JO p Hl [|l niJ V003HEEH EN THAHS. (re gaan nu eens een rumoerige bladzij- i ïD'laai1! le v'nc^en archieven van [leraar (burgerlijk Ter Aar, omvattend eeraar, Korteraar en Kerkbuurt), februari 1699 stierf daar pastoor Gijs- tüS de Reeder, die Gerardus Sluyter tot Ijolger kreeg, wat echter den parochia al niet aanstond. Zij verdachten er Sluv- nl, van, Jansenistisch te wezen wei verdenking later juist bleek, zoodat antieren pastoor vroegen. De gees- iverheid weigerde dit verzoek, waar maar delf de hand aan den ploeg sloe- jn en pastoor Sluyter met behulp van.... protestantschen baljuw wisten te ver- beren. Zij zaten toen zonder geestelijke p want de buurtpastoors mochten hen, bevel van hoogerhand. niet bijstaan; al was de straf voor hun opstandigheid. '])?Ie toestand duurde ruim twee jaar; U zij de tusschenkomst van den Brua- Isolnüi Nuntius, werd in December 1701 sdolphus van Beest tot pastoor te Lac- raJr benoemd, juist den man, dien mes wenschte, wat voor die katholieken d triomf was. Deze strijd en overwinning hadden ech- i minder verkwikkelijke gevolgen. Voor st vond pastoor Van Beest de kerkekas ij berooid („er was voor syn aancomst veertig duisent gulden capitaal wegge- jit"), terwijl zijn parochianen geduren- den herderloozen tijd de gewoonte had- igekregen, zich met het beheer der kev- jjfce goederen te bemoeien. bstoor Van Beest wist 't nog wel te ipperen, al liep zijn weg niet over rozen, jr na zijn dood in 1715 werd het anders, hurdc eenige maanden, alvorens hij een initiëren opvolger kreeg en van dit bestuurlooze tijdvak maakten de soeizïeke Langeraarders gebruik om zich Zeggenschap te verschaffen. Zij had- 't eens gewonnen met behulp der bur- ijke overheid, nu zouden zij het weer roeven. Zij wendden zich tot den Am- itsheer Cornelis van Aerssen, heer van arbeiden en Landen van Voshol, waar- Ier Lang- en Cortera-ar gelegen is", met verzoek, kerkmeesters aan te stellen het beheer der Roomsche kerkgoede- an Aerssen deed dit wat graag hij vroeger ook al eens Roomsche arm- öters aangesteld en zoo kreeg de we pastoor, Joannes Ermers, die 20 ober 1915 kwam, al spoedig bezoek van igc parochianen, wier leider, Corneli3 enevelt, de ziel der beweging, hen voor le als de kerkmeesters. De pastoor nam mede geen genoegen en al ontzag hij licht, in den beginne den machtigen behtsheer, op den duur ging het toch Er kwam tweespalt. Cornelis Groene- cam net" met zijn aanlia-ng op voor den Aerssen, terwij Pieter Leenderts dwyk, Jan Gerrits Ouwe Janne en Aert L van der Hoorn aanvankelijk door Aerssen aangesteld -de zijde kozen den pastoor, die Suydwyk en Ouwe ae tot kerkmeester aanwees, dagochtend 27 September 1710, toen ecloovigen in het kerkhuis van Lan- ir bijeen waren, kwam het tot een uif- ling en wel naar aanleiding der collec- IWerd een formeele vechtpartij, waar- rcnt de schout van Ter Aar, gehoord chillendo getuigen, een uitvoerig pro ferbaai opstelde, waaruit blijkt dat er Gerritso Groenevelt en Pieter Ger- Perenboom, .aangestelde kerkmees- ran de Roomsche gemeente," dien end getracht hebben met de „laatjes" sllecteeren tot onderhoud van de kerk. priesterhuis etc., wat hun echter werd door den pastoor en diens kapelaan, Franciscus van den Heuvel, die do „laat jes" afnamen. Pieter Groenevelt haalde echter twee nieuwe „laatjes waarmede ccrstgcnoemden toch gingen collectecrcn. Dc pastoor heeft toen van af heo altaar de gemeente toegeroepen, dat niemand dan Pieter Lecndert Suydweyk en Jan Gerrils Ouwe Jan mochten omgaan, waarop do Grocnevelt's weer riepen, dat zij „volgens ontfange ordres" maar zouden voortgaan. Hierdoor ontstond in de kerk „een sware opschudding tegen de voors. kerkmeesters soo van den cappelaan als eenige andere uyt de gemeente". Claas Corn, van Aar heeft het laatje van Pieter Qts. Groenevelt uit diens hand gerukt en met opzet on der zijn voeten stuk getrapt en vernield, daarop Pieter en Corn. Groevevelt een slag in 't gezicht gegeven. Vervolgens heeft do kapelaan Corn. Gts. Groenevelt aange grepen, hij 't haar gevat, gestoten cn on der do voet geworpen, waarbij deze Groe nevelt „soo door slaan als schoppen sterk uyt de mond hoeft gebloeyt, soodat velen van de voorn, gemeente riepen en niet be ter wisten dan dat Groenevelt dood was." Zijn huisvrouw Spijntje Gijse „is tusschen- beide gekomen en heeft met goede woor den den cappelaan get.ragt te bewegen van slaan op te houden, waarop de cappelaan de voorn. Spijntje Gijse heeft gestoten en gerukt alsof hij een hond en dievegge voorhadde, soodanig dat sv eenmaal heeft gevallen op het lijff van Christina Swaan, en voorts verscheyde malen onder de voet geworpen, soodat sy verscheyde malen self is opgestaan en ook van anderen opgehol pen is geworden, voegende den cappelaan onder vele scheldwoorden daarbij„weg, uyt de kerk, uyt de kerk". Verder Ver klaarden getuigen, „dat de cappelaan eerder Jan Arijs Hap heeft aangegrepen en wel een goede hand vol haar uyt sijn hoofd getrocken heeft en dat onder het slaan van cappelaan den priester mede heeft toegeschoten, maar in sijn voorne mens door verscheyde cloppies en andere menschcn is belet geworden." 't Is wel stichtelijk! Hadden die bra\o „klopjes en andere menschen" den pastoor maar niet tegen gehouden, wellicht dat da kapelaan dan eer tot bezinning zou zijn gekomen. Hoe 't z!j, de Schout liet het er natuurlijk niet bij zitten cn 3 October kreeg kapelaan Van- den Heuvel een aanzegging, dat hij binnen 24 uur het ambacht moest hebben verlaten, wilde hij er niet gerechtelijk uit gezet worden, 't Gaf echter niemendal: Van den Heuvel bleef en de Schout, moge lijk beducht voor de goedgezinden, durfde hem niet verdrijven. Ondertusschen was de kerkekist met effecten in bewaring genomen door Corn. Groenevelt, op wiens verzoek „om geen plonderingh onderworpen te zijn" de am bachtsheer tot voorwerp overnam. Middelerwijl deden de goedgezinden de zen ambachtsheer een proces aan om hem het recht van benoeming der kerkmeesters te betwisten. De aangevallene vatte dit op als een beleed'iging en dreigde, het am bacht te zullen verlaten Dit nu was een leelijk ding, want de in- gezete:i:n whren Jcer afhankelijk van de zen heer, die ook dadelijk zijn overwicV deed gevoelen. Hij liet de schulden der gemeente opvorderen, deurwaarders ver schenen, een schuldenaar werd gegijzeld, wat allemaal grooten angst veroorzaakte in de gemeente. Geen wonder dat onder deze omstandig heden bij het gevolgde onderzoek velen den machtigen Cornelis van Aerssen naar den mond spraken, zoodat het Hof van Holland 30 April 1717 kon heslissen, dat hij bevoegd was „over de ongereformeerde gemeynte in de heerlijkheyt van Langeraar en Corte- raar aan te stellen administrateurs over de kerkelijke goederen dier gemeynte." De ambachtsheer benoemde toen reeds met ingang van 1 Mei 1717 gauwer kon het- niet! tot kerkmeesters: Cornelis Gerritse Groenevelt, Pieter Gerritse Pere boom, Jan Gijsen van den Bijl, Crijn Pio- tersc van den Hoorn en Cornelis Dirkje van Kints, „met seclusie van alle andere personen wie het soude mogen syn". Te vens bepaaldo hij, dat de kist met docu menten aan deze kerkmeesters zou worden terhandgesteld. Dc eindbeslissing was gevallen. De pas toor en zijnen hadden den slag verloren, terwijl dc gemeente nog heel wat aan ge rechtskosten te betalen kreeg. De ambachtsheer grondde zijn recht van aanstelling hierop, dat hij reeds vroeger gelijk boven vermeld Roomsche arm- mcesters aanstelde, waartegen men niet was opgekomen, ook niet pastoor Van Beest; en vervolgens op zijn verplichting, voor de rust en welvaart in zijn gebied te waken. Pastoor Ermers verliet Langeraar 28 Juni 1717 en begaf zich naar het bisdom Antwerpen. Ook kapelaan Van den Heu vel, ondanks alles en allen te Langeraar gebleven, vertrok kort daarna; hij werd kapelaan van 't Begijnhof te Amsterdam en later pastoor te Lisse, waar hij 23 Oct. 1760 overleed. In zijn kalmer jaren zal hij het nog wel vaak over zijn Langeraarsch avontuur gehad hebben. Eerst na een jaar, 14 Juli 1718, kwam er een nieuwe pastoor te Langeraar, Jus tus Vermey. Hij werd want mem ver langde naar rust en kalmte, met blijd schap ingehaald, hetgeen blijkt uit een nog bewaard „Stigtelijk Vreugde- en Vreede- gedieht", bii die gelegenheid vervaardigd. In deze stemming konden de moeilijkhe den inderminne worden geregeld. De nieu we pastoor behield wel de kerkmeesters, maar ongenoegen kwam niet meer voor. De Langeraarders waren per saldo te goed Roomsch om een echte scheuring te maken. Dat pastoor Vermey vreedzaam kon ar beiden blijkt hieruit, dat hij in 1719 begon met den bouw van een nieuwe kerk, waar aan hij een hoofdaltaar, twee zij-altaren, een communiebank en een orgelkast schonk. Ook vernieuwde hij de geheeie pastorie, welke in den loop der tijden nog wel vele veranderingen onderging maar eerst in 1913 geheel afgebroken werd. Hij stichtte ook 'n bijkerkje te Korter aar, wat wegens de vele vreemde werklie den bij de veenderij noodzakelijk was. Des pastoors weg erheen, leidde langs het nu nog bestaande Kerkpad. Deze bijkerk werd gesupprimeerd door pastoor Bernardus Henriens Kokkelink, die in 1807 te Langeraar kwam; dat sluiten der hiü-rvk zette veel kwaad bloed, zoodat Zijn Eerw. in 1822 in stilte Langeraar verliet en pastoor werd in het Begijnhof to Amster dam. Zijn opvolger, Gobertus van Lieshout, die ook nog pastoor geweest is te Leiden, brak de gemoederen waren alweer ge kalmeerd de bijkerk af, vergrootte de eigenlijke kerk en de pastorie en stichtte een eigen kerkfhof. Pastoor Petrus .Cornelius Buys (1839 1875) bouwde een geheel -nieuwe kerk, die in 1842 wérd geconsacreerd, vernieuwde de pastorie, richtte in 7S5G' een "armenhuis op en in 1863 een katholieke school, wat toen een heele praestatie was. Zijn opvolger, Pastoor Gerardus van Dijk (18751908) bouwde in 1901 weder een gansch nieuwe kerk, met pastorie, in 1907 school en doktershuis; voor de ouden van dagen had hij reeds in 1875 een nieuw gesticht gebouwd. Pastoor Henricus Cornelius Joannes Bakker volgde hem in 190S op; deze bouw de het St. Antnniusgesticht, versierde op doelmatige en kunstzinnige wijze de kerk herschièp de oude school in een patronaats gebouw en is nog steeds onder de Lan geraarders werkzaam. We hebben opzettelijk ook de nieuwe ge schiedenis van Langeraar vermeld om te doen zien, hoezeer het katholieke leven al daar spoedig tot bloei is gekomen ondanks de oude strubbelingen. En sindsdien bleef het er goed. AJO. Roodvonk. Wenken omtrent verspreiding en voorbehoeding. De oorzaak van deze ziekte is, evenmin als bij de mazelen, niet met zekerheid be kend. Wel vindt men bij lijders aan roodvonk, in de keel en in het ontstoken klierweefsel bijna altijd een zeker soort bacteriën, die al lang bekend zijn, doch of deze primair of secundair zijn, d. w. z. oorzaak of ge volg, is nog niet uitgemaakt. Heb Roodvonkgifb is veel krachtiger en taaier dan dat van de mazelen. Alhoewel de meeste infecties door onmiddellijke aan raking van den lijder ontstaan, bestaat er wel geen twijfel, dat soms ook door middel van een derde, gezond blijvende persoon de ziektekiemen kunnen worden overgebracht. Eveneens kan dit geschieden door lijfgoed, speelgoed, brieven, boeken etc. Bovendien is het Rcodvonkgift zeer taai en hardnek kig wat besmettelijkheid betreft, zoodat men soms nog na maanden overdragen der besmetting heeft kunnen waarnemen. Het besmettingsgevaar begint al met den eersten dag der ziekte en blijft gedurende het geheeie ziekteproces bestaan. waar- schijnliik zelfs tot na de z.g. afschilvering der huid. De vatbaarheid voor Roodvonk is wel niet zoo algemeen als bij mazelen doch bedraagt, zooals bij een gToote epide mie is geconstateerd, wel nog ongeveer 40 pet. Kinderen beneden het eerste half jaar worden bijna nooit aangetast- Het meest komt de ziekte voor bij kin deren t.ussehen 8 en 10 jaren. Bij volwas senen komt de ziekte zeldzamer voor. Dc kans om opnieuw door de ziekte te worden aangetast, die in 't algemeen bij de infec tieziekten. zoo bij mazelen en bij dïnhterie etc., niet groot is, is bij Roodvonk iets .grooter. want meermalen heeft men waar genomen dat dezelfde persoon, meer dan eenmaal door Roodvonk werd aangetast. De tijd tusschen den dag van besmetting en het uitbreken der ziekte, het z.g. incu- b a t i e-tijdperk, bedraagt bii Roodvonk meestal vier tot. zeven da-gen. De middelen om besmetting te voorkomen moet men bij Roodvonk, waar men maar kan, zoo streng mogelijk doorvoeren met het oog op het sterf tegev&ar. Epidemieën toch van Roodvonk geven zeer vaak een groot sterftecijfer en vooral bij deze ziekte komen soms zeer ernstige bijkomende aandoeningen voor, zoodat de afloop van ieder geval van Roodvonk on zeker moet genoemd worden. Soms is het sterftecijfer tijdens een epidemie zeer hoog 3040 pet., soms laag 23 pet. van het aantal ziektegevallen. Het gevaar* voor besmetting wordt eenigs zins verminderd omdat ten eerste de ziekte veel heftiger begint en de uitslag op de huid zich vrij vroeg vertoont, zoodat men den zieke spoediger isoleeren kan, doch ook ten tweede, omdat de vatbaarheid voor Roodvonk niet zoo algemeen is als bii mazelen. Evenwel staat hier wec-r tegen over dat het Roodvonkgift, zooals reeds is gezegd, langen tijd buiten het lichaam zijn besmettingsgevaar behoudt. Patiënten, lijdende aan Roodvonk, moe ten met de grootste zorg en zoo vroeg mo gelijk in afzondering worden gehouden. Al degenen en vooral geldt dit voor kinde ren die met den patiënt, voor dat de ziekte uitbrak, in aanraking zijn geweest moeten gedurende 8 dagen, als verdacht gehouden worden met Roodvonk besmet te kunnen zijn. De verpleging van den zieke moet wor den opgedragen aan iemand, die zoo min mogelijk met de omgeving in aanraking komt. Thirs is dit helaas bijna nooit te bereiken. Meestal moet men al tevreden j zij i wanneer dc verzorgster van den zieko vr.or 't verlaten van de ziekenkamer zorg vuldig de handen wascht en van boven- kleeren verwisselt. Waar men niet beschikken kan over een goed geschoolde en deskundige verpleeg ster worden in den regel door onwetend heid en ongeschiktheid de grootste fouten begaan, die het resultaat van alle maatre gelen, in theorie opgezet, te niet doen. Strenge afzondering van een patiënt is vooral bij de lagere volksklassen met slech te woningtoestanden niet door te voeren, zoodat, wil men verspreiding van de ziekte zooveel mogelijk voorkomen, opneming in een ziekenhuis hier vooral is aangewezen. Het lijfgoed van den patiënt van Rood vonk ontsmette men terstond met 3 pet. Lysol- of Cavboloplossing. Gebruikt keu kengerei koke men uit. Voorwerpen uit de ziekenkamer plaatse men niet elders doch late men daar. Zusjes en broertjes van den zieke mogen, wanneer zij althans niet streng van dezen zijn verwijderd gehouden, niet de school bezoeken. De afzondering van den zieke wordt vol gehouden tot na het afschilveringsproces van de huid en nadat de zieke eenige malen een bad heeft genomen en daarna schoöne kleeren heeft aangetrokken. Zorgvuldige ontsmetting van de ziekenkamer is zeer noodig. Het beste geschiedt dit door Formalinedamp. In de steden en gelukkig thans ook op zeer veel dorpen hier in den omtrek geschiedt dit zaakkundig door den „ontsmettings- dienst." Grootc plaatsen hebben hun eigen ontsmettingsdienst. Kleinere plaatsen bijv. in den omtrek van Leiden kunnen uitste kend hiervoor terecht te Hoofddorp waai* een filiaal is van den ontsmettingsdienst te Hilversum. Drankverkoop in Zweden. Sedert 1906 mogen in Zweden alleen door de zoogenaamde systembolangen (stelsel- maatsehappijen) wijn, sterken drank en bier worden verkocht. Deze maatschappijen staan onder streng toezicht en moeten bijna geheel haar zui vere winst aan den Staat afdragen. Zij moeten omtrent iederen afnemer bepalen, hoeveel drank hem mag worden verkocht, in aanmerking nemende de grootte van zijn gezin, zijn stand en zijn omstandigheden. De grootste hoeveelheid is 4 liter drank per maand. Wijn „^-discretion". De afne mer moet 25 jaar oud zijn. Er wordt nog zeer veel gedronken Bij een bevolking van 6 millioen be droeg in: Verbruik van Verbruik van Jnkomsten wijn sterken drank der Maatschappij 1918 (oorlogsjaren) 7.5 mill. L. 77.8 mill kr. 1919 5.2 mill. L. 14.4 200.4 1920 4.1 37.8 302.5 1921 2.8 31.6 269.8 \V. W. OUD-HOLLANDSCHE WIJSHEID. Maeckt uwe maeltijt kort cn gaet u wat vertreden, Want dat brenght menigh heijl aen al de binne-leden, Vermijt de middaghslaep, 't is beter voor het lijf, Te plegen eenigli werek of ander tijtverdrijf. Een machtigh avontmael, waerdoor <le leden swellen, Dat kan geheel het lijf in vreemde bochten stellen. Soo ghij dan in den nacht begeert een soete rust, En geeft dan nimmer meer de maegh hacr volle lust. Al wat den mensch staegh wedervaart, Wordt als sijn ingeboren aert. Idem. EIND GOED, AL GOED. V. wordt Marietje met een schreeuw ^ar ben ik moeder? Wel, Lier kind op ons kamertjeEn ^djes hebben erg lang geslapen; te eigenlijk. Kijk eens hoe hte zoiinetje binnen gluurt, zij heeft je zeker wak- rast, MarietjeWe hebben saampjes Win den dag geslapen, kind. Kom, 410 vlug aankleeden, anders kom je ikat in de H. Mis van tienen en dat i ™oral op vandaag niet graag *n' vandaag Marietje is het rie,s jaren geleden, dat Onze lieve f]e goede vadertje tot zich nam. a ®oeder ik zal me haasten. Ik be- i ni©t> hoe het zoo laat geworden *rs ik altijd voor acht uur uit en nu zoo laat alMaar ik moe gisterenavond, moeder! En heb zoo mooi gedroomd, oh zoo ^ad! Op een droom moet men '«el vertrouwen. Droomen is bedrog 1spreekwoord en mij leerde de on- 8dat dit ook zoo is, ofschoon?. wel eens een keertje uitkomen 'k d ^an ^ezen keer uitkomt, moe- 2jfia? u eens wat beleven, want ik A fee' v°el goeds en moois voor LT A Soed gaat, dan heb ik het ooi u' "deuken, niot waar? f hindjo, zekorHoe beter het in do wereld je moedertje heeft, hoe beter mijn Marietje het hebben zal. En daarom juist wou ik het beter hebben, om jou en om jou alleen. Doch wat niet is, is niet. Daar valt nu eens eenmaal niets aan te doen. We moeten maar tevreden zijn. De g)êde God weet het 't beste, hoe het hoort in de we reld, en dit staat vast kindjelief: hoe slech ter we het hier op de wereld hebben, hoe beter we het hiernamaals zullen hebben als we tenminste braaf zijn geweest.Maar wat heb je gedroomd mijn schat? Ik zag wel, dat het iets goeds was, wat je droom de, want toen ik je gisterenavond uitkleed de en je in je bedje lei, speelde er een glimlach om je mond. Maar zeg mij eens Marietje, voor je vertellen gaat, heb je nu heelcmaal niet bemerkt, dat ik je in je ledi- kantje lei, je toedekte en een kruisje met wijwater op je voorhoofd maakte? Wel neen, moeder! Hoe zou ik! Ik heb niets, heclemaal niets gevoeld. Ik sliep zoo vast als een marmot. Ik was te moe geloo- pen en te vol van dat gevalletje mot' die mooio handtasek en zilveren beursje en daarvan heb ik ook vannacht gedroomd. En, terwijl moedertje Marietjes haar kamt en in orde maakt, vertelt de kleine meid wat dien nacht haar geest bevangen hield Ik droomde, dat ik naast mijn moedertje zat in een halfverlichte kamer naast het kacheltje, waarin, het laatste stukje turf te smeulen lag. En toen opeens!.... terwijl alles stil rondom ons tweetjes was en niets de stilte verbrak dan het kleine wekkertje op den houten schoorsteenmantel, toen kwam een pakje door den schoorsteen gevallen en neg een en nog een. En zoo ging het tot tien maal toe. Toen werd het stil, heel stil in do kamer. Dat gerommel en gestommel en geritsel in den schoorsteen hield op. Ik durfde niet op te staan van de plaats, waar ik zat. En u ook niet moeder. U keek al door naar de pakjes net als ik. En toen teen ging de deur open endaar ver scheen een lieve Fee, in het wit gekleed en met een witte sluier over het hoofd, net als de bruidjes in de kerk en toen moest ik nader komen en zingen en bidden en toen zei ze, dat alles voor u en voor mij was, omdat ik braaf was geweest, en U ook braaf was geweest in uw leven. En toen streek ze me over het haar en lachte mij vriendelijk tce en ze gaf u de hand tot af scheid en lachte ook u vriendelijk toe en teen wou ik haar een handje geven maar voor ik het wist, viel de deur al dicht en was van de Fee niets meer te zien. En toen en nu komt pas het mooie moedertje! toen werd het licht hoog opgestoken en vlug de pakjes op tafel gelegd. En ik zag dat alles zoo duidelijk cn helder. En het waren tien pakjes, alles van denzelfden vorm en dezelfde grootte en dezelfde zwaarte. En toen ging ik de schaar van het kastje nemen cnwerden de touw tjes doorgeknipt en toenstom van ver bazing sloegen wij heiden de handen in elkaar en UU weende van aandoening en pleizier en ikik danste van pret in het rond, sloeg mijn armen om TJ heen, om een poosje later van louter pleizier mijn pop voor den dag te halen en deze op de pakjes te zetten om haar in onze vreugde te laten deelen. Wat was er dan in Marietje? TJ zult het niet gelooven moeder, als ik het zeg. Het waren tien handtaschjes, maar niet van zilver, maar van goud; van zuiver goud. En alle prcies dezelfde en wat het mooiste was met een zelfde beursje erin. En wat zat in elk beursje? Dat zult U nooit raden moeder. Laat dan eens zien! Goudgeld. Mis, wat anders! iZilvergeld. Guldens en rijksdaalders! Weer mis. Er zat geen geld in! Wat anders! TJ zult het toch nooit raden. Plaatjes en prentjes of snuisterijtjes? Mis! Alweer mis! Honderkeer mis! Zeg het dan maar, anvïsr* is het avond en dan ben ik er nog niet. Ja droom is zoo vreemd, en zoo ingewikkeld, dat er geen mensch uit wijs kan worden. Raad u dan nog een keer, dan zal ik het u zeggen. Een cent. Heen hoor! Geen cent en geen halfje, maareen briefje. De Redacteur. (Wordt vervolgd). PASCHEN. De klokken laten haar stemmen hooren, Ginds ver boven in den toren. De Heor is 's morgens vroeg verrezen Wordt wederom geprezen. De menschen zijn, allemaal, o zoo blij! Op 't koor. jub'len en zingen zij Het mooiste lied der Eng'len schaar, Him stemmen klinken helder cn klaar. De Eng'len maakten den hemel schoon, Enlegden al het goud op den troon. De Hemelvaart brak al aa-n, De Heer ging midden in 't Eng'len koor staan. Dan vieren wij 't tweede feest, Yan d'Apostelen, on van den H. Geest. De verschijning van een vurige tong, Dat diep door aller harten drong. Emile Duym, Eooipark 16, Leiden. IN MEI Is alles blij. De vogeltjes zingen, Do lammeren springen, Het vischjo spartelt, Het geitje dartelt, Het bijtje zoemt, Do weide bloemt, En boven die pracht: Het zonnetje lacht, Het trekt ons oog, Haar 's hemelsbocg. Het oog valt dicht, Voor 't zonnelicht. Hu dringt het door Haar 't kemelkoor, In 't eeuwig schoon, Tot voor Gods troon, i Haar Lieve Vrouw, Die, gehuld in 't blauw, En schitterend zonnelicht, Met blij gezicht Hatuur aanziet, Dio hulde biedt. "Ajaja. WEET JE WAT HET HAANTJE KRAAIT? Weet je, wat de boer zijn haantje, 's Morgens in het voorjaar kraait? Boertje, vlug wat, uit de veeren! In do klompen, in do kleeren! Want jo koren moet gezaaid. Weet je, wat dc boer zijn haantje, 's Morgens in den zomer kraait? Boertje, vlug wat, uit do veeren! In do klompen, in dc klooren! Want het koren moet gemaaid. Weet je, wat do beer zijn haantje, 's Morgens in het na jaar kraait? Boertje, vlug wat, uit do veeren! In do klompen, in dc kleeren! Want de vlegel moet genswaahl. Weet jo, wat de boér zijn haantje, 's Morgens iri don winter kraait? Boertje, blijf maar in de vcewn! Als je nog jo 's om wil Iceeren! 3k Heb maar voor de £cs»P gekraaid.1 SHa.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1923 | | pagina 11