I MÉ tat Tweede Blad. Zaterdag 12 Juni 1920. Geloofsverdediging. DERDE GRONDSLAG. God heeft een bepaalden Godsdienst geopenbaard door Christus. Om de betrouwbaarheid van een ge- «cïrift, dus ook van de Evangeliën, als bron tan geschiedenis vast te stellen, is liet iioodig. zoo schreven we den vorigen keer, dat vijf punten onderzocht en bewezen «orden. 'Die vijf punten hebben we tegelij- tertijd aangegeven en onze lezers zullen goed doen ze terdege in het geheugen te jjawaren. Want dan alleen kunnen we ver dachten een goed overzicht over en een goed inzicht in deze quaestie te krijgen. Reeds hebben we één dezer punten, n.l. den tijd van bet ontstaan der Evangeliën, afgehandeld. En nu behoeven wij het niet maar" te gelooven, doch langs weten- schappelijken weg staat het onomstootelijk vast, dat lang voor het einde der eerste wu«-, dus lang voor het jaar 100, onze Evangeliën geschreven werden. Het goed recht der overlevering is gewroken met dezelfde wapenen, waarmede men meende tiet Christendom afdoende te kunnen be vrijden, n.l. de mensclielijke wetenschap. Als tweede pun^ komt thans te bewijzen, dat de ons bekende vier Evangelisten, n.l. Matiheus, Marcus, Lucas en Joannes, die de schrijvers der Evangeliën door de overlevering steeds genoemd zijn, het ook iuderdaad zijn. Het spreekt van zelf, dat de aanhangers van de theorie, volgens welke de Evange liën verdichtsels en verzinsels zijn uit de helft der tweede eeuw, het auteurschap (d. w, ihet schrijver-zijn) aan deze vier man nén ontzeggen. Dat hangt natuurlijkerwijze samen met hun vooropgezette meening. We hebben echter den vorigen keer met deze luitjes afgerekend; opzet bleek on houdbaar en niet overeenkomstig een eer lijke, gezonde geschiedvorsching. En daar mede is dus tegelijk ook de reden of grond vervallen, waarom de bekende vier 'Evan gelisten onmogelijk als de schrijvers onzer Evangeliën zouden kunnen aangemerkt worden. Nu „het onbetwistbaar recht der overlevering" (Harnack's woord) is erkend, nu ka n n e n tenminste Mattheus, Marcus, lucas en Joannes de schrijvers geweest ïijn. Wanj deze vier personen leefden in den tijd, dat de Evangeliën tot stand kwa men. Maar daarmede is ons tweede punt ;Hug niet opgelost. Immers het is niet 'de ■vraag of zij de schrijvers kunnen ge- ,t zijn; liet is de quaestie of zij het i n- (terda a d en in- <w e r k e 1 ij k h e i d geweest zijn. De quaestie over het schrijverschap on zer Evangelisten is van het allergrootste belang. Dat zal heel bijzonder blijken, wan neer het derde punt van onderzoek ter sprake komt. Want zijn de vier genoem de werkelijk de auteurs of -schrijvers der Evangeliën, dan hebben wij, wat Mattheus en Joannes betreft, te doen met oor- en oog-getuigen; terwijl de twee anderen, Marcus en Lucas, doordat zij leerlingen waren van Petrus cn Paulus, ook ter doge op de hoogte van Christus leer en leven ionden zijn. We gaan derhalve het tweede punt on derzoeken, m. a. w. we gaan onderzoeken of de vier genoemde mannen werkelijk de Evangeliën geschreven hebben? Hoe dat iii zijn werk gaat? vraagt ge. Wel, we kij ken eenvoudig, wat schrijvers van naam cn gezag uit de eerst e Christen-eeuwen, die deze quaestie, hetzij terloops hetzij met op zet, behandelen, dienaangaande hebben geschreven. Men moet n.l. weten, dat al is cr veel, zeer veel in den loop der tijden verloren gegaan van hetgeen in die' dagen te boeit werd gesteld, toch niet alles voor de nakomelingschap zoek geraakte. De inhoud van sommige geschriften der ouden is ons deels geheel, deels in brokstukken bekend. Welnu, uit dien kostbaren scliat .kunnen we genoegzaam bewijsmateriaal •opdiepen ter bevestiging van onze stelling, dat Mattheus, Marcus, Lucas en Joannes wézenlijk de schrij vers der Evangeliën zijn. Beginnen we met het getuigenis van Papias, een bisschop uit Phrygië, die onge veer tusschen de jaren 70 en 165 leefde. Dèze-schreef omstreeks 125 zijn „Verklarin gen van de uitspraken des Heeren". Het geschrift zelf is verloren gegaan, maar de beroemde geschiedschrijver Eusebius (270 "339) „de Vader der Kerkgeschiedenis" ge damd, heeft dat geschrift gekend. Welnu, i" de „Kerkelijke Geschiedenis" van Euse- b'JS komt de volgende zinsnede voor: Joannes de ouderling zeide: Marcus heeft precies, hoewel niet in hun juiste orde, ge schreven de dingen, gezegd of gedaan door Christus. Want hij had niet den Heer §ohoorden hij had niet in Diens gezelschap fiëweest, maar hij had Petrus vergezeld, die onderrichtingen gaf naar de behoeften dergènen, die hem hoorden, en zonder een bepaalde orde te maken in de uitspraken des heerenzoodanig zijn de dingen, die .Pias 'betreffende Marcus mededeelde. En ziehier, wat hij zeide van 'Matt'neus: Mat heus schreef de uitspraken (des Heeren) ]D Hebreeuwsche taal en een ieder ver galde ze, zoo goed hij kon." ^Ziedaar het getuigenis van Papias. Het van buitengewone heteekenis en kracht, *ontPapias behoorde tot de eerste of twee- e Christelijke generatie; hij was hoorder r isaon.'oamies en vriend van Polycarpus (een en Van ^en Evangelist Joannes) en, W jk Eusebius mededeelt, zeer geleerd fin thuis in de H. Schrift. ^'"volgens vinden wij een aanwijziging ■uor onze stelling bij Justinus den Marte- ar, na zijn bekeering uit het Heidendom liai' k® 1^5 gemarteld- Van de Evange- u spreekt hij geweid ijk als van de „Ge schriften der ApoaCelen", hetgeen hij aldus nader verklaart: „In de gedenkschrif ten, die ilc zeg, door z ij n e Apos telen en hunne volgelingen zijn te boek gesteld, staat geschreven"f en dan volgen woorden uit de Evangeliën van Mattheus en Lucas. Al noemt dus Jus tinus zelf de namen der Evangelisten niet, hij schrijft de Evangeliën toe aan Aposte len en volgelingen dier Apostelen, precies dus in den geest der oude overlevering, die Mattheus en Joannes Apostelen, Marcus en Lucas leerlingen of volgelingen van Petrus en Paulus noemt. Voorts bezitten we nog een brokstuk van een boekenlijst, gewoonlijk aangeduid als de „Canon van Muratbri", uit de jaren 160 170. Deze „Canon" geeft de Domeinsche overlevering weer en daarin heet liet: „Het derde Evangelie-boek is volgens Lucas. Deze geneesheer Lucas schreef na de He melvaart van Christus. iVan het vierde Évangelie is de schrijver Joannes uit de leerlingen (des Heeren)." Men vergete niet dat we hier te doen hebben met een brokstuk van een boeken lijst. Ofschoon <er slechts twee, en wel de derde (Lucas) en de vierde Evangelist (Jo annes) genoemd worden, neemt men aan, dat in het ontbrekende gedeelte van deze lijst zeker Mattheus en Marcus genoemd zijn. Daarbij steunt men op het volgende. Waar deze canon spreekt van ..Lucas, heet het: „Ook hij zag den Heer niet". Dit „o o k hij niet" wijst op een eerstgenoemde, van wien te voren gezegd was, dat hij „den Heer niet zag", anders kon het van Lucas niet heéten: „ook hij niet". Welnu, Mar cus was nooit ip 'i gezelschap van den Heer, hij was een leerling van Petrus en vernam van dien Apostel zijn mededeelin- gen omtrent den Heer. Deze getuigenissen zijn slechts terloops gegeven. Er zijn echter ook getuigen, die onze quaestie over liet auteurschap der Evangeliën opzettelijk hebben behandeld. Bijv. Ireneus, een leerling van Polycarpus, die op zijn beurt leerling van den Apostel Joannes was geweest. In Azië had deze Ireneus zijn opleiding ontvangen, hij ken de zeer goed de overleveringen v&n Azië en Rome en staat bekend als een ijverig en zorgvuldig onderzoeker. De geschriften van Papias had hij gekend en gelezen. Welnu, omstreeks het jaar 185 getuigt Ire neus: „Aldus heeft Mattheus onder de Hebreeën in hun taal het Evangelie uitge geven, terwijl Petrus en Paulus te Rome het Evangelie predikten en de Kerk sticht ten. Na liun dood schreef Marcus het Evangelie, dat Petrus had gepredikt." En ePdefS: „Marcus, de tolk en leerling van Petrus, heeft aldus zijn Evangelie begon nen: „„Begin van het Evangelie van Je zus Christus"." Verder zegt Ireneus*. „Lu cas, de metgezel van Sint Paulus, heeft te boek gesteld het Evangelie, dat door St. Paulus was gepredikt." En ten laatste: „Joannes, de leerling des Heeren, die aan Zijn borst heeft gerust, heeft ook zijn Évangelie geschreven, terwijl hij leefde te Epliese in Azië." Nog een laatste getuigenis van Origines (185254). Deze Origines, „die veel gereisd en veel onderzocht had, die bovendien een zeef* onafhankelijke geest was" (aldus tee kent 'G. v. Noort in zijn „Christus" dezen man) getuigt het volgende: „Zooals ik van de overlevering op het stuk der vier Evan geliën, die alleen zonder tegenspraak in de geheele Kerk worden aangenomen, geleerd gelie volgens Mattheus. Zijn auteur (schrij ver), die eerst tollenaar later Apostel was, verf, die eerst tollenaar later Apostel was, publiceerde het in liet Hebreeuwsch voor de bekeerde Joden, het tweede is volgens Marcus en deze lieeft geschreven naar de onderrichtingen van Petrus. Op de derde plaats komt het Evangelie volgens Lucas. En het vierde is van Joannes.'' Met deze getuigenissen aan te halen heb ik de stof niet uitgeput, maar voor een krantenartikel is het voldoende. 'Wie er meer van wil.weten leze bijv. bet boekje van Th. Famulus „Legende of Historie", doch het bovenstaande is genoeg om de lezers een kijkje te geven op deze quaestie en ons te doen besluiten, dat met het vol ste recht wij aan Mattheus, Marcus, Lucas en Joannes het schrijversschap toeken nen van onze Evangeliën. Trouwens van geheel 't vraagstuk gelden de woorden van den Rationalist Harnack, die, gelijk we weten, in deze spreekt van „het onbetwistbaar recht der overlevering". W. P. J. JANUS, Warmond. Kapelaan. De nood in Oostenrijk. Hooggeachte Heer Redacteur, Mag ik UEd. vriendelijk verzoeken om een bescheiden plaatsje in uw veelgelezen blad voor de volgende correspondentie, die mij werd toegezonden door een Oostenrijk- schen Priester, leeraar aan een gymnasium in Kornenburg bij Weenen? Ik zal den brief in het Hollandsch ovezetlen. WelEerwaarde Heer, Ontvang op de allereerste plaats mijn verplichte dank voor al uwe moeite en liefde, waal-mede gij en uw land voor onze kinderen uit het onzettend gemartelde Oos tenrijk werkzaam zijt. Ik las het geluk onzer kinderen uit de brieven mijner leer lingen die bij u zoo voortreffelijk "zijn on dergebracht. Duizend malen dank daar voor! Maar nog eene andere omstandigheid noopt mij, als medebroeder in Christus tot U, ZeerEerwaarde Heer, te schrijven en uwe hulp in te roepen. Ik ben hulppriester en medewerker hier in deze stad van het Oostenrijksche hongerland, en ik lijd veel lioiiger. Met mijne 60 kronen Oostenrijksche toeslag, die ik maandelijks ter verbetering mijner bijna slechts uit aardappelen be staande kost ter beschikking liebr kan ik niet leven en niet sterven. Mijne krachten, die ik voor de zielzorg en de school (20 les uren in de week) zoo noodzakelijk zou kunnen gebruiken, nemen van dag tot dag af. Vóór den ontzettenden oorlog, waar mede God ons wellicht terecht strafte, was mijn lichaamsgewicht nog 74 K.G., en nu weeg fk slechte 60 K.G. Behalve mijne vele zielzorgsplichten en school-uron, leid ik nóg een gëWeSt-gl'óèp der Kntti. Vrouwen organisatie en ben met mijne laatste krach ten dikwijls tot in den naclit werkzaam. Van honger en zwakte leg ik des avonds mij ter ruste en van honger kan ik dikwijls nauwelijks de kracht verzamelon, om 's morgens de kerkelijke handelingen te^ verrichten. Dikwijls overvalt mij een on-* machtsgevoel, zoodat ik meen te moeten nedervallen. ZeerEerwaarde, ik smeek U en de brave Katholieken uwer parochie, dat zij „om het eeuwige leven' uwen, hongerlijdenden me dewerker in den wijngaard met eene gave, hetzij levensmiddelen of eonig geld, uit den nood helpen, met mijne heiligste belofte, mijne weldoeners aan het 'Altaar steeds te gedenken en, bij terugkeer van beter© maatschappelijke verhoudingen, mijne schuld tot den laatsten heller en penning te betalen. Geloof mij, ZeerEerwaarde Heer, dat mij liet bedelen waarlijk zwaar valt, veel zwaarder <£an den armen onzer ook honger lijdende stad, die ik zoo gaarne zou1 wil len ondersteunen maar niet kan. wijl ik zelf zoo arm geworden ben als een kerk- muis. Maar honger doet pijn, en ik denk mij, dat een land als Holland, dat zoo'n edele priesterschap en zoo milddadige Katholie ken telt, ook een rustloos werkzamen en daarbij ontbering lijdenden Oostenrijkséhen priester wel helpend zal willen gedenken. Wellicht zoudt gij mij eenige H. Mis-in- •tenties kunnen zénden of op eene u beter toeschijnende wijze in mijn oogenblikke- lijke behoefte kunnen voorzieh. Juist zijn er weer bloedledige kinderen bij mij geweest om de aanbeveling van hunnen leermeester; zij verkondigden mij vol vreugde: „zij gingen naar Holland". Benijdenswaardige kinderen dacht ik, die gij voor eenige weken aan onze ellende ont trekt. Kon ik toch met hen gaan. Tot slot verzoek ik u, ZeerEerwaarde Heer, wegens mijne misschien onbeschei den' bede, niet vergramd op mij te zijn; want zeg toch aan uwe brave Katholieken, dat ook aan de Oostenrijksche Priesters honger en koude en gebrek nan het meest noodige pijn doet. Ik smeek U, ZeerEerwaarde, om erbar ming! Met duizendmaal „God vergelde het u" en broederlijken groet. C. A. B Kornenburg- bei Wien. 26 Februari 1920. Pfarrhof. Republik Oesterreicb.*' Medelijdende zielen stelden mij in de ge legenheid den avond van denzelfden dag waarop ik den brief had ontvangen te kunnen berichten dat ik aan den Zeer- Eerw. Heer C. A. Bte Kbij Wee nen, zeer spoedig 6 a 7000 kronen zenden zou. Op dezen brief ontving ik liet volgend antwoord: ZeerEerwaarde, zeer geëerde Heer! „Met 'tranen van ontroering heb ik uwe liulpbereide regels gelezen, waaruit mij in dezen toch zoo troostloozen vijd een Beth- lehemitische ster verscheen. Ik ben in mijn kouden kamer neergeknield en heb een „God zij dank en aan U" edele Medebroe der, uiteen dankvolle ziel gebeden. Ik weet niet waarvoor ik U meer danken moet, óf wel voor uwe dadelijke hulpvaardigheid óf wel voor de zakelijke hulp, welke gij de goedheid hadt mij reeds voor den allereer- sten tijd toe te zeggenEn eer ik dezen dankbrief aan u begon, ging ik naar den Eucharistischen Heiland in de Kerk en bad voor mijne weldoeners een ,De Heer moge het hen vergelden"Had ik, goe de medebroeder, uwen vreugdevollen brief gisteren ontvangen, ach! ik had dezen niet zoo dadelijk kunnen beantwoorden, wijl Ik van lichaamszwakte te bed lag. Ook moet ik spoedig een tandarts opzoeken, daar ik scheurbuik heb en van louter ondervoeding mijne tanden uitvallenAls een Engel Gods kwam nu uw hulpbelovend schrijven van 2 Mpart. Geen dag, zoo beloof ik IJ en allen Hollandschen weldoeners, zal ik voor bij laten gaan, zonder U bij het H. Mis offer dankbaarst te willen gedenken. Ook on"dergéJeekende hoüdt zich' voor gif ten, groot ien klein, warm aanbevolen. &V. H. DE GROOT, Pr. ftoelofarendsveen. Gewis zullen deze treurige tijden ook weer eenmaal voorbijgaan; maar hard is het leven voor het tegenwoordige geslacht, dat slechts daarvoor lijden moet, vooral hier in Oostenrijk, omdat het haatgevoel van het internationale Israël het zoo heb ben wil. Hoe goed doet liet ons, wanneer een vreemd-talige Katli. Geestelijke zooals gij eenen onbekenden medebroeder in dezen •tijd voor de meest krasse zelfzucht, in de zen tijd vol haat en verschrikking, helpend en troostend bijspringt. Juist wijl gij Kath. Hollanders ons Ka tholieke Oostenrijk zoo helpt, helpt gij on zen Godsdienst, liet heiligste, weder hier opbouwen!! Laat mij nu U, ZeerEerw. Heer, cn alle ITollandsche weldoeners van gansclier harte danken en u nogmaals in Christus Jezus bidden, mij niet te verlaten. De God der wedervergelding loone het U. iWant ik zal daarvoor wel te zwak zijn. Met broederl. groet, Uw dankbare en dankschuldige C. A. B enz. Geachte Redactie, Ik meende deze correspondentie niet voor mij zeiven te mogen behouden, maar daaraan, meer bekendheid 'te moeten ge ven. De oogst is al lang opgeteer l in Oos tenrijk en de zwaarste hongermaanden komen nog. Eenige weken terug ontving ik nog een brief van een Oostenrijksch meisje, dat wegens ziekte van moeder thuis moest komen. Het schreef: „Moeder is ziek cn moet sterven, omdat zij geen eten heeft. Ik zelf eet niets dan zwart slecht brood, maar mijn goede mutti moet stervèn". Hartver scheurend, niet waar? Mag ik langs dezen weg eon beroep doen op de medewerking van uw veelgelezen blad cn op het goede hart van uwe lezers. God zal u en hen eeuwig loonen daarvoor. Misschien wilt u wel zoo goel zijn giften voor mij in ontvangst te nemen. (Daartoe 9tellon wij ons gaarne bereid. Red. L. CQ JA OF NEEN. {Ingezond&nV Leve de 8-urendag! zoo klinkt het door geheel ons dierbaar Nederland. Leve do 8-urendag! dat i« (steeds do leuze geweest van dep sociaal-democraat. Leve de 8-urondag! dat 'ia' ook het streven geweest var.' don R.-K. werkman. En terecht. Immers is d'e Werktijd niet te lang, dan heeft men tenminste nog tijd om niet alleen des Zondag, maar pok op de werkdagefa Ro'omsch te zijn. Dan is er tenminste nóg voldoende tijd om dien te be steden aan de opvoeding der kinderen, aan ontwikkeling op apologetisch, sociaal of po. lltiak gebied, wat.in deze dagen vooral zoo broodnoodig is^maar vooral om door de Week naa'r de kerk te gaan, etc. O ja, dan zal de 8-urendag een zegen zijn voor den R.-K. werkman, een z^gen voor Kerk en maatschappij. Maar ach, helaas, dat zal de ondervin ding nog moeten Jee ren. Want wordt die lijd wel goed besteed? En d.ie vrije Zaterdagmiddag? Ziedaar een vraag. Immers zijn er niet velen, die hun vrijen tijd besteden om naar de kroeg te gaan on dien kosten lij ken tijd gebruiken om hun ge zondheid, hun geluk en dat van anderen tc verschoppen? Ja, z'elfs om hun heilig geloof, wat'ons zoo dierbaar moet wezen, over boord te werpen, en te bespotten al wat Roomsch en heilig is. Dio vrije Zaterdagmiddag, is lui niet voor velen een tijd, die wordt besteed om zich over te geven aan den drankduivel? En dan? Dan is het gedaan met de gebrachte hulde, dan ia het gedaan met die zeg*ekre- ten, die zullen vergaan in geklaag en ge schrei. Omdat zij huisgezin en maatschappij "on gelukkig maken eh een ramp zijn oor de R.-K. Kerk. Geheel de wereld ziet naar u óp, gij, ar beider. Maar vooral naar de Christelijke arbei ders. Waaróm? Die wetten immers zijn ge maakt door "oen Christelijk ministerie, en datzelfde ministerie had vertrouwen, dat gij van datgene, dat u geschonken wordt, geen misbruik zoudt maken. Het had alleen op het oog uw heil? en niet uw verderf. Toon dan metterdaad, dab gij zulks waar dig zijt. Het is hier geen dwepen, maar de droeve waarheid. Het drankkapitaal is in den laatist.cn tijd ontzettend gestegen. De Minister van Fi nanciën deelde in de Eerste Kamer over liet toenemend jenevergebruik mede, dat de accijns bedroeg.....^ 38.898.957 het af- geloopen jaar. Dat di^%ijfer zoo hoog is, hiervan liigfc voor een groot gedeelte, welis waar de oorzaak in de accïjns-verhooging van ƒ90 tot ƒ150 per hor.dord liter. Zonder dezo#verhooging zou de accijns bijna 26 mil lioen gulden hebben opgebracht. Dio ac cijns werd betaald voor ruim 26 millioen li ter gedistilleerd' (26.233.. 177 a 50 pCt.). Her leid tot herberg-jeoVever a 32,5 pet. (tegen woordig is de sterke dronk zoo zwak) zou den die 26 millioen accijnsgediis til leer d ruim 40 millioen liter bcrberggedi/stilleerd bedra gen. Is dit geen enorme plas? Wordt er na deze zuiver weergegeven cijfers niet ontzet tend gezwant anders is er g.-en woord voor te vinden. En die plas zou waarschijnlijk nog vhel grooter zijn geweest, 'ndien de jenever in de eerste maanden", van 1919 zoo goedkoop verkrijgbaar was gesteld als in de latere maanden, want in d'eze juist heelt zien de toename van het jeneververbruik geopen baard. O, mocht de overheid hier Jan ingrij pen, en dat zal zij, en dat kan zij, vooral ook door verlaging van het maximum aantal vergun- n i n g e t.>. Doch de beste wetten en maatregelen ba ten niet als de drinkzeden van het volk er niet rijp voor zij.r.'. Een drankzuchtig volk w'eet overal de drank vandaan te halen, al zoai de regee ring duizenden bewakingsposter, uitzet ten. Zien wij maar naar België, waar het tap- verbod overal openlijk wordt overtreden. Zien wij maar naar Amerika waar ook de drir. klief Webbers met alle geweld willen drinken. Die drinkzeden nu moeten eerst worden hervormd, en dat is het doet van het Kruis verbond. Het volk moet rijp gemaakt wor den voor dergelijke wetter.', en dan kan een rege'ering helpen (ook de gemeente raden door to streven naar verlaging van het maximum aantal vergunningen). Maar ook vooral onze R. K. Dr ankbest r ij- dèrs. Zij zullen alle wettige middelen ter hair.d nemen, om strijd to voe ren tegen het alcoholisme en de matigheid te bevorde- r e n. En toch, ondanks onze drankbestrijding wordt er zoo ontzettend' r.og gedronken. Dat komt omdat er nog zoo weinig medewer king is van alle rangen on stan den voor het Kruiaverbor.d. Nog te veel staan toe te zien van verte en laten Gods wo,tcr over Gods akker loop en. O, wordt dan wakker, ontwaakt uit uw slaap en wordt strijdlustig, om den drank duivel die zooveel verwoesting -reeds aan richt, te verslaan. Wij, Kruisverbonders, hebben den strijd aangebonden. Wie helpt oris overwinnen En dan. denk ik in de eerste plaats aan de voormannen en lede 11011 ze r vakorganisaties. Zijt gij het niet op de eerste plaats die streeft naar lotsverbetering voor u zeiven en voor anderen? En hoe zult gij u kunnen verantwoorden als gij door die verkregen verbetering slechts dood en verdierf zaait op de we reld? O, zeg dan niet: ik ga nipt naar dp kroeg, ik besteed mijn- tijd nuttig, ënz. Jawel, wö zullen het gaarne gelooven, maar er zijn or zoovclen, zoovel'en die,andere handelen. Dafi te bewijzen is toch geon kunst, gelet op de hierboven gegeven cijfers? Ge hebt toch geen oogappels van steen? Zijne Heiligheid Paus Benedlctus XV klaagde eens dab thans de liefde voor elkari- der op deze wereld verdwenen was. Moet dan ook op u dio woorden worden toege past? Maar dan roep ik u toe: tej liefde van uw evennaaste, ter liefde varj hen d»ï verslaafd zijn aan don drank, brengt tfat offertje van onthouding, opdat gij niet el kander kunt samenwerken om die verdro gen verbetering, en vooral dien meerderen vrij en tijd, een zegeni voor hen to doen zij au Dan kunnen wij verklaren: Ja, de 8-uren dag en de vrije Zaterdagmiddag is geea ramp maar een zegen voor Kerk en Maat schappij! Eens op een conferentie van werkgevers en werkr.embrs kwam ter sprake: hoogör loon voor de arbeiders. Wat werd er toen gezegd van patroonszijde: Wel, als wij Lloo- ger loon geven, beteókent dat vermeerde ring van hét olcoholverbruik en dronken schap. De afgevaardigden van de werkne mers waren er natuurlijk als de kippen bij om jhet onredelijke hiervan aan te toonen en terecht. Doch wat hebrlijk moment zou het geweest zijn, als die afgevaardigden hadden kunnen zeggen: Neer:, dab is zoo niet, want achter ons otaan mannen niet heldere doelbewuste koppen, zij zijn allen lid "van de R.-K. Draukbéstiijdersvereenj> gi-r.g. Gij arbeiders, maar vooral gij voorman nen in de soc. beweging, begrijpt dal- Monseigneur Dr. Ai'iëns, heeft gezegd op het R. K. Vakcongres, ghhouden te Utrecht 2 Aug. 1908 te Utrecht: Het alcoholvraagstuk is zoo 'dringend', dat een Bocriaalpoliiieus, d'ie daarvoor geen oog on geen hart heeft, niefc meer als ern stig is te beschouwen." Als dat in 190S is verklaard, wat zal die verklaring dar.' veel meer thans van toepas sing zijn. Maar ach! Gering, gering en «nog maals gering as do medewerking, dat mag geruist eens openlijk geschreven worden. Ligt hier geen mooie, heerlijke taak voor de Standisorganisatie, den R. K. Volks bond? Maar ook d'e andere standen moeten me lde door:. Moeten de hoogere standen dan niet /oorgaan? Welaan dan, met, door en voor elkander dón strijd gtestreden tegen het alcoholisme, wat bet eekent den strijd voor Christus. Wij strijden dan immers voor God en In- ze Moeder de ÏI. Kerk. Ja, dat zal onze geestdrift wekken. Sluit u dan allen aan bij liet Sobriëtas- leger. Vooruit., de liefde moet onze drijfveer zijn in dezfe zelfzuchtige wereld. God wil het dus voorwaarts cn lu- hoog! Dan, ja dan kunnen wij met, oen gerusb hart zeggen, zonder vrees, als men vraagt, of de S-urendag en de vrije Zaterdagmiddag ton goede komt, aan den werkman, aan Kerk, Huisgezin on Maatschappij, fier wij zende naar tic blauwe vaan: Ja, 'dat zullen zij! Leiden. P. v. 't W. Uit de Pers. HET VROUWENKIESRECHT. D e Maasbode schrijft: Wat wij alree hier tfi lande hebben kun nen waarnemen, deed zich ook voer in Duitschland: de slem der Vrouw bij den po litiek'-r.' strijd'komt in overwegende meer derheid ten goede aan de rechter-partijen. Doordat bij de Rijksdag-verkiezingen van Zondag j.l. in een deel van de stad Keulen do twee geslachten dn afzonderlijke lokali teiten hun stom uitbrachten, werd liet mo gelijk ten doze eenige gegevens te verkrij gen, volgens welke werden uitgebracht op: mannerist. vrouwensfc. Ilèt Centrum 32.964 49.154 De Meerderheids-soc. 36.295 2U34 De Duitsche volkspartij 17.768 15.941 De Onafhar.kelijken 18.245 8.973 De Democraten 6.554 4.677 De Christ, volkspartij 4.2-47 4.060 De Duitsch-nationalen 3.190 3.422 Deze cijfers spteken voor zich. Behalve bij het Katholieke Centrum, waar' het aan tal vrouwenstemmen dan ook dat der man nen nieb meer dar. de 'helft overtreft, is bij de overige fracties de vrouw in de minder heid, welk verschijnsel vooral sterk tot uiting komt ten aanzien van de beide socia listische partijen. Geen wonder, dat ook hier te lande Je roode broederen maar slecht ie spreken, zijn over het nieuwe instituut dat ze. de laatste jaren althans, zoo ijverig voor zich opeisch* ten. Het blijkt nu. dat ze met deze nieuwe ..vergissing" liet paard var. Troje hebben binnengehaald. Vandaar ook hun wanhopig verzet tegen de plannen van het huidige Ministerie om hun de gelegemlieid te onjnenten met geweld hun heillooze plannen door te zetten. Want meer dan ooit moet het hun na deze c/va- rlng met 'het 'vrouwenkiesrecht duidelijk warden, dat vooralsnog de groote meer derheid des volks niet in liet roode gareel wenscht te loop er.. Uit de Omgeving. ALPHEN AAN DEN RIJN. Statuten. Met de H. A. zijn verzonden de Koninklijk goedgekeurde statuten van de Alphensche Man u fa c turi ers v ere e niging, gevestigd alhier. Geslaagd. Voor het examen Boekhou den cn a.v., afgenomen vanwege do ver-, eeniging van «Leeraren in de Handelswe tenschappen te Amsterdam, slaagde de heer C. Stapper alhier, leerling van den heer II. D. AI. Knol, accountant te Leiden. LEIMUIDEN. Een jubileum. Op 1G Janl a.s. herdenkt tien heer N. van Irnmorseel den dag dn* hij "yoor 25 jaren als brievengaarder te Lci- muiden in functie traiL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1920 | | pagina 7