Meer en meer helderde zijn gelaat op. Goddank, het was geen eigenlijke ziekte, slechts gebrek en zorg hadden de zieke zoover gebracht. De dokter troostte haar; het ontbreekt u aan niets anders dan aan krachtig voedsel en«goede ver pleging eu voor beide zal ik zorgen. Toen ging hij naar het bed der kinderen. Ook hier was het niet zoo erg, als hii bij de eerste oogopslag gedacht had. Als hun honger gestild was, zouden ze weer spoedig opgeknapt zijn. Wer ner zeide dit bemoedigend aan de moe der, daarop wenkte hij aan het meisje, dat hem geleid had, te volgen. Hij ging met haar in verscheidene winkels om eetwaren te koopen: een flesch wijn en twee zakken kolen. Dit. laatste liet hij door den leverancier thuis brengen. Daarop ging het meisje met de pakjes Tiaar huis. Ze moesten zich aan den voorraad te goed doen en na een half uur zou hij nog eens terug komen. Dan ging de edele jonge man heen, hij snelde naar een schitterend verlichte winkel om eenige kerstge schenken voor de kinderen te koopen. Hij liet ze inpakken met een warm klec- dingstuk voor de moeder en bracht zelf het pak naar de woning zijner bescher melingen. Toen hij binnentrad, klopte zijn hart met sneller slagen. In de ka chel brandde een lustig vuur, en de ka lmer was reeds behaaglijk verwarmd. De twee gezonde kinderen zaten op de bank bij de warme kachel en hapten flink in de lekkernijen, welke hun zusje had meegebracht, de be-ide anderen wa ren niet minder blij en zaten nu recht op in het bed. En op de stroozak lag met schitte rende oogen en roode wangen de dank bare moeder, die zich verheugde in het geluk harer kinderen. Vreugdetranen rolden over haar wangen. Zij had een teug wijn genomen en een weinig ge- gelen en gevoelde zich reöds veel beter. Deze wohderbare verandering had dr. Werner teweeg gebracht. Maar vooral toen hij de geschenken uitpakte, was het een gejubel, dat hij zelf er van de tranen in de oogen kreeg. Het was reeds laat, toen dr. Werner het huis der weduwe verliet, te laat om naar Rosel te kunnen gaan. Hij ging naar huis, begaf zich ter ruste, en droomde van de gelukkige aandoenin gen in den laatsten avond. Den volgen den dag bezocht hij Rosel om zich we gens zijn wegblijven te verontschuldi gen. Zijn hart klopte een weinig, toen hij de woning binnentrad. Een dienaar f.vees hem dadelijk de kamer waarin juffrouw Erna was. Zij ontving hem met een glimlach. Vader en moeder waren een kort bezoek 'gaan afleggen en hel verwonderde haar, dat zij nog niet terug waren. Zij gaf hem de hand. dr. Werner greep die en hield ze eenige OQgenblikkeii in rlP. 7\u\r 7.ii lipt hp.t jnft nem moed en hij maakte haar de ver langens van zijn hart bekend en vroeg of zij zijn beminde vrouw .wilde wor den. Toen hief zij de oogen op, zag hem aan en sprak: „Ja. dat wil ik. Sedert heden weet ik. dat mijn geluk bij u in goede handen is. Indien u het mij gis teren gevraagd had, wie weet of mijn antwoord anders geweiest ware. Niet dat ik den ander voorgetrokken zou hebben, maar mijn moeder was zeer voor hem ingenomen en wenschte dat ik mij aan hem zou geven. Gisteravond heeft hij mij gevraagd. Ik heb echter hen dagen uilslel genomen." ..En/wat heeft bij u zoo spoedig dei» doorslag ten mijnen gunste gegeven?'^ ..Dat is eigenlijk een geheim," Jachtte zij. „maar omdat wij in de toekomst ook geen geheimen meer voor elkaar zullen hebben, mag er ook nu geen lusschen ons bestaan. Uw vriend Rit- tershaus heelt de aanleiding er loe ge geven. Toen hij u namelijk gisteravond verontschuldigde, noemde hij ook de straat en bet huisnummer uwer be schermelingen. liedenmorgen was ik daar in de nabijheid, en ik dacht dat het geen kwaad zou doen als ik er ook eens heen ging, want mijnheer Rillers- haus had de armoede van het meisje roerend afgebeeld. Ik kwam echter te laat, want een edele jonge man had reeds geluk en vrede in die woning ge bracht. De arme vrouw werd niet moede in ij alle bijzonderheden te vertellen. En dit juist gaf den doorslag. Nu heb ik den ander bij mij zelf reeds afgewezen, ook al zoudt gij mij niet gevraagd heb ben. Maar van nu af laat gij het gebied der naastenliefde aan mij over." „Gij verzorgt de zieken en ik lenig den nood." „Van ganscher harte, lieveling." Tien jaren zijn vervlogen. .Werner heeft zijn geluk aan de zijde van Erna gevonden. Wat zij zich vroeger voor genomen hadden, volbrengen zij ge trouw en de gelukkigsten daarbij zijn zij zelf, want: „Zalig zijn de Barmhartigen". KERSTNACHT. De plechtige eenvoud in het bericht van 's Heeren geboorte, zooals wij dat vermeld vinden in het Romeinsch Mar tyrologium, grijpt diep in de ziel: „Het was in de 65ste jaarweek na de profetie van Daniël, in de 194ste Olym piade, het jaar 752 na de opbouwing van Rome, het 42ste jaar dier regeering van Octavianus Augustus, toen de ge- heele wereld in diepen vrede lag, dat Jezus Christus de eeuwige God en dï Zoon van den eeuwigen Vader, de we reld door Zijn blijde inkomste wilde heiligen en negen maanden na de ont vangenis door den II. Geest als waar achtig mensch in Bethlehem geboren iword uit Maria de Maagd," Maria die zoude naar Bethlehem gaen. Maria die zoude naar Bethlehem gaen. Kerstavond voor den noenen: Sint Joseph die zoude met haer gaen, Om haer den weg te toenen. Het hagelde, het sneeuwde, het mieker zoo koud. De rijm lag op de daken: Sint Joseph tegen Maria sprak: „Och Heere, wat zullen wij maken?" Maria die zij: „ik zijn er zoo moe, Laet ons een weinig rusten." „Laat ons nog een weinig verder gaen, Aen een huijseken zullen we rusten." Zij kwamen, een weinig verder gegaen Tot aen een boerescheure, Is daer waer Heer Jezus geboren was. En daer sloten noch vensters, noch deuren. Kindeke Jesu op strooisel geleid. v. peilt. Kindeke Jesu, op strooisel geleid, Koning van Glorie, van Majesteit. Kindeke Jesu, gekomen te nacht, Kom nu, o Kindeke en kom in ons hart. Kindeke Jesu, in kribbe geleid Koning van Glorie, van Majesteit, Kindeke Jesu, gekomen te nacht, Rust nu, o Kindeke en rust in ons hart. Kindeke Jesu, in etalke geleid, Koning van Glorie, van Majesteit, Kindeke Jesu, gekomen te nacht, Leef nu, o Kindeke en leef in ons hart. De Engel van Kerstmis. Een dikke sneeuwlaag overdekte de velden. De lage huizen en hutten van het idorp B. hieven als zoovele h^uvedtenf hun witte daken boven de eindelooze sneeuwwoestijn uit en de lakken der ontbladerde boomen bogen onder \cn glinsterenden vlokkenlast, dien de grij ze, grauwe hemel den vorigen dag tot laat in den avond over hen had neerge- spreid. Stil, doodstil was het uren ver in het rond, slechts nu en dan klonk het aan slaan van den waakhond, die op het erf los liep, terwijl {zijn {meester en diens .huisgezin zich aan de rust over gaven. Alleen in hel groote heerenhuis aan het andere einde van het dorp, scheen nog het-gaslicht door de kanten gordij- Wllfe uf WXiAli eèlf "aciiUilü w zachtjes bewoog. Daar klonken van den spitsen kerk toren langzaam de twaalf slagen van middernacht, en verkondigden den dor pelingen, dat het Kerstfeest van het jaar 1903 was aangebroken. En nog beschreef de laatste slag zijn steeds grooter en flauer kringen in de lucht, of plechtig en luid weerklonken nu de drie wellui dende klokken ter inwijding van het blijde feest; eerst langzaam en. wat ongeregeld, maar weldra juist op de maat en vlugger en in volkomen har monie. En zie, het was als hadden die klokketonen een geheimzinnigen stoot door geheel het dorp gegeven; bij gind- sche hoeve schijnt eensklaps een rood achtig licht doijr de kleine harten, in de groene vensterluiken gesneden; hier dringt een breede straal door een ven sterreet, en werpt een lange flikkerende lichtstreep op de sneeuw. Maar in het groote heerenhuis was geen verdere beweging te zien geweest en de breede poort bleef er gesloten en niemand ging ter kerke. Want in die kamer, welke 'door het gas verlicht werd, lag een vijfjarig meisje op haar ziekbed, en nevens haar zat haar vader, het hart door angst ver scheurd. „Vader, hoor, de klokken luiden.. Wat ■kli'nk'en zij duidelijk, midden in den nacht. Spreek niet te veel, lieve en tracht wat te sluimeren. Ik kan niet slapen, vader, ik voel zooveel pijn. Die woorden waren een nieuwe steek voor het gefolterd vaderhart; hij nam de kleine hand van zijn kind en drukte die tegen zijn lippen en boog zich over haar heen als om hare smarten af te weren. Helaas, reeds verscheidene nachten had de kleine Angela niet meer gesla pen. Een kwijnende ziekle^ die zij van haar moeder had overgeërfd, had haar jeugdige krachten gesloopt, terwijl haar droge hoest voortdurend haar vader deed schrikken. Arme vader. Ter wereld had hij niets meer dan zijn dochtertje. Zou dit hem ook ontnomen worden? Redt toch mijn kind," had hij tot de geneesheeren «re- smeekt, „en ik geef u de helft van mijn fortuin," En de mannen der kunst had den hun hulp beloofd en meewarig ge bogen, maar genezing beloven, dat durfden zij niet. Vooral in de laatste 'dagen was de hoop verdwenen. Ange la's bleeke wangen werden somwijlen door een paarse tint, die geheimzinnige bode van den naderenden dood, over- togen. Geen oogenblik week dan ook haar vader van het smartbed; met in spanning van alle krachten weerde hij den dood van die sponde af. Arme vader! Dubbel ongelukkig, wijl hem de troost van den godsdienst, den eenigen waren, ontbrak. Sedert jaren was hij "dien weg van zijn buitenplaats naar de dorpskerk vergeten, Loszinnige vrfentïen uit de naburige stad hadden den twijfel in zijn weleer geloovigen geest geworpen; zijn hart had zich van God afgekoerd, en de rampzalige partij der liberalen had in den katholiek een welkome aanwinst gekregen. En toch liet God het hem niet aan waarschu wingen ontbreken. Zijn liefdevolle echt- genoote had hij zien sterven vol geloof en vol vertrouwen; maar die dood had hem niet tot inkeer kunnen brengen. En zie, nu klopte God ten tweede male en kwam hem zijn kind afvragen. Zou de ongelukkige thans tot inkeer komen? Langen tijd was er diepe stilte in de ziekenkamer. Eindelijk sloeg het één uur. En we derom luidden de drie torenklokken, maar thans nog sneller, als riepen zij dringend: Spoedt u ter kerkel Christus is geboren. Hij wacht u op het altaar! Angela zuchtte en zag haar vader met vurige liefde in de oogen aan. lloort u de klokken, vader? Ja, lief kind, zij beletten u te sla pen? O, neen; ik dacht daar... En teeder drukte zij haars vaders hand. Het vorig jaar was ik nog niet ziek. En moeder was nog niet naar den hemel gegaan. O, dat was een schoone nacht, vader. Ik herinner mij dat nog zoo goed. En het aanvallige kind sloot haar oogjes, als om dat lieflijk beeld van dien Kerstnacht nog eens beter voor den geest te roepen. De vader zag somber voor zich uit, hij hijgde hoorbaar. Moeder had toen aan Theresia ge zegd mij aan te kleeden. Het sneeuwde hard en Theresia nam mij op haar ar men en droeg mij naar de kerk. O, va- ider, wal: was het d^ay- schoon. Wat brandden er vele lichten om de kleine kribbe en wat stonden er mooie bloe- imen om heen. Alle klokken luidden, juist als nu. De kerk was vol menschen en moeder tilde mij op en ik zag het lieve Christuskindje op wat stroo in het kribje liggen. En na de H. Mis begonnen al de kinderen rondom de kribbe te zin gen: hoor eens vader ik ken het nog. En met haar engei-schoone stem be gon zij zacht het schoone oude lied: De herdertjes lagen bij nachte, Ze lagen-bij nacht in het veld; Zij hielden voltrouwe de wachte, Ze hadden de schaapjens geteld; Daar hooren zij d'Engeien zingen Hun liederen vloeiend en klaar; De herders naar Bethlehem gingen; 't Liep tegen het Nieuwe jaar. Zwijgend bleef .de vader nederzitten; dat lied van zijn kind wekte zoo veie herinneringen uit zijn onschuldige tfahk:1 nërdacfit ïfif"cle "geiuWi§e nachten, als ook hij tusschen zijn brave ouders in vroolijk naar de kerk huppel de en zoo blijde meezong met het lied der andere kinderen. Was hij thans ge lukkiger dan toen? En de ;kleine Angela, geheel vol v&ft hetgeen zij verleden jaar beleefd haa, hief opnieuw aan: Toen zij er te Bethlehem kwamen, Daar schoten drie stralen dooreen; Een straal van omhoog zij vernamen; Een straal uit het kribjen beneen; Toen vlamd' er een straal uit hun oogen En viel op het Kindeken teer... Hier overviel eensklaps de arme zieke een drog& hoest, die haar lied onder brak en den vader uit zijn mijmeringen opschrikte. Stil toch, beste kind, stil toch, gij vermoeit u al te veel. En alles was stil 'in het vertrek, ook de torenklokken zwegen, en slechts de voetstappen in de krakende sneeuw van een haastigen voorbijganger werden nu en dan gehoord. Eensklaps hervatte Angela: Vader, ik zou wel eens willen we-! ten, of het Kerstkindje dit jaar wederom in de kerk is. Zeker, is het er. Het is er alle jaren. Hebt gij het al eens gezien? O ja, maar dat is al lang geleden. Och, smeekte het meisje en keek haar vader zoo liefdevol in de oogen, in dien gij mij eens pleizier wildet doenl - Wat dan, kind? O, ik zou willen, dat u eens naar de kerk glngt om te zien of het .Kindje daar nog is juist als verleden jaar, met zooveel bloemen en zooveel licht. Maar, Angela, hoe kunt ge dit den ken, ik mag u immers niet alleen laten. Och, vader, ge kunt Theresia zoo lang roepen., En doet u dit dan zooveel genoegen? O, zooveel, beste vader. Nu dan, zeide hij aarzelend, als het licht wordt straks, zal ik'gaan. Angela boog het bleeke hoofdje, een traan schitterde op haar wang. Maar moet ik u dan zoo midden In den nacht verlaten, lief kind? zuchtte de vader. Om even naar de kerk te gaan. vider? snikte de kleine. Dewader belde. Theresia, blijf bij het kind. Ik kom aanstonds terug, sprak hij half ontevre den. Een kwartier later trad de heer de B. de kerk binnen. Hier waren reeds de meeste dorpelin gen bijeen en knielden eerbiedig. Het orgel liet zich reeds hooren en had hun nog nooit zoo lief geklonken als in de zen Kerstnacht. Het was of het speel tuig de liederen had afgeluisterd van Bethlehems velden, het was of een koor van blanke engelen opnieuw was neer gedaald om met hun fluit- en harpge zangen den Zaligmaker te verwelkomen, zoo helder vroolijk, zoo zacht en eer biedig tevens zweefden de akkoorden door het nederig kerkje. Hot talrijke wasïicHt 'flikkerde en knetterde, en schemerde op de bladeren van het win tergroen, dat rondom de kribbe op hel altaar was samengegroept. Angela's va der baande zich met opgericht hoofd een weg door de menigte tot voor het priesterkoor, waar de kribbe stond. Dwaze kindergrill mompelde hij, om mij zoo midden in den nacht hier heen te sturen. Maar, ik kan haar slechts een oogenblik genoegen doen, dan is het al weer goed. Het Heilig Misoffer begon. In gouden gewaden hadden de priesters het altaar bestegen en weldra klonk de engelen zang door de gewelven: „Gloria in den hooge aan God, en op aarde vrede aan de menschen van goeden wil." Vreemd werd het Angela's vader te moede; die helder verlichte kerk, dat beeld van het Goddelijk Kind op een weinig stroo uitgestrekt en dat hem zoo medelijdend aanstaarde, dat vurig ge bed der gedoovigen,die waardige hou ding der priesters het overmeesterde hem geheel. Hij wilde zich onttrekken aan die goede opwelling, hij keerde zich om, teneinde de kerk te verlaten, maar nu was het Evangelie gezongen en de priester verliet het altaar en plaatste zich voor de Communiebank. De heer de B. bleef staan. De priester maakte het teeken des kruises en begon met een stem, die de aandoening deed trillen: „Komt tot Mij, gij allen, die be last en beladen zijt, en Ik zal u ver kwikken." Diep troffen die woorden liet hart van den ongelukkigen vader. Zonder het schier te weten, trad hij nog dichterbij en gretig ving zijn oor die woorden van troost en bemoediging op. Onbeweeg lijk stond hij de geheele preek, en toen de laatste woorden waren weggestorven toen verborg hij het .gelaat in zijn han den, hij viel op de knieën en weende. Het hoogheilig Offer spoedde ten ein de. Na de nuttiging des priesters, zag hij de geloovigen hun God ontvangen, en hij dacht aan de reeds zoo ver ver wijderde dagen, waarop ook hij aan de Communiebank nederzat. Hij zag in den geest zijn brave moeder, hij zag zijn gestorven gade, en hoorde hare laatste vermaning, hij zag zijn Angela, die lang zaam wegkwijnde, en matelooze droef heid vervulde zijn ziel. „Gij hebt uw God verlaten, daarom (heeft Hij u ook verlaten," zoo .sprak hij somber in zichzeir. Maar de wan hoop die hem aangreep, week even spoedig, want luider klonken hem de woorden, die hij zoo straks gehoord 'had: „Komt allen tot «Mij, die belast en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken." O, zoo dat ook eens waarheid werd voor hem! O, als hij eens tot dien groo- ten, tot dien Goddelijken Verlosser te rugkeerde. Maar neen zijn liberale ygienden, zijn beschermers in de we ten... Kan hij zich dan belachlijk maken in het oog der wereld! En toch, wat had die wereld hem lot nu toe geschonken? Had hij wel één oogenblik oprecht zielsgenot van haar gesmaakt? Een hevige strijd was in zijn hart verwekt, en lang bleef het onbeslist wie de zegepraal zou bevechten, als na de H. Mis de dorpskinderen met hun heldere stemmen hun geliefkoosd Kerst lied aanhieven. Het was hetzelfde wat Angela gezongen had; de heer de B. luisterde, eerst gejaagd, toen kalmer, want de zachte melodie werkte kalmee rend op zijn gemoed. Hij was blij, dat hij thans eenige afleiding vond van den' Istrijd dien hij thans leverde. Daar klonk eindelijk het slotcouplet; drin gend en smeekend steeg het op ten he mel: Och Kindje, och Kindje, dat héden In 't need'rig stalleljen kwaamt, Ach, laat ons uw paden betreden. Want Gij hebt de wereld beschaamd Gij komt om de wereld te winnen; Den machtigslen vijand te slaan De kracht Uwer liefde van binnen, Kan wereld noch hel weerstaan. Daar herleefde opeens met verdub belde woede geheel de strijd in zijn hart, de geweldige strijd tusschen God en de wereld. Maar neen, niet ij del mocht het woord zijn zoo even door der kinderen mond gezongen: Och Kindje, och Kindje, dat heden, In 't need'rig stalletjen kwaamt, Ach, laat ons uw paden betreden, .Want Gij hebt de wereld beschaamd Eindelijk zonk de man der wereld ne der en nu hij bad was de overwinning aan God. „O, God, zuchtte hij, o God mijner jeugd, geef mij mijn dochter en ik geef mij voor altijd aan U." Snikkend brak hij in tranen los en het deed hem goed aan het harte, cfat hij weer weenen kon; die tranen waren hem reeds een troost; lang bad hij voort: de kerk was allengs geheel verlaten, de lichten waren uitgedoofd; nu trad hii nog eenige schreden verder, tot dicht bij de Kribbe ea^opnieuw smeekte hij: „Heer geef. mij mijn dochter en voor eeuwig geef ik mij aan U!" Toen verliet hij langzaam het kerkge bouw, en begaf zich hopend en weenend naar zijn woning. Hoe maakt het Angela?" waren zijn eerste woorden. Kort na uw vertrek is zij in slaao gevallen', antwoordde Theresia en nu sluimert zij rustig door De heer de B. ging haastig naar bo ven; daar lag zijn dierbaar kind, maar haar gelaat_ was niet meer zoo akelig bleek als te voren. Hare ademhaling was niet mee-r zoo hijgend. Opnieuw viel hij op de knieën en bad ditmaal met.veel meer vertrouwen. En ja. do Goddelijke .Verlosser van Bethlehem hield Zijn beloftc.Hij troosllo den bedroefde, die tot Hem kwam. il-j verkwikte den verlatene die om halo riep. Want nauwelijks waren vijf weke» sedert Kerstmis voorbij ^evlogen. of uil het groote heerenhuis traden vader en dochter vol blijdschap den weg op naar de kerk. Het was het feest van Onze Lieve Vrouwe Lichtmis, de dag, waar- op Maria haar Goddelijk Kind ten offer bracht. Dien dag verhoorde God het Re- .bed des bedrukten' vaders ten vollei Angela was geheel hersteld en mocht zelfs, niettegenstaande het gure weder, ter kerke gaan. En in diezelfde kerk' knielde de heer de B. neder, eerst in den biechtstoel en daarna aan de Tafel des Heeren. HET KERSTFEEST. Waneer wij een blik laten gaan over de liturgie van de middeleeuwen 'en hare kerkelijke feesten, dan zullen wij bij nauwletrfhd gadeslaan ons dierbaar Kerstfeest terugvinden in „de jaardag des Heeren." Inderdaad kon 't niet juister en eenvoudiger worden om schreven. Deze grootsche en toch zoo naive igedachte was voldoende om ga- heel de Christenheid met een branden de liefde te bezielen voor het goddelijk (Kind l in Bethlehems schamele stal. Evenals het middelpunt van de geheele Kerstviering de Godmensch Christus is, zoo legt ook de kern van het woord zeil reeds deze verklaring af. „Kerst" namelijk is door letterkeer ontstaan uit krest (vgl. kerstenen - christen maken en den in Vlaanderen nog hedendaags gebruikten „Kersten brief' d. w. z. geloofsbrief), hetgeen in direct verband staat metjKrist of Chris- ,tus. Volgens een traditie van de 4do eeuw heeft de voltrekking van de schoo ne woorden: „Et Verbun caro factum est" plaatsgegrepen in den nacht van 24 op 25 December. Teneinde nu de vie ring .van hel Kerstfeest geheel met Os werkelijkheid te doen overeenstemmen stelde de H. Johannes Chrysotomus al les in het werk om in de Oostersche Kerk de Kerstviering op 25 December te verplaatsen. Terloops zij namelijk opgemerkt, dat zoowel in 'de Ooster- sche- als in do Latijnsche Kerk de vie- ring van thet Kerstfeest samen viel me! die van Driekoningen (6 Januari) onder dén titel van Ephiphanië (vgl. liet Grieksch: epiphanein). Klaarblijkelijk hebben de pogingen van den H. Chry sotomus niet gefaald; want reeds om streeks |340 heeft het hoogs.twaarscliijii. lijk den H. Julius I, toen bisschop van Rome, behaagd een decreet uit te vaar digen, waarin den Christenen der La tijnsche Kerk werd opgelegd, Christus geboorte den 25en December te vieren; uïot- 7ion rins den oorsprong van d-en heden ten dage nog geldenden da- turn. Ongeveer 40 jaren later, dus om streeks 379, ging de H. Gregorius van Navianze er toe over dienselfden dalunj te decreteeren voor de Oostersche Kerk. Allereerst rijst nu de vraag of de Kerk in hare gebeden, gewaden eivOfferande ook werkelijk een uiting van buitenge wone feestvreugde, laat blijken in ver band met de grootsche herinneringiii wij op dien dag vieren. Op het eers» gezicht klinkt deze waag misset», ietwat naief. Maar zij heeft wel degelii haar grond; immers ons dit afvrageai. worden we herinnerd aan het bijzon dere voorrecht der priesters om dien dag (evenals nu ook is toegestaan op. Allerzielen) drie H. Missen op te dra gen. Dit voorrecht sproot voort uit hel decreet van Z. H: Paus Gregorius dea Groolen, die dit buitengewoon verhe ven privilegie in 604 tot algemeene Kerkwet verhief. Men moet echter mei meenen dat dit privilegie eerst nu zijq ontstaan kreeg. Bij het opslaan van Nieuwbarn's Handleiding i) der Litur gie van het Kerkelijk Jaar, vinden wij, dat het waarschijnlijk Z. H. Paus Tele- jphorus (125-—136) geweest is .die op kerstmis dit voorrecht plaatselijk toe stond. Hieruit zouden we mogen con- cludeeren dat het Kerstfeest uit de 2e eeuw dateert. De gegevens echter zijn te vaag om deze datum voor zeker te mogen aannemen. Vandaar dat wij liever vasthouden aan het tijdperk da/ vertrouwbare Liturgislen als Coenders en Nieuwbarn ons als „zeker" vermel den, namelijk: de viering van het Kerst feest te Rome in re 4e eeuw. Vanuit Rome verplaatste het zich. gelijk reed3 werd opgemerkt, naar ac uostersche Kerk. Terugkeerend op de vraag van zoo- even, meen ik te v mogen volstaan niet de volgende verklaring wat betreft de gewaden en gebeden waarvan de Kerk zich op Kerstmie bedient. Het is nage- £io-e-g allen bekend ?dat onze jVloeder de H. Kerk op het groote herinnerings feest der Geboorte van haar Goddelij ken Stichter het feestbetoon zeer hoog opvoert. En terecht: immers was Christus niet geboren, wat zou er van ons geworden zijn? zoo vraagt zich me nig nfiester in de stemmige Kerstnacht* preek af. Alvorens echter over te gaan tot de behandeling van de Offerande, is hel tot meerdere duidelijkheid gewenscht in kennis gesteld te worden met de ee- bruiken en wetten van vroeger tijden.' In het 4de jaar honderd van het Chis- ten dom was er geen bepaalde veror dening vastgesteld, welke ook maar eenigszins het aantal H. Missen aangal dat een priester op één dag mocht op dragen. Vandaar dat het ten tijde van Leo I, d. i. plm. 450; een devoot gebruik was op Zon- en 'feestdagen meermalen te celebreeren. In den loop der tijden echter werd deze heilzame gewooni» aanleiding tot verkeerde practijKM

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 6