UMME
„1)8 Ufek tor.
Maandag 24 DocemberiS!7
Vier duizend jaren, in de vier weken
van den Advent liturgisch, verzinne
beeld, verhepen sinds den zondeval,
eer liet herstel dier geestelijke ruïne,
ons gewerd in de menschwording van
Jrjezus GhrisLus, den Verlosser... .Vier
duizend jaren duurde de nacht van
duisternis en dwaling, eer de dageraad
begon te lichten in de blijde geboorte
van den Kerstnacht.
In den val van den stamvader legde
de duivel beslag op het rnenschdom, en
stichtte het rijk van leugen en zonde.
Met de vermenigvuldiging der men
schen nam ook de boosheid in gelijke
mate Loes vooral in het gevloekte ge
slacht van Kain, totdat de zondenvloed
der mcnschheid werd gestuit in den
zondvloed.
De spraakverwarring van Babei ver
spreidde 'l weer aanwassende rnensch
dom over de wereld, maar de volkeren,
j'orbhnd door zingenot, verloren de
kennis van den eenen waren God en
knielden voor valsche goden. Alom
ward de aarde bezoedeld door afgods
tempels, meestal ontwijd door den
dienst der zonde. Geheel de wereld lag
verzonken in dwalingen en zedelijke
wanorde, maar de hemel bleef geslo-
Icn, de lle'ddor der volken liet zich
wachten.
Wel had God het licht Zijner open
baring ontstoken, bij het uitverkoren
volk van Israël, en Mozes, Zijn dienaar,
gezonden als drager en heraut der waar
heid, maar diens geluid werd over
stemd door den stormwind van leugen
•m waan, die ging over de mensch
heid. Het zondenbederf wies aan, de
Ceiie CSUW~_Da—Uo aritlomy—vxr nar vttn:-
kluizend jaren ligt nog de dwaling als
'een vangnet- uitgespreid over de volke
ren, tasten de naties nog in de duister
nis van het heidendom. Dan eerst
daagt de morgen van bevrijding en ver
lichting in Bethlehem en verkondigen
de kogelen de groote vreugde, „die we-
i a zal voor geheel het volk, dat heden
een Zaligmaker geboren is, die Christus
de lieer is, in de stad van David"
(hue. 2, 11).
Schouwend in deze zedelijke verdor
venheid van het voor-christelijk tijd
vak, rijst (bij ons onwillekeurig de
vraag, waarom God niet- eerder de
duisternis der dwaling heeft weggeno
men en de beelden der afgoden verbrij
zeld. Waarom heeft God zooveel eeu
wen lijdelijk toegezien, en verschijnt
de Verlosser zoo laat op de wereld om
met Zijn 'genade en waarheid zonde
en dwaling te genezen?
Ilel antwoord np deze vraag dient
gezocht in de geleidelijkheid van Gods
voorzienig wereldplan, dat de voorbe
reiding eischle van den mensen tot het
Christendom. Wie zijn aandacht geeft
aan hel. historisch verloop der eeuwen
zal gemakkelijker inzien, dal dc komst
van Christus op aarde in Zijn mensche-
lijke naluui' een keerpunt vormt in de
geschiedenis der wereld. In Bethlehem
komen de wegen van oude en nieuwe
wereld samen, daar ligt wat de Apostel
noemt „de volheid der tijden". Wat ech
ter een keerpunt moest worden in de
wereldhistorie, kon niet in het begin
der eeuwen gebeuren.
Het leven der volken heeft als dat
van den eenling zijn jeugd en ouder
dom, het verloop is alleen van langeren
duur, en in piaals van dagen en uren
komen jaren en eeuwen, uelijk hel m
dividu, wordt ook do menschheid in
haar geheel naar Gods wereldplan op
gevoed tot haar eindbestemming, de
kennis en liefde van God. In het licht
van dit gegeven hebben wij de wereld
geschiedenis voor Christus te beschou
wen.
De eeuwen, sinds den zondenval ver-
loopen, vormen de voorbereiding der
wereld op Christus, de opvoeding der
menschheid tel het Christendom. Langs
dubbelen weg werd dit doel door Gods
Voorzienigheid nagestreefd.
Eerstens moest de rnensch door zijn
diepe gezonkenheid gebracht worden tot
erkenning zuner armoede en onmacht,
opdat daaruit het verlangen naar red
ding en verlossing zou geboren wor
den. Alvorens de Priester den verbor
gen God met geheven handen aan de
menigte kan toonen. moet het altaar
gereed zijn. Zoo rnocst ook de mensch-
- beid gevormd worden tot een ruimen
tempel om den Zoon des Vaders, ver
schelen onder de nederige gestalte der
mcnschelijke natuur, in zich op te ne
men. Door een smachtend verlangen
^aar Zijn komst moesten de volken zich
ontvankelijk maken voor den Verlosser
Ülör oogen mceslen hoopvol op Hem
gericht. De profeten dan ook van het
O. V. zien den Messias in hun toekomst
visioen als den Verlangde, den Ver
wachte der volkeren.
Om dit verlangen in kracht te doen-
winnen en het menschenhart sleed3
meer te openen voor de komende ge
nade en waarheid, werd het mensen-
dom zooveeL eeuwen lang overgelaten
aan zondig bederf en misleidende dwa
ling. De aanblik dezer voor-christelijke
wereld in al de ellende van het heiden
dom, zou des te beter doen beseffen
de zegenvolle beleekenis van Christus
;voor dc geschiedenis der volken. Da
diepe wonden, door moord en ontucht
en ander kwaad geslagen in het kranke
lichaam der menschheid, deden des te
inniger zuchten en gebeden omhoog
gaan naar den Goddelijken Heiland, die
als de Samaritaan, die wonden genezen
kwam.
Als de verleen zoon die, na het ge-
heele erfdeel van waarheid en zedelijk
heid verkwist te hebben in den dienst
van vreemde goden, vurig verlangt te
rug te keeren naar- het vaderhuis van
God, zoo staat de mensch vóór Christus
voor ons. Niet alleen bij het uitverkoren
volk dier Joden, maar ook bij andere
naties leefde de immer stijgende ver
wachting van een Redder en Bevrijder.
Nog op andere wijze werd de komst
des Verlossers voo roerei 3. liet -stond
vast in Gods raadsbesluiten, dat de
Heiland der wereld uit het rnenschdom
zelf zou voortkomen. Hoe kon het an
ders? Wat zoo diep zou ingrijpen in
het leven der menschheid. wat een radi-
caion omkeer zou teweegbrengen in de
geschiedenis der wereld, moest in het
menschelijk geslacht zelf zijn oor
sprong nemen. Ook deze meer bijzon
dere en positieve voorbereiding, be
lichaamd in de uilverkiezing en onmid
dellijke leiding van het Joodsche volk
had in het goddelijk heilsplan haar pas
sende geleidelijkheid. Langzaam in ccn
lange reeks van bevoorrechte geslach
ten laat God de blanke lelie wassen, al
tijd meer gezuiverd door den dauw
Zijner gemade en toenemend in schitte
ring en glans, totdat de maagdelijk-
reine kelk zich openvouwt in het mid
dernachtelijk uur van Bethlehem.
j o acmrrT c n An na was over lie kelk
beden „dauwt hemelen van boven en
dat de wolken den Rechtvaardige rege
nen", die bede werd van geslacht tot
geslacht met altijd klimmenden aan
drang herhaald, totdat het Heil der we
reld zich in haar heeft uitgestort
en in de armen tier reine Moedermaagd
rust het Jezuskind, de heerlijke bloem
der menschheid. Zoon van God, maar
ook Zoon des menschep-
Passend v/as het voorzeker, dat zoo
de menschehjke natuur in de door God
bestemde voorgeslachten altijd -meer
werd gelouterd totdat zij, ontdaan van
de erischuld van (Adam, haar hoogte
punt van zuiverheid bereikte in de On
bevlekt Ontvangenis, in wier maagde
lijken schoot ten laatste door den H.
Geest het gewaad werd geweven, dat
Gods Heerlijkheid omkleeden moest bij
Zijn geboorte in Bethlehem. Eerst na
lange voorbereiding mocht het bruid-
loftsfeest gtevierd, waarop God zich met
de menschheid in eeuwige liefde ver
eende.
Wie met vrome aandacht en geloovi?
hart de wegen van Gods Voorzienig
heid beschouwt, die in de zedelijke ge
zonkenheid der heidenen en de uitver
kiezing der Joden voeren naar Bethle
hem, voor hem is de zang der Engelen
verstaanbaar, en klaar ligt voor hem
ontvouwd, dat de kleine Jezus, in den
Kerstnacht geboren, werkelijk is de
Godsgezant, voor ons de \Veg, de Waar
heid en het Leven. Moge het Kerstfeest
dit geloof in ons bevestigen en ver
sterken,
X. Th. SEIJSENER. Pr.
Warmond.
Ds Liturgie van het
Kerstfeest.
Onze Moeder de H. Kerk is rijK aaa
feesten. Heel het jaar door biedt zij tel
kens en telkens weer haren kinderen
het een of ander godsdienstig feest ter
viering aan. En opmerkelijk is het, hoe
al die feesten onderling van karakter
verschillen, hoe zij telkens een geheel
andere stemming in het christelijk ge
moed wekken. Zoo ook Kerstmis. Geen
enkele feestdag in heel het kerkelijk jaar
is aan het Kerstfeest gelijk. Nooit ook
bij andere feesten is ons gemoed zoo
stil gelukkig, zoo blij en opgewekt, zoo
vredig en liefdevol. Maar ook de Litur
gie van dezen dag is eenig in baar
soort, vindt haar gelijke niet onder de
liturgische plechtigheden van een Pa-
schcn, een (Pinksteren |of een Sacra*
menlsdag. Niet weinig'draagt hiertoe
bij de vrome gewoonte om op Kerst
mis een driewerf herhaald Misoffer op
te dragen en bij te wonen.
Wij zullen ons ditmaal niet bezighou
den met het ontstaan en de ontv/ikkeling
^an dit schoon gebruik. Wij zouden
daarvoor meer plaatsruimte van noode
hebben dan ons welwillend werd inge
ruimd. Slechts willen wij even wijzen
op de heuglijke, verhevene gevoelens,
die in deze drie Missen zoo bij her
haling tot uiting komen.
Eerstens klinken ons uit deze drie
Missen die zalige vreugde, die blijde
begeestering, die heilige verrukking te
gen, welke Maria en Joseph, Engelen en
herders in dezen gezegenden nacht on
getwijfeld bezield moeten hebben. „La
ten de hemelen zich verheugen," zoo
klinkt het Offertorium der eerste Mis,
„en iaat de aarde juichen voor het aan
gezicht des Heeren, want gekomen is
Hij." „Juich." zoo stemt de Commu-
nio der tweede Mis blijde aan, „Juich,
'dochter van Sion, prijs, dochter |van
Jeruzalem, zie, uw Koning is gekomen,
de Heilige, de Redder der w-ereld." En
in de derde Mis: „Zingt den Heer een
•nieuw gezang, want wonderlijke din-
igen heeft Hij gedaan (Introitus)".
Alle grenzen der aarde hebben het heil
van onzen God aanschouwd: juich, voor
God, gij, gansche aarde." „Een ge
heiligde dag is voor ons aangelicht?
komt, heidenen, en aanbidt den Heer.
want heden is een groot Licht op aarde
neergedaald (Graduale)".
Daarenboven: het altaar is rijk met
groen en bloemen versierd, een stoet
van kaarsen staat als een edelwacht op
het altaar, waar straks het Kindeke van
Bethlehem onder broodsgedaante zal
neerdalen. naast het tabernakel., dat
voor duizenden dezen nacht het ..Beth
lehem", het ..huis des Broods" aal mo
gen zijn. Heel de kerk baadt in denizes
van licht, dat den „Kerstnacht scliooner
dan de dagen" maakt, dat ons Hem ver
zinnebeeldt, die „het ware licht is, dat
alle menschen verlicht, komend in deze
wereld." Het orgel, reeds zoolang ver
stomd, laat nu «zijn blijdsle, schoonste
tonen hooren. De priester aan het altaar
is in witte paramenten gekleed, want
het wit verbeeldt de vreugde, de blijd
schap, de zaligheid des hemels, de on
schuld van den pasgeboren Heiland der
wereld. Diaken en subdiaken zijn weer
gekleed in hun feestkleedij, de weelde
rige dalmatiek en tuniek. En o
het gehoord daar klinkt weer het
„Gloria in excelsis Deo", het „Glorie zij
God in den hooge", door de gewijde ge
welven van het kerkgebouw. Dat is het
Kerstlied bij uitnemendheid, dat is de
zang der Engelen, door menschen af
geluisterd en ivoor ons bewaard. En
wanneer dan het koor vervolgt: Et in
terra pax iiominibus bonae voluntatis
En op aarde vrede den menschen
•van goeden wil y- dan zal, dit jaar
vooral menigeen verzuchten: „Ach.
Jezus, Vredevorst, maak de menschen
van goeden wil; dan zal het spoedig
weer vrede zijn op aarde." En menig
biddende ziel zal, een oogenblik ver
strooid, met zijn gedachten verwijlen in
loopgraven en gevechlslinies, onder ge
weervuur en kanongebulder, daar bui
ten in de donkere, zondige wereld,
doch verschrikt weer terugijlen met
zijnen geest naar de Kerk, naar- de
Kribbe, naar dat goddelijk Kind, wiens
gezegende lippen eenmaal gezegd heb
ben:',,Komt tot Mij, gij allen, die belast
zijt en beladen. Ik zal u verkwikken."
Ja, Jezus, verkwik onze zielen, wij
hebben wel verkwikking noodig in deze
droeve, zware dagen.
Op de tweede plaats predikt de Mis
liturgie van Kerstmis met de meest©
kracht en klem, telkens en telkens weer,
de goddelijke afkomst, den goddelijken
oorsprong, de godheid dus van het pas
geboren Wicht. Zelfs het eerste woord
der Nachtmis is niet een welkomstgroet
aan den Pasgeborene, of een juichkreet
over zijn komst, of een danklied voor
Gods grenzenloos mededoogen, neen, de
prediking, dat dit nietig Kind daar in
het „heden" der eeuwigheid voorkomt
van God den' Vader. „De Heer (God de
Vader) heeft tot Mij (God den Zoon)
"gezegd: Gij zijt mijn Zoon, heden (d. w.
z. in eeuwigheid, wat een altijddurend
„heden" is) heb ik U geteeld." (Introi
tus). En deze laatste woorden worden
in deze eene Mis tot viermaal toe her
haald. Daarenboven, op talrijke andere
plaatsen, wordt de godheid van Christus
verkondigd: Zoo ia heLderde Offertori
um: „Van U zijn de hemelen en van
U is de aarde; de aardbol en al wat zij
bevat, is het werk van U; gerechtigheid
en oordeel zijn de steunsels van uw
zetel." In het Offertorium der tweed®
Mis: „God heeft het aardrijk onbeweeg
lijk gegrondvest; van toen af, o God.
was uw zetel bereid; van eeuwigheid
zijt Gij." „De Heer regeert; Hii heeft
zich omkleed met schoonheid; met
sterkte is de Heer bekleed en heeft Hij
zich omgord." (IntroiL en Grad. tweede
*Mis).
Maar (vooral in het Epistel en het
Evangelie der derde Mis wordt die
grondwaarheid des geloofs in de meest
plechtige termen verkondigd. Hoort 3L
Paulus: „Op verschillende en veie wij
zen heeft God eertijds door de profeten
tot de Vaderen gesproken; het laatst,
in onze dagen, heeft ffij tot ons "«spro
ken door Zijnen Zoon. En d«n die su--
blieme beginwoorden van het St. Jans-
evangelie, waar die adelaar van Palmos
in hooga vlucht zich als het ware in
•het eeuwig zonlieht verliest: „In het
begin was het Woord, en het .Woord
was bij God, en het Woord was God."
Ja, de grenzenlooz© vernedering, die
God zich gewaardigde te ondergaan om
van een vrouw geboren te worden, weet
de Kerk niet beter te waardeeren dan
door openlijk en krachtig zijn Godheid
te erkennen. Niet alleen met het woord,
maar ook met het gebaar, de kniebui
ging. „En het Woord is vleesch gewor
den" wordt telkens in het Evangelie
van St. Jan gezegd, en daarbij buigt de
priester aanbiddend de knie. „En neer
vallend aanbaden zij Hem," wordt in
'•het laatste EvangaiJe der derde Mis
van de drie Koningen verhaald, en bjj
het uitsprekendier woorden volgt de
priester hun voorbeeld en buigt de
knie. Ook wanneer met Kerstmis onder
de plechtige Hoogmis bij het zingen van
het Credo de woorden weerklinken:
„Et incarnatus est, Hij heeft het vleesch
aangenomen van den H. Geest uit de
Maagd Maria en is mensch geworden,"
dan staan priester, diaken en subdiaken
van hunne zetels op en werpen zich
(diep gebogen op hunne knieën voor
Jiet altaar neder. Op andere tijden ont
dekken zij bij die woorden zich het
hoofd en buigen slechts, doch heden
en ook op 25 Maart, den dag der
Menschwording mogen die eeheim-
nisvolle woorden slechts geknield wor
den aangehoord.
Zoo bevat de Misliturgie van het Kerst
feest een overvloed van schoonheden.
Zij gelijkt een rijken Kerstboom, die
reeds op het eerste gezicht schoon slra
lend is, doch waarvan men de kostbaar
heden eerst ontdekt, als men nader
treedt en aandachtig toeziet. O, geve
God, dat ons geloovig volk dien heerlij
ken Kerstboom, in onze kerken opge
richt, nooit vergeet voor het klatergoud
van die tallooze kerstboompjes, die zijn
aandacht van het groot Geheim van de
zen dag trachtten af te leiden.
M. W. A. WIJTENBURG.
Warmond.
O Kerstnacht, schooner dan de dagen.
Vondel.
O Kerstnacht, schooner dan de dagen,
Hoe kan Herodes 't licht verdragen
Dat in uw duislernisse blinkt;
En wordt gevierd en aangebedenl
Zijn hoogmoed luistert naar geen reden,
Hoe schel die in zijn ooren klinkt.
Hij poogt d'onnooz'len„te vernielen
Door 't moorden van onnooz'le zielen,
En wekt een stad- en landgeschrei
in Bethlehem en op den akker,
En maakt den geest van Rachel wakker,
Die waren gaat door beemd en wei.
Bedrukte Rachel, schort dit waren.
Uw kinderen sterven martelaren
En eerstelingen van het zaad.
Dat uit uw bloed begint te groeien
En heerlijk tot Gods eer zal bloeien;
En door geen wreedheid en vergaat.
Zalig zijn de barmhartigen.
Polverdikkie wat is het koud. Je zoudl
haast gaan denken dat onze goede stad
aan de Noordpool lag in plaats van op
50 graden breedte hó.
Dr. Fnts Werner, die deze woorden
snel en een beolj® -boos had gezegd,
schüdde zich eens^. knoopte zijn dikke
overjas goed dicht, wreef zich eens Hink
in de handen en slak ze gauw in zijn
zak. Vervolgens sneld® hij met rassche
schreden heen naast zijn vriend den
hoogleeraar Puttershaus, die een goede
tien jaar ouder was. Het was Kerstavond
en de twee vrienden waren op weg om
het Kerstfeest te gaan vieren bij den
heer Rosel, een groothandelaar, die zoo
wel door zijn-rijkdom, als door zijn
vriendelijkheid alom bekend was.
Om aan zijn woning.te komen, moes
ten zij de Hoogstraat passeeren. Zij
hadden nog slechts een korten afstand
in die straat afgelegd, toen Rillershaus
met zijn wandelstok naar een woning
wees, en sprak:
„Kijk eens. Frits, dat arme kind daar.
Haalt het zich in die lichte kleeding
niet den dood op den hals bij zulke Si
berische koude?"
Dr. Werner keek in de aangeduide
richting. Wat hij daar zag, deed hem
opnieuw kippevel krijgen, maar nu was
het «niet omdat hij het koud had
want hij was juist warm geworden door
zijn snelle' loopen maar uit medelij
den met het arme ongeveer tienjarige
meisje, dat aan een heerenhuis aan
belde. De kleeding van het kind bestond
uit een kort zomerjurkje vol scheuren,
dunne versieten kousen en doorgeloo
pen schoenen. En toch hij, die op dezeri
avond door de kou moest, zou zeker
nog warmere, kleeding dan gewoonlijk
aantrekken.
Terwüi dr. Werner toekeek, werd de
deur geopend en het meisje verdweei}
in huis. Nog een pa&r schreden liep bt|
verder, schurkte nog eens en sprak lol
Rittershaus: „Zouden wo niet
wachten, om te zien, wat het arme kinds
gedaan heeft" Zijn medelijdende ziel
immers zag hier een gunstige gelegen®
heid om een goed werk te doen. Hij?
kende immers het huis waarin hel
meisje was binnengetreden. Dr. Massfc
een van zijn collega's woonde daar. Hef
meisje wilde zeker den dokter bij eet|
zieke roepen. „Arme kleine", dachl
Frits Werner, ..bij hem klopt ge zekel
tevergeefs aan",
Dr. Masst was een van hen, di#
hun beroep slechts om will® van hel
geld uitoefenen, en zijn hulpvaardig*
heid was verdwenen, als hij uit loutei
liefde moest werken.
Beide vrienden behoefden niet lang
6p den terugkeer van .het meisje La
wachten, want na slechts eeYiige mimi*
ten verscheen zij weder. Dr AVernec
wachtte lot het meisje hen voorbijging
en zeide toen tot haar:
„Wat wilde je in dat (huis, kleine?*
ilet meisje schrok en zag met haat
groote onschuldige oogen naar den vra*
ger. De teedere deelmanende toon en
zijn innemend gezicht schonk het kmd
vertrouwen.
„Ik wilde naar den dokter. Moeder ia
erg ziek, maar de dokter wil .zonde*
geld niet komen. Hij bespotte mij cd
noemde ons „borgers".
„Waar woont je moeder?" vroeg ntf
Werner.
„In de Lodeistraat 29, op de derda
verdieping."
Rillershaus jiad tot hiertoe gezwe*
gen. Daar hij echter zijn vriend kende
wist luj wat hij met zijn vragen wilde en
hij oordeelde het daarom Lijd nu hande*
lend op te treden.
„Maar Frits, wo moeten toch naai
Rosel, we komen zeker te laat, als we
ons nog langer ophouden."
Dr. Werner scheen echter niets la
hooren, maar vroeg rustig vorder:
„Waar is je vader?"
„Die is reeds twee jaar dood."
„Hoeveel broers en zusjes <hcb je?"
„Vier, twee daarvan zijn ook ziek."
„En je moodèr?"
jv.RifUifr* mftd-c drirj welcon J.« bed. H<M
stig, dat ik vreesde dat ze zou sterven*
Ach, misschien is ze reeds dood."
„Wat heb je vandaag gegeten?"
„Vanmorgen een stukje brood, an*
ders niets."
„Arme kleine, weet je wat? Ik beol
ook dokter. Wil je mij naar je moedec
brengen?"
„Denk aan juffrouw Erna," vermaan*
dc Rittershaus. „Wat zal ze zeggen als
je niet meekomt. Dr. Masst zal van ja
afwezigheid gebruik maken, daar kun
je zeker van zijn."
Werners hart bonsde bij deze woor*
den. Hij beminde Erna met alle liefde
van zijn oprechte ziel. Van dr. Mass!
kon men dit zeker niet verwachten*
Menige karaktertrek beviel aan Wen
ner niet. terwijl hij diens hardvochtig*
heid haatte. En daar ook hij liet hol
maakte aan juffrouw Erna, werkte dil
er niet too mee die twee meer tol el*
kaar te brengen. Hij brandde bij de go*
dachte, dat hij hedenavond een voor*
sprong moest geven aan zijn medemin*
naar, maar van de andere zijde drong
zich even helder de gedachte bij hem
op; daar ginds in een akelig dakkamer*
tje worstelt een arme moeder met den
dood, zonder uwe tusschenkornst is zij
verloren en zijn haar kinderen weezen*
Werner was niet langer besluiteloos*
„Verontschuldig mij bij Rosel ent
vooral bij juffrouw Erna," sprak hij*
„Ik moet hier de stem van rmjn gow©*
ten volgen. Als het kan, kom ik laten
nog.
Rittershaus schudde het hoofd. „Vew
ontschuldigen wil ik je wel; maar als
Masst het je heden Tnsnoept, dan is ds
schuld aan jezelf. Tot heden toe waren
je kansen prachtig."
De laatste woorden hoorde Wernea
niet meer, daar hij met zijn kleine gids
reeds een zijstraat had ingeslagen. Zm
kor lag de Lodelslraat een flink eind
verwijderd, maar hij liep goed doom
Onderweg stelde hij zich door korts
vragen van den toestand der moeder og
de hoogte. De uiterlijke fainilieomstan*
digheden kende hij nu reeds genoeg,
luj stelde zich het ergste voor docM
ondanks dit, werd hij verre in zijn ver*
wachting overtroffen. De jonge doklei
was sprakeloos, toen ;hij de kamer vail
die armen binnentrad. Waarlijk dit wai
de uiterste grens der ellende, armer t*
zijn, was onmogelijk. In den ecnen hoe*
der kamer stond een smal bed, waarhi
twee bleeke zieke kinderen lagen, die
onder een paar lappen, waarmede zj|
toegedekt waren, rilden van de koude*
In een anderen hook lag een stroozalc,
waarop een afgeleefde vrouw. Twee
kinderen van drie en vijf jaar deelde*
de legerstede der moeder. Uit een stoal,
een bank, en een lecggebrande kachel
bestond naast de reeds gemelde voor*
werpen de geheele mcubileering. Het
was er vreeselijk koud, want brandstol
fen waren er niet meer.
Dr. Werner ging naar het bod ckA
zieke gjp onderzocht haar geheel en aï