I MÉ tat
Tweede Blad.
Zaterdag 12 Juni 1920.
Geloofsverdediging.
DERDE GRONDSLAG.
God heeft een bepaalden Godsdienst
geopenbaard door Christus.
Om de betrouwbaarheid van een ge-
«cïrift, dus ook van de Evangeliën, als bron
tan geschiedenis vast te stellen, is liet
iioodig. zoo schreven we den vorigen keer,
dat vijf punten onderzocht en bewezen
«orden. 'Die vijf punten hebben we tegelij-
tertijd aangegeven en onze lezers zullen
goed doen ze terdege in het geheugen te
jjawaren. Want dan alleen kunnen we ver
dachten een goed overzicht over en een
goed inzicht in deze quaestie te krijgen.
Reeds hebben we één dezer punten, n.l.
den tijd van bet ontstaan der Evangeliën,
afgehandeld. En nu behoeven wij het niet
maar" te gelooven, doch langs weten-
schappelijken weg staat het onomstootelijk
vast, dat lang voor het einde der eerste
wu«-, dus lang voor het jaar 100, onze
Evangeliën geschreven werden. Het goed
recht der overlevering is gewroken met
dezelfde wapenen, waarmede men meende
tiet Christendom afdoende te kunnen be
vrijden, n.l. de mensclielijke wetenschap.
Als tweede pun^ komt thans te bewijzen,
dat de ons bekende vier Evangelisten, n.l.
Matiheus, Marcus, Lucas en Joannes, die
de schrijvers der Evangeliën door de
overlevering steeds genoemd zijn, het ook
iuderdaad zijn.
Het spreekt van zelf, dat de aanhangers
van de theorie, volgens welke de Evange
liën verdichtsels en verzinsels zijn uit de
helft der tweede eeuw, het auteurschap (d.
w, ihet schrijver-zijn) aan deze vier man
nén ontzeggen. Dat hangt natuurlijkerwijze
samen met hun vooropgezette meening. We
hebben echter den vorigen keer met deze
luitjes afgerekend; opzet bleek on
houdbaar en niet overeenkomstig een eer
lijke, gezonde geschiedvorsching. En daar
mede is dus tegelijk ook de reden of grond
vervallen, waarom de bekende vier 'Evan
gelisten onmogelijk als de schrijvers onzer
Evangeliën zouden kunnen aangemerkt
worden. Nu „het onbetwistbaar recht der
overlevering" (Harnack's woord) is erkend,
nu ka n n e n tenminste Mattheus, Marcus,
lucas en Joannes de schrijvers geweest
ïijn. Wanj deze vier personen leefden in
den tijd, dat de Evangeliën tot stand kwa
men. Maar daarmede is ons tweede punt
;Hug niet opgelost. Immers het is niet 'de
■vraag of zij de schrijvers kunnen ge-
,t zijn; liet is de quaestie of zij het i n-
(terda a d en in- <w e r k e 1 ij k h e i d
geweest zijn.
De quaestie over het schrijverschap on
zer Evangelisten is van het allergrootste
belang. Dat zal heel bijzonder blijken, wan
neer het derde punt van onderzoek ter
sprake komt. Want zijn de vier genoem
de werkelijk de auteurs of -schrijvers der
Evangeliën, dan hebben wij, wat Mattheus
en Joannes betreft, te doen met oor- en
oog-getuigen; terwijl de twee anderen,
Marcus en Lucas, doordat zij leerlingen
waren van Petrus cn Paulus, ook ter doge
op de hoogte van Christus leer en leven
ionden zijn.
We gaan derhalve het tweede punt on
derzoeken, m. a. w. we gaan onderzoeken
of de vier genoemde mannen werkelijk de
Evangeliën geschreven hebben? Hoe dat
iii zijn werk gaat? vraagt ge. Wel, we kij
ken eenvoudig, wat schrijvers van naam
cn gezag uit de eerst e Christen-eeuwen, die
deze quaestie, hetzij terloops hetzij met op
zet, behandelen, dienaangaande hebben
geschreven. Men moet n.l. weten, dat al is
cr veel, zeer veel in den loop der tijden
verloren gegaan van hetgeen in die' dagen
te boeit werd gesteld, toch niet alles voor
de nakomelingschap zoek geraakte. De
inhoud van sommige geschriften der ouden
is ons deels geheel, deels in brokstukken
bekend. Welnu, uit dien kostbaren scliat
.kunnen we genoegzaam bewijsmateriaal
•opdiepen ter bevestiging van onze stelling,
dat Mattheus, Marcus, Lucas en Joannes
wézenlijk de schrij vers der Evangeliën zijn.
Beginnen we met het getuigenis van
Papias, een bisschop uit Phrygië, die onge
veer tusschen de jaren 70 en 165 leefde.
Dèze-schreef omstreeks 125 zijn „Verklarin
gen van de uitspraken des Heeren". Het
geschrift zelf is verloren gegaan, maar de
beroemde geschiedschrijver Eusebius (270
"339) „de Vader der Kerkgeschiedenis" ge
damd, heeft dat geschrift gekend. Welnu,
i" de „Kerkelijke Geschiedenis" van Euse-
b'JS komt de volgende zinsnede voor:
Joannes de ouderling zeide: Marcus heeft
precies, hoewel niet in hun juiste orde, ge
schreven de dingen, gezegd of gedaan
door Christus. Want hij had niet den Heer
§ohoorden hij had niet in Diens gezelschap
fiëweest, maar hij had Petrus vergezeld,
die onderrichtingen gaf naar de behoeften
dergènen, die hem hoorden, en zonder een
bepaalde orde te maken in de uitspraken
des heerenzoodanig zijn de dingen, die
.Pias 'betreffende Marcus mededeelde. En
ziehier, wat hij zeide van 'Matt'neus: Mat
heus schreef de uitspraken (des Heeren)
]D Hebreeuwsche taal en een ieder ver
galde ze, zoo goed hij kon."
^Ziedaar het getuigenis van Papias. Het
van buitengewone heteekenis en kracht,
*ontPapias behoorde tot de eerste of twee-
e Christelijke generatie; hij was hoorder
r isaon.'oamies en vriend van Polycarpus (een
en Van ^en Evangelist Joannes) en,
W jk Eusebius mededeelt, zeer geleerd fin
thuis in de H. Schrift.
^'"volgens vinden wij een aanwijziging
■uor onze stelling bij Justinus den Marte-
ar, na zijn bekeering uit het Heidendom
liai' k® 1^5 gemarteld- Van de Evange-
u spreekt hij geweid ijk als van de „Ge
schriften der ApoaCelen", hetgeen hij
aldus nader verklaart: „In de gedenkschrif
ten, die ilc zeg, door z ij n e Apos
telen en hunne volgelingen
zijn te boek gesteld, staat geschreven"f
en dan volgen woorden uit de Evangeliën
van Mattheus en Lucas. Al noemt dus Jus
tinus zelf de namen der Evangelisten niet,
hij schrijft de Evangeliën toe aan Aposte
len en volgelingen dier Apostelen, precies
dus in den geest der oude overlevering, die
Mattheus en Joannes Apostelen, Marcus en
Lucas leerlingen of volgelingen van Petrus
en Paulus noemt.
Voorts bezitten we nog een brokstuk van
een boekenlijst, gewoonlijk aangeduid als
de „Canon van Muratbri", uit de jaren 160
170. Deze „Canon" geeft de Domeinsche
overlevering weer en daarin heet liet: „Het
derde Evangelie-boek is volgens Lucas.
Deze geneesheer Lucas schreef na de He
melvaart van Christus. iVan het vierde
Évangelie is de schrijver Joannes uit de
leerlingen (des Heeren)."
Men vergete niet dat we hier te doen
hebben met een brokstuk van een boeken
lijst. Ofschoon <er slechts twee, en wel de
derde (Lucas) en de vierde Evangelist (Jo
annes) genoemd worden, neemt men aan,
dat in het ontbrekende gedeelte van deze
lijst zeker Mattheus en Marcus genoemd
zijn. Daarbij steunt men op het volgende.
Waar deze canon spreekt van ..Lucas, heet
het: „Ook hij zag den Heer niet". Dit „o o k
hij niet" wijst op een eerstgenoemde, van
wien te voren gezegd was, dat hij „den
Heer niet zag", anders kon het van Lucas
niet heéten: „ook hij niet". Welnu, Mar
cus was nooit ip 'i gezelschap van den
Heer, hij was een leerling van Petrus en
vernam van dien Apostel zijn mededeelin-
gen omtrent den Heer.
Deze getuigenissen zijn slechts terloops
gegeven. Er zijn echter ook getuigen, die
onze quaestie over liet auteurschap der
Evangeliën opzettelijk hebben behandeld.
Bijv. Ireneus, een leerling van Polycarpus,
die op zijn beurt leerling van den Apostel
Joannes was geweest. In Azië had deze
Ireneus zijn opleiding ontvangen, hij ken
de zeer goed de overleveringen v&n Azië
en Rome en staat bekend als een ijverig en
zorgvuldig onderzoeker. De geschriften
van Papias had hij gekend en gelezen.
Welnu, omstreeks het jaar 185 getuigt Ire
neus: „Aldus heeft Mattheus onder de
Hebreeën in hun taal het Evangelie uitge
geven, terwijl Petrus en Paulus te Rome
het Evangelie predikten en de Kerk sticht
ten. Na liun dood schreef Marcus het
Evangelie, dat Petrus had gepredikt." En
ePdefS: „Marcus, de tolk en leerling van
Petrus, heeft aldus zijn Evangelie begon
nen: „„Begin van het Evangelie van Je
zus Christus"." Verder zegt Ireneus*. „Lu
cas, de metgezel van Sint Paulus, heeft te
boek gesteld het Evangelie, dat door St.
Paulus was gepredikt." En ten laatste:
„Joannes, de leerling des Heeren, die aan
Zijn borst heeft gerust, heeft ook zijn
Évangelie geschreven, terwijl hij leefde te
Epliese in Azië."
Nog een laatste getuigenis van Origines
(185254). Deze Origines, „die veel gereisd
en veel onderzocht had, die bovendien een
zeef* onafhankelijke geest was" (aldus tee
kent 'G. v. Noort in zijn „Christus" dezen
man) getuigt het volgende: „Zooals ik van
de overlevering op het stuk der vier Evan
geliën, die alleen zonder tegenspraak in de
geheele Kerk worden aangenomen, geleerd
gelie volgens Mattheus. Zijn auteur (schrij
ver), die eerst tollenaar later Apostel was,
verf, die eerst tollenaar later Apostel was,
publiceerde het in liet Hebreeuwsch voor
de bekeerde Joden, het tweede is volgens
Marcus en deze lieeft geschreven naar de
onderrichtingen van Petrus. Op de derde
plaats komt het Evangelie volgens Lucas.
En het vierde is van Joannes.''
Met deze getuigenissen aan te halen heb
ik de stof niet uitgeput, maar voor een
krantenartikel is het voldoende. 'Wie er
meer van wil.weten leze bijv. bet boekje
van Th. Famulus „Legende of Historie",
doch het bovenstaande is genoeg om de
lezers een kijkje te geven op deze quaestie
en ons te doen besluiten, dat met het vol
ste recht wij aan Mattheus, Marcus, Lucas
en Joannes het schrijversschap toeken
nen van onze Evangeliën.
Trouwens van geheel 't vraagstuk gelden
de woorden van den Rationalist Harnack,
die, gelijk we weten, in deze spreekt van
„het onbetwistbaar recht der overlevering".
W. P. J. JANUS,
Warmond. Kapelaan.
De nood in Oostenrijk.
Hooggeachte Heer Redacteur,
Mag ik UEd. vriendelijk verzoeken om
een bescheiden plaatsje in uw veelgelezen
blad voor de volgende correspondentie, die
mij werd toegezonden door een Oostenrijk-
schen Priester, leeraar aan een gymnasium
in Kornenburg bij Weenen? Ik zal den
brief in het Hollandsch ovezetlen.
WelEerwaarde Heer,
Ontvang op de allereerste plaats mijn
verplichte dank voor al uwe moeite en
liefde, waal-mede gij en uw land voor onze
kinderen uit het onzettend gemartelde Oos
tenrijk werkzaam zijt. Ik las het geluk
onzer kinderen uit de brieven mijner leer
lingen die bij u zoo voortreffelijk "zijn on
dergebracht. Duizend malen dank daar
voor!
Maar nog eene andere omstandigheid
noopt mij, als medebroeder in Christus tot
U, ZeerEerwaarde Heer, te schrijven en
uwe hulp in te roepen. Ik ben hulppriester
en medewerker hier in deze stad van het
Oostenrijksche hongerland, en ik lijd veel
lioiiger. Met mijne 60 kronen Oostenrijksche
toeslag, die ik maandelijks ter verbetering
mijner bijna slechts uit aardappelen be
staande kost ter beschikking liebr kan ik
niet leven en niet sterven. Mijne krachten,
die ik voor de zielzorg en de school (20 les
uren in de week) zoo noodzakelijk zou
kunnen gebruiken, nemen van dag tot dag
af. Vóór den ontzettenden oorlog, waar
mede God ons wellicht terecht strafte, was
mijn lichaamsgewicht nog 74 K.G., en nu
weeg fk slechte 60 K.G. Behalve mijne vele
zielzorgsplichten en school-uron, leid ik
nóg een gëWeSt-gl'óèp der Kntti. Vrouwen
organisatie en ben met mijne laatste krach
ten dikwijls tot in den naclit werkzaam.
Van honger en zwakte leg ik des avonds
mij ter ruste en van honger kan ik dikwijls
nauwelijks de kracht verzamelon, om
's morgens de kerkelijke handelingen te^
verrichten. Dikwijls overvalt mij een on-*
machtsgevoel, zoodat ik meen te moeten
nedervallen.
ZeerEerwaarde, ik smeek U en de brave
Katholieken uwer parochie, dat zij „om het
eeuwige leven' uwen, hongerlijdenden me
dewerker in den wijngaard met eene gave,
hetzij levensmiddelen of eonig geld, uit den
nood helpen, met mijne heiligste belofte,
mijne weldoeners aan het 'Altaar steeds
te gedenken en, bij terugkeer van beter©
maatschappelijke verhoudingen, mijne
schuld tot den laatsten heller en penning
te betalen.
Geloof mij, ZeerEerwaarde Heer, dat mij
liet bedelen waarlijk zwaar valt, veel
zwaarder <£an den armen onzer ook honger
lijdende stad, die ik zoo gaarne zou1 wil
len ondersteunen maar niet kan. wijl ik
zelf zoo arm geworden ben als een kerk-
muis.
Maar honger doet pijn, en ik denk mij,
dat een land als Holland, dat zoo'n edele
priesterschap en zoo milddadige Katholie
ken telt, ook een rustloos werkzamen en
daarbij ontbering lijdenden Oostenrijkséhen
priester wel helpend zal willen gedenken.
Wellicht zoudt gij mij eenige H. Mis-in-
•tenties kunnen zénden of op eene u beter
toeschijnende wijze in mijn oogenblikke-
lijke behoefte kunnen voorzieh.
Juist zijn er weer bloedledige kinderen
bij mij geweest om de aanbeveling van
hunnen leermeester; zij verkondigden mij
vol vreugde: „zij gingen naar Holland".
Benijdenswaardige kinderen dacht ik, die
gij voor eenige weken aan onze ellende ont
trekt. Kon ik toch met hen gaan.
Tot slot verzoek ik u, ZeerEerwaarde
Heer, wegens mijne misschien onbeschei
den' bede, niet vergramd op mij te zijn;
want zeg toch aan uwe brave Katholieken,
dat ook aan de Oostenrijksche Priesters
honger en koude en gebrek nan het meest
noodige pijn doet.
Ik smeek U, ZeerEerwaarde, om erbar
ming!
Met duizendmaal „God vergelde het u"
en broederlijken groet.
C. A. B
Kornenburg- bei Wien.
26 Februari 1920. Pfarrhof.
Republik Oesterreicb.*'
Medelijdende zielen stelden mij in de ge
legenheid den avond van denzelfden dag
waarop ik den brief had ontvangen te
kunnen berichten dat ik aan den Zeer-
Eerw. Heer C. A. Bte Kbij Wee
nen, zeer spoedig 6 a 7000 kronen zenden
zou.
Op dezen brief ontving ik liet volgend
antwoord:
ZeerEerwaarde, zeer geëerde Heer!
„Met 'tranen van ontroering heb ik uwe
liulpbereide regels gelezen, waaruit mij in
dezen toch zoo troostloozen vijd een Beth-
lehemitische ster verscheen. Ik ben in mijn
kouden kamer neergeknield en heb een
„God zij dank en aan U" edele Medebroe
der, uiteen dankvolle ziel gebeden. Ik weet
niet waarvoor ik U meer danken moet, óf
wel voor uwe dadelijke hulpvaardigheid
óf wel voor de zakelijke hulp, welke gij de
goedheid hadt mij reeds voor den allereer-
sten tijd toe te zeggenEn eer ik dezen
dankbrief aan u begon, ging ik naar den
Eucharistischen Heiland in de Kerk en
bad voor mijne weldoeners een ,De Heer
moge het hen vergelden"Had ik, goe
de medebroeder, uwen vreugdevollen brief
gisteren ontvangen, ach! ik had dezen niet
zoo dadelijk kunnen beantwoorden, wijl Ik
van lichaamszwakte te bed lag. Ook moet
ik spoedig een tandarts opzoeken, daar ik
scheurbuik heb en van louter ondervoeding
mijne tanden uitvallenAls een Engel
Gods kwam nu uw hulpbelovend schrijven
van 2 Mpart. Geen dag, zoo beloof ik IJ en
allen Hollandschen weldoeners, zal ik voor
bij laten gaan, zonder U bij het H. Mis
offer dankbaarst te willen gedenken.
Ook on"dergéJeekende hoüdt zich' voor gif
ten, groot ien klein, warm aanbevolen.
&V. H. DE GROOT, Pr.
ftoelofarendsveen.
Gewis zullen deze treurige tijden ook
weer eenmaal voorbijgaan; maar hard is
het leven voor het tegenwoordige geslacht,
dat slechts daarvoor lijden moet, vooral
hier in Oostenrijk, omdat het haatgevoel
van het internationale Israël het zoo heb
ben wil.
Hoe goed doet liet ons, wanneer een
vreemd-talige Katli. Geestelijke zooals gij
eenen onbekenden medebroeder in dezen
•tijd voor de meest krasse zelfzucht, in de
zen tijd vol haat en verschrikking, helpend
en troostend bijspringt.
Juist wijl gij Kath. Hollanders ons Ka
tholieke Oostenrijk zoo helpt, helpt gij on
zen Godsdienst, liet heiligste, weder hier
opbouwen!!
Laat mij nu U, ZeerEerw. Heer, cn alle
ITollandsche weldoeners van gansclier
harte danken en u nogmaals in Christus
Jezus bidden, mij niet te verlaten.
De God der wedervergelding loone het U.
iWant ik zal daarvoor wel te zwak zijn.
Met broederl. groet,
Uw dankbare en dankschuldige
C. A. B
enz.
Geachte Redactie,
Ik meende deze correspondentie niet
voor mij zeiven te mogen behouden, maar
daaraan, meer bekendheid 'te moeten ge
ven. De oogst is al lang opgeteer l in Oos
tenrijk en de zwaarste hongermaanden
komen nog. Eenige weken terug ontving ik
nog een brief van een Oostenrijksch meisje,
dat wegens ziekte van moeder thuis moest
komen. Het schreef: „Moeder is ziek cn
moet sterven, omdat zij geen eten heeft. Ik
zelf eet niets dan zwart slecht brood, maar
mijn goede mutti moet stervèn". Hartver
scheurend, niet waar?
Mag ik langs dezen weg eon beroep doen
op de medewerking van uw veelgelezen
blad cn op het goede hart van uwe lezers.
God zal u en hen eeuwig loonen daarvoor.
Misschien wilt u wel zoo goel zijn giften
voor mij in ontvangst te nemen. (Daartoe
9tellon wij ons gaarne bereid. Red. L. CQ
JA OF NEEN.
{Ingezond&nV
Leve de 8-urendag! zoo klinkt het door
geheel ons dierbaar Nederland.
Leve do 8-urendag! dat i« (steeds do leuze
geweest van dep sociaal-democraat. Leve de
8-urondag! dat 'ia' ook het streven geweest
var.' don R.-K. werkman.
En terecht. Immers is d'e Werktijd niet
te lang, dan heeft men tenminste nog tijd
om niet alleen des Zondag, maar pok op
de werkdagefa Ro'omsch te zijn. Dan is er
tenminste nóg voldoende tijd om dien te be
steden aan de opvoeding der kinderen, aan
ontwikkeling op apologetisch, sociaal of po.
lltiak gebied, wat.in deze dagen vooral zoo
broodnoodig is^maar vooral om door de
Week naa'r de kerk te gaan, etc.
O ja, dan zal de 8-urendag een zegen zijn
voor den R.-K. werkman, een z^gen voor
Kerk en maatschappij.
Maar ach, helaas, dat zal de ondervin
ding nog moeten Jee ren.
Want wordt die lijd wel goed besteed?
En d.ie vrije Zaterdagmiddag? Ziedaar
een vraag.
Immers zijn er niet velen, die hun vrijen
tijd besteden om naar de kroeg te gaan on
dien kosten lij ken tijd gebruiken om hun ge
zondheid, hun geluk en dat van anderen tc
verschoppen? Ja, z'elfs om hun heilig geloof,
wat'ons zoo dierbaar moet wezen, over
boord te werpen, en te bespotten al wat
Roomsch en heilig is.
Dio vrije Zaterdagmiddag, is lui niet voor
velen een tijd, die wordt besteed om zich
over te geven aan den drankduivel? En
dan? Dan is het gedaan met de gebrachte
hulde, dan ia het gedaan met die zeg*ekre-
ten, die zullen vergaan in geklaag en ge
schrei.
Omdat zij huisgezin en maatschappij "on
gelukkig maken eh een ramp zijn oor de
R.-K. Kerk.
Geheel de wereld ziet naar u óp, gij, ar
beider.
Maar vooral naar de Christelijke arbei
ders.
Waaróm? Die wetten immers zijn ge
maakt door "oen Christelijk ministerie, en
datzelfde ministerie had vertrouwen, dat gij
van datgene, dat u geschonken wordt, geen
misbruik zoudt maken. Het had alleen op
het oog uw heil? en niet uw verderf.
Toon dan metterdaad, dab gij zulks waar
dig zijt.
Het is hier geen dwepen, maar de droeve
waarheid.
Het drankkapitaal is in den laatist.cn tijd
ontzettend gestegen. De Minister van Fi
nanciën deelde in de Eerste Kamer over
liet toenemend jenevergebruik mede, dat
de accijns bedroeg.....^ 38.898.957 het af-
geloopen jaar. Dat di^%ijfer zoo hoog is,
hiervan liigfc voor een groot gedeelte, welis
waar de oorzaak in de accïjns-verhooging
van ƒ90 tot ƒ150 per hor.dord liter. Zonder
dezo#verhooging zou de accijns bijna 26 mil
lioen gulden hebben opgebracht. Dio ac
cijns werd betaald voor ruim 26 millioen li
ter gedistilleerd' (26.233.. 177 a 50 pCt.). Her
leid tot herberg-jeoVever a 32,5 pet. (tegen
woordig is de sterke dronk zoo zwak) zou
den die 26 millioen accijnsgediis til leer d ruim
40 millioen liter bcrberggedi/stilleerd bedra
gen.
Is dit geen enorme plas? Wordt er na
deze zuiver weergegeven cijfers niet ontzet
tend gezwant anders is er g.-en woord
voor te vinden.
En die plas zou waarschijnlijk nog vhel
grooter zijn geweest, 'ndien de jenever in
de eerste maanden", van 1919 zoo goedkoop
verkrijgbaar was gesteld als in de latere
maanden, want in d'eze juist heelt zien de
toename van het jeneververbruik geopen
baard.
O, mocht de overheid hier Jan ingrij
pen, en dat zal zij, en dat kan zij, vooral
ook door verlaging van het
maximum aantal vergun-
n i n g e t.>.
Doch de beste wetten en maatregelen ba
ten niet als de drinkzeden van het volk er
niet rijp voor zij.r.'.
Een drankzuchtig volk w'eet overal de
drank vandaan te halen, al zoai de regee
ring duizenden bewakingsposter, uitzet
ten.
Zien wij maar naar België, waar het tap-
verbod overal openlijk wordt overtreden.
Zien wij maar naar Amerika waar ook de
drir. klief Webbers met alle geweld willen
drinken.
Die drinkzeden nu moeten eerst worden
hervormd, en dat is het doet van het Kruis
verbond. Het volk moet rijp gemaakt wor
den voor dergelijke wetter.', en dan kan een
rege'ering helpen (ook de gemeente
raden door to streven naar
verlaging van het maximum
aantal vergunningen). Maar
ook vooral onze R. K. Dr ankbest r ij-
dèrs. Zij zullen alle wettige middelen
ter hair.d nemen, om strijd to voe
ren tegen het alcoholisme
en de matigheid te bevorde-
r e n.
En toch, ondanks onze drankbestrijding
wordt er zoo ontzettend' r.og gedronken. Dat
komt omdat er nog zoo weinig medewer
king is van alle rangen on stan
den voor het Kruiaverbor.d. Nog te veel
staan toe te zien van verte en laten Gods
wo,tcr over Gods akker loop en.
O, wordt dan wakker, ontwaakt uit uw
slaap en wordt strijdlustig, om den drank
duivel die zooveel verwoesting -reeds aan
richt, te verslaan. Wij, Kruisverbonders,
hebben den strijd aangebonden. Wie helpt
oris overwinnen
En dan. denk ik in de eerste plaats aan
de voormannen en lede 11011 ze r
vakorganisaties.
Zijt gij het niet op de eerste plaats die
streeft naar lotsverbetering voor u zeiven
en voor anderen?
En hoe zult gij u kunnen verantwoorden
als gij door die verkregen verbetering
slechts dood en verdierf zaait op de we
reld?
O, zeg dan niet: ik ga nipt naar dp kroeg,
ik besteed mijn- tijd nuttig, ënz. Jawel, wö
zullen het gaarne gelooven, maar er zijn or
zoovclen, zoovel'en die,andere handelen. Dafi
te bewijzen is toch geon kunst, gelet op de
hierboven gegeven cijfers? Ge hebt toch
geen oogappels van steen?
Zijne Heiligheid Paus Benedlctus XV
klaagde eens dab thans de liefde voor elkari-
der op deze wereld verdwenen was. Moet
dan ook op u dio woorden worden toege
past? Maar dan roep ik u toe: tej liefde
van uw evennaaste, ter liefde varj hen dȕ
verslaafd zijn aan don drank, brengt tfat
offertje van onthouding, opdat gij niet el
kander kunt samenwerken om die verdro
gen verbetering, en vooral dien meerderen
vrij en tijd, een zegeni voor hen to doen zij au
Dan kunnen wij verklaren: Ja, de 8-uren
dag en de vrije Zaterdagmiddag is geea
ramp maar een zegen voor Kerk en Maat
schappij!
Eens op een conferentie van werkgevers
en werkr.embrs kwam ter sprake: hoogör
loon voor de arbeiders. Wat werd er toen
gezegd van patroonszijde: Wel, als wij Lloo-
ger loon geven, beteókent dat vermeerde
ring van hét olcoholverbruik en dronken
schap. De afgevaardigden van de werkne
mers waren er natuurlijk als de kippen bij
om jhet onredelijke hiervan aan te toonen
en terecht. Doch wat hebrlijk moment zou
het geweest zijn, als die afgevaardigden
hadden kunnen zeggen: Neer:, dab is zoo
niet, want achter ons otaan mannen niet
heldere doelbewuste koppen, zij zijn allen
lid "van de R.-K. Draukbéstiijdersvereenj>
gi-r.g.
Gij arbeiders, maar vooral gij voorman
nen in de soc. beweging, begrijpt dal-
Monseigneur Dr. Ai'iëns, heeft gezegd op
het R. K. Vakcongres, ghhouden te Utrecht
2 Aug. 1908 te Utrecht:
Het alcoholvraagstuk is zoo 'dringend',
dat een Bocriaalpoliiieus, d'ie daarvoor geen
oog on geen hart heeft, niefc meer als ern
stig is te beschouwen."
Als dat in 190S is verklaard, wat zal die
verklaring dar.' veel meer thans van toepas
sing zijn. Maar ach! Gering, gering en «nog
maals gering as do medewerking, dat mag
geruist eens openlijk geschreven worden.
Ligt hier geen mooie, heerlijke taak voor
de Standisorganisatie, den R. K. Volks
bond?
Maar ook d'e andere standen moeten me
lde door:.
Moeten de hoogere standen dan niet
/oorgaan?
Welaan dan, met, door en voor elkander
dón strijd gtestreden tegen het alcoholisme,
wat bet eekent den strijd voor Christus.
Wij strijden dan immers voor God en In-
ze Moeder de ÏI. Kerk.
Ja, dat zal onze geestdrift wekken.
Sluit u dan allen aan bij liet Sobriëtas-
leger.
Vooruit., de liefde moet onze drijfveer
zijn in dezfe zelfzuchtige wereld.
God wil het dus voorwaarts cn lu-
hoog!
Dan, ja dan kunnen wij met, oen gerusb
hart zeggen, zonder vrees, als men vraagt,
of de S-urendag en de vrije Zaterdagmiddag
ton goede komt, aan den werkman, aan
Kerk, Huisgezin on Maatschappij, fier wij
zende naar tic blauwe vaan: Ja, 'dat zullen
zij!
Leiden. P. v. 't W.
Uit de Pers.
HET VROUWENKIESRECHT.
D e Maasbode schrijft:
Wat wij alree hier tfi lande hebben kun
nen waarnemen, deed zich ook voer in
Duitschland: de slem der Vrouw bij den po
litiek'-r.' strijd'komt in overwegende meer
derheid ten goede aan de rechter-partijen.
Doordat bij de Rijksdag-verkiezingen van
Zondag j.l. in een deel van de stad Keulen
do twee geslachten dn afzonderlijke lokali
teiten hun stom uitbrachten, werd liet mo
gelijk ten doze eenige gegevens te verkrij
gen, volgens welke werden uitgebracht op:
mannerist. vrouwensfc.
Ilèt Centrum 32.964 49.154
De Meerderheids-soc. 36.295 2U34
De Duitsche volkspartij 17.768 15.941
De Onafhar.kelijken 18.245 8.973
De Democraten 6.554 4.677
De Christ, volkspartij 4.2-47 4.060
De Duitsch-nationalen 3.190 3.422
Deze cijfers spteken voor zich. Behalve
bij het Katholieke Centrum, waar' het aan
tal vrouwenstemmen dan ook dat der man
nen nieb meer dar. de 'helft overtreft, is bij
de overige fracties de vrouw in de minder
heid, welk verschijnsel vooral sterk tot
uiting komt ten aanzien van de beide socia
listische partijen.
Geen wonder, dat ook hier te lande Je
roode broederen maar slecht ie spreken, zijn
over het nieuwe instituut dat ze. de laatste
jaren althans, zoo ijverig voor zich opeisch*
ten.
Het blijkt nu. dat ze met deze nieuwe
..vergissing" liet paard var. Troje hebben
binnengehaald.
Vandaar ook hun wanhopig verzet tegen
de plannen van het huidige Ministerie om
hun de gelegemlieid te onjnenten met geweld
hun heillooze plannen door te zetten. Want
meer dan ooit moet het hun na deze c/va-
rlng met 'het 'vrouwenkiesrecht duidelijk
warden, dat vooralsnog de groote meer
derheid des volks niet in liet roode gareel
wenscht te loop er..
Uit de Omgeving.
ALPHEN AAN DEN RIJN.
Statuten. Met de H. A. zijn verzonden
de Koninklijk goedgekeurde statuten van
de Alphensche Man u fa c turi ers v ere e niging,
gevestigd alhier.
Geslaagd. Voor het examen Boekhou
den cn a.v., afgenomen vanwege do ver-,
eeniging van «Leeraren in de Handelswe
tenschappen te Amsterdam, slaagde de
heer C. Stapper alhier, leerling van den
heer II. D. AI. Knol, accountant te Leiden.
LEIMUIDEN.
Een jubileum. Op 1G Janl a.s. herdenkt
tien heer N. van Irnmorseel den dag dn*
hij "yoor 25 jaren als brievengaarder te Lci-
muiden in functie traiL