Meer en meer helderde zijn gelaat op.
Goddank, het was geen eigenlijke ziekte,
slechts gebrek en zorg hadden de zieke
zoover gebracht. De dokter troostte
haar; het ontbreekt u aan niets anders
dan aan krachtig voedsel en«goede ver
pleging eu voor beide zal ik zorgen.
Toen ging hij naar het bed der kinderen.
Ook hier was het niet zoo erg, als hii
bij de eerste oogopslag gedacht had.
Als hun honger gestild was, zouden
ze weer spoedig opgeknapt zijn. Wer
ner zeide dit bemoedigend aan de moe
der, daarop wenkte hij aan het meisje,
dat hem geleid had, te volgen.
Hij ging met haar in verscheidene
winkels om eetwaren te koopen: een
flesch wijn en twee zakken kolen. Dit.
laatste liet hij door den leverancier
thuis brengen. Daarop ging het meisje
met de pakjes Tiaar huis. Ze moesten
zich aan den voorraad te goed doen en
na een half uur zou hij nog eens terug
komen. Dan ging de edele jonge man
heen, hij snelde naar een schitterend
verlichte winkel om eenige kerstge
schenken voor de kinderen te koopen.
Hij liet ze inpakken met een warm klec-
dingstuk voor de moeder en bracht zelf
het pak naar de woning zijner bescher
melingen. Toen hij binnentrad, klopte
zijn hart met sneller slagen. In de ka
chel brandde een lustig vuur, en de ka
lmer was reeds behaaglijk verwarmd.
De twee gezonde kinderen zaten op de
bank bij de warme kachel en hapten
flink in de lekkernijen, welke hun zusje
had meegebracht, de be-ide anderen wa
ren niet minder blij en zaten nu recht
op in het bed.
En op de stroozak lag met schitte
rende oogen en roode wangen de dank
bare moeder, die zich verheugde in het
geluk harer kinderen. Vreugdetranen
rolden over haar wangen. Zij had een
teug wijn genomen en een weinig ge-
gelen en gevoelde zich reöds veel beter.
Deze wohderbare verandering had dr.
Werner teweeg gebracht. Maar vooral
toen hij de geschenken uitpakte, was
het een gejubel, dat hij zelf er van de
tranen in de oogen kreeg.
Het was reeds laat, toen dr. Werner
het huis der weduwe verliet, te laat
om naar Rosel te kunnen gaan. Hij
ging naar huis, begaf zich ter ruste, en
droomde van de gelukkige aandoenin
gen in den laatsten avond. Den volgen
den dag bezocht hij Rosel om zich we
gens zijn wegblijven te verontschuldi
gen. Zijn hart klopte een weinig, toen
hij de woning binnentrad. Een dienaar
f.vees hem dadelijk de kamer waarin
juffrouw Erna was. Zij ontving hem
met een glimlach. Vader en moeder
waren een kort bezoek 'gaan afleggen
en hel verwonderde haar, dat zij nog
niet terug waren. Zij gaf hem de hand.
dr. Werner greep die en hield ze eenige
OQgenblikkeii in rlP. 7\u\r 7.ii lipt hp.t jnft
nem moed en hij maakte haar de ver
langens van zijn hart bekend en vroeg
of zij zijn beminde vrouw .wilde wor
den. Toen hief zij de oogen op, zag hem
aan en sprak: „Ja. dat wil ik. Sedert
heden weet ik. dat mijn geluk bij u in
goede handen is. Indien u het mij gis
teren gevraagd had, wie weet of mijn
antwoord anders geweiest ware. Niet
dat ik den ander voorgetrokken zou
hebben, maar mijn moeder was zeer
voor hem ingenomen en wenschte dat
ik mij aan hem zou geven. Gisteravond
heeft hij mij gevraagd. Ik heb echter
hen dagen uilslel genomen."
..En/wat heeft bij u zoo spoedig dei»
doorslag ten mijnen gunste gegeven?'^
..Dat is eigenlijk een geheim," Jachtte
zij. „maar omdat wij in de toekomst
ook geen geheimen meer voor elkaar
zullen hebben, mag er ook nu geen
lusschen ons bestaan. Uw vriend Rit-
tershaus heelt de aanleiding er loe ge
geven. Toen hij u namelijk gisteravond
verontschuldigde, noemde hij ook de
straat en bet huisnummer uwer be
schermelingen. liedenmorgen was ik
daar in de nabijheid, en ik dacht dat
het geen kwaad zou doen als ik er ook
eens heen ging, want mijnheer Rillers-
haus had de armoede van het meisje
roerend afgebeeld. Ik kwam echter te
laat, want een edele jonge man had
reeds geluk en vrede in die woning ge
bracht. De arme vrouw werd niet moede
in ij alle bijzonderheden te vertellen. En
dit juist gaf den doorslag. Nu heb ik
den ander bij mij zelf reeds afgewezen,
ook al zoudt gij mij niet gevraagd heb
ben. Maar van nu af laat gij het gebied
der naastenliefde aan mij over."
„Gij verzorgt de zieken en ik lenig
den nood."
„Van ganscher harte, lieveling."
Tien jaren zijn vervlogen. .Werner
heeft zijn geluk aan de zijde van Erna
gevonden. Wat zij zich vroeger voor
genomen hadden, volbrengen zij ge
trouw en de gelukkigsten daarbij zijn
zij zelf, want:
„Zalig zijn de Barmhartigen".
KERSTNACHT.
De plechtige eenvoud in het bericht
van 's Heeren geboorte, zooals wij dat
vermeld vinden in het Romeinsch Mar
tyrologium, grijpt diep in de ziel:
„Het was in de 65ste jaarweek na de
profetie van Daniël, in de 194ste Olym
piade, het jaar 752 na de opbouwing
van Rome, het 42ste jaar dier regeering
van Octavianus Augustus, toen de ge-
heele wereld in diepen vrede lag, dat
Jezus Christus de eeuwige God en dï
Zoon van den eeuwigen Vader, de we
reld door Zijn blijde inkomste wilde
heiligen en negen maanden na de ont
vangenis door den II. Geest als waar
achtig mensch in Bethlehem geboren
iword uit Maria de Maagd,"
Maria die zoude naar Bethlehem
gaen.
Maria die zoude naar Bethlehem gaen.
Kerstavond voor den noenen:
Sint Joseph die zoude met haer gaen,
Om haer den weg te toenen.
Het hagelde, het sneeuwde, het mieker
zoo koud.
De rijm lag op de daken:
Sint Joseph tegen Maria sprak:
„Och Heere, wat zullen wij maken?"
Maria die zij: „ik zijn er zoo moe,
Laet ons een weinig rusten."
„Laat ons nog een weinig verder gaen,
Aen een huijseken zullen we rusten."
Zij kwamen, een weinig verder gegaen
Tot aen een boerescheure,
Is daer waer Heer Jezus geboren was.
En daer sloten noch vensters, noch
deuren.
Kindeke Jesu op strooisel geleid.
v. peilt.
Kindeke Jesu, op strooisel geleid,
Koning van Glorie, van Majesteit.
Kindeke Jesu, gekomen te nacht,
Kom nu, o Kindeke en kom in ons hart.
Kindeke Jesu, in kribbe geleid
Koning van Glorie, van Majesteit,
Kindeke Jesu, gekomen te nacht,
Rust nu, o Kindeke en rust in ons hart.
Kindeke Jesu, in etalke geleid,
Koning van Glorie, van Majesteit,
Kindeke Jesu, gekomen te nacht,
Leef nu, o Kindeke en leef in ons hart.
De Engel van Kerstmis.
Een dikke sneeuwlaag overdekte de
velden.
De lage huizen en hutten van het
idorp B. hieven als zoovele h^uvedtenf
hun witte daken boven de eindelooze
sneeuwwoestijn uit en de lakken der
ontbladerde boomen bogen onder \cn
glinsterenden vlokkenlast, dien de grij
ze, grauwe hemel den vorigen dag tot
laat in den avond over hen had neerge-
spreid.
Stil, doodstil was het uren ver in het
rond, slechts nu en dan klonk het aan
slaan van den waakhond, die op het
erf los liep, terwijl {zijn {meester en
diens .huisgezin zich aan de rust over
gaven.
Alleen in hel groote heerenhuis aan
het andere einde van het dorp, scheen
nog het-gaslicht door de kanten gordij-
Wllfe uf WXiAli eèlf "aciiUilü w
zachtjes bewoog.
Daar klonken van den spitsen kerk
toren langzaam de twaalf slagen van
middernacht, en verkondigden den dor
pelingen, dat het Kerstfeest van het jaar
1903 was aangebroken. En nog beschreef
de laatste slag zijn steeds grooter en
flauer kringen in de lucht, of plechtig
en luid weerklonken nu de drie wellui
dende klokken ter inwijding van het
blijde feest; eerst langzaam en. wat
ongeregeld, maar weldra juist op de
maat en vlugger en in volkomen har
monie. En zie, het was als hadden die
klokketonen een geheimzinnigen stoot
door geheel het dorp gegeven; bij gind-
sche hoeve schijnt eensklaps een rood
achtig licht doijr de kleine harten, in
de groene vensterluiken gesneden; hier
dringt een breede straal door een ven
sterreet, en werpt een lange flikkerende
lichtstreep op de sneeuw.
Maar in het groote heerenhuis was
geen verdere beweging te zien geweest
en de breede poort bleef er gesloten en
niemand ging ter kerke.
Want in die kamer, welke 'door het
gas verlicht werd, lag een vijfjarig
meisje op haar ziekbed, en nevens haar
zat haar vader, het hart door angst ver
scheurd.
„Vader, hoor, de klokken luiden.. Wat
■kli'nk'en zij duidelijk, midden in den
nacht.
Spreek niet te veel, lieve en tracht
wat te sluimeren.
Ik kan niet slapen, vader, ik voel
zooveel pijn.
Die woorden waren een nieuwe steek
voor het gefolterd vaderhart; hij nam
de kleine hand van zijn kind en drukte
die tegen zijn lippen en boog zich over
haar heen als om hare smarten af te
weren.
Helaas, reeds verscheidene nachten
had de kleine Angela niet meer gesla
pen. Een kwijnende ziekle^ die zij van
haar moeder had overgeërfd, had haar
jeugdige krachten gesloopt, terwijl haar
droge hoest voortdurend haar vader
deed schrikken.
Arme vader. Ter wereld had hij niets
meer dan zijn dochtertje. Zou dit hem
ook ontnomen worden? Redt toch mijn
kind," had hij tot de geneesheeren «re-
smeekt, „en ik geef u de helft van mijn
fortuin," En de mannen der kunst had
den hun hulp beloofd en meewarig ge
bogen, maar genezing beloven, dat
durfden zij niet. Vooral in de laatste
'dagen was de hoop verdwenen. Ange
la's bleeke wangen werden somwijlen
door een paarse tint, die geheimzinnige
bode van den naderenden dood, over-
togen. Geen oogenblik week dan ook
haar vader van het smartbed; met in
spanning van alle krachten weerde hij
den dood van die sponde af.
Arme vader! Dubbel ongelukkig, wijl
hem de troost van den godsdienst, den
eenigen waren, ontbrak. Sedert jaren
was hij "dien weg van zijn buitenplaats
naar de dorpskerk vergeten, Loszinnige
vrfentïen uit de naburige stad hadden
den twijfel in zijn weleer geloovigen
geest geworpen; zijn hart had zich van
God afgekoerd, en de rampzalige partij
der liberalen had in den katholiek een
welkome aanwinst gekregen. En toch
liet God het hem niet aan waarschu
wingen ontbreken. Zijn liefdevolle echt-
genoote had hij zien sterven vol geloof
en vol vertrouwen; maar die dood had
hem niet tot inkeer kunnen brengen.
En zie, nu klopte God ten tweede
male en kwam hem zijn kind afvragen.
Zou de ongelukkige thans tot inkeer
komen?
Langen tijd was er diepe stilte in de
ziekenkamer.
Eindelijk sloeg het één uur. En we
derom luidden de drie torenklokken,
maar thans nog sneller, als riepen zij
dringend: Spoedt u ter kerkel Christus
is geboren. Hij wacht u op het altaar!
Angela zuchtte en zag haar vader met
vurige liefde in de oogen aan.
lloort u de klokken, vader?
Ja, lief kind, zij beletten u te sla
pen?
O, neen; ik dacht daar...
En teeder drukte zij haars vaders
hand.
Het vorig jaar was ik nog niet
ziek. En moeder was nog niet naar den
hemel gegaan. O, dat was een schoone
nacht, vader. Ik herinner mij dat nog
zoo goed.
En het aanvallige kind sloot haar
oogjes, als om dat lieflijk beeld van dien
Kerstnacht nog eens beter voor den
geest te roepen. De vader zag somber
voor zich uit, hij hijgde hoorbaar.
Moeder had toen aan Theresia ge
zegd mij aan te kleeden. Het sneeuwde
hard en Theresia nam mij op haar ar
men en droeg mij naar de kerk. O, va-
ider, wal: was het d^ay- schoon. Wat
brandden er vele lichten om de kleine
kribbe en wat stonden er mooie bloe-
imen om heen. Alle klokken luidden,
juist als nu. De kerk was vol menschen
en moeder tilde mij op en ik zag het
lieve Christuskindje op wat stroo in het
kribje liggen. En na de H. Mis begonnen
al de kinderen rondom de kribbe te zin
gen: hoor eens vader ik ken het nog.
En met haar engei-schoone stem be
gon zij zacht het schoone oude lied:
De herdertjes lagen bij nachte,
Ze lagen-bij nacht in het veld;
Zij hielden voltrouwe de wachte,
Ze hadden de schaapjens geteld;
Daar hooren zij d'Engeien zingen
Hun liederen vloeiend en klaar;
De herders naar Bethlehem gingen;
't Liep tegen het Nieuwe jaar.
Zwijgend bleef .de vader nederzitten;
dat lied van zijn kind wekte zoo veie
herinneringen uit zijn onschuldige
tfahk:1 nërdacfit ïfif"cle "geiuWi§e
nachten, als ook hij tusschen zijn brave
ouders in vroolijk naar de kerk huppel
de en zoo blijde meezong met het lied
der andere kinderen. Was hij thans ge
lukkiger dan toen?
En de ;kleine Angela, geheel vol v&ft
hetgeen zij verleden jaar beleefd haa,
hief opnieuw aan:
Toen zij er te Bethlehem kwamen,
Daar schoten drie stralen dooreen;
Een straal van omhoog zij vernamen;
Een straal uit het kribjen beneen;
Toen vlamd' er een straal uit hun oogen
En viel op het Kindeken teer...
Hier overviel eensklaps de arme zieke
een drog& hoest, die haar lied onder
brak en den vader uit zijn mijmeringen
opschrikte.
Stil toch, beste kind, stil toch, gij
vermoeit u al te veel.
En alles was stil 'in het vertrek, ook
de torenklokken zwegen, en slechts de
voetstappen in de krakende sneeuw van
een haastigen voorbijganger werden nu
en dan gehoord.
Eensklaps hervatte Angela:
Vader, ik zou wel eens willen we-!
ten, of het Kerstkindje dit jaar wederom
in de kerk is.
Zeker, is het er. Het is er alle jaren.
Hebt gij het al eens gezien?
O ja, maar dat is al lang geleden.
Och, smeekte het meisje en keek
haar vader zoo liefdevol in de oogen, in
dien gij mij eens pleizier wildet doenl -
Wat dan, kind?
O, ik zou willen, dat u eens naar
de kerk glngt om te zien of het .Kindje
daar nog is juist als verleden jaar, met
zooveel bloemen en zooveel licht.
Maar, Angela, hoe kunt ge dit den
ken, ik mag u immers niet alleen laten.
Och, vader, ge kunt Theresia zoo
lang roepen.,
En doet u dit dan zooveel genoegen?
O, zooveel, beste vader.
Nu dan, zeide hij aarzelend, als het
licht wordt straks, zal ik'gaan.
Angela boog het bleeke hoofdje, een
traan schitterde op haar wang.
Maar moet ik u dan zoo midden
In den nacht verlaten, lief kind? zuchtte
de vader.
Om even naar de kerk te gaan.
vider? snikte de kleine. Dewader belde.
Theresia, blijf bij het kind. Ik kom
aanstonds terug, sprak hij half ontevre
den.
Een kwartier later trad de heer de B.
de kerk binnen.
Hier waren reeds de meeste dorpelin
gen bijeen en knielden eerbiedig. Het
orgel liet zich reeds hooren en had hun
nog nooit zoo lief geklonken als in de
zen Kerstnacht. Het was of het speel
tuig de liederen had afgeluisterd van
Bethlehems velden, het was of een koor
van blanke engelen opnieuw was neer
gedaald om met hun fluit- en harpge
zangen den Zaligmaker te verwelkomen,
zoo helder vroolijk, zoo zacht en eer
biedig tevens zweefden de akkoorden
door het nederig kerkje. Hot talrijke
wasïicHt 'flikkerde en knetterde, en
schemerde op de bladeren van het win
tergroen, dat rondom de kribbe op hel
altaar was samengegroept. Angela's va
der baande zich met opgericht hoofd
een weg door de menigte tot voor het
priesterkoor, waar de kribbe stond.
Dwaze kindergrill mompelde hij,
om mij zoo midden in den nacht hier
heen te sturen. Maar, ik kan haar
slechts een oogenblik genoegen doen,
dan is het al weer goed.
Het Heilig Misoffer begon. In gouden
gewaden hadden de priesters het altaar
bestegen en weldra klonk de engelen
zang door de gewelven: „Gloria in den
hooge aan God, en op aarde vrede aan
de menschen van goeden wil."
Vreemd werd het Angela's vader te
moede; die helder verlichte kerk, dat
beeld van het Goddelijk Kind op een
weinig stroo uitgestrekt en dat hem zoo
medelijdend aanstaarde, dat vurig ge
bed der gedoovigen,die waardige hou
ding der priesters het overmeesterde
hem geheel. Hij wilde zich onttrekken
aan die goede opwelling, hij keerde zich
om, teneinde de kerk te verlaten, maar
nu was het Evangelie gezongen en de
priester verliet het altaar en plaatste
zich voor de Communiebank.
De heer de B. bleef staan. De priester
maakte het teeken des kruises en begon
met een stem, die de aandoening deed
trillen: „Komt tot Mij, gij allen, die be
last en beladen zijt, en Ik zal u ver
kwikken."
Diep troffen die woorden liet hart van
den ongelukkigen vader. Zonder het
schier te weten, trad hij nog dichterbij
en gretig ving zijn oor die woorden van
troost en bemoediging op. Onbeweeg
lijk stond hij de geheele preek, en toen
de laatste woorden waren weggestorven
toen verborg hij het .gelaat in zijn han
den, hij viel op de knieën en weende.
Het hoogheilig Offer spoedde ten ein
de. Na de nuttiging des priesters, zag
hij de geloovigen hun God ontvangen,
en hij dacht aan de reeds zoo ver ver
wijderde dagen, waarop ook hij aan de
Communiebank nederzat. Hij zag in den
geest zijn brave moeder, hij zag zijn
gestorven gade, en hoorde hare laatste
vermaning, hij zag zijn Angela, die lang
zaam wegkwijnde, en matelooze droef
heid vervulde zijn ziel.
„Gij hebt uw God verlaten, daarom
(heeft Hij u ook verlaten," zoo .sprak
hij somber in zichzeir. Maar de wan
hoop die hem aangreep, week even
spoedig, want luider klonken hem de
woorden, die hij zoo straks gehoord
'had: „Komt allen tot «Mij, die belast
en beladen zijt, en Ik zal u verkwikken."
O, zoo dat ook eens waarheid werd
voor hem! O, als hij eens tot dien groo-
ten, tot dien Goddelijken Verlosser te
rugkeerde. Maar neen zijn liberale
ygienden, zijn beschermers in de we
ten... Kan hij zich dan belachlijk maken
in het oog der wereld!
En toch, wat had die wereld hem lot
nu toe geschonken? Had hij wel één
oogenblik oprecht zielsgenot van haar
gesmaakt? Een hevige strijd was in zijn
hart verwekt, en lang bleef het onbeslist
wie de zegepraal zou bevechten, als na
de H. Mis de dorpskinderen met hun
heldere stemmen hun geliefkoosd Kerst
lied aanhieven. Het was hetzelfde wat
Angela gezongen had; de heer de B.
luisterde, eerst gejaagd, toen kalmer,
want de zachte melodie werkte kalmee
rend op zijn gemoed. Hij was blij, dat
hij thans eenige afleiding vond van den'
Istrijd dien hij thans leverde. Daar
klonk eindelijk het slotcouplet; drin
gend en smeekend steeg het op ten he
mel:
Och Kindje, och Kindje, dat héden
In 't need'rig stalleljen kwaamt,
Ach, laat ons uw paden betreden.
Want Gij hebt de wereld beschaamd
Gij komt om de wereld te winnen;
Den machtigslen vijand te slaan
De kracht Uwer liefde van binnen,
Kan wereld noch hel weerstaan.
Daar herleefde opeens met verdub
belde woede geheel de strijd in zijn
hart, de geweldige strijd tusschen God
en de wereld. Maar neen, niet ij del
mocht het woord zijn zoo even door der
kinderen mond gezongen:
Och Kindje, och Kindje, dat heden,
In 't need'rig stalletjen kwaamt,
Ach, laat ons uw paden betreden,
.Want Gij hebt de wereld beschaamd
Eindelijk zonk de man der wereld ne
der en nu hij bad was de overwinning
aan God. „O, God, zuchtte hij, o God
mijner jeugd, geef mij mijn dochter en
ik geef mij voor altijd aan U."
Snikkend brak hij in tranen los en
het deed hem goed aan het harte, cfat hij
weer weenen kon; die tranen waren
hem reeds een troost; lang bad hij voort:
de kerk was allengs geheel verlaten, de
lichten waren uitgedoofd; nu trad hii
nog eenige schreden verder, tot dicht
bij de Kribbe ea^opnieuw smeekte hij:
„Heer geef. mij mijn dochter en voor
eeuwig geef ik mij aan U!"
Toen verliet hij langzaam het kerkge
bouw, en begaf zich hopend en weenend
naar zijn woning.
Hoe maakt het Angela?" waren zijn
eerste woorden.
Kort na uw vertrek is zij in slaao
gevallen', antwoordde Theresia en nu
sluimert zij rustig door
De heer de B. ging haastig naar bo
ven; daar lag zijn dierbaar kind, maar
haar gelaat_ was niet meer zoo akelig
bleek als te voren. Hare ademhaling
was niet mee-r zoo hijgend. Opnieuw
viel hij op de knieën en bad ditmaal
met.veel meer vertrouwen.
En ja. do Goddelijke .Verlosser van
Bethlehem hield Zijn beloftc.Hij troosllo
den bedroefde, die tot Hem kwam. il-j
verkwikte den verlatene die om halo
riep. Want nauwelijks waren vijf weke»
sedert Kerstmis voorbij ^evlogen. of uil
het groote heerenhuis traden vader en
dochter vol blijdschap den weg op naar
de kerk. Het was het feest van Onze
Lieve Vrouwe Lichtmis, de dag, waar-
op Maria haar Goddelijk Kind ten offer
bracht. Dien dag verhoorde God het Re-
.bed des bedrukten' vaders ten vollei
Angela was geheel hersteld en mocht
zelfs, niettegenstaande het gure weder,
ter kerke gaan. En in diezelfde kerk'
knielde de heer de B. neder, eerst in
den biechtstoel en daarna aan de Tafel
des Heeren.
HET KERSTFEEST.
Waneer wij een blik laten gaan over
de liturgie van de middeleeuwen 'en
hare kerkelijke feesten, dan zullen wij
bij nauwletrfhd gadeslaan ons dierbaar
Kerstfeest terugvinden in „de jaardag
des Heeren." Inderdaad kon 't niet
juister en eenvoudiger worden om
schreven. Deze grootsche en toch zoo
naive igedachte was voldoende om ga-
heel de Christenheid met een branden
de liefde te bezielen voor het goddelijk
(Kind l in Bethlehems schamele stal.
Evenals het middelpunt van de geheele
Kerstviering de Godmensch Christus is,
zoo legt ook de kern van het woord zeil
reeds deze verklaring af.
„Kerst" namelijk is door letterkeer
ontstaan uit krest (vgl. kerstenen -
christen maken en den in Vlaanderen
nog hedendaags gebruikten „Kersten
brief' d. w. z. geloofsbrief), hetgeen in
direct verband staat metjKrist of Chris-
,tus. Volgens een traditie van de 4do
eeuw heeft de voltrekking van de schoo
ne woorden: „Et Verbun caro factum
est" plaatsgegrepen in den nacht van
24 op 25 December. Teneinde nu de vie
ring .van hel Kerstfeest geheel met Os
werkelijkheid te doen overeenstemmen
stelde de H. Johannes Chrysotomus al
les in het werk om in de Oostersche
Kerk de Kerstviering op 25 December
te verplaatsen. Terloops zij namelijk
opgemerkt, dat zoowel in 'de Ooster-
sche- als in do Latijnsche Kerk de vie-
ring van thet Kerstfeest samen viel me!
die van Driekoningen (6 Januari) onder
dén titel van Ephiphanië (vgl. liet
Grieksch: epiphanein). Klaarblijkelijk
hebben de pogingen van den H. Chry
sotomus niet gefaald; want reeds om
streeks |340 heeft het hoogs.twaarscliijii.
lijk den H. Julius I, toen bisschop van
Rome, behaagd een decreet uit te vaar
digen, waarin den Christenen der La
tijnsche Kerk werd opgelegd, Christus
geboorte den 25en December te vieren;
uïot- 7ion rins den oorsprong van
d-en heden ten dage nog geldenden da-
turn. Ongeveer 40 jaren later, dus om
streeks 379, ging de H. Gregorius van
Navianze er toe over dienselfden dalunj
te decreteeren voor de Oostersche Kerk.
Allereerst rijst nu de vraag of de Kerk
in hare gebeden, gewaden eivOfferande
ook werkelijk een uiting van buitenge
wone feestvreugde, laat blijken in ver
band met de grootsche herinneringiii
wij op dien dag vieren. Op het eers»
gezicht klinkt deze waag misset»,
ietwat naief. Maar zij heeft wel degelii
haar grond; immers ons dit afvrageai.
worden we herinnerd aan het bijzon
dere voorrecht der priesters om dien
dag (evenals nu ook is toegestaan op.
Allerzielen) drie H. Missen op te dra
gen. Dit voorrecht sproot voort uit hel
decreet van Z. H: Paus Gregorius dea
Groolen, die dit buitengewoon verhe
ven privilegie in 604 tot algemeene
Kerkwet verhief. Men moet echter mei
meenen dat dit privilegie eerst nu zijq
ontstaan kreeg. Bij het opslaan van
Nieuwbarn's Handleiding i) der Litur
gie van het Kerkelijk Jaar, vinden wij,
dat het waarschijnlijk Z. H. Paus Tele-
jphorus (125-—136) geweest is .die op
kerstmis dit voorrecht plaatselijk toe
stond. Hieruit zouden we mogen con-
cludeeren dat het Kerstfeest uit de 2e
eeuw dateert. De gegevens echter zijn
te vaag om deze datum voor zeker
te mogen aannemen. Vandaar dat wij
liever vasthouden aan het tijdperk da/
vertrouwbare Liturgislen als Coenders
en Nieuwbarn ons als „zeker" vermel
den, namelijk: de viering van het Kerst
feest te Rome in re 4e eeuw. Vanuit
Rome verplaatste het zich. gelijk reed3
werd opgemerkt, naar ac uostersche
Kerk.
Terugkeerend op de vraag van zoo-
even, meen ik te v mogen volstaan niet
de volgende verklaring wat betreft de
gewaden en gebeden waarvan de Kerk
zich op Kerstmie bedient. Het is nage-
£io-e-g allen bekend ?dat onze jVloeder
de H. Kerk op het groote herinnerings
feest der Geboorte van haar Goddelij
ken Stichter het feestbetoon zeer hoog
opvoert. En terecht: immers was
Christus niet geboren, wat zou er van
ons geworden zijn? zoo vraagt zich me
nig nfiester in de stemmige Kerstnacht*
preek af.
Alvorens echter over te gaan tot de
behandeling van de Offerande, is hel
tot meerdere duidelijkheid gewenscht
in kennis gesteld te worden met de ee-
bruiken en wetten van vroeger tijden.'
In het 4de jaar honderd van het Chis-
ten dom was er geen bepaalde veror
dening vastgesteld, welke ook maar
eenigszins het aantal H. Missen aangal
dat een priester op één dag mocht op
dragen. Vandaar dat het ten tijde van
Leo I, d. i. plm. 450; een devoot gebruik
was op Zon- en 'feestdagen meermalen
te celebreeren. In den loop der tijden
echter werd deze heilzame gewooni»
aanleiding tot verkeerde practijKM