Ja LeiM taf.
Tweede Blad.
BINNENLAND.
Zat-rdag 6 November f920
Gelpofsverdediging.
ÜET MATERIALISME.
VI.
fleDi der vele vraagstukken', die zich
hij het zoeken, naar eene ver-
Üariivg van het wereldlxeelal, is de he-
paging der stof.
Ouder „beweging" (hebben we hier te
verstaan elke verandering of anders wor-
jgiij dat zich ito. de stof voltrekt, zooalss
narden,ontwikkelen1, groeien, 'vargaan enz.
pe stof nu is -in voortdurende beweging -of
voraüdering. Een, bewi>s daarvoor behoe-
«fc-we niet te geven. >Iet dat idfee zijn we
eilen zeLfs •zeer vertrouwd, gelijk blijkt uit
0DZ8 dagelijkeche spreektaal. Daarin toch
nudan we die gedachte telkens terug. We
Bggen n.l., dat iets „vergaan" is,dal iets
iiiet „gaat", «dat alles „vergankelijk" is.
die uitdrukkingen immers vinden we
woord „gaan", 'hetgeen niets anders
dan „bewegen".
Da stof derha«lve' is in beweging. Maar
dit feit staat een ander feit, door
teder dagelijks te controleeren. en- door
wetenschap genaamd: de traagheid der
iaif. Onder traagheid dor stof wordt onder
B?er .verstaan deze kenmerkende -eigen-
itïiap der stof, dat «ij uit haai zelve nooit
beweging overgaat.
.Voorbeelden, om dit feit te staven liggen
n het dage lij ksck leven voor het grijpen.
!iceii> een willekeurig levenjoos voorwerp,
Irg het erg»ns neer en wanneer gij dan na
tijd' terugkeert, zult ge het nog
plaats terugvinden, indien ten
een ander heb niet heeft verlegd of
voorwerp door «een of andere uiterlijke
Kiislaiïdigheid niet van zijn plaats verwij.
is.
Twee wel geconstateerde feiten staan
vast. Vooreerst, uit zich zelf komt de
niet iai beweging, en ten «tweede, de
lel is feitelijk wel in beweging.
!A1 wie «nu eene wereldverklaring geven
ril, i9 geliouden- een afdoend, en bevredi
gd antwoord; te geven op de vraag, waar
Js bew eging vandaan komt.
Prof. Büchner, die deze twee feiten ter-
fge kent hij is natuurkundige lost
l zijn wenk „Kracht en Stof' deze quaesfcie
op:
„De eeuwige stof moest «ook een« eseuwige
hebben. Daarom is de beweging
9bof eeuwig preci-es «als de stof zelve,
deze («die stof) juist op «een bepaal-
lijd die bepaalde wijze van beweging
blijft voorloopig zeker voor een
inzicht ontoegankelijk."
ït Is interessant dit zinnetje eens nader
i bezien.
Al dadelijk moet Qns de tegenspraak o«p-
Ificni, die er in die weinige woorden ge-
jon is. Er is daar sprake van een „eeuwi-
l' beweging en van een „bepaalde wijze -
|n beweging aannemen". Hoe men deze
ee begrippen moet v-ereemigen- in één en
izelfCo „eeuwige" stof is oen, raadsel, dat,
het wereldraadsel verklaren moet.
teen, de gegeven oplossing is geen oplos-
hoe ment 't ock neemt, een
lepaaide wijze van. beweging aannemen"
9 hegfemen te .bewegen en wat begint te
is geen eeuwige beweging.
Büchner spreekt zichzelf dus'in deze
regels l.eelijk tegen en dat komt, wifl
rij. ofschoon, geen wijsgeer, doch natuur-
Ittdigo, zich gaat bewogen op een terrein,
jatvelk het zijne miet is, n.l. het wijsgeo-
U terrein. t
Hst is als voelde hij de onhoij^baarheid
ia zijn eigen bewering, reden, waarom hij
toevlucht neemt tot de bemerking, dat
„voorloopig" wel geen nader inzicht op
«e quaeslie zullen krijgen.
Derhalve moeten we dat alles maar op
van den heer Büchner aa-nnemgn,
•indoende alweer zondigend tegen.de
WerialjstisclTe grondstelling, dat alleen
ftluigeüjke waarneming ons ware kennis
rachaft.
Meizonder reden derhalve hébben we
tola faeei-malen gezegd, dat het Materia-
tae een stelsel is van de meest krasse,
&t elkaar in strijd zijnde, beweringen
D$kt u>t het gezegde reeds, «dat Büch-
[•f's oplossing van de beweging dér stof
fttoopioa^ng kan zijn, nog duidelijker
*wdt dit, .wanneer wij ^jjn zoogenaamde
fusing bekijken. Deze zou dan gelegen
P' iu de „eeuwige" beweging.
3&TIK ?£5a£S&.t-.r
Ki^LiiLLEtot-i.
JAN MISERIE.
Naar P. LOUIS COLOMA S. J.
Echter hier, gelijk bi} de atomen-quaee-
tie, wordt maar weer geschermd met het
woord eeuwig" 'en daardoor de quaeslie
verdoezeld en als 'i ware weggesmok k e.ld.
Gelijk onze rede op zich niets heeft in
te brengen tegen eeuwige, doch geschapen
atomen, wel echter tegen eeuwige onge
schapen atomen, zoo kan onze rede ook.
wel een ^eeuwige veroorzaakte beweging
aanvaarden. Doch liet gaat begen ons ver
sland in een eeuwige niet-veroorzaakte be
weging aan te nemen. Immers we hebben
gezien, hoe de stof beheerscht wordt door
het beginsel der traagheid, d. w. z. uit zich
zelve 'komt de stof niet tot beweging. Of
men dus een eeuwige of een niet-eeuwige
beweging aanneemt, dat «doet er niet toe,
maar de vraag blijft, staan: „Vanwaar die
beweging?" En op die vriag heeft Büch
ner het, ontwoord niet gegeven.
De Vrijdenkers, even vrij denkend als
hun meester, bemerken liior niet® van. Er
mag geen God bestaan en' 's menschen
heerlijke gave, de rede, wondt in haar op
gang' naar «de waarheid belemmerd en
weerhouden door een vooropgezette mee-
ning. Want hoe m«ooi' zou het vraagstuk
van de beweging' der stof den eerlijk na
denkenden mensch kunnen brengen tot de
eerste Oorzaak on Beweger van alles, God.-
Inomers, juist uit de gegeven feiten, te we*
ten, de traagheid der stof en de feitelijke
beweging der stof, stijgt de Christelijke
wijsbegeerte, steunend dp de^rede, op tot
Hem, den Eenen, den- Onafhankelijker^
Wiens bestaan met noodzakelijkheid moet'
worden aanvaardt om een afdoende en
bevredigende verklaring te hebben van het
feit, dal de stof in beweging is.
W. P. J. JANUS,
Delft. Kapelaan.
HERZIENING DER GEMEENTEWET.
Verschenen is een zeer uitvoerig verslag
van de Staatscommissie tot voorbereiding
van de herziening der Gemeentewet, in
gesteld bij Koninklijk Besluit van 6 Decem
ber 1918.
Wij ontleenen er het volgende van:
Overlading van den Raad.
Andere verdeeling van de bestuurstaak
tussehen raad en burgemeesters en wet
houders is, naar de meening der Staats
commissie, wat bij de herziening der Ge
meentewet mèèr dan iets anders nijpt. Voor
een aanzienlijk deel moet de raad van b e-
st.uursfuncties (niet van deregeling,
*de wetgeving) worden bevrijd, welke bij
burgemeester en wethouders moeten wor
den gecentraliseerdal houdt de raad in
b e.g i n s e 1 de macht van het. bestuur.
Behoudens deze beperking zal de raad in
hoofdzaak moeten worden: het regelend en
controleerencl collegehet lichaam, dat de
verordeningen in het' leven roept die hij in
het belang der gemeente noodig oordeelt
het orgaan dat, bij uitzondering het bestuur
in eigen hand houdende, als regel zich er-
top bepaalt de beginselen aan te geven en
te omlijnen waarnaar hij het bestuur wil
zien gevormd; het lichaam voorts, dat.con
trole oefent op het college dat het eigen
lijk bestuursapparaat zal worden, het col
lego van burgemeester en wethouders, dat
in onbeperkte mate voor zijn bestuur reken
schap schuldig- zal zijn aan den raad, die,
door het uitoefenen van. toezicht en ook
langs anderen weg, met name door gebruik
making van bet recht van interpellatie, do
gelegenheid vinden zal ervoor te waken,
dat heb bestuur volledig in zijn geest wordt
gevoerd.
Overlading van burgemeesters en wet
houders.
Gaan do bestuursfuncties, die in de arti
kelen 136 en volgend© der Gemeentewet
aan den raad zijn opgedragen in haar alge
meenheid op B. en W. over, dan zal dit col
lege voor een. niet gering deel worden be
vrijd van den voorbereidenden arbeid dien
bet thans heeft te verrichten voor de in
den raad te behandelen zaken, waartegen
over staat dat zijn bestuursfuncties in ande
ro opzichten door de verandering worden
'erzwaard. Beeds volgens den bestaande
toestand hebben B. en W. een te zware
taak. In de zeer aanzienlijke gemeenten
zijn fcij te nauwernood nog opgewassen
tegen den arbeid, die steeds toeneemt. Nu
kan men in de wet de gelegenheid openen
.de grootste gemeenten, heb getal wet
houders op te voeren nog hooger dan tot "de
zes, die de wet thans als maximum wil.
De commissie meent, dat de grootste ge
meenten op dit punt vrij kunnen worden
gelaten en zij draagt een wijziging in dezen
zin voor.
Do commissie draagt wijzigingen voor,
die in meer dan één opzicht de gelegenheid
openen aan de ambtenaren meer zelfstan
digheid en uitvoerigsbevoegdheid dan tot
dusver toe te kennen.
Tegenover het denkbeeld de deu
ren der raadszaal voor de hoofden van tak
ken van dienst te openen, opdat zij daar
in de van hen afkomstige voorstellen kun
nen toelichten on verdedigen, staat de com
missie in beginsel ook sympathiek.
Vaste commissiën van bestuur.
De commissie wil in do wet de mogelijk
heid, geopend zien één of meer commissieaX
van b o s t u u r (in tegenstelling van de
commissicn van b ij stand) in te stellen,
commissiën, dié voor een bepaal
de tak van de huishouding der
gemeente de taak van B. en W. ge
heel of gedeeltelijk overnemen.
De afstand van eenig bestuursdeel moet
B. en W. niet kunnen worden afgedwongen,
integendeel alleen van hen kunnen uit
gaan.
Do bevoegdheid tot het instellen van be-
stuurscommissiën is toegekend voor ge
meenten van ten minste 40.000 zielen.
Het is niet vereischt, zelfs niet eens ge-
wejisclit, dab de leden uitsluitend onder
do raadsleden worden gezocht.
Heb is mede de heilzame werking, die de
commissiq van deze commission verwacht,
dat zij, naast verlichting van B. on W. en
voor wat het zelfbestuur aangaat ook van
den raad, de toetreding tot.de gemeentebe
sturen zullen openen voor personen (buiten
den raad) wier kunde en beleid thans niet
aan de gemeente ten goede komen. Het is
ook niet onwaarschijnlijk; dat ambtenaren,
directeuren van bedrijven, in de commissiën
komen.
Ten minste de meerderheid der commis
sie zal intusschen' uit den raad moeten
voortkomen; de commissie kan ook ge
heel uit raadsleden worden gevormd. Van
elke vaste bestuurscommissie zal de burge
meester of een der wethouders van rechts
wege lid en voorzitter moeten wezen.
De practijk zal moeten uitwijzen, hoe het
nieuwe instituut zich zal ontwikkelen.
Overlading van den Burgemeester.
Meer overladen dan raad en B. en W. is
de burgemeester geworden. Het feitelijk
karakter van het burgemeestersambt is
totaal van het wettelijk karakter afgewe
ken. Alle departementen van algemeen be
stuur, en de provinciale besturen in niet
mindere mate, hebben zich van den burge
meesters bediend en maken bij voortduring
van hem gebruik voor rijks- en provinciale
bemoeiingen.
De hoog noodigo verlichting op dit ge
bied wil do commissie zien aangebracht
door den burgemeester het recht toe te
kennen recht dat ook aan den raad en
aan B. en W. kan worden geschonken voor
wat hun aandeel in het zelfbestuur aan
gaat de van hem gevorderde medewer
king voor bepaalde wetten enz. te delegee-
ren. op door hem aangewezen gemeente
ambtenaren.
Het voorzitterschap van den Raad.
Wijze v. benoeming van den Burgemeester.
De commissiewil heb voorschrift der Ge
meentewet, dat do burgemeester voorzitten
is van den Baad als regel onverkort zien
gehandhaafd.
Waar het echter kan voorkomen, dat de
burgemeester zóó overladen is, dat schei
ding gowenscht is, zou de commissie voor
do gemeenten van tenminste 40,000 zielen
•de mogelijkheid der scheiding willen ope
nen, maar slechts op deze wijze, dat in die
gemeenten dc burgemeester zelf bij zijn
optreden of tijdens de uitoefening van zijn
ambt, de scheidign verlangen kan.
Heeft do commissie niet kunnen beslui
ten tot het brengen van verandering in de
beslaande wijze van benoeming van- de
burgemeester, wel is het haar wenschelijk
voorgekomen het recht van den raad tot
het doen van een aanbeveling uitdrukkelijk
in de wet vast te leggen.
's Raads verordenende macht.
De commissie stelt een nieuw artikel
voor, hetwelk luidt„De verordeningen
mogen niet voorzien in hetzelfde belang,
dat bij eene wet, eenen algemeenen maat
regel van bestuur, of eene provincale ver
ordening is geregeld, tenzij daartoe bij die
regelingen de bevoegdheid is gegeven."
Het delegatievraagstuk.
Do commissie acht het noodig dat de
raad in het. algemeen de bevoegdheid krijgt
in zijn verordeningen aan burgemeester en
wethouders en als 't verordeningen geldt
over schouwburgen, herbergen en andere
.voor het publiek openstaande gebouwen,
aan den burgemeester over tel laten het
stellen van nadere regels omtrent bepaalde
in. do verordeningen aangewezen onderwer
pen.
Samenwerking van gemeentebesturen.
Do wegneming van de wettelijke belem
meringen die aan de vrijwillige samenwer
king van gemeenten tot liet bereiken van
gemeenschappelijke doeleinden in den weg
staan, gepaard aan dwang tot spmenwer
king, zal ongetwijfeld van gunstigen in
vloed blijken te zijn op de mogelijkheid
voor de gemeenten om te beantwoorden
aan de in den loop der jaren aanmerkelijk
verzwaarde, altijd nog hooger stijgende
eischen, die haar worden gesteld. Desniet
temin is de Commissie eenparig van mee
ning, dat dit middel niet voldoende is. Het
niiddel bij uitstek is haar inziens gelegen
in het versmelten van kleine gemeenten
met^ grootere.
Het politievraagstuk.
De commissie is van oordeel, dat het aan--
beveling verdient, den dienst der recherche
geheel bij de rijkspolitie te doen overgaan
en geen gemeente-recherche daarnaast in
stand te houden. De commissie heeft beslo
ten niet te tornen aan de tweede alinea van
artikel 88 der Gemeentewet. Natuurlijk
heeft deze, in de laatste jaren in de Twee
de Kamer en daarbuiten herhaaldelijk ter
sprake gekomen, alinea bij haar een punt
van overweging uitgemaakt. Het gebruik,
dat' door de burgemeesters van enkele ge
meenten nu en dan van de hun in deze al-
toegekende macht is gemaakt, om tooneel-
stukken te weren, die door een groot deel
van het publiek met de ogpnbare orde of
zedelijkheid niet in strijd worden geacht,
en die dan ook in tal van andere gemeen
ten werden opgevoerd, heeft twijfel gewekt
omtrent do wenschelijkheid deze groote
macht bij voortduring zonder eenige be
spreking of controle aan den burgemeester
te laten. Ook in den boezem der Commis
sie is de vraag der wijziging gesteld en met
name onder de oogen gezien de wensche
lijkheid, de beslissing van den burgemees
ter aan een recht van beroep te onderwer
pen. Tenslotte is het der meerderheid
'voorgekomen dat wijzigingen in de betref
fende zinsnede niet behoort te worden aan
gebracht.
Bij het verslag is een afzonderlijk advies
van het lid der Commissie dr. J. van Leeu
wen, die zich niet kon vereenigen met de
beslissingen die de Commsisie heeft gend-
men betreffende het samensmelten van
kleinere gemeenten, de benoeming van den
burgemester en het instituut der vaste
commissie van bestuur.
GRONDWETSHERZIENING*
Aan het gisteren medegedeelde rapport
van de Staatscommissie zijn toegevoegd
afzonderlijke nota's van prof. Anema, mr.
Limburg en den heer Schaper.
Prof. Anema bepleit een door hem
wenschelijk geachte aanvulling van Hoofd
stuk VI der 'Groitdvvet, voor welke een
meerderheid in de Staatscommissie niet
was te verkrijgen.
De hoogleeraar acht het wenschelijk, om
achter, het tegenwoordig artikel 1G7 der
Grondwet in te voegen een nieuw artikel:
„Het recht der kerkgenootschappen, om
als zoodanig op te treden en aa«n het rechts,
verkeer deel te nemen, wordt erkend, als
mede hun volledige vrijheid om hun in
wendige aangelegenheden te regelen."
De wet regelt de burgerrechtelijke gevol
gen der kerkelijk© reglementen en voor
schriften, alsmede de gevallen waarin en
de wijze waarop ,bij de wetgeving en het
bestuur het gevoelen der kerkgenootschap
pen moet worden ingewonnen.
'Mr. Limburg breekt in zijn nota een
lans voor het volksreferendum. Dit heeft bij
«de Commissie in geen enkelen vorm ge
nade gevonden, behalve bij verandering
van de Grondwet, en voor het geval, dat
geen troonopvolger «naar de Grondwet aan.
rezig is.
Op grond van door hem in den breede
ontvouwde argumenten, zou in het derde
Hoofdstuk der Grondwet onder de afdee-
ling: „Van de wetgevende Magt" een be
paling moeten worden gebracht van deze
strekking:
Over een* door de Sta ten-Generaal aan
genomen wetsontwerp kan een door de
wet te bepalen aantal kiezers een volks
stemming uitlokken, te houden door de
kiezers, bedoeld in art. 80, op de wijze en
binnen den termijn door de wet te bepa
len.
De heer Schaper eindelijk is niet be
vredigd doorgiet samenstelvan wijzigin
gen welke de Staatscommissie ter herzie
ning van de Grondwet gemeend heeft te
moeten voordragen en liij somt een aantal
punten op, die z. i. in de Grondwet anders
dienden geregeld te worden, dan is voor
gesteld, of niet zijn geregeld. Zoo wat be
treft de troonopvolging, de defensie, de
productie, adeldom, ridderorden, volks
initiatief, onteigening, beheer van openbare
bedrijven, scheiding van Kerk en Staat enz.
HET REGEERINGSBELEID.
Verschenen is de Memorie van Antwoord
(Tweede Kamer) betreffende Hoofdstuk I
der Staatsbegrooting voor 1921.
Het Kabinet. t
Naar aanleiding van do verschillende op
merkingen in het Voorloopig Verslag wordt
opgemerkt o.m. dat ziekelijke revolutie-
vrees .der regoering even vor ataafc ala
zucht tot onnoodige vrijheidsbeperking
maar geen Overheid, die haar plicht ver»
staat, kan oogluikend toelaten het drij
ven van elementen wier streven alleen ge
richt is op stelselmatige ondermijning van
elk gezag en die boven openbare ordp den
chaos stellen. Daartegen te waken, is geen
reactie, maar veeleer gezonde democratie.
De Duurte.
Do critiek op het Regeeringsbeleid be
treffende de duurte wordt onjuist ge
noemd. Slechts eene zich oolc over andere
landen hiitstrekkonde zeer verhoogde pro
ductie, gepaard met een groote mate van
zuinigheid in het verbruik, zal de prijzen
doen dalen.
De Begeering blijft het liaar plicht ach
ten al die maatregelen te nemen, die kun
nen strekken, om de duurte zooveel moge
lijk te bestrijden. Zij is er zich niet van be
wust, te dezen opzichte ook slechts eeniger-
mato in beleid te zijn te kort geschoten.
Zij meent zich echter op het standpunt
te moeten stellen, dat het vrije verkeer, zoo
veel mogelijk moet hersteld worden en dat
Nederland zijn plaats als export-mogend-
heid moet handhaven.
Trustvorming hier te lande, die de prij
zen belangrijk omhoog zou doen gaan, ia
tot heden niet in belangrijke mate kunnen
geconstateerd worden. Intusschen zal het
in te dienen Ontwerp-Duurtcwet ook prijs
opdrijving door „trust" kunnen tegengaan
De Minister van Financiën.
Do minister van Financiën zal niet tre
den in een gedachtenwisseling met de le
den, die als hun meening kenbaar maakten,
dat thans voldoende gebleken is, dat hij
voor de taak die hij in buitengewoon moei
lijke omstandigheden op zich heeft geno
men, niet berekend is.
Er werd betoogd, dat het slechts aan de
voortdurende stijging van de opbrengst der
middelen te danken is, dat de dienst, tot
dusverre niet is vastgeloo^en. Deze opmer
king is, voorzoovcr zij als critiek bedoeld
is, niet duidelijk en niet juist. De opbrengst
is echter voor een belangrijk deel te dan
ken aan de wettelijke voorzieningen, welke,
op voorstel van den minister van Financiën,
tot stand zijn gebracht.
Met betrekking tot de klacht over gemis
aan algemeen© leiding over 's lands finan
ciën, merkt de minister van Financiën op,
dat hij het op prijs zou gesteld hebben, in
dien de klaxht met bewijzen ware ge
staafd.
De binnenlandsche Politiek.
Met voldoening werd ^rnomen, dat men
zich zeer goed kon vcrccnigen met de te
genover België gevoerde politiek en dat het
standpunt der Begcering met betrekking
tot militairo verbonden algemeen met in
stemming werd begroet. In dit standpunt
is geen wijziging gekomen.
De ex-keizer heeft, buiten eenig mede-*
weten van de Begeermg, den lOen Novem
ber 1918 per automobiel onze grens over
schreden.
De Weermacht.
De Begeering is niet van mcening, dat zij
zich onder de tegenwoordige omstandigbe--
den tot het in stand houden van een poli-
tieleger zou kunnen bepalen. Integendeel
hoewel zij streeft naar vermindering van
persoonlijken en geldclijlccn druk van den
militairon dienst, is zij van oordeel, dat,
welke ook dc verwachtingen voor do toe
komst mogen zijn, voorshands een weer
macht meet v/orden in stand gehouden,
die, den algemeenen toesband in aanmer
king genomen eenerzijds rekening houdt
met de belangen welke wij te beschermen
hebben, anderzijds met de krachten en mid
delen, welke wij beschikbaar kunnen stel
len.
Het gezantschap bij den Paus.
Naar uit het voorloopig verslag der
Tweede Kamer over do begrooling van Bui-
tenlandsche Zaken blijkt, heeft het voorstel
tot instelling van een vast gezantschap bij
den Pauselijken Stoel bedenking ontmoet..
Verschillende bezwaren van staatsrechlelij-
ken en historischen aard werden geop-
perd^l) Anderzijds werd op de wenschelijk
heid van de instelling van dit gezantschap
gewezen. Dat de gezant bij het Quirinaal
tevens bij het Vaticaan zou worden geac
crediteerd, werd, daargelaten de onge-
wenschtheid van zulk een combinatie, door
laatstbedoelde leden onmogelijk geacht.
Sociale berichten.
Collectief contract bakkersbedrijf.
Men meldt van werkgeverszij-de aan het
Corr.-Bureau:
In verschillende bladen is een "bericht
opgenomen, waaruit do indruk zou kun
nen ontstaan, dat alleen «de Chr. en de R.
ótaar Pater, ik bezweer u, dat het geen
4was! Het was gerts, die door cïe voch-
"pid bedorven is."
•Root eens, SalamancaGod weet alles»
1 a'3 gij zoo onbeschaamd blijft liegen,
de duivel u zeker in handen. Het ts
mooi uitvindsel: de gerst was bedor-
•i De soldaten die u zullen doodschie-
zullen met die gerst hun geweren kun-
ifschieten."
>la?an°a huilde en jammerde- en de
liep met. d? handen op den rug heen
_*eder in de cel. Eensklaps bleef hij
„Wie is de rechter in uwe
antwoordde Salamanca
Nu dan is de zaak misschien iets
gevaarlijk."
^er gevaarlijk?" herhaalde Sala-
0Vcder een weinig moed scheppend.
un rechter, die rechtvaardig is,
do beste. Maar hij is mijn vriend
dat.ik nog iots voor u zou
j K n
c doe het, Pater Paquito doe het
om Gods wil en help een arme, oude,
machtelooze vrouw! En als mijn neef
„Wat, praat ge nu' nog over dien onbe-
schaamden schurkIs het nog niet genoeg,
dat hij u in de 'ellende brengt, maar zijn
eigen lijf bergtdat hij u aan het gerecht
overlevert en zelf op de vlucht gaat."
„Ja, Pater, ge hebt gelijk. Door hem beu
ik in zulk een toestand gebracht."
„En door hem zult ge ook aan de galg
komenWant, geloof mij Salamanca, ge
wordt stellig opgehangen."
„Ach Pater Paquito, spreek toch zoo
niet! Maar.dat is waar ook.De galg
is afgeschaft, dan kan men mij toch niet
ophangen."
„Nu, dan zal men u doodschieten, of u
onthoofden. Dat blijft toch hetzelfde, of ge
op deze of op dio wijze ter dood wordt ge
bracht."
Salamanca begon opnieuw te jammeren.
De beslistheid, waarmede do Pater sprak
over de doodstraf, die haar bedreigde, had
haar ten laatste toch alle hoor) ontnomen,
en zij begon aan haarbehoud te wanho
pen.
Do Capucijn had voortdurend scherp ge
let op de oude vrouw. Hij scheen over de
werking zijner woorden tevreden. Na een'
poos begon hij weder:
„Ik zou wel eens met. den rechter kun
nen sprekenmisschien kan ik nog wel
iets voor u doen. Maar of ik het doen zal,
dat hangt van u zelve af, Salamanca. AI3
gij ook in het vervolg de waarheid blijft
ontkennen, en Lopijillo wilt beschermen
"door uwe leugens, óf in deze zaak, óf in
andcro zaken, die hem met het gerecht in
aanraking brengen," de monnik legde
bijzonderen nadruk op de laatste woorden
cn zag Salamanca scherp in de oogen
„danja zie ik u reeds aan de galg!"
Ontsteld en beangstigd boog de oude
vrouw het hoofd.
Wel vermoedde zij niet, dat de priester
do valschhcid kende der aanklacht
door Lopijillo, en cok door haar tegen Jan
Miserie ingebracht, maar toch bracht zij
de woorden van Pater Paquito bij zich-
zelve iTaarmcde in verband.
De Pater bemerkte onmiddellijk dat hij
zeer goed begrepen was door Salamanca.
Hij verborg echter de vreugde over het wel
slagen zijner pogingen, verwijderde zich, en
tot afscheid zeide hij leukweg tegen Sala
manca
„Tot weerziens dus
De Goede Vrijdag was reeds aangebroken
en* nog altijd wachtte Salamanca te ver
geefs op de terugkomst van pater
Paquito. Gedurende al dien tijd had zij
noch den pater, noch iemand anders in
hare cel gezien, dan alleen den gevangen
bewaarder. Deze volstrekte eenzaamheid
vergrootte de angsten der oude vrouw
bovenmate. Het vertrouwen dat. zij op
Lopijillo gesteld had was reeds lang ver
vlogen, maar zij begon thans ook aan de
beloftpn van pater Paquito te wanhopen.
Do capucijn hield 'zich echter voort
durend bezig met Salamanca en veel meer
dan deze zou gewenscht hebben. Do rech
ter was werkelijk zeer goed bevriend met
den pater en deze had licm reeds meer
malen over Salamanca gesproken. Met op
zet liet pater Paquito haar zoolang in on
zekerheid, om daarna met meer kans van
slagen zijn plan te volvoeren.
In de meeste steden van Spanje had de
Goede Vrijdag nog zijn plechtig en treurig
karakter bewaard. Op dien dag zwijgen
alle klokkengeen enkele wagen rammelt
door de straten, de menschen vertoonen
zich op straat bijna allen in rouwkleede
ren over alles ligt een sluier van plechtige
droefheid. Dat allés maakt diepen overwel
digenden indruk; zelfrf onverschilligen en
ougeloovigen gevoelen op dien dag nog iets
van de algemeene droefheid over dien dood
des Heeren. De grootte dier droefheid kan
alleen vergeleken worden bij die van de
jubelende vreugde van Kerstmis. En dat i3
geen toeval. Want God wilde, dat de voor
naamste gevoelens van het menschelijk
hart, do vreugde en de smart, zich geheel
zouden ontvouwen juist op den Bterfdag
van zijnen ecniggeboren. Zoon.
In droevige gedachten verzonken, leunde
Salamanca tegen het tralie ver er barer
cel en keek naar beneden op het plein.
Vóór den ingang der gevangenis stonden
twee tafels, en daarop waren groote scha
len geplaatst, waarin de voorbijganger
hunne aalmoezen wierpen voor de gcvafT*
genen. Bijna niemand ging voorbij zonder
zijn offer te gevende heiligheid en de
plechtige stemming van dien dag verdreven
de ongevoeligheid van hoofd en hart, welke
het medelijden en de milddadigheid tegen
houdend
Tegen den avond stroomden van alle zij
den menschen naar het plein vóór de.ge
vangenis. Het zeer ruime plein was spoedig
gebeel gevuld, cn nog voortdurend werd de
menigte grooter. Doch allen waren rustig
en ordelijk. Voortdurend waren de blikken
dier geheelc menigte gericht naar een der
straten, die op het plein uitliepen ,alsoE
men van daar iets zeer bijzonders wachtte.
De opmerkzaamheid van Salamanca
werd nu spoedig opgewekt door een man,
die zich door de opeengepakte menschen-
menigte een weg trachtte te banen. Deze
man was gekleed in een lang, donker ge
waad een wijde kap omhulde zijn hoofd,
op zijn borst bing een wapenschild waarop,
drie kruisen.
(Wordt vervolgd.)