JO
p Hl
[|l niJ
V003HEEH EN THAHS.
(re gaan nu eens een rumoerige bladzij-
i ïD'laai1! le v'nc^en archieven van
[leraar (burgerlijk Ter Aar, omvattend
eeraar, Korteraar en Kerkbuurt),
februari 1699 stierf daar pastoor Gijs-
tüS de Reeder, die Gerardus Sluyter tot
Ijolger kreeg, wat echter den parochia
al niet aanstond. Zij verdachten er Sluv-
nl, van, Jansenistisch te wezen wei
verdenking later juist bleek, zoodat
antieren pastoor vroegen. De gees-
iverheid weigerde dit verzoek, waar
maar delf de hand aan den ploeg sloe-
jn en pastoor Sluyter met behulp van....
protestantschen baljuw wisten te ver-
beren. Zij zaten toen zonder geestelijke
p want de buurtpastoors mochten hen,
bevel van hoogerhand. niet bijstaan;
al was de straf voor hun opstandigheid.
'])?Ie toestand duurde ruim twee jaar;
U zij de tusschenkomst van den Brua-
Isolnüi Nuntius, werd in December 1701
sdolphus van Beest tot pastoor te Lac-
raJr benoemd, juist den man, dien mes
wenschte, wat voor die katholieken
d triomf was.
Deze strijd en overwinning hadden ech-
i minder verkwikkelijke gevolgen. Voor
st vond pastoor Van Beest de kerkekas
ij berooid („er was voor syn aancomst
veertig duisent gulden capitaal wegge-
jit"), terwijl zijn parochianen geduren-
den herderloozen tijd de gewoonte had-
igekregen, zich met het beheer der kev-
jjfce goederen te bemoeien.
bstoor Van Beest wist 't nog wel te
ipperen, al liep zijn weg niet over rozen,
jr na zijn dood in 1715 werd het anders,
hurdc eenige maanden, alvorens hij een
initiëren opvolger kreeg en van dit
bestuurlooze tijdvak maakten de
soeizïeke Langeraarders gebruik om zich
Zeggenschap te verschaffen. Zij had-
't eens gewonnen met behulp der bur-
ijke overheid, nu zouden zij het weer
roeven. Zij wendden zich tot den Am-
itsheer Cornelis van Aerssen, heer van
arbeiden en Landen van Voshol, waar-
Ier Lang- en Cortera-ar gelegen is", met
verzoek, kerkmeesters aan te stellen
het beheer der Roomsche kerkgoede-
an Aerssen deed dit wat graag hij
vroeger ook al eens Roomsche arm-
öters aangesteld en zoo kreeg de
we pastoor, Joannes Ermers, die 20
ober 1915 kwam, al spoedig bezoek van
igc parochianen, wier leider, Corneli3
enevelt, de ziel der beweging, hen voor
le als de kerkmeesters. De pastoor nam
mede geen genoegen en al ontzag hij
licht, in den beginne den machtigen
behtsheer, op den duur ging het toch
Er kwam tweespalt. Cornelis Groene-
cam net" met zijn aanlia-ng op voor den
Aerssen, terwij Pieter Leenderts
dwyk, Jan Gerrits Ouwe Janne en Aert
L van der Hoorn aanvankelijk door
Aerssen aangesteld -de zijde kozen
den pastoor, die Suydwyk en Ouwe
ae tot kerkmeester aanwees,
dagochtend 27 September 1710, toen
ecloovigen in het kerkhuis van Lan-
ir bijeen waren, kwam het tot een uif-
ling en wel naar aanleiding der collec-
IWerd een formeele vechtpartij, waar-
rcnt de schout van Ter Aar, gehoord
chillendo getuigen, een uitvoerig pro
ferbaai opstelde, waaruit blijkt dat
er Gerritso Groenevelt en Pieter Ger-
Perenboom, .aangestelde kerkmees-
ran de Roomsche gemeente," dien
end getracht hebben met de „laatjes"
sllecteeren tot onderhoud van de kerk.
priesterhuis etc., wat hun echter werd
door den pastoor en diens kapelaan,
Franciscus van den Heuvel, die do „laat
jes" afnamen. Pieter Groenevelt haalde
echter twee nieuwe „laatjes waarmede
ccrstgcnoemden toch gingen collectecrcn.
Dc pastoor heeft toen van af heo altaar
de gemeente toegeroepen, dat niemand dan
Pieter Lecndert Suydweyk en Jan Gerrils
Ouwe Jan mochten omgaan, waarop do
Grocnevelt's weer riepen, dat zij „volgens
ontfange ordres" maar zouden voortgaan.
Hierdoor ontstond in de kerk „een sware
opschudding tegen de voors. kerkmeesters
soo van den cappelaan als eenige andere
uyt de gemeente". Claas Corn, van Aar
heeft het laatje van Pieter Qts. Groenevelt
uit diens hand gerukt en met opzet on
der zijn voeten stuk getrapt en vernield,
daarop Pieter en Corn. Groevevelt een
slag in 't gezicht gegeven. Vervolgens heeft
do kapelaan Corn. Gts. Groenevelt aange
grepen, hij 't haar gevat, gestoten cn on
der do voet geworpen, waarbij deze Groe
nevelt „soo door slaan als schoppen sterk
uyt de mond hoeft gebloeyt, soodat velen
van de voorn, gemeente riepen en niet be
ter wisten dan dat Groenevelt dood was."
Zijn huisvrouw Spijntje Gijse „is tusschen-
beide gekomen en heeft met goede woor
den den cappelaan get.ragt te bewegen van
slaan op te houden, waarop de cappelaan
de voorn. Spijntje Gijse heeft gestoten en
gerukt alsof hij een hond en dievegge
voorhadde, soodanig dat sv eenmaal heeft
gevallen op het lijff van Christina Swaan,
en voorts verscheyde malen onder de voet
geworpen, soodat sy verscheyde malen self
is opgestaan en ook van anderen opgehol
pen is geworden, voegende den cappelaan
onder vele scheldwoorden daarbij„weg,
uyt de kerk, uyt de kerk". Verder Ver
klaarden getuigen, „dat de cappelaan
eerder Jan Arijs Hap heeft aangegrepen
en wel een goede hand vol haar uyt sijn
hoofd getrocken heeft en dat onder het
slaan van cappelaan den priester mede
heeft toegeschoten, maar in sijn voorne
mens door verscheyde cloppies en andere
menschcn is belet geworden."
't Is wel stichtelijk! Hadden die bra\o
„klopjes en andere menschen" den pastoor
maar niet tegen gehouden, wellicht dat da
kapelaan dan eer tot bezinning zou zijn
gekomen.
Hoe 't z!j, de Schout liet het er natuurlijk
niet bij zitten cn 3 October kreeg kapelaan
Van- den Heuvel een aanzegging, dat hij
binnen 24 uur het ambacht moest hebben
verlaten, wilde hij er niet gerechtelijk uit
gezet worden, 't Gaf echter niemendal:
Van den Heuvel bleef en de Schout, moge
lijk beducht voor de goedgezinden, durfde
hem niet verdrijven.
Ondertusschen was de kerkekist met
effecten in bewaring genomen door Corn.
Groenevelt, op wiens verzoek „om geen
plonderingh onderworpen te zijn" de am
bachtsheer tot voorwerp overnam.
Middelerwijl deden de goedgezinden de
zen ambachtsheer een proces aan om hem
het recht van benoeming der kerkmeesters
te betwisten. De aangevallene vatte dit op
als een beleed'iging en dreigde, het am
bacht te zullen verlaten
Dit nu was een leelijk ding, want de in-
gezete:i:n whren Jcer afhankelijk van de
zen heer, die ook dadelijk zijn overwicV
deed gevoelen. Hij liet de schulden der
gemeente opvorderen, deurwaarders ver
schenen, een schuldenaar werd gegijzeld,
wat allemaal grooten angst veroorzaakte
in de gemeente.
Geen wonder dat onder deze omstandig
heden bij het gevolgde onderzoek velen den
machtigen Cornelis van Aerssen naar den
mond spraken, zoodat het Hof van Holland
30 April 1717 kon heslissen, dat hij bevoegd
was „over de ongereformeerde gemeynte in
de heerlijkheyt van Langeraar en Corte-
raar aan te stellen administrateurs over de
kerkelijke goederen dier gemeynte."
De ambachtsheer benoemde toen reeds
met ingang van 1 Mei 1717 gauwer kon
het- niet! tot kerkmeesters: Cornelis
Gerritse Groenevelt, Pieter Gerritse Pere
boom, Jan Gijsen van den Bijl, Crijn Pio-
tersc van den Hoorn en Cornelis Dirkje
van Kints, „met seclusie van alle andere
personen wie het soude mogen syn". Te
vens bepaaldo hij, dat de kist met docu
menten aan deze kerkmeesters zou worden
terhandgesteld.
Dc eindbeslissing was gevallen. De pas
toor en zijnen hadden den slag verloren,
terwijl dc gemeente nog heel wat aan ge
rechtskosten te betalen kreeg.
De ambachtsheer grondde zijn recht van
aanstelling hierop, dat hij reeds vroeger
gelijk boven vermeld Roomsche arm-
mcesters aanstelde, waartegen men niet
was opgekomen, ook niet pastoor Van
Beest; en vervolgens op zijn verplichting,
voor de rust en welvaart in zijn gebied te
waken.
Pastoor Ermers verliet Langeraar 28
Juni 1717 en begaf zich naar het bisdom
Antwerpen. Ook kapelaan Van den Heu
vel, ondanks alles en allen te Langeraar
gebleven, vertrok kort daarna; hij werd
kapelaan van 't Begijnhof te Amsterdam
en later pastoor te Lisse, waar hij 23 Oct.
1760 overleed. In zijn kalmer jaren zal hij
het nog wel vaak over zijn Langeraarsch
avontuur gehad hebben.
Eerst na een jaar, 14 Juli 1718, kwam
er een nieuwe pastoor te Langeraar, Jus
tus Vermey. Hij werd want mem ver
langde naar rust en kalmte, met blijd
schap ingehaald, hetgeen blijkt uit een nog
bewaard „Stigtelijk Vreugde- en Vreede-
gedieht", bii die gelegenheid vervaardigd.
In deze stemming konden de moeilijkhe
den inderminne worden geregeld. De nieu
we pastoor behield wel de kerkmeesters,
maar ongenoegen kwam niet meer voor.
De Langeraarders waren per saldo te goed
Roomsch om een echte scheuring te maken.
Dat pastoor Vermey vreedzaam kon ar
beiden blijkt hieruit, dat hij in 1719 begon
met den bouw van een nieuwe kerk, waar
aan hij een hoofdaltaar, twee zij-altaren,
een communiebank en een orgelkast
schonk. Ook vernieuwde hij de geheeie
pastorie, welke in den loop der tijden nog
wel vele veranderingen onderging maar
eerst in 1913 geheel afgebroken werd.
Hij stichtte ook 'n bijkerkje te Korter
aar, wat wegens de vele vreemde werklie
den bij de veenderij noodzakelijk was. Des
pastoors weg erheen, leidde langs het nu
nog bestaande Kerkpad.
Deze bijkerk werd gesupprimeerd door
pastoor Bernardus Henriens Kokkelink, die
in 1807 te Langeraar kwam; dat sluiten der
hiü-rvk zette veel kwaad bloed, zoodat Zijn
Eerw. in 1822 in stilte Langeraar verliet en
pastoor werd in het Begijnhof to Amster
dam.
Zijn opvolger, Gobertus van Lieshout,
die ook nog pastoor geweest is te Leiden,
brak de gemoederen waren alweer ge
kalmeerd de bijkerk af, vergrootte de
eigenlijke kerk en de pastorie en stichtte
een eigen kerkfhof.
Pastoor Petrus .Cornelius Buys (1839
1875) bouwde een geheel -nieuwe kerk, die
in 1842 wérd geconsacreerd, vernieuwde de
pastorie, richtte in 7S5G' een "armenhuis op
en in 1863 een katholieke school, wat toen
een heele praestatie was.
Zijn opvolger, Pastoor Gerardus van
Dijk (18751908) bouwde in 1901 weder een
gansch nieuwe kerk, met pastorie, in 1907
school en doktershuis; voor de
ouden van dagen had hij reeds in 1875 een
nieuw gesticht gebouwd.
Pastoor Henricus Cornelius Joannes
Bakker volgde hem in 190S op; deze bouw
de het St. Antnniusgesticht, versierde op
doelmatige en kunstzinnige wijze de kerk
herschièp de oude school in een patronaats
gebouw en is nog steeds onder de Lan
geraarders werkzaam.
We hebben opzettelijk ook de nieuwe ge
schiedenis van Langeraar vermeld om te
doen zien, hoezeer het katholieke leven al
daar spoedig tot bloei is gekomen ondanks
de oude strubbelingen. En sindsdien bleef
het er goed. AJO.
Roodvonk.
Wenken omtrent verspreiding en
voorbehoeding.
De oorzaak van deze ziekte is, evenmin
als bij de mazelen, niet met zekerheid be
kend.
Wel vindt men bij lijders aan roodvonk,
in de keel en in het ontstoken klierweefsel
bijna altijd een zeker soort bacteriën, die
al lang bekend zijn, doch of deze primair
of secundair zijn, d. w. z. oorzaak of ge
volg, is nog niet uitgemaakt.
Heb Roodvonkgifb is veel krachtiger en
taaier dan dat van de mazelen. Alhoewel
de meeste infecties door onmiddellijke aan
raking van den lijder ontstaan, bestaat er
wel geen twijfel, dat soms ook door middel
van een derde, gezond blijvende persoon de
ziektekiemen kunnen worden overgebracht.
Eveneens kan dit geschieden door lijfgoed,
speelgoed, brieven, boeken etc. Bovendien
is het Rcodvonkgift zeer taai en hardnek
kig wat besmettelijkheid betreft, zoodat
men soms nog na maanden overdragen
der besmetting heeft kunnen waarnemen.
Het besmettingsgevaar begint al met den
eersten dag der ziekte en blijft gedurende
het geheeie ziekteproces bestaan. waar-
schijnliik zelfs tot na de z.g. afschilvering
der huid. De vatbaarheid voor Roodvonk
is wel niet zoo algemeen als bij mazelen
doch bedraagt, zooals bij een gToote epide
mie is geconstateerd, wel nog ongeveer
40 pet. Kinderen beneden het eerste half
jaar worden bijna nooit aangetast-
Het meest komt de ziekte voor bij kin
deren t.ussehen 8 en 10 jaren. Bij volwas
senen komt de ziekte zeldzamer voor. Dc
kans om opnieuw door de ziekte te worden
aangetast, die in 't algemeen bij de infec
tieziekten. zoo bij mazelen en bij dïnhterie
etc., niet groot is, is bij Roodvonk iets
.grooter. want meermalen heeft men waar
genomen dat dezelfde persoon, meer dan
eenmaal door Roodvonk werd aangetast.
De tijd tusschen den dag van besmetting
en het uitbreken der ziekte, het z.g. incu-
b a t i e-tijdperk, bedraagt bii Roodvonk
meestal vier tot. zeven da-gen. De middelen
om besmetting te voorkomen moet men bij
Roodvonk, waar men maar kan, zoo streng
mogelijk doorvoeren met het oog op het
sterf tegev&ar.
Epidemieën toch van Roodvonk geven
zeer vaak een groot sterftecijfer en vooral
bij deze ziekte komen soms zeer ernstige
bijkomende aandoeningen voor, zoodat de
afloop van ieder geval van Roodvonk on
zeker moet genoemd worden. Soms is het
sterftecijfer tijdens een epidemie zeer hoog
3040 pet., soms laag 23 pet. van het
aantal ziektegevallen.
Het gevaar* voor besmetting wordt eenigs
zins verminderd omdat ten eerste de ziekte
veel heftiger begint en de uitslag op de
huid zich vrij vroeg vertoont, zoodat men
den zieke spoediger isoleeren kan, doch
ook ten tweede, omdat de vatbaarheid
voor Roodvonk niet zoo algemeen is als bii
mazelen. Evenwel staat hier wec-r tegen
over dat het Roodvonkgift, zooals reeds
is gezegd, langen tijd buiten het lichaam
zijn besmettingsgevaar behoudt.
Patiënten, lijdende aan Roodvonk, moe
ten met de grootste zorg en zoo vroeg mo
gelijk in afzondering worden gehouden. Al
degenen en vooral geldt dit voor kinde
ren die met den patiënt, voor dat de
ziekte uitbrak, in aanraking zijn geweest
moeten gedurende 8 dagen, als verdacht
gehouden worden met Roodvonk besmet te
kunnen zijn.
De verpleging van den zieke moet wor
den opgedragen aan iemand, die zoo min
mogelijk met de omgeving in aanraking
komt. Thirs is dit helaas bijna nooit te
bereiken. Meestal moet men al tevreden
j zij i wanneer dc verzorgster van den zieko
vr.or 't verlaten van de ziekenkamer zorg
vuldig de handen wascht en van boven-
kleeren verwisselt.
Waar men niet beschikken kan over een
goed geschoolde en deskundige verpleeg
ster worden in den regel door onwetend
heid en ongeschiktheid de grootste fouten
begaan, die het resultaat van alle maatre
gelen, in theorie opgezet, te niet doen.
Strenge afzondering van een patiënt is
vooral bij de lagere volksklassen met slech
te woningtoestanden niet door te voeren,
zoodat, wil men verspreiding van de ziekte
zooveel mogelijk voorkomen, opneming in
een ziekenhuis hier vooral is aangewezen.
Het lijfgoed van den patiënt van Rood
vonk ontsmette men terstond met 3 pet.
Lysol- of Cavboloplossing. Gebruikt keu
kengerei koke men uit. Voorwerpen uit de
ziekenkamer plaatse men niet elders doch
late men daar.
Zusjes en broertjes van den zieke mogen,
wanneer zij althans niet streng van dezen
zijn verwijderd gehouden, niet de school
bezoeken.
De afzondering van den zieke wordt vol
gehouden tot na het afschilveringsproces
van de huid en nadat de zieke eenige malen
een bad heeft genomen en daarna schoöne
kleeren heeft aangetrokken.
Zorgvuldige ontsmetting van de
ziekenkamer is zeer noodig. Het
beste geschiedt dit door Formalinedamp.
In de steden en gelukkig thans ook op zeer
veel dorpen hier in den omtrek geschiedt
dit zaakkundig door den „ontsmettings-
dienst." Grootc plaatsen hebben hun eigen
ontsmettingsdienst. Kleinere plaatsen bijv.
in den omtrek van Leiden kunnen uitste
kend hiervoor terecht te Hoofddorp waai*
een filiaal is van den ontsmettingsdienst
te Hilversum.
Drankverkoop in Zweden.
Sedert 1906 mogen in Zweden alleen door
de zoogenaamde systembolangen (stelsel-
maatsehappijen) wijn, sterken drank en
bier worden verkocht.
Deze maatschappijen staan onder streng
toezicht en moeten bijna geheel haar zui
vere winst aan den Staat afdragen. Zij
moeten omtrent iederen afnemer bepalen,
hoeveel drank hem mag worden verkocht,
in aanmerking nemende de grootte van zijn
gezin, zijn stand en zijn omstandigheden.
De grootste hoeveelheid is 4 liter drank
per maand. Wijn „^-discretion". De afne
mer moet 25 jaar oud zijn. Er wordt nog
zeer veel gedronken
Bij een bevolking van 6 millioen be
droeg in:
Verbruik van Verbruik van Jnkomsten
wijn sterken drank der
Maatschappij
1918 (oorlogsjaren) 7.5 mill. L. 77.8 mill kr.
1919 5.2 mill. L. 14.4 200.4
1920 4.1 37.8 302.5
1921 2.8 31.6 269.8
\V. W.
OUD-HOLLANDSCHE WIJSHEID.
Maeckt uwe maeltijt kort cn gaet u wat
vertreden,
Want dat brenght menigh heijl aen al
de binne-leden,
Vermijt de middaghslaep, 't is beter
voor het lijf,
Te plegen eenigli werek of ander
tijtverdrijf.
Een machtigh avontmael, waerdoor
<le leden swellen,
Dat kan geheel het lijf in vreemde
bochten stellen.
Soo ghij dan in den nacht begeert
een soete rust,
En geeft dan nimmer meer de
maegh hacr volle lust.
Al wat den mensch staegh wedervaart,
Wordt als sijn ingeboren aert.
Idem.
EIND GOED, AL GOED.
V.
wordt Marietje met een schreeuw
^ar ben ik moeder?
Wel, Lier kind op ons kamertjeEn
^djes hebben erg lang geslapen; te
eigenlijk. Kijk eens hoe hte zoiinetje
binnen gluurt, zij heeft je zeker wak-
rast, MarietjeWe hebben saampjes
Win den dag geslapen, kind. Kom,
410 vlug aankleeden, anders kom je
ikat in de H. Mis van tienen en dat
i ™oral op vandaag niet graag
*n' vandaag Marietje is het
rie,s jaren geleden, dat Onze lieve
f]e goede vadertje tot zich nam.
a ®oeder ik zal me haasten. Ik be-
i ni©t> hoe het zoo laat geworden
*rs ik altijd voor acht uur uit
en nu zoo laat alMaar ik
moe gisterenavond, moeder! En
heb zoo mooi gedroomd, oh zoo
^ad! Op een droom moet men
'«el vertrouwen. Droomen is bedrog
1spreekwoord en mij leerde de on-
8dat dit ook zoo is, ofschoon?.
wel eens een keertje uitkomen
'k d ^an ^ezen keer uitkomt, moe-
2jfia? u eens wat beleven, want ik
A fee' v°el goeds en moois voor LT
A Soed gaat, dan heb ik het ooi
u' "deuken, niot waar?
f hindjo, zekorHoe beter het in
do wereld je moedertje heeft, hoe beter
mijn Marietje het hebben zal. En daarom
juist wou ik het beter hebben, om jou en om
jou alleen. Doch wat niet is, is niet. Daar
valt nu eens eenmaal niets aan te doen. We
moeten maar tevreden zijn. De g)êde God
weet het 't beste, hoe het hoort in de we
reld, en dit staat vast kindjelief: hoe slech
ter we het hier op de wereld hebben, hoe
beter we het hiernamaals zullen hebben
als we tenminste braaf zijn geweest.Maar
wat heb je gedroomd mijn schat? Ik zag
wel, dat het iets goeds was, wat je droom
de, want toen ik je gisterenavond uitkleed
de en je in je bedje lei, speelde er een
glimlach om je mond. Maar zeg mij eens
Marietje, voor je vertellen gaat, heb je nu
heelcmaal niet bemerkt, dat ik je in je ledi-
kantje lei, je toedekte en een kruisje met
wijwater op je voorhoofd maakte?
Wel neen, moeder! Hoe zou ik! Ik heb
niets, heclemaal niets gevoeld. Ik sliep zoo
vast als een marmot. Ik was te moe geloo-
pen en te vol van dat gevalletje mot' die
mooio handtasek en zilveren beursje en
daarvan heb ik ook vannacht gedroomd.
En, terwijl moedertje Marietjes haar
kamt en in orde maakt, vertelt de kleine
meid wat dien nacht haar geest bevangen
hield
Ik droomde, dat ik naast mijn moedertje
zat in een halfverlichte kamer naast het
kacheltje, waarin, het laatste stukje turf
te smeulen lag.
En toen opeens!.... terwijl alles stil
rondom ons tweetjes was en niets de stilte
verbrak dan het kleine wekkertje op den
houten schoorsteenmantel, toen kwam een
pakje door den schoorsteen gevallen en neg
een en nog een. En zoo ging het tot tien
maal toe. Toen werd het stil, heel stil in
do kamer. Dat gerommel en gestommel en
geritsel in den schoorsteen hield op. Ik
durfde niet op te staan van de plaats, waar
ik zat. En u ook niet moeder. U keek al
door naar de pakjes net als ik. En toen
teen ging de deur open endaar ver
scheen een lieve Fee, in het wit gekleed en
met een witte sluier over het hoofd, net als
de bruidjes in de kerk en toen moest ik
nader komen en zingen en bidden en toen
zei ze, dat alles voor u en voor mij was,
omdat ik braaf was geweest, en U ook
braaf was geweest in uw leven. En toen
streek ze me over het haar en lachte mij
vriendelijk tce en ze gaf u de hand tot af
scheid en lachte ook u vriendelijk toe en
teen wou ik haar een handje geven maar
voor ik het wist, viel de deur al dicht en
was van de Fee niets meer te zien. En toen
en nu komt pas het mooie moedertje!
toen werd het licht hoog opgestoken en
vlug de pakjes op tafel gelegd. En ik zag
dat alles zoo duidelijk cn helder. En het
waren tien pakjes, alles van denzelfden
vorm en dezelfde grootte en dezelfde
zwaarte. En toen ging ik de schaar van
het kastje nemen cnwerden de touw
tjes doorgeknipt en toenstom van ver
bazing sloegen wij heiden de handen in
elkaar en UU weende van aandoening
en pleizier en ikik danste van pret in
het rond, sloeg mijn armen om TJ heen, om
een poosje later van louter pleizier mijn
pop voor den dag te halen en deze op de
pakjes te zetten om haar in onze vreugde
te laten deelen.
Wat was er dan in Marietje?
TJ zult het niet gelooven moeder, als
ik het zeg. Het waren tien handtaschjes,
maar niet van zilver, maar van goud; van
zuiver goud. En alle prcies dezelfde en wat
het mooiste was met een zelfde beursje
erin.
En wat zat in elk beursje?
Dat zult U nooit raden moeder.
Laat dan eens zien! Goudgeld.
Mis, wat anders!
iZilvergeld. Guldens en rijksdaalders!
Weer mis. Er zat geen geld in! Wat
anders! TJ zult het toch nooit raden.
Plaatjes en prentjes of snuisterijtjes?
Mis! Alweer mis! Honderkeer mis!
Zeg het dan maar, anvïsr* is het avond
en dan ben ik er nog niet. Ja droom is zoo
vreemd, en zoo ingewikkeld, dat er geen
mensch uit wijs kan worden.
Raad u dan nog een keer, dan zal ik
het u zeggen.
Een cent.
Heen hoor! Geen cent en geen halfje,
maareen briefje.
De Redacteur.
(Wordt vervolgd).
PASCHEN.
De klokken laten haar stemmen hooren,
Ginds ver boven in den toren.
De Heor is 's morgens vroeg verrezen
Wordt wederom geprezen.
De menschen zijn, allemaal, o zoo blij!
Op 't koor. jub'len en zingen zij
Het mooiste lied der Eng'len schaar,
Him stemmen klinken helder cn klaar.
De Eng'len maakten den hemel schoon,
Enlegden al het goud op den troon.
De Hemelvaart brak al aa-n,
De Heer ging midden in 't Eng'len koor
staan.
Dan vieren wij 't tweede feest,
Yan d'Apostelen, on van den H. Geest.
De verschijning van een vurige tong,
Dat diep door aller harten drong.
Emile Duym,
Eooipark 16, Leiden.
IN MEI
Is alles blij.
De vogeltjes zingen,
Do lammeren springen,
Het vischjo spartelt,
Het geitje dartelt,
Het bijtje zoemt,
Do weide bloemt,
En boven die pracht:
Het zonnetje lacht,
Het trekt ons oog,
Haar 's hemelsbocg.
Het oog valt dicht,
Voor 't zonnelicht.
Hu dringt het door
Haar 't kemelkoor,
In 't eeuwig schoon,
Tot voor Gods troon, i
Haar Lieve Vrouw,
Die, gehuld in 't blauw,
En schitterend zonnelicht,
Met blij gezicht
Hatuur aanziet,
Dio hulde biedt.
"Ajaja.
WEET JE WAT HET HAANTJE
KRAAIT?
Weet je, wat de boer zijn haantje,
's Morgens in het voorjaar kraait?
Boertje, vlug wat, uit de veeren!
In do klompen, in do kleeren!
Want jo koren moet gezaaid.
Weet je, wat dc boer zijn haantje,
's Morgens in den zomer kraait?
Boertje, vlug wat, uit do veeren!
In do klompen, in dc klooren!
Want het koren moet gemaaid.
Weet je, wat do beer zijn haantje,
's Morgens in het na jaar kraait?
Boertje, vlug wat, uit do veeren!
In do klompen, in dc kleeren!
Want de vlegel moet genswaahl.
Weet jo, wat de boér zijn haantje,
's Morgens iri don winter kraait?
Boertje, blijf maar in de vcewn!
Als je nog jo 's om wil Iceeren!
3k Heb maar voor de £cs»P gekraaid.1
SHa.