Ja LeiM taf. Tweede Blad. BINNENLAND. Zat-rdag 6 November f920 Gelpofsverdediging. ÜET MATERIALISME. VI. fleDi der vele vraagstukken', die zich hij het zoeken, naar eene ver- Üariivg van het wereldlxeelal, is de he- paging der stof. Ouder „beweging" (hebben we hier te verstaan elke verandering of anders wor- jgiij dat zich ito. de stof voltrekt, zooalss narden,ontwikkelen1, groeien, 'vargaan enz. pe stof nu is -in voortdurende beweging -of voraüdering. Een, bewi>s daarvoor behoe- «fc-we niet te geven. >Iet dat idfee zijn we eilen zeLfs •zeer vertrouwd, gelijk blijkt uit 0DZ8 dagelijkeche spreektaal. Daarin toch nudan we die gedachte telkens terug. We Bggen n.l., dat iets „vergaan" is,dal iets iiiet „gaat", «dat alles „vergankelijk" is. die uitdrukkingen immers vinden we woord „gaan", 'hetgeen niets anders dan „bewegen". Da stof derha«lve' is in beweging. Maar dit feit staat een ander feit, door teder dagelijks te controleeren. en- door wetenschap genaamd: de traagheid der iaif. Onder traagheid dor stof wordt onder B?er .verstaan deze kenmerkende -eigen- itïiap der stof, dat «ij uit haai zelve nooit beweging overgaat. .Voorbeelden, om dit feit te staven liggen n het dage lij ksck leven voor het grijpen. !iceii> een willekeurig levenjoos voorwerp, Irg het erg»ns neer en wanneer gij dan na tijd' terugkeert, zult ge het nog plaats terugvinden, indien ten een ander heb niet heeft verlegd of voorwerp door «een of andere uiterlijke Kiislaiïdigheid niet van zijn plaats verwij. is. Twee wel geconstateerde feiten staan vast. Vooreerst, uit zich zelf komt de niet iai beweging, en ten «tweede, de lel is feitelijk wel in beweging. !A1 wie «nu eene wereldverklaring geven ril, i9 geliouden- een afdoend, en bevredi gd antwoord; te geven op de vraag, waar Js bew eging vandaan komt. Prof. Büchner, die deze twee feiten ter- fge kent hij is natuurkundige lost l zijn wenk „Kracht en Stof' deze quaesfcie op: „De eeuwige stof moest «ook een« eseuwige hebben. Daarom is de beweging 9bof eeuwig preci-es «als de stof zelve, deze («die stof) juist op «een bepaal- lijd die bepaalde wijze van beweging blijft voorloopig zeker voor een inzicht ontoegankelijk." ït Is interessant dit zinnetje eens nader i bezien. Al dadelijk moet Qns de tegenspraak o«p- Ificni, die er in die weinige woorden ge- jon is. Er is daar sprake van een „eeuwi- l' beweging en van een „bepaalde wijze - |n beweging aannemen". Hoe men deze ee begrippen moet v-ereemigen- in één en izelfCo „eeuwige" stof is oen, raadsel, dat, het wereldraadsel verklaren moet. teen, de gegeven oplossing is geen oplos- hoe ment 't ock neemt, een lepaaide wijze van. beweging aannemen" 9 hegfemen te .bewegen en wat begint te is geen eeuwige beweging. Büchner spreekt zichzelf dus'in deze regels l.eelijk tegen en dat komt, wifl rij. ofschoon, geen wijsgeer, doch natuur- Ittdigo, zich gaat bewogen op een terrein, jatvelk het zijne miet is, n.l. het wijsgeo- U terrein. t Hst is als voelde hij de onhoij^baarheid ia zijn eigen bewering, reden, waarom hij toevlucht neemt tot de bemerking, dat „voorloopig" wel geen nader inzicht op «e quaeslie zullen krijgen. Derhalve moeten we dat alles maar op van den heer Büchner aa-nnemgn, •indoende alweer zondigend tegen.de WerialjstisclTe grondstelling, dat alleen ftluigeüjke waarneming ons ware kennis rachaft. Meizonder reden derhalve hébben we tola faeei-malen gezegd, dat het Materia- tae een stelsel is van de meest krasse, &t elkaar in strijd zijnde, beweringen D$kt u>t het gezegde reeds, «dat Büch- [•f's oplossing van de beweging dér stof fttoopioa^ng kan zijn, nog duidelijker *wdt dit, .wanneer wij ^jjn zoogenaamde fusing bekijken. Deze zou dan gelegen P' iu de „eeuwige" beweging. 3&TIK ?£5a£S&.t-.r Ki^LiiLLEtot-i. JAN MISERIE. Naar P. LOUIS COLOMA S. J. Echter hier, gelijk bi} de atomen-quaee- tie, wordt maar weer geschermd met het woord eeuwig" 'en daardoor de quaeslie verdoezeld en als 'i ware weggesmok k e.ld. Gelijk onze rede op zich niets heeft in te brengen tegen eeuwige, doch geschapen atomen, wel echter tegen eeuwige onge schapen atomen, zoo kan onze rede ook. wel een ^eeuwige veroorzaakte beweging aanvaarden. Doch liet gaat begen ons ver sland in een eeuwige niet-veroorzaakte be weging aan te nemen. Immers we hebben gezien, hoe de stof beheerscht wordt door het beginsel der traagheid, d. w. z. uit zich zelve 'komt de stof niet tot beweging. Of men dus een eeuwige of een niet-eeuwige beweging aanneemt, dat «doet er niet toe, maar de vraag blijft, staan: „Vanwaar die beweging?" En op die vriag heeft Büch ner het, ontwoord niet gegeven. De Vrijdenkers, even vrij denkend als hun meester, bemerken liior niet® van. Er mag geen God bestaan en' 's menschen heerlijke gave, de rede, wondt in haar op gang' naar «de waarheid belemmerd en weerhouden door een vooropgezette mee- ning. Want hoe m«ooi' zou het vraagstuk van de beweging' der stof den eerlijk na denkenden mensch kunnen brengen tot de eerste Oorzaak on Beweger van alles, God.- Inomers, juist uit de gegeven feiten, te we* ten, de traagheid der stof en de feitelijke beweging der stof, stijgt de Christelijke wijsbegeerte, steunend dp de^rede, op tot Hem, den Eenen, den- Onafhankelijker^ Wiens bestaan met noodzakelijkheid moet' worden aanvaardt om een afdoende en bevredigende verklaring te hebben van het feit, dal de stof in beweging is. W. P. J. JANUS, Delft. Kapelaan. HERZIENING DER GEMEENTEWET. Verschenen is een zeer uitvoerig verslag van de Staatscommissie tot voorbereiding van de herziening der Gemeentewet, in gesteld bij Koninklijk Besluit van 6 Decem ber 1918. Wij ontleenen er het volgende van: Overlading van den Raad. Andere verdeeling van de bestuurstaak tussehen raad en burgemeesters en wet houders is, naar de meening der Staats commissie, wat bij de herziening der Ge meentewet mèèr dan iets anders nijpt. Voor een aanzienlijk deel moet de raad van b e- st.uursfuncties (niet van deregeling, *de wetgeving) worden bevrijd, welke bij burgemeester en wethouders moeten wor den gecentraliseerdal houdt de raad in b e.g i n s e 1 de macht van het. bestuur. Behoudens deze beperking zal de raad in hoofdzaak moeten worden: het regelend en controleerencl collegehet lichaam, dat de verordeningen in het' leven roept die hij in het belang der gemeente noodig oordeelt het orgaan dat, bij uitzondering het bestuur in eigen hand houdende, als regel zich er- top bepaalt de beginselen aan te geven en te omlijnen waarnaar hij het bestuur wil zien gevormd; het lichaam voorts, dat.con trole oefent op het college dat het eigen lijk bestuursapparaat zal worden, het col lego van burgemeester en wethouders, dat in onbeperkte mate voor zijn bestuur reken schap schuldig- zal zijn aan den raad, die, door het uitoefenen van. toezicht en ook langs anderen weg, met name door gebruik making van bet recht van interpellatie, do gelegenheid vinden zal ervoor te waken, dat heb bestuur volledig in zijn geest wordt gevoerd. Overlading van burgemeesters en wet houders. Gaan do bestuursfuncties, die in de arti kelen 136 en volgend© der Gemeentewet aan den raad zijn opgedragen in haar alge meenheid op B. en W. over, dan zal dit col lege voor een. niet gering deel worden be vrijd van den voorbereidenden arbeid dien bet thans heeft te verrichten voor de in den raad te behandelen zaken, waartegen over staat dat zijn bestuursfuncties in ande ro opzichten door de verandering worden 'erzwaard. Beeds volgens den bestaande toestand hebben B. en W. een te zware taak. In de zeer aanzienlijke gemeenten zijn fcij te nauwernood nog opgewassen tegen den arbeid, die steeds toeneemt. Nu kan men in de wet de gelegenheid openen .de grootste gemeenten, heb getal wet houders op te voeren nog hooger dan tot "de zes, die de wet thans als maximum wil. De commissie meent, dat de grootste ge meenten op dit punt vrij kunnen worden gelaten en zij draagt een wijziging in dezen zin voor. Do commissie draagt wijzigingen voor, die in meer dan één opzicht de gelegenheid openen aan de ambtenaren meer zelfstan digheid en uitvoerigsbevoegdheid dan tot dusver toe te kennen. Tegenover het denkbeeld de deu ren der raadszaal voor de hoofden van tak ken van dienst te openen, opdat zij daar in de van hen afkomstige voorstellen kun nen toelichten on verdedigen, staat de com missie in beginsel ook sympathiek. Vaste commissiën van bestuur. De commissie wil in do wet de mogelijk heid, geopend zien één of meer commissieaX van b o s t u u r (in tegenstelling van de commissicn van b ij stand) in te stellen, commissiën, dié voor een bepaal de tak van de huishouding der gemeente de taak van B. en W. ge heel of gedeeltelijk overnemen. De afstand van eenig bestuursdeel moet B. en W. niet kunnen worden afgedwongen, integendeel alleen van hen kunnen uit gaan. Do bevoegdheid tot het instellen van be- stuurscommissiën is toegekend voor ge meenten van ten minste 40.000 zielen. Het is niet vereischt, zelfs niet eens ge- wejisclit, dab de leden uitsluitend onder do raadsleden worden gezocht. Heb is mede de heilzame werking, die de commissiq van deze commission verwacht, dat zij, naast verlichting van B. on W. en voor wat het zelfbestuur aangaat ook van den raad, de toetreding tot.de gemeentebe sturen zullen openen voor personen (buiten den raad) wier kunde en beleid thans niet aan de gemeente ten goede komen. Het is ook niet onwaarschijnlijk; dat ambtenaren, directeuren van bedrijven, in de commissiën komen. Ten minste de meerderheid der commis sie zal intusschen' uit den raad moeten voortkomen; de commissie kan ook ge heel uit raadsleden worden gevormd. Van elke vaste bestuurscommissie zal de burge meester of een der wethouders van rechts wege lid en voorzitter moeten wezen. De practijk zal moeten uitwijzen, hoe het nieuwe instituut zich zal ontwikkelen. Overlading van den Burgemeester. Meer overladen dan raad en B. en W. is de burgemeester geworden. Het feitelijk karakter van het burgemeestersambt is totaal van het wettelijk karakter afgewe ken. Alle departementen van algemeen be stuur, en de provinciale besturen in niet mindere mate, hebben zich van den burge meesters bediend en maken bij voortduring van hem gebruik voor rijks- en provinciale bemoeiingen. De hoog noodigo verlichting op dit ge bied wil do commissie zien aangebracht door den burgemeester het recht toe te kennen recht dat ook aan den raad en aan B. en W. kan worden geschonken voor wat hun aandeel in het zelfbestuur aan gaat de van hem gevorderde medewer king voor bepaalde wetten enz. te delegee- ren. op door hem aangewezen gemeente ambtenaren. Het voorzitterschap van den Raad. Wijze v. benoeming van den Burgemeester. De commissiewil heb voorschrift der Ge meentewet, dat do burgemeester voorzitten is van den Baad als regel onverkort zien gehandhaafd. Waar het echter kan voorkomen, dat de burgemeester zóó overladen is, dat schei ding gowenscht is, zou de commissie voor do gemeenten van tenminste 40,000 zielen •de mogelijkheid der scheiding willen ope nen, maar slechts op deze wijze, dat in die gemeenten dc burgemeester zelf bij zijn optreden of tijdens de uitoefening van zijn ambt, de scheidign verlangen kan. Heeft do commissie niet kunnen beslui ten tot het brengen van verandering in de beslaande wijze van benoeming van- de burgemeester, wel is het haar wenschelijk voorgekomen het recht van den raad tot het doen van een aanbeveling uitdrukkelijk in de wet vast te leggen. 's Raads verordenende macht. De commissie stelt een nieuw artikel voor, hetwelk luidt„De verordeningen mogen niet voorzien in hetzelfde belang, dat bij eene wet, eenen algemeenen maat regel van bestuur, of eene provincale ver ordening is geregeld, tenzij daartoe bij die regelingen de bevoegdheid is gegeven." Het delegatievraagstuk. Do commissie acht het noodig dat de raad in het. algemeen de bevoegdheid krijgt in zijn verordeningen aan burgemeester en wethouders en als 't verordeningen geldt over schouwburgen, herbergen en andere .voor het publiek openstaande gebouwen, aan den burgemeester over tel laten het stellen van nadere regels omtrent bepaalde in. do verordeningen aangewezen onderwer pen. Samenwerking van gemeentebesturen. Do wegneming van de wettelijke belem meringen die aan de vrijwillige samenwer king van gemeenten tot liet bereiken van gemeenschappelijke doeleinden in den weg staan, gepaard aan dwang tot spmenwer king, zal ongetwijfeld van gunstigen in vloed blijken te zijn op de mogelijkheid voor de gemeenten om te beantwoorden aan de in den loop der jaren aanmerkelijk verzwaarde, altijd nog hooger stijgende eischen, die haar worden gesteld. Desniet temin is de Commissie eenparig van mee ning, dat dit middel niet voldoende is. Het niiddel bij uitstek is haar inziens gelegen in het versmelten van kleine gemeenten met^ grootere. Het politievraagstuk. De commissie is van oordeel, dat het aan-- beveling verdient, den dienst der recherche geheel bij de rijkspolitie te doen overgaan en geen gemeente-recherche daarnaast in stand te houden. De commissie heeft beslo ten niet te tornen aan de tweede alinea van artikel 88 der Gemeentewet. Natuurlijk heeft deze, in de laatste jaren in de Twee de Kamer en daarbuiten herhaaldelijk ter sprake gekomen, alinea bij haar een punt van overweging uitgemaakt. Het gebruik, dat' door de burgemeesters van enkele ge meenten nu en dan van de hun in deze al- toegekende macht is gemaakt, om tooneel- stukken te weren, die door een groot deel van het publiek met de ogpnbare orde of zedelijkheid niet in strijd worden geacht, en die dan ook in tal van andere gemeen ten werden opgevoerd, heeft twijfel gewekt omtrent do wenschelijkheid deze groote macht bij voortduring zonder eenige be spreking of controle aan den burgemeester te laten. Ook in den boezem der Commis sie is de vraag der wijziging gesteld en met name onder de oogen gezien de wensche lijkheid, de beslissing van den burgemees ter aan een recht van beroep te onderwer pen. Tenslotte is het der meerderheid 'voorgekomen dat wijzigingen in de betref fende zinsnede niet behoort te worden aan gebracht. Bij het verslag is een afzonderlijk advies van het lid der Commissie dr. J. van Leeu wen, die zich niet kon vereenigen met de beslissingen die de Commsisie heeft gend- men betreffende het samensmelten van kleinere gemeenten, de benoeming van den burgemester en het instituut der vaste commissie van bestuur. GRONDWETSHERZIENING* Aan het gisteren medegedeelde rapport van de Staatscommissie zijn toegevoegd afzonderlijke nota's van prof. Anema, mr. Limburg en den heer Schaper. Prof. Anema bepleit een door hem wenschelijk geachte aanvulling van Hoofd stuk VI der 'Groitdvvet, voor welke een meerderheid in de Staatscommissie niet was te verkrijgen. De hoogleeraar acht het wenschelijk, om achter, het tegenwoordig artikel 1G7 der Grondwet in te voegen een nieuw artikel: „Het recht der kerkgenootschappen, om als zoodanig op te treden en aa«n het rechts, verkeer deel te nemen, wordt erkend, als mede hun volledige vrijheid om hun in wendige aangelegenheden te regelen." De wet regelt de burgerrechtelijke gevol gen der kerkelijk© reglementen en voor schriften, alsmede de gevallen waarin en de wijze waarop ,bij de wetgeving en het bestuur het gevoelen der kerkgenootschap pen moet worden ingewonnen. 'Mr. Limburg breekt in zijn nota een lans voor het volksreferendum. Dit heeft bij «de Commissie in geen enkelen vorm ge nade gevonden, behalve bij verandering van de Grondwet, en voor het geval, dat geen troonopvolger «naar de Grondwet aan. rezig is. Op grond van door hem in den breede ontvouwde argumenten, zou in het derde Hoofdstuk der Grondwet onder de afdee- ling: „Van de wetgevende Magt" een be paling moeten worden gebracht van deze strekking: Over een* door de Sta ten-Generaal aan genomen wetsontwerp kan een door de wet te bepalen aantal kiezers een volks stemming uitlokken, te houden door de kiezers, bedoeld in art. 80, op de wijze en binnen den termijn door de wet te bepa len. De heer Schaper eindelijk is niet be vredigd doorgiet samenstelvan wijzigin gen welke de Staatscommissie ter herzie ning van de Grondwet gemeend heeft te moeten voordragen en liij somt een aantal punten op, die z. i. in de Grondwet anders dienden geregeld te worden, dan is voor gesteld, of niet zijn geregeld. Zoo wat be treft de troonopvolging, de defensie, de productie, adeldom, ridderorden, volks initiatief, onteigening, beheer van openbare bedrijven, scheiding van Kerk en Staat enz. HET REGEERINGSBELEID. Verschenen is de Memorie van Antwoord (Tweede Kamer) betreffende Hoofdstuk I der Staatsbegrooting voor 1921. Het Kabinet. t Naar aanleiding van do verschillende op merkingen in het Voorloopig Verslag wordt opgemerkt o.m. dat ziekelijke revolutie- vrees .der regoering even vor ataafc ala zucht tot onnoodige vrijheidsbeperking maar geen Overheid, die haar plicht ver» staat, kan oogluikend toelaten het drij ven van elementen wier streven alleen ge richt is op stelselmatige ondermijning van elk gezag en die boven openbare ordp den chaos stellen. Daartegen te waken, is geen reactie, maar veeleer gezonde democratie. De Duurte. Do critiek op het Regeeringsbeleid be treffende de duurte wordt onjuist ge noemd. Slechts eene zich oolc over andere landen hiitstrekkonde zeer verhoogde pro ductie, gepaard met een groote mate van zuinigheid in het verbruik, zal de prijzen doen dalen. De Begeering blijft het liaar plicht ach ten al die maatregelen te nemen, die kun nen strekken, om de duurte zooveel moge lijk te bestrijden. Zij is er zich niet van be wust, te dezen opzichte ook slechts eeniger- mato in beleid te zijn te kort geschoten. Zij meent zich echter op het standpunt te moeten stellen, dat het vrije verkeer, zoo veel mogelijk moet hersteld worden en dat Nederland zijn plaats als export-mogend- heid moet handhaven. Trustvorming hier te lande, die de prij zen belangrijk omhoog zou doen gaan, ia tot heden niet in belangrijke mate kunnen geconstateerd worden. Intusschen zal het in te dienen Ontwerp-Duurtcwet ook prijs opdrijving door „trust" kunnen tegengaan De Minister van Financiën. Do minister van Financiën zal niet tre den in een gedachtenwisseling met de le den, die als hun meening kenbaar maakten, dat thans voldoende gebleken is, dat hij voor de taak die hij in buitengewoon moei lijke omstandigheden op zich heeft geno men, niet berekend is. Er werd betoogd, dat het slechts aan de voortdurende stijging van de opbrengst der middelen te danken is, dat de dienst, tot dusverre niet is vastgeloo^en. Deze opmer king is, voorzoovcr zij als critiek bedoeld is, niet duidelijk en niet juist. De opbrengst is echter voor een belangrijk deel te dan ken aan de wettelijke voorzieningen, welke, op voorstel van den minister van Financiën, tot stand zijn gebracht. Met betrekking tot de klacht over gemis aan algemeen© leiding over 's lands finan ciën, merkt de minister van Financiën op, dat hij het op prijs zou gesteld hebben, in dien de klaxht met bewijzen ware ge staafd. De binnenlandsche Politiek. Met voldoening werd ^rnomen, dat men zich zeer goed kon vcrccnigen met de te genover België gevoerde politiek en dat het standpunt der Begcering met betrekking tot militairo verbonden algemeen met in stemming werd begroet. In dit standpunt is geen wijziging gekomen. De ex-keizer heeft, buiten eenig mede-* weten van de Begeermg, den lOen Novem ber 1918 per automobiel onze grens over schreden. De Weermacht. De Begeering is niet van mcening, dat zij zich onder de tegenwoordige omstandigbe-- den tot het in stand houden van een poli- tieleger zou kunnen bepalen. Integendeel hoewel zij streeft naar vermindering van persoonlijken en geldclijlccn druk van den militairon dienst, is zij van oordeel, dat, welke ook dc verwachtingen voor do toe komst mogen zijn, voorshands een weer macht meet v/orden in stand gehouden, die, den algemeenen toesband in aanmer king genomen eenerzijds rekening houdt met de belangen welke wij te beschermen hebben, anderzijds met de krachten en mid delen, welke wij beschikbaar kunnen stel len. Het gezantschap bij den Paus. Naar uit het voorloopig verslag der Tweede Kamer over do begrooling van Bui- tenlandsche Zaken blijkt, heeft het voorstel tot instelling van een vast gezantschap bij den Pauselijken Stoel bedenking ontmoet.. Verschillende bezwaren van staatsrechlelij- ken en historischen aard werden geop- perd^l) Anderzijds werd op de wenschelijk heid van de instelling van dit gezantschap gewezen. Dat de gezant bij het Quirinaal tevens bij het Vaticaan zou worden geac crediteerd, werd, daargelaten de onge- wenschtheid van zulk een combinatie, door laatstbedoelde leden onmogelijk geacht. Sociale berichten. Collectief contract bakkersbedrijf. Men meldt van werkgeverszij-de aan het Corr.-Bureau: In verschillende bladen is een "bericht opgenomen, waaruit do indruk zou kun nen ontstaan, dat alleen «de Chr. en de R. ótaar Pater, ik bezweer u, dat het geen 4was! Het was gerts, die door cïe voch- "pid bedorven is." •Root eens, SalamancaGod weet alles» 1 a'3 gij zoo onbeschaamd blijft liegen, de duivel u zeker in handen. Het ts mooi uitvindsel: de gerst was bedor- •i De soldaten die u zullen doodschie- zullen met die gerst hun geweren kun- ifschieten." >la?an°a huilde en jammerde- en de liep met. d? handen op den rug heen _*eder in de cel. Eensklaps bleef hij „Wie is de rechter in uwe antwoordde Salamanca Nu dan is de zaak misschien iets gevaarlijk." ^er gevaarlijk?" herhaalde Sala- 0Vcder een weinig moed scheppend. un rechter, die rechtvaardig is, do beste. Maar hij is mijn vriend dat.ik nog iots voor u zou j K n c doe het, Pater Paquito doe het om Gods wil en help een arme, oude, machtelooze vrouw! En als mijn neef „Wat, praat ge nu' nog over dien onbe- schaamden schurkIs het nog niet genoeg, dat hij u in de 'ellende brengt, maar zijn eigen lijf bergtdat hij u aan het gerecht overlevert en zelf op de vlucht gaat." „Ja, Pater, ge hebt gelijk. Door hem beu ik in zulk een toestand gebracht." „En door hem zult ge ook aan de galg komenWant, geloof mij Salamanca, ge wordt stellig opgehangen." „Ach Pater Paquito, spreek toch zoo niet! Maar.dat is waar ook.De galg is afgeschaft, dan kan men mij toch niet ophangen." „Nu, dan zal men u doodschieten, of u onthoofden. Dat blijft toch hetzelfde, of ge op deze of op dio wijze ter dood wordt ge bracht." Salamanca begon opnieuw te jammeren. De beslistheid, waarmede do Pater sprak over de doodstraf, die haar bedreigde, had haar ten laatste toch alle hoor) ontnomen, en zij begon aan haarbehoud te wanho pen. Do Capucijn had voortdurend scherp ge let op de oude vrouw. Hij scheen over de werking zijner woorden tevreden. Na een' poos begon hij weder: „Ik zou wel eens met. den rechter kun nen sprekenmisschien kan ik nog wel iets voor u doen. Maar of ik het doen zal, dat hangt van u zelve af, Salamanca. AI3 gij ook in het vervolg de waarheid blijft ontkennen, en Lopijillo wilt beschermen "door uwe leugens, óf in deze zaak, óf in andcro zaken, die hem met het gerecht in aanraking brengen," de monnik legde bijzonderen nadruk op de laatste woorden cn zag Salamanca scherp in de oogen „danja zie ik u reeds aan de galg!" Ontsteld en beangstigd boog de oude vrouw het hoofd. Wel vermoedde zij niet, dat de priester do valschhcid kende der aanklacht door Lopijillo, en cok door haar tegen Jan Miserie ingebracht, maar toch bracht zij de woorden van Pater Paquito bij zich- zelve iTaarmcde in verband. De Pater bemerkte onmiddellijk dat hij zeer goed begrepen was door Salamanca. Hij verborg echter de vreugde over het wel slagen zijner pogingen, verwijderde zich, en tot afscheid zeide hij leukweg tegen Sala manca „Tot weerziens dus De Goede Vrijdag was reeds aangebroken en* nog altijd wachtte Salamanca te ver geefs op de terugkomst van pater Paquito. Gedurende al dien tijd had zij noch den pater, noch iemand anders in hare cel gezien, dan alleen den gevangen bewaarder. Deze volstrekte eenzaamheid vergrootte de angsten der oude vrouw bovenmate. Het vertrouwen dat. zij op Lopijillo gesteld had was reeds lang ver vlogen, maar zij begon thans ook aan de beloftpn van pater Paquito te wanhopen. Do capucijn hield 'zich echter voort durend bezig met Salamanca en veel meer dan deze zou gewenscht hebben. Do rech ter was werkelijk zeer goed bevriend met den pater en deze had licm reeds meer malen over Salamanca gesproken. Met op zet liet pater Paquito haar zoolang in on zekerheid, om daarna met meer kans van slagen zijn plan te volvoeren. In de meeste steden van Spanje had de Goede Vrijdag nog zijn plechtig en treurig karakter bewaard. Op dien dag zwijgen alle klokkengeen enkele wagen rammelt door de straten, de menschen vertoonen zich op straat bijna allen in rouwkleede ren over alles ligt een sluier van plechtige droefheid. Dat allés maakt diepen overwel digenden indruk; zelfrf onverschilligen en ougeloovigen gevoelen op dien dag nog iets van de algemeene droefheid over dien dood des Heeren. De grootte dier droefheid kan alleen vergeleken worden bij die van de jubelende vreugde van Kerstmis. En dat i3 geen toeval. Want God wilde, dat de voor naamste gevoelens van het menschelijk hart, do vreugde en de smart, zich geheel zouden ontvouwen juist op den Bterfdag van zijnen ecniggeboren. Zoon. In droevige gedachten verzonken, leunde Salamanca tegen het tralie ver er barer cel en keek naar beneden op het plein. Vóór den ingang der gevangenis stonden twee tafels, en daarop waren groote scha len geplaatst, waarin de voorbijganger hunne aalmoezen wierpen voor de gcvafT* genen. Bijna niemand ging voorbij zonder zijn offer te gevende heiligheid en de plechtige stemming van dien dag verdreven de ongevoeligheid van hoofd en hart, welke het medelijden en de milddadigheid tegen houdend Tegen den avond stroomden van alle zij den menschen naar het plein vóór de.ge vangenis. Het zeer ruime plein was spoedig gebeel gevuld, cn nog voortdurend werd de menigte grooter. Doch allen waren rustig en ordelijk. Voortdurend waren de blikken dier geheelc menigte gericht naar een der straten, die op het plein uitliepen ,alsoE men van daar iets zeer bijzonders wachtte. De opmerkzaamheid van Salamanca werd nu spoedig opgewekt door een man, die zich door de opeengepakte menschen- menigte een weg trachtte te banen. Deze man was gekleed in een lang, donker ge waad een wijde kap omhulde zijn hoofd, op zijn borst bing een wapenschild waarop, drie kruisen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1920 | | pagina 3