UMME „1)8 Ufek tor. Maandag 24 DocemberiS!7 Vier duizend jaren, in de vier weken van den Advent liturgisch, verzinne beeld, verhepen sinds den zondeval, eer liet herstel dier geestelijke ruïne, ons gewerd in de menschwording van Jrjezus GhrisLus, den Verlosser... .Vier duizend jaren duurde de nacht van duisternis en dwaling, eer de dageraad begon te lichten in de blijde geboorte van den Kerstnacht. In den val van den stamvader legde de duivel beslag op het rnenschdom, en stichtte het rijk van leugen en zonde. Met de vermenigvuldiging der men schen nam ook de boosheid in gelijke mate Loes vooral in het gevloekte ge slacht van Kain, totdat de zondenvloed der mcnschheid werd gestuit in den zondvloed. De spraakverwarring van Babei ver spreidde 'l weer aanwassende rnensch dom over de wereld, maar de volkeren, j'orbhnd door zingenot, verloren de kennis van den eenen waren God en knielden voor valsche goden. Alom ward de aarde bezoedeld door afgods tempels, meestal ontwijd door den dienst der zonde. Geheel de wereld lag verzonken in dwalingen en zedelijke wanorde, maar de hemel bleef geslo- Icn, de lle'ddor der volken liet zich wachten. Wel had God het licht Zijner open baring ontstoken, bij het uitverkoren volk van Israël, en Mozes, Zijn dienaar, gezonden als drager en heraut der waar heid, maar diens geluid werd over stemd door den stormwind van leugen •m waan, die ging over de mensch heid. Het zondenbederf wies aan, de Ceiie CSUW~_Da—Uo aritlomy—vxr nar vttn:- kluizend jaren ligt nog de dwaling als 'een vangnet- uitgespreid over de volke ren, tasten de naties nog in de duister nis van het heidendom. Dan eerst daagt de morgen van bevrijding en ver lichting in Bethlehem en verkondigen de kogelen de groote vreugde, „die we- i a zal voor geheel het volk, dat heden een Zaligmaker geboren is, die Christus de lieer is, in de stad van David" (hue. 2, 11). Schouwend in deze zedelijke verdor venheid van het voor-christelijk tijd vak, rijst (bij ons onwillekeurig de vraag, waarom God niet- eerder de duisternis der dwaling heeft weggeno men en de beelden der afgoden verbrij zeld. Waarom heeft God zooveel eeu wen lijdelijk toegezien, en verschijnt de Verlosser zoo laat op de wereld om met Zijn 'genade en waarheid zonde en dwaling te genezen? Ilel antwoord np deze vraag dient gezocht in de geleidelijkheid van Gods voorzienig wereldplan, dat de voorbe reiding eischle van den mensen tot het Christendom. Wie zijn aandacht geeft aan hel. historisch verloop der eeuwen zal gemakkelijker inzien, dal dc komst van Christus op aarde in Zijn mensche- lijke naluui' een keerpunt vormt in de geschiedenis der wereld. In Bethlehem komen de wegen van oude en nieuwe wereld samen, daar ligt wat de Apostel noemt „de volheid der tijden". Wat ech ter een keerpunt moest worden in de wereldhistorie, kon niet in het begin der eeuwen gebeuren. Het leven der volken heeft als dat van den eenling zijn jeugd en ouder dom, het verloop is alleen van langeren duur, en in piaals van dagen en uren komen jaren en eeuwen, uelijk hel m dividu, wordt ook do menschheid in haar geheel naar Gods wereldplan op gevoed tot haar eindbestemming, de kennis en liefde van God. In het licht van dit gegeven hebben wij de wereld geschiedenis voor Christus te beschou wen. De eeuwen, sinds den zondenval ver- loopen, vormen de voorbereiding der wereld op Christus, de opvoeding der menschheid tel het Christendom. Langs dubbelen weg werd dit doel door Gods Voorzienigheid nagestreefd. Eerstens moest de rnensch door zijn diepe gezonkenheid gebracht worden tot erkenning zuner armoede en onmacht, opdat daaruit het verlangen naar red ding en verlossing zou geboren wor den. Alvorens de Priester den verbor gen God met geheven handen aan de menigte kan toonen. moet het altaar gereed zijn. Zoo rnocst ook de mensch- - beid gevormd worden tot een ruimen tempel om den Zoon des Vaders, ver schelen onder de nederige gestalte der mcnschelijke natuur, in zich op te ne men. Door een smachtend verlangen ^aar Zijn komst moesten de volken zich ontvankelijk maken voor den Verlosser Ülör oogen mceslen hoopvol op Hem gericht. De profeten dan ook van het O. V. zien den Messias in hun toekomst visioen als den Verlangde, den Ver wachte der volkeren. Om dit verlangen in kracht te doen- winnen en het menschenhart sleed3 meer te openen voor de komende ge nade en waarheid, werd het mensen- dom zooveeL eeuwen lang overgelaten aan zondig bederf en misleidende dwa ling. De aanblik dezer voor-christelijke wereld in al de ellende van het heiden dom, zou des te beter doen beseffen de zegenvolle beleekenis van Christus ;voor dc geschiedenis der volken. Da diepe wonden, door moord en ontucht en ander kwaad geslagen in het kranke lichaam der menschheid, deden des te inniger zuchten en gebeden omhoog gaan naar den Goddelijken Heiland, die als de Samaritaan, die wonden genezen kwam. Als de verleen zoon die, na het ge- heele erfdeel van waarheid en zedelijk heid verkwist te hebben in den dienst van vreemde goden, vurig verlangt te rug te keeren naar- het vaderhuis van God, zoo staat de mensch vóór Christus voor ons. Niet alleen bij het uitverkoren volk dier Joden, maar ook bij andere naties leefde de immer stijgende ver wachting van een Redder en Bevrijder. Nog op andere wijze werd de komst des Verlossers voo roerei 3. liet -stond vast in Gods raadsbesluiten, dat de Heiland der wereld uit het rnenschdom zelf zou voortkomen. Hoe kon het an ders? Wat zoo diep zou ingrijpen in het leven der menschheid. wat een radi- caion omkeer zou teweegbrengen in de geschiedenis der wereld, moest in het menschelijk geslacht zelf zijn oor sprong nemen. Ook deze meer bijzon dere en positieve voorbereiding, be lichaamd in de uilverkiezing en onmid dellijke leiding van het Joodsche volk had in het goddelijk heilsplan haar pas sende geleidelijkheid. Langzaam in ccn lange reeks van bevoorrechte geslach ten laat God de blanke lelie wassen, al tijd meer gezuiverd door den dauw Zijner gemade en toenemend in schitte ring en glans, totdat de maagdelijk- reine kelk zich openvouwt in het mid dernachtelijk uur van Bethlehem. j o acmrrT c n An na was over lie kelk beden „dauwt hemelen van boven en dat de wolken den Rechtvaardige rege nen", die bede werd van geslacht tot geslacht met altijd klimmenden aan drang herhaald, totdat het Heil der we reld zich in haar heeft uitgestort en in de armen tier reine Moedermaagd rust het Jezuskind, de heerlijke bloem der menschheid. Zoon van God, maar ook Zoon des menschep- Passend v/as het voorzeker, dat zoo de menschehjke natuur in de door God bestemde voorgeslachten altijd -meer werd gelouterd totdat zij, ontdaan van de erischuld van (Adam, haar hoogte punt van zuiverheid bereikte in de On bevlekt Ontvangenis, in wier maagde lijken schoot ten laatste door den H. Geest het gewaad werd geweven, dat Gods Heerlijkheid omkleeden moest bij Zijn geboorte in Bethlehem. Eerst na lange voorbereiding mocht het bruid- loftsfeest gtevierd, waarop God zich met de menschheid in eeuwige liefde ver eende. Wie met vrome aandacht en geloovi? hart de wegen van Gods Voorzienig heid beschouwt, die in de zedelijke ge zonkenheid der heidenen en de uitver kiezing der Joden voeren naar Bethle hem, voor hem is de zang der Engelen verstaanbaar, en klaar ligt voor hem ontvouwd, dat de kleine Jezus, in den Kerstnacht geboren, werkelijk is de Godsgezant, voor ons de \Veg, de Waar heid en het Leven. Moge het Kerstfeest dit geloof in ons bevestigen en ver sterken, X. Th. SEIJSENER. Pr. Warmond. Ds Liturgie van het Kerstfeest. Onze Moeder de H. Kerk is rijK aaa feesten. Heel het jaar door biedt zij tel kens en telkens weer haren kinderen het een of ander godsdienstig feest ter viering aan. En opmerkelijk is het, hoe al die feesten onderling van karakter verschillen, hoe zij telkens een geheel andere stemming in het christelijk ge moed wekken. Zoo ook Kerstmis. Geen enkele feestdag in heel het kerkelijk jaar is aan het Kerstfeest gelijk. Nooit ook bij andere feesten is ons gemoed zoo stil gelukkig, zoo blij en opgewekt, zoo vredig en liefdevol. Maar ook de Litur gie van dezen dag is eenig in baar soort, vindt haar gelijke niet onder de liturgische plechtigheden van een Pa- schcn, een (Pinksteren |of een Sacra* menlsdag. Niet weinig'draagt hiertoe bij de vrome gewoonte om op Kerst mis een driewerf herhaald Misoffer op te dragen en bij te wonen. Wij zullen ons ditmaal niet bezighou den met het ontstaan en de ontv/ikkeling ^an dit schoon gebruik. Wij zouden daarvoor meer plaatsruimte van noode hebben dan ons welwillend werd inge ruimd. Slechts willen wij even wijzen op de heuglijke, verhevene gevoelens, die in deze drie Missen zoo bij her haling tot uiting komen. Eerstens klinken ons uit deze drie Missen die zalige vreugde, die blijde begeestering, die heilige verrukking te gen, welke Maria en Joseph, Engelen en herders in dezen gezegenden nacht on getwijfeld bezield moeten hebben. „La ten de hemelen zich verheugen," zoo klinkt het Offertorium der eerste Mis, „en iaat de aarde juichen voor het aan gezicht des Heeren, want gekomen is Hij." „Juich." zoo stemt de Commu- nio der tweede Mis blijde aan, „Juich, 'dochter van Sion, prijs, dochter |van Jeruzalem, zie, uw Koning is gekomen, de Heilige, de Redder der w-ereld." En in de derde Mis: „Zingt den Heer een •nieuw gezang, want wonderlijke din- igen heeft Hij gedaan (Introitus)". Alle grenzen der aarde hebben het heil van onzen God aanschouwd: juich, voor God, gij, gansche aarde." „Een ge heiligde dag is voor ons aangelicht? komt, heidenen, en aanbidt den Heer. want heden is een groot Licht op aarde neergedaald (Graduale)". Daarenboven: het altaar is rijk met groen en bloemen versierd, een stoet van kaarsen staat als een edelwacht op het altaar, waar straks het Kindeke van Bethlehem onder broodsgedaante zal neerdalen. naast het tabernakel., dat voor duizenden dezen nacht het ..Beth lehem", het ..huis des Broods" aal mo gen zijn. Heel de kerk baadt in denizes van licht, dat den „Kerstnacht scliooner dan de dagen" maakt, dat ons Hem ver zinnebeeldt, die „het ware licht is, dat alle menschen verlicht, komend in deze wereld." Het orgel, reeds zoolang ver stomd, laat nu «zijn blijdsle, schoonste tonen hooren. De priester aan het altaar is in witte paramenten gekleed, want het wit verbeeldt de vreugde, de blijd schap, de zaligheid des hemels, de on schuld van den pasgeboren Heiland der wereld. Diaken en subdiaken zijn weer gekleed in hun feestkleedij, de weelde rige dalmatiek en tuniek. En o het gehoord daar klinkt weer het „Gloria in excelsis Deo", het „Glorie zij God in den hooge", door de gewijde ge welven van het kerkgebouw. Dat is het Kerstlied bij uitnemendheid, dat is de zang der Engelen, door menschen af geluisterd en ivoor ons bewaard. En wanneer dan het koor vervolgt: Et in terra pax iiominibus bonae voluntatis En op aarde vrede den menschen •van goeden wil y- dan zal, dit jaar vooral menigeen verzuchten: „Ach. Jezus, Vredevorst, maak de menschen van goeden wil; dan zal het spoedig weer vrede zijn op aarde." En menig biddende ziel zal, een oogenblik ver strooid, met zijn gedachten verwijlen in loopgraven en gevechlslinies, onder ge weervuur en kanongebulder, daar bui ten in de donkere, zondige wereld, doch verschrikt weer terugijlen met zijnen geest naar de Kerk, naar- de Kribbe, naar dat goddelijk Kind, wiens gezegende lippen eenmaal gezegd heb ben:',,Komt tot Mij, gij allen, die belast zijt en beladen. Ik zal u verkwikken." Ja, Jezus, verkwik onze zielen, wij hebben wel verkwikking noodig in deze droeve, zware dagen. Op de tweede plaats predikt de Mis liturgie van Kerstmis met de meest© kracht en klem, telkens en telkens weer, de goddelijke afkomst, den goddelijken oorsprong, de godheid dus van het pas geboren Wicht. Zelfs het eerste woord der Nachtmis is niet een welkomstgroet aan den Pasgeborene, of een juichkreet over zijn komst, of een danklied voor Gods grenzenloos mededoogen, neen, de prediking, dat dit nietig Kind daar in het „heden" der eeuwigheid voorkomt van God den' Vader. „De Heer (God de Vader) heeft tot Mij (God den Zoon) "gezegd: Gij zijt mijn Zoon, heden (d. w. z. in eeuwigheid, wat een altijddurend „heden" is) heb ik U geteeld." (Introi tus). En deze laatste woorden worden in deze eene Mis tot viermaal toe her haald. Daarenboven, op talrijke andere plaatsen, wordt de godheid van Christus verkondigd: Zoo ia heLderde Offertori um: „Van U zijn de hemelen en van U is de aarde; de aardbol en al wat zij bevat, is het werk van U; gerechtigheid en oordeel zijn de steunsels van uw zetel." In het Offertorium der tweed® Mis: „God heeft het aardrijk onbeweeg lijk gegrondvest; van toen af, o God. was uw zetel bereid; van eeuwigheid zijt Gij." „De Heer regeert; Hii heeft zich omkleed met schoonheid; met sterkte is de Heer bekleed en heeft Hij zich omgord." (IntroiL en Grad. tweede *Mis). Maar (vooral in het Epistel en het Evangelie der derde Mis wordt die grondwaarheid des geloofs in de meest plechtige termen verkondigd. Hoort 3L Paulus: „Op verschillende en veie wij zen heeft God eertijds door de profeten tot de Vaderen gesproken; het laatst, in onze dagen, heeft ffij tot ons "«spro ken door Zijnen Zoon. En d«n die su-- blieme beginwoorden van het St. Jans- evangelie, waar die adelaar van Palmos in hooga vlucht zich als het ware in •het eeuwig zonlieht verliest: „In het begin was het Woord, en het .Woord was bij God, en het Woord was God." Ja, de grenzenlooz© vernedering, die God zich gewaardigde te ondergaan om van een vrouw geboren te worden, weet de Kerk niet beter te waardeeren dan door openlijk en krachtig zijn Godheid te erkennen. Niet alleen met het woord, maar ook met het gebaar, de kniebui ging. „En het Woord is vleesch gewor den" wordt telkens in het Evangelie van St. Jan gezegd, en daarbij buigt de priester aanbiddend de knie. „En neer vallend aanbaden zij Hem," wordt in '•het laatste EvangaiJe der derde Mis van de drie Koningen verhaald, en bjj het uitsprekendier woorden volgt de priester hun voorbeeld en buigt de knie. Ook wanneer met Kerstmis onder de plechtige Hoogmis bij het zingen van het Credo de woorden weerklinken: „Et incarnatus est, Hij heeft het vleesch aangenomen van den H. Geest uit de Maagd Maria en is mensch geworden," dan staan priester, diaken en subdiaken van hunne zetels op en werpen zich (diep gebogen op hunne knieën voor Jiet altaar neder. Op andere tijden ont dekken zij bij die woorden zich het hoofd en buigen slechts, doch heden en ook op 25 Maart, den dag der Menschwording mogen die eeheim- nisvolle woorden slechts geknield wor den aangehoord. Zoo bevat de Misliturgie van het Kerst feest een overvloed van schoonheden. Zij gelijkt een rijken Kerstboom, die reeds op het eerste gezicht schoon slra lend is, doch waarvan men de kostbaar heden eerst ontdekt, als men nader treedt en aandachtig toeziet. O, geve God, dat ons geloovig volk dien heerlij ken Kerstboom, in onze kerken opge richt, nooit vergeet voor het klatergoud van die tallooze kerstboompjes, die zijn aandacht van het groot Geheim van de zen dag trachtten af te leiden. M. W. A. WIJTENBURG. Warmond. O Kerstnacht, schooner dan de dagen. Vondel. O Kerstnacht, schooner dan de dagen, Hoe kan Herodes 't licht verdragen Dat in uw duislernisse blinkt; En wordt gevierd en aangebedenl Zijn hoogmoed luistert naar geen reden, Hoe schel die in zijn ooren klinkt. Hij poogt d'onnooz'len„te vernielen Door 't moorden van onnooz'le zielen, En wekt een stad- en landgeschrei in Bethlehem en op den akker, En maakt den geest van Rachel wakker, Die waren gaat door beemd en wei. Bedrukte Rachel, schort dit waren. Uw kinderen sterven martelaren En eerstelingen van het zaad. Dat uit uw bloed begint te groeien En heerlijk tot Gods eer zal bloeien; En door geen wreedheid en vergaat. Zalig zijn de barmhartigen. Polverdikkie wat is het koud. Je zoudl haast gaan denken dat onze goede stad aan de Noordpool lag in plaats van op 50 graden breedte hó. Dr. Fnts Werner, die deze woorden snel en een beolj® -boos had gezegd, schüdde zich eens^. knoopte zijn dikke overjas goed dicht, wreef zich eens Hink in de handen en slak ze gauw in zijn zak. Vervolgens sneld® hij met rassche schreden heen naast zijn vriend den hoogleeraar Puttershaus, die een goede tien jaar ouder was. Het was Kerstavond en de twee vrienden waren op weg om het Kerstfeest te gaan vieren bij den heer Rosel, een groothandelaar, die zoo wel door zijn-rijkdom, als door zijn vriendelijkheid alom bekend was. Om aan zijn woning.te komen, moes ten zij de Hoogstraat passeeren. Zij hadden nog slechts een korten afstand in die straat afgelegd, toen Rillershaus met zijn wandelstok naar een woning wees, en sprak: „Kijk eens. Frits, dat arme kind daar. Haalt het zich in die lichte kleeding niet den dood op den hals bij zulke Si berische koude?" Dr. Werner keek in de aangeduide richting. Wat hij daar zag, deed hem opnieuw kippevel krijgen, maar nu was het «niet omdat hij het koud had want hij was juist warm geworden door zijn snelle' loopen maar uit medelij den met het arme ongeveer tienjarige meisje, dat aan een heerenhuis aan belde. De kleeding van het kind bestond uit een kort zomerjurkje vol scheuren, dunne versieten kousen en doorgeloo pen schoenen. En toch hij, die op dezeri avond door de kou moest, zou zeker nog warmere, kleeding dan gewoonlijk aantrekken. Terwüi dr. Werner toekeek, werd de deur geopend en het meisje verdweei} in huis. Nog een pa&r schreden liep bt| verder, schurkte nog eens en sprak lol Rittershaus: „Zouden wo niet wachten, om te zien, wat het arme kinds gedaan heeft" Zijn medelijdende ziel immers zag hier een gunstige gelegen® heid om een goed werk te doen. Hij? kende immers het huis waarin hel meisje was binnengetreden. Dr. Massfc een van zijn collega's woonde daar. Hef meisje wilde zeker den dokter bij eet| zieke roepen. „Arme kleine", dachl Frits Werner, ..bij hem klopt ge zekel tevergeefs aan", Dr. Masst was een van hen, di# hun beroep slechts om will® van hel geld uitoefenen, en zijn hulpvaardig* heid was verdwenen, als hij uit loutei liefde moest werken. Beide vrienden behoefden niet lang 6p den terugkeer van .het meisje La wachten, want na slechts eeYiige mimi* ten verscheen zij weder. Dr AVernec wachtte lot het meisje hen voorbijging en zeide toen tot haar: „Wat wilde je in dat (huis, kleine?* ilet meisje schrok en zag met haat groote onschuldige oogen naar den vra* ger. De teedere deelmanende toon en zijn innemend gezicht schonk het kmd vertrouwen. „Ik wilde naar den dokter. Moeder ia erg ziek, maar de dokter wil .zonde* geld niet komen. Hij bespotte mij cd noemde ons „borgers". „Waar woont je moeder?" vroeg ntf Werner. „In de Lodeistraat 29, op de derda verdieping." Rillershaus jiad tot hiertoe gezwe* gen. Daar hij echter zijn vriend kende wist luj wat hij met zijn vragen wilde en hij oordeelde het daarom Lijd nu hande* lend op te treden. „Maar Frits, wo moeten toch naai Rosel, we komen zeker te laat, als we ons nog langer ophouden." Dr. Werner scheen echter niets la hooren, maar vroeg rustig vorder: „Waar is je vader?" „Die is reeds twee jaar dood." „Hoeveel broers en zusjes <hcb je?" „Vier, twee daarvan zijn ook ziek." „En je moodèr?" jv.RifUifr* mftd-c drirj welcon J.« bed. H<M stig, dat ik vreesde dat ze zou sterven* Ach, misschien is ze reeds dood." „Wat heb je vandaag gegeten?" „Vanmorgen een stukje brood, an* ders niets." „Arme kleine, weet je wat? Ik beol ook dokter. Wil je mij naar je moedec brengen?" „Denk aan juffrouw Erna," vermaan* dc Rittershaus. „Wat zal ze zeggen als je niet meekomt. Dr. Masst zal van ja afwezigheid gebruik maken, daar kun je zeker van zijn." Werners hart bonsde bij deze woor* den. Hij beminde Erna met alle liefde van zijn oprechte ziel. Van dr. Mass! kon men dit zeker niet verwachten* Menige karaktertrek beviel aan Wen ner niet. terwijl hij diens hardvochtig* heid haatte. En daar ook hij liet hol maakte aan juffrouw Erna, werkte dil er niet too mee die twee meer tol el* kaar te brengen. Hij brandde bij de go* dachte, dat hij hedenavond een voor* sprong moest geven aan zijn medemin* naar, maar van de andere zijde drong zich even helder de gedachte bij hem op; daar ginds in een akelig dakkamer* tje worstelt een arme moeder met den dood, zonder uwe tusschenkornst is zij verloren en zijn haar kinderen weezen* Werner was niet langer besluiteloos* „Verontschuldig mij bij Rosel ent vooral bij juffrouw Erna," sprak hij* „Ik moet hier de stem van rmjn gow©* ten volgen. Als het kan, kom ik laten nog. Rittershaus schudde het hoofd. „Vew ontschuldigen wil ik je wel; maar als Masst het je heden Tnsnoept, dan is ds schuld aan jezelf. Tot heden toe waren je kansen prachtig." De laatste woorden hoorde Wernea niet meer, daar hij met zijn kleine gids reeds een zijstraat had ingeslagen. Zm kor lag de Lodelslraat een flink eind verwijderd, maar hij liep goed doom Onderweg stelde hij zich door korts vragen van den toestand der moeder og de hoogte. De uiterlijke fainilieomstan* digheden kende hij nu reeds genoeg, luj stelde zich het ergste voor docM ondanks dit, werd hij verre in zijn ver* wachting overtroffen. De jonge doklei was sprakeloos, toen ;hij de kamer vail die armen binnentrad. Waarlijk dit wai de uiterste grens der ellende, armer t* zijn, was onmogelijk. In den ecnen hoe* der kamer stond een smal bed, waarhi twee bleeke zieke kinderen lagen, die onder een paar lappen, waarmede zj| toegedekt waren, rilden van de koude* In een anderen hook lag een stroozalc, waarop een afgeleefde vrouw. Twee kinderen van drie en vijf jaar deelde* de legerstede der moeder. Uit een stoal, een bank, en een lecggebrande kachel bestond naast de reeds gemelde voor* werpen de geheele mcubileering. Het was er vreeselijk koud, want brandstol fen waren er niet meer. Dr. Werner ging naar het bod ckA zieke gjp onderzocht haar geheel en aï

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 5