intusschen meer gaat: van die
bouwplannen kwam niets. Integendeel,
reeds met Juli 1608 verkocht de Raadsheer
„een huis en erf aan Lookhorst gelegen"
aan den timmerman Aalbrecht Simonsz
Stam, welk huis naderhand tot vergader
plaat-s diende der Doopsgezinden en het
eerste begin werd hunner kerk, nu nog
daar ter plaatse gevestigd.
Mr .Simon van Veen had ook van de
rest zijner bezitting niet veel pleizier, want
reeds in 1612 stierf hij; zijn schoonzoon
mr. Joës van Swanenburg, secretaris van
Leiden, behield een deel, de rest werd ver
kocht aan Paulus Stock, secretaris van de
Weeskamer, van wiens nazaten in 1648 de
Doopsgezinden weer het grootste.deel
kochten -tot vergrooting hunner kerk.
De rest werd een „Fransch koffiehuis"
met burgerwoningen; tegenwoordig staat er
de gemeentelijke U. L. O. school voor jon
gens, terwijl ook de omringende perceelen
nog wel heel wat lotswisselingen zullen
gekend hebban, zij 't minder interessante.
AJO.
Tuberculose bij zuigelingen.
Ook bij den zuigeling komt deze ge
vreesde ziekte voor en eisclit op dien
jongen leeftijd jaarlijks talrijke slachtoffers
Hoe groot dat getal juist is, valt moeilijk
te zeggen want de tuberculose bij den zui
geling verloopt onder zeer verschillende
beelden b.v. ingewandsstoornissen, stuipen,
lichaamszwakte etc., zoodat deze aandoe
ningen vaak als doodsoorzaak worden op
gegeven terwijl toch de tuberculose de
wezenlijke oorzaak van den dood was. De
statistieken wijzen dus zeker wel een te
laag cijfer aan.
Het is een vaststaand feit dat bijna al
tijd een tuberculeuze zuigeling gevonden
wordt in een tuberculeus gezin. Hierdoor
kwam men tot de meenüüg dat de tuber
culose is een erfelijke aangeboren
ziekte. Dit is echter niet juist. De pas
geborene komt gezond, niet-tuber-
c u 1 e u s ter wereld en eerst na de ge
boorte begint het gevaar van tubercu
leuze besmetting hem te bedreigen. Van
welke kant dreigt nu dat gevaar? In de
een vertrouwelijk praatje met hem wilde
maken om het fijne van de zaak te weet
te komen. De Bedacteur.
(Wordt ve-rvolgd.)
DIKKIE.
(Wat hij vertelde).
IV.
Dik zet zich woedend in postuur,
„Ik blaf nu al een goed half uur:'
De deur blijft dicht; 't lijkt hier in huis.
Vandaag wel heelemaal niet pluis."
Laat anders ik mijn stem zoo hoóren,
Stuift iedereen heel vlug naar voren.
Ze zien 't onmiddellijk aan mijn snuit,
Dat 't tijd is, enik mag er uit.
„Loop Dikkie!" zeggen ze vriendelijk dan.
Dat doe ik ook zoo hard ik kan;
Tot aan de „Amstel" draaf ik door,
Maar zwemmen? neen,dat doe 'k niet,
i hoor
Ik wacht dan aan den wal wel even,
En zonder ook een cent te geven,
Pakt „Arie", die overhaalt, gedwee,
Me in mijn nekvel; en 'k roei mee.
De schuit, aan d' overkant gekomen,
Legt aan. Ik heb mijn sprong genomen,
En sta alweer, op juist die straat,
Die naar de Jongensschool toe gaat.
Zoo 'k aan de schooldeur niet bij tijd,
Op post sta als een keukenmeid,
Loop ik hen hier wel tegemoet:
Mijn baasjes weten dat heel goed!
Dan is het zaak fliiïk op te letten,
Mijn beide oortjes spits te zetten,
Toch vind ik in het"grootste gedrang,
Mijn baasjes been, kort en lang.
Daar spring ik dan zoo voor den mop,
Den heelen dag door, tegen op.
Ik krijg toch nooit een harden tik,
Alleen als ik hun handen lik!
Daar kunnen mensehen schijnt 't niet
tegen.
Maar 'n hond het is voorwaar een zegen
Te kunnen toonen blijden aard
Heeft altijd nog een stukje sta-art.
Er wordt gebeld, met- zulke schokken,
Of 't ding naar buiten moet getrokken.
Dat kan, mijn kleine neus ruikt fijn,
Niet anders dan de jongens zijn!
Nu schommelt loom ict-s door de ganf,
't Is overal rond en dik, niet lang,
Het opent de deur, wat hoor ik nou:
„Dag baker!" zeggen ze tegen zoo'n
vrouw".
Haar kromme vingers hebben 't beduid:
Ze mogen naar boven, maar zonder geluid.
Ik sloot me heel stil bij den optocht aan,
En bleef dan dicht bij het wiegje staan.
Daarin lag het zusje dat pas was gebracht,
Te spartelen en schreeuwen uit alle
1 macht.
„Hoe vindt ge dat schatje", vroeg
Moeder heel teer:
Do jongens sloegen hun osgen gauw
neer!
eerst© plaats in het gezin in den vorm
van een aan tuberculose lijdende moeder,
vader of huisgenoot.
De t.b.c. toch is een besmettelijke ziekte
die door den tuberkelbacil wordt veroor
zaakt en een aan tuberculose lijdende vol
wassene kan bij praten, hoesten, niezen
etc. de tuberkelbacillen verspreiden en
aldus den zuigeling besmetten.
Een tweede oorzaak waardoor het kind
tuberculose kan krijgen is, wanneer het
kind een of ander voorwerp waarop tuber
kelbacillen van va-der of .moeder zich be
vinden, in de mond steekt. Deze wijze van
besmetting komt vooral zeer veel voor.
Een derde oorzaak van besmetting levert
de melk die besmet is met tuberkel
bacillen.
Koeien n.l. lijdende aan tuberculeuze
ontsteking van de uiers kunnen melk leve
ren waarin tuberkelbacillen zijn. Vandaar
de raad. steeds de melk voor net gebruik
te koken.
Deze wijze van besmetting neemt echter
niet de eerste plaats in. Wel de onder
linge besmettïn'g van menisch
op measch.
Op het gevaar en de gevolgen van de
besmetting wijzen wel cijfers als de vol
gende. Bij een onderzoek te New-York van
kinderen uit tuberculeuze gezinnen bleken
van het eerste levensjaar 20 pCt. besmet,
van het tweede levensjaar niet minder dan
55 pCt.
Niet alleen doordat een kind voort-
durend in de omgeving van een tubercu
leuze moeder of vader verblijft kan het
besmet worden doch ook wanneer het tij
delijk in een besmette omgeving komt
b.v. van een tuberculeuze verpleegster of
dienstbode. Of bijv. een kerngezonde zui
geling gaat logeeren, komt terug en krijgt'
b.v. 3 maanden later een tuberculeuze-
hersenvliesontsteking. Wat blijkt nu? In
't gezin waar 't kind logeerde was een z.g.
genezen t-uberculose-patiënt die echter
nog tuberkelbacillen oplioesttte.
Men houde toch in 't oog, dat zonder
besmetting met tuberkel
bacillen geen tuberculose
ontstaat en dat deze be
smetting bijna zonder uit
zondering geschiedt door een
aan tuberculose 1 ij den de
volwassene.
Het leven van een zuigeling door tuber
culose besmet werd vroeger vrijwel als ver
loren beschouwd. Iu den laatsten tijd ech
ter is men hieromtrent veel hoopvoller ge
stemd. Zorgvuldige nasporingen wijzen
aan dat toch nog ongeveer 15 van de 100
besmette zuigelingen blijven leven. Verder
bleek dat:
lo. hoe jonger besmet des te ge
ringer de levenskans
2o. Hoe grooter het besmet
Paultje keek mij aan, dan weer naar
het kind.
Wel Moesje mag 'k zeggen hoe ik het
vind
'k Ben blij met het zusje, zooals TT
wel ziet.
Maar zoo mooi als Dikkie, neen! dat
is ze niet.
Goud-Elsje.
(Wordt vervolgd).
tingsgevaar. m.- e. '.w. hoe- grooter cl e
kans op een telkens zich herhalen van de
besmetting, des te slechter het
verloop is. Van zelf spreekt dat hier
ook de toestand van de woning
een groote rol speelt. Maar hoe kleiner
de woning, waarin de menschen samen
leven des te grooter 't besmettings-gevaar
Wij zien dus, dat do besmetting van
tuberculose bij zuigelingen meestal ont
staat doof" directe besmetting en
dat die besmettingskans het grootst is
in een tnberculeus milieu. Ver
der dat de levenskans voor de kin
deren kleiner is hoe jonger zij besmet wor
den en het gevaar grooter is wanneer de
besmettingskans door dc omgeving groot is.
Het is dus zaak, dat, wil men den zuigeling
voor besmetting in dergelijke gevallen be
hoeden, men of het kind tijdelijk uit de be
smette omgeving of do besmettingsbron
van het milieu weghaalt.
Zoo is een geval bekend, dat iri een gezin'
achtereenvolgens drie kinderen aan tuber
culose stierven. In dat gezin woonde in
een tuberculeuze grootmoeder die massa's
tuberkel-bacillen opgaf. Wie ziet hier geen
oorzakelijk verband?
De eenige oplossing in dergelijke geval
len is de besmettingsbron (hier dus de
grootmoeder) verwijderen (hetwelk soms
zeer veel moeilijkheden geeft) of het kind
welks leven in gevaar is, *uit de besmette
omgeving halen en liefst d ad e 1 ij k na
de geboorte.
In Frankrijk heeft men daarvoor een in
stelling gevormd „Oeuvre Grancher" die
kinderen uit tuberculeuze gezinnen te Pa
rijs verplaatst op het platteland in inrich
tingen voor zuigelingen z.g. „pouponnieres"
en „siles de nourrissons".
Ook Zwitserland heeft, dergelijke instel
lingen. Verschillende steden in Dnitsehlani
hebben ook hun „Sauglingheime" die ou
der directie van een kinderarts staan. Da
kinderen verblijven aldaar tot bijv. hurt
18e ma-and. Zeker is het hard voor de
ouders hun kind zoo lang te moeten mis
sen, doch wanneer in een gezin bijv. al 3
4 kinderen aan tuberculose zijn bezwe
ken. dan wordt het besluit daartoe gemak
kelijk genomen.
Dergelijke instellingen werken zeer nut
tig. De gezonde zuigelingen worden aldaar
verzorgd en gevoed en op die wijze worden
heel wat gevallen van besmetting voorko
men. In ons land bestaat helaas een der
gelijke inrichting nog nieh
W.
OUD-HOLLANDSCHE WIJSHEID.
Wanneer het water stille staet,
Wanneer de mensche lediah gaet,
Wanneer het ijser rusten moet.
Niet een van drie en blijfter goet.
Ja, zeker! Uit de uwe bijvoorbeeld,
dat u die in geen drie dagen gew.asschen
hebt.
Goedkooper.
Heer: „Wat kost die hond?"
Wandelaar: „Vijftig gulden,als n
dat wenscht, snijd ik hem nog een stukje
van den staart af!"
Heer: „Is hij dan goedkooper?"
De Bed.
EIND GOED, AL GOED!
X. -
t eens zien! In mijn tasch zat een
beursje met goud-geld en wat zilver-
is zoo om en om voor een waarde van
gulden; dan een klein kanten zak-
i met een monogram E. W. gebor-
i in. den linker bovenhoek; een sleu-
yan mijn «chrijfbureau en een paar
hartjes.
Dan zal ik zoo vrij zijn de tasch in
ijzijn open te maken, om me te over-
;dat deze tasch de uwe is. Een enkele
ip beursje en zakdoekje en sleutel was
fade om den Inspecteur te doen in-
dat hier waarlijk de rechtmatige
urster voor hem stond en met een
'do buiging overhandigde hij de tasch
ïevrouw Wagner, die ze met een blos
aaerlijke vreugde in ontvangst nam.
Wie heeft ze gevonden, Mijnheer?
Ifc weet het niet, Mevrouw, maar we
ihet reclameboek even inzien. Hierin
i alle bijzonderheden vermeld én in
hing tot de vondst zelf én tot den
een paar minuten komt de Inspec-
i met het bewuste boek terug, slaat het
2er op, waaronder het gevondene was
I «breven en leest:
1 taren tasch met inhoud gevonden in
fomastraat bij de galanterieza-ak van
Hoying en Co., gisterenavond tus
sen 7 uurgevonden door een arm
Harietje van Baarle, Boomstraat no.
'bóog, te dezer stede.
«r wordt er niet van gezegd, Me-
Dat is ook niet noodig. Dat is meer
foldoende. Ik heb wat ik zocht. De
!van dit eerlijke kind wil ik noteeren.
a meer dan ondankbaar zijn, als ik
eerlijkheid onbeloond liet.
Zoo denk ik er ook over Mevrouw
'w zien we alweer de waarheid, dat
bet versleten en afgedragen jurkje
'ton hartje van goud klopt
'taugd, dat ze de tasch weer terug
tn dubbel verheugd, nu ze ook den
11 wist van dat brave kind, dat trots
Armoede, eerlijk bleef, verliet Me-
-i Wagner het bureau en wierp zich
'tieden over het plan dat zoo juist bij
opkwam in de zachte kussens van
."ibnig, na Jan in kennis gesteld te
^van het gebeurde en hem het adres
:!tven t© hebben van Marietje van
"t. Ze zouden er dadelijk heenrijden.
j* °P dien bewusfen voormiddag door
domstraat ware gewandeld, zou op me-
a drempel een der bewoners dier straat
hebben kunnen opmerken; die nieuwsgie
rig als zij waren, al heel gauw de hoofden
bij elkaar staken om het geval te bespre
ken, wat wel het doel mocht wezen van dat
vóórname rijtuig op dat uur in die straat.
Een dokterskoetsje was het niet en ge
zien den in een zwarten pels gewisselden
koetsier met hoogen, glimmenden hoed en
met keurige glacé-handschoenen aan, was
dit bezoek in het oog der kijklustige be
woonsters van meer dan gewone beteeke-
nis en toen het rijtuig dan ook stilhield
voor no. 18 en uit het rijtuig een dame
stapte in langen bontmantel gewikkeld
van kostbare waarde in het oog dier
buurtbewoonsters van zeldzame waarde
enaanschelde aan datzelfde nummer.
toenwas de buurt het met zich zelf
niet eens, wie dat bezoek wel gelden zou.
Op no. 18 woonden verscheidene families,
ja, d'r 'waren er onder, van wie men niets
wist, die onbekend wilden blijven en zic.h
met de buurtschap in 't minst inlieten. Zij
kwamen en gingen; stoorden zich aan
niets en niemand en, meer wist men niet.
Zou men den koetsier eens vragen, wie er.
wat dat vroege bezoek gold? Neen! dat
was toch wel een beetje te brutaal, meen
den een paar vrouwen, die zich nog een
beetje op beschaving lieten voorstaan. Het
beste zou zijn, afwachten en toekijken en
straksaan datzelfdè nummer als het
rijtuig weer weg zou gereden zijn een
boodschap verzinnen en dan zoo onge
merkt het chapitre brengen op het bezoek
der onbekende dame en dan zou het toch
al heel gek moeten loopen of men zou het
fijne er wel van vernemen. Want dat moest
iets beteekenen, daarover waren het die
eenvoudige buurvrouwtjes eens.
Aldus werd in den raad dier nieuwsgie
rige vrouwen en meiden besloten en....
men bleef dus in groepjes een oog in het
zeil houden cn wachtte kalm af de dingen,
die komen zouden. Belangrijk is in een
achterbuurt 't minste gebeuren en 't klein
ste voorval geeft stof genoeg tot ellenlan
ge beschouwingen. Doch laten we dat
volkje rustig d'r gang laten gaan en even
naar Jan ons wenden hoe die den tijd zoek
brengt. Jan dommelde zooals hij gewoon
was voort in zalige rust en t-cok zich daar
boven op den hoogen bok gezeten volstrekt
niets aan van al het gekakel rondom hem
heen. evenmin als van de vele nieuwsgie
rige blikken, die van achter de lage gor
dijntjes der omliggende woningen op hem
geworpen werden. Hij was gewend, als hij
met zijn Mevrouw door de achterbuurten
reed Mevrouw Wagner was lid van
verschillende liefdadige instellingen dat
de buurt bij elkaar liep, hem aangaapte als
een' wildeman, zoo pas uit dc Binnenlanden
van Borneo gearriveerd ofwel, dat men
Oplossing der Raadsels van verleden
Zaterdag.
No. 1. In Utrecht is elk jaar een „palm-
paardenniarkt".
No. 2. Vliegmachine, malhekvinlien
No. 3. 525 minuten.
No. 6 dapannen.
No. 7 Omdat de koster niet bij haar
eieren zou kunnen komen.
No. 8 Een overzetvee bij een water.
Nieuwe raadsels.
(Niet insturen.).
No. 1. Maak van onderstaande een zin,
aanduidende iets wat slechts eenmaal in
Nederland is geweest:
Scheele Janus danste er breed.
B. A. B.
No. 2. Hoe vlugger ik dans.
Hoe vlugger ik door mijn goocheltoeren,
Er twee aaneen kan snoeren.
No. 3. Mijn geheel bestaat uit 9 letters
en is de naam van een koninkrijk in Euro
pa. 8 en 9 is een voegwoord; 5, 6, 7 ver
bindt dc eene plaats met een andere; 9, 8,
7, 6 en 1 js een getal; 2, 3 en 4 is een
lichaamsdeel.
No. 4. Verborgen plaa-tse'n. Welke?
Bettie leidt dien man eens rond. Goed
oppassen, hoor Nelly. Dat is een flinke
balk, maar die is nog beter. Geef mij van
die apptls maar een mud en van die prui
men een mand.
No; 5. Welke juffers dragen geen kleerep
en kijken nooit in den spiegel of voor win
kelramen?
No. 6. Welk is de akeligste mop, die
nooit iemand mooi of aardig vindt?
De Red.
Wie knapper is.
Wat is een knapper-beest: een witte
of ©en zwarte hen, vader?
Ik weet 't niet, jongen.
Een zwarte pa.
Waarom jongen?
Omdat een' zwarte hen een wit ei kan
leggen, maar 'n witte kan geen zwart ei
ons bezorgen.
Lastig voor den hond.
Hij had zijn hond de schrik van al de
andere honden uit de buurt den staart
gecoupeerd.
Waarom sneed je je den staa,rt af,
vroeg zijn vriend.
Ik vond 't mooier Amice eneen
lange staart is maar last.
Hoe zoo?
Wel, nou kennen do andere honden
hem niet meer en kan hij opnieuw met ze
beginnen.
Uit de hand lezen.
„U beweert dus heel veel uit de hand te
kunnen lezen!"
Ongehoorzame Jongens.
Jan, Piet en Hans zouden vogelnesfies
gaan uithalen. En zij wisten best, dat dit
niet mocht, en dat daar groote straf op
stond. De meester, had het 's morgens nog
gezegd, dat je er 14 dagen onder den t-ofen
voor kwam te zitten. Doch de jongens ga
ven daar niet om. Zij hadden afgesproken
dat zij Zaterdagmiddag cm twee uur pre
sent zouden zijn. Nu, zij waren gelukkig
allen op tijd. Jan zijn moeder had wel ge
vraagd waar hij naar toe ging, maar hij
had gezegd dat hij wat spelen ging. En
ook zoo de andere.^
Het bosch lag een half uur van heL dorp.
De jongens stapten flink door, en Piet zei
dat het bosch vol zat met nestjes. Maar-
wat een teleurstelling. Zii zagen er geen
enkel nestje. A'lleen wat bessen, noten en
wilde aardbeien. Toen Piet opeens: ..kijk
eens daar zit een nest!" En, ja hoor, daar
zat er een! Hij klom vlug in den boom
maar.... er zat niets in. Hij gleed vlug
naar beneden. Maar toenrrrttt g:ng
het en zijn broek scheurde van onderen tot
boven. Dat is niets zei hij, 'en bond er
gauw een touw om. Zij gingen verder,
maar vonden geen enkel nest. Het begon
al- donker te worden. De jongens gingen
vermoeid onder een dikken eik rusten, toen
zij opeens het blaffen van een hond hoof
den. De veldwachter liet zijn hond uit.
Deze luisterde eerst, en vloog toen als een
pijl uit den boog het bosch in. Hij kwam
toen bij de jongens en Piet vilde hard weg-
loopen, maar do hond sprong hem na, en
ging boven op hem staan. De veldwachter
kwam ook bij de jongens en zei: ..Zoo, zoo!
Wat doen jullie hier"? hebben jullie nest
jes uitgehaald? „Neen meneer", „Zoo,
komen jullie maar eens mee. want al heb
ben jullie maar één nestje uitgehaald, dan
zullen jullie met- de karwats hebben en
bovendien nog wat anders, wat ook niet
prettig is.
Toen bracht de boschwachter het drie
tal thuis.
Intusschen was het heele dorp in rep en
roer. De heele buurt was aan 't dreggen.
De burgemeester zag de vermisten al vari
verre aankomen en vroeg: „zoo hebben zo
nestjes uitgehaald"?
„Neen meneer de burgemeester". Het
heele dorp was om de jongens gaan staan
en mompelde: dat heb je nu van ongehoor
zame jongens. En wat er met de jongens
daarna gebeurde, behoef ik niet te vertel
len, maar dat z© nog dagen erna het
broekje voelden, is wel zeker,
voelden is wel zeker.
Willem Jansen, Kort Rapenburg 14, Lcid#a