Kïha-ïocomotief 1« nog- nielrvpgeiïeliïörïï; In enkele seconden stond dfè heele mijn gang in vuur. Door toevoer van versche lucht in de mijn kon het giftige gas niet. gekeerd worden. Daar de telefoon ver brandde, kon het bericht van de ontplof fing en het dreigende gevaar niet meer worden meegedeeld aan het grootste deel van de. in de mijn aanwezige mijnwerkers. Een opzichter, die zijn mijnwerkers poog de te waarschuwen, vond den dood. Eigenaardige jacht. Een hoogst zeld zaam jachtavontuur heeft zich gisteren op een der marktpleinen te Barneveld af gespeeld. .luist o.p het moment dat de kippenmarkt haar grootste drukte had be reikt, vloog een wilde fazant met zóóveel kracht tegen een der kerkramen, dat het beest, geheel bedwelmd door den schok, midden tu&schqn een groep druk babbe lende kooplui neerdwarrelde. Aanstonds wierpen zich 'n aantal handelaars op het begeerde wildbraad en niet dan met de grootste moeite gelukte het een hunner den prachtigen vogèl te bemachtigen. Zeer zeker is nooit te xoren in een zóó vreemdsoortig jachtveld en op dergelijke wijze een wilde fazant buit gemaakt. Brar.d. Te Wissenkerke is in den nacht van Woensdag o.p Donderdag de hofstede van den heer De Regt, niet het vee en de oogst., een prooi der vlammen geworden. De oorzaak ian den brand i8 onbekend, maar er wordt aan kwaadwil ligheid gedacht. De Winsummer stoomzuivelfabriek is afgebrand. Ook de machines, de kaas- Inrichting, enz., werden een prooi der vlammen. In het pas verbouwde perceel aan de Langestraat te Alkmaar, waarin thans do Rotterdamsche Bankvereeniging haar be drijf uitoefent, ontstond Donderdagavond een binnenbrand, die zich een 'oogenblik ernstig liet aanzien, doch spoedig door ie brandweer werd gebluseht. Verzekering dekt de schade. Misdrijf. Sergeant M. te Kaarden, die sedert enkele-dagen werd vermist, is ge vonden in een halfdicht gegroeide sloot aan den Thierensweg, even buiten de ves- ting. De sl'-ot ligt langs den weg, maar is hiervan- door een berm en de trambaan gescheiden. Het lichaam, dat in het ijs vastgevroren zat, la.g achterover met het hoofd tegen den glooienden kant. De oogen waren gesloten, mond en neus boven het ijs; de pet was nog op het hoofd, wat r.iet op verdrinken door een ongeluk wijst'. Ersatz-keftïe. Tegen H. K. te Den Hulst (Dr.) is procesverbaal opgemaakt wegens het branden van rogge. Deze er- eatz-koffie meet goed smaken. Bcrefsche Praatjes. II. Hel Groene Kruis, afd. Bodegraven, vergadcrou vorige week mol een be lang: ijk punt op de agenda: voorere! tol benoeming van twee wijkzusters, liet Bodegraven twee wijkzusters. Wc ho pen nu, dat éón dezer twee nu ook eens een Roomsche is; we zijn op dit punt nu juist nog niet verwond, liet aantal i'c.-h. leden is toch nogal belangrijk een 20tal R.-K, boeren weiden schapen .ten voordecie van het Groene Kruis; hel aantal gewone leden bedraagt zeker een iUO-tal. Zou.het nu zoo'n overwe gend bezwaar zijn om-ook dezen leden hun rechten te respecteeren en nu eens een R.-K. zuster aan te stellen? Die heengaat behoort tot geen godsdienstige gezindte, dus dan is ieder tevreden ge steld en is het bestuur van partijdig heid vrij. We zullen zien! De St. Elizabeth-vereeniging hield Zondag een tentoonstelling der gaven vi/or haar St. Nicolaasfeest bestemd, liet zag er keurig.uit. De leden hebben hard gewerkt. Een eeresaluut aan de ik..:cs, Menig huismoedertje zal met een dankbaar hart de hemdjes, broekjes, jurkjes, Vantoffels, Jfcnz. &n ontvangst giemomcn - hebben op St. Nicolaasdag. St. Krcolaas had zeker nog benzine ge noeg, dat hij in -een auto naar Bode graven kon komen! Ilij had -een goed chauffeur!. De hoornen op het Julianaplein zijn ten doode opgeschreven. Ze worden ge- FEUILLETON. Christen-helden in Japan. 144) ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK. De dag van het brandoffer. Vorstin Jueta was met den officier van Jyeyas in allerijl naar Safcai terugge keerd, waar intussehen Ukon-Dono een snelvarende jonk zeilree gemaakt had. Haas/tig scheepte men zich in. Ukon-Dono vergezelde de Vorstin en de oude Hede, uit angst en ontsteltenis over het lot van Liicia en van de beide knapen, bijna niet meer wetend wat zij deed, smeekte zoo dringend! haar mee te nemen naar Arima, dat men aan haar verlangen voldeed. Weer en wind waren gunstig. De stuur man wist de zoo gevreesde kaap van Ka- gosi ma gelukkig te omzeilen, en toen de vijfde morgen aanbrak, lag de golf van Simabara als een zuren spiegel voor de oogen der schepelingen. De opkomende zon verguldde de Moeder Godskapel op, het rif met haar gloed. Met beangstigend gemoed zag de Vor stin omhoog en richtte een stillen groet tot de „Ster. der Zee". IZij dacht aan het gelukkige oogenblik, toen zij met Lucia en de (kinderen het heiligenbeeld daar had geplaatst. Zou het er nag staan? Zij moest v/el gelooveh, dat het reeds sinds langen tijd vernield was. En waar zou Lucia zijn? Waar de beide knapen? Met al tie innig heid harer zic-1 bad de moeder voor haar Irindieren en zij gevoelde een van anenschc- standpunt nauwelijks verklaarbare rust en zoeten va-ede in haar gemoed. Als rooi^I Het Is Jamnrtr, we hadden' gé- dacht, dat dit gedeelte van Boref nog eens tot plantsoentje was voorbereid. jHet vorige jaar de boomen aan den Goudsclien v. eg, nu op het Julianaplein dan in de Spoorstraat, binnen korten tijd is op heel B. geen boom meer te- vinden. SL Vincenlius heeft morgen een lief dadigheids-predikatie. Wij weten niet juist, hoe het met de financien zit, doch vermoeden wel, dat het er niet zoo Heel rooskleurig voorstaat. We wen- schen bij voorbaat al een paar goed ge vulde schalen den colb den toe. i s1*. '.VATOR- Kalender der Week. BISDOM HAARLEM. (Met pagineering uit Baard a's Roomsch* Misboek, 1914.) 915 December. ZONDAG. TWEEDE VAN DEN ADVENT. Mis Populus, 108; 2e gebed van liet octaaf van O.L. Vrouw Onbevlekt Ontvangen, 477; Credo; praefotie van de H. Drievuldigheid, GO. Fr. 2e gebed van den H. Silvester, 700; Se gebed van het octaaf, 477; 4e gebed van de Z. Joanna. Vespers van den Zondag. Ant. en psalm Ecce in nubibus, hymne Creator alme, v Rorate; Magn. ant. Tu es qui. Gedachtenis van het Octaaf. Ant. Bea- tam v Immaculata, en van den H. M-el- chiades. Ant. Iste Sanctus v Gloria. MAANDAG, t Mis Gaud ens, 477; 2e ge bed van den Zondag, 108; Se gebed' van den II. Mekhiades, 479; Credo. Fr. Overbrenging van het Huisje van Lorette. DINSDAG, II. DAMASUS, Paus en Be lijder. 2e gebed van liet octaaf, 477 3e gebed van den Zondag, 108; Credo. WOENSDAG. Mis Gaudens, 477; 2e gebed van den Zondag, 108; 3e gebed van den H. Geest, 388; Credo., Fr. Vinding van den H. Franciscus; 2e gebed van liet octaaf, 477; 3e gebed van den Zondag, 108. DONDERDAG. H. LUCIA, Maagd en Mar telares. Mis Dilexisti, 480; 2e en 3e gebed als Dinsdag; Credo. VRIJDAG. Als Woensdag. Fr. +11. Gregorius Thaumaturgus, 696; 2e gebed van het octaaf, 477; 3e gebed van den Zondag, 108. ZATERDAG. OCTAAFDAG VAN O. L. VROUW ONBEVLEKT ONTVANGEN. Mis Gaudens, 477; 2e gebed van den Zondag, 108; Credo. Voor de dagelijksehe Misgebeden, 35. Indien niet anders is aangegeven, de praefatie van. de TI. Maagd, 60. Fr. duidt aan de veranderlijke Misgebe den van de orde der Minderbroeders, vrede, 727. Op deze dagen mag ook genomen de H. Mis van de overledenen, 719. APOLOGIE. Volslagen ongelukkig.Jjg Voor den Katholiek is het een punt des gekofs, dat de zielen van hen, die in vijandschap met God, dat is in staat van doodzonde, sterven, onmiddellijk ter helle worden verwezen en daar eeuwigdurende straffen moeten ondergaan. Ongeloovigen en allen, die een leven leiden, dat onvermijdelijk naar de hel voert, mogen hun eigen hoos geweten en dat van anderen in slaap trachten te wie gen met de bewering, dat er geen hel en geen eeuwige straffen zijn, eens, vroeg of laat, en zekc-r vroeger dan zij dachten, zullen zij Gods rechtvaardigheid moeten erkennen, als zij ten minste niet tot in keer komen. Een „Broeder in Beëlzebub" 6chreef eens aan Voltaire, dat de hel een kinder sprookje is. „Kunt gij bewijzen, dat er geen is?" antwoordde Voltaire, „dan wensch ik u geluk, ik heb nog geen enkel bewijs gevonden." Een blinde mag het bestaan van de zon door een zachte macht gedwongen, moest zij voortdurend herhalen: „Gods wil ge schiede! Niet de mijne, Vader, maar de uwe!" En terwijl zij het rif meer en meer na derden, meende vorstin Justa daarboven op de brug, welke vam het -park naar de kapel leidde, de gestalte een er vouw te zien. Zij verzocht den stuurman met de jonk zoo idicht mogelijk langs den rits- wand te varen. Thans herkenden haar scherpe oogen de vrouw op de brug. „Lucia!" zeide zij en gaf de oude Hede een wenk. Beiden begonnen te roepen en weldra herkende Lucia eerst de voedster, daarna Ulkon-Dono, haar peetoom, en ten slotte vorstin Justa. Het water der golf was zoo kalm en bij den rotswand zioo diep, dat de jonk zonder gevaar vlak vóór het rif kon aanleggen. Eenigie oogenblikken later stond Lucia aan den voet der ladder en reikte Justa en Hede de hand. Daar zij Bafioye beloofd had, niet te zullen ontvluchten, weigerde zij aan boord van het schip te gaan. „Te Arima wordt heden het groote brandoffer gebracht", zeide zij, de handen ten hemel heffend. „Heden laat'mijn onge lukkige man de drie gevangen vazallen met hun vrouwen en kinderen, ter wille van het geloof den vuurdood sterven. O, blijft hier bij mij en bidt met mij om kracht en sterkte voor de offers in hun verschrikkelijken doodsnood! Ik oou ster ven, indien ik de brandende houtmijt met de offers daarop moest zien." „Is de rampzalige Suschên-Dono zóó diep gevallen!" riep de Vorstin. „Ukon- Dono, laten we ons haasten, misschien is het nog tijd, om de misdaad tp verhin- antkennen, hij kan ribt ïtol&tten, Bat ia licht en wfctnt® geeft. Al weten we niet, o<fb niet uit hei Ge loof, waar de hel is, toch is de Her over haar bêswwuj en hare straffen ontwij felbaar zeker, dat alleen een dwtós of ♦en in het kwaad verharde booswicht ze kannen loochenen. Reeds het natuurlijk geztond v^ratand eagt ons, zooale we in het artikel „Onster felijk" beweaen, dat er voor dan men ach na dit leven sen pl&ate moet zijn, waar h*t gepleegde onrecht, dat ap aarde on gestraft bleef, hersteld zal worden. God immers ia rechtvaafeüg en handelt «onder verschil van personen. Hoe dan te ver klaren, dat sommige booswichten hier op aarde hun rr^edaad met den dood moeten boeten, terwijl andere aan hun verdiende straf ontkomen? Als er dus geen hel was. hoe en waar zouden don deze laatstcn gestraft worden? Het natuurlijk gezond vorstand' verlangt alzoo, dat dit in Ivet andere leven geschiedt. En wijl de dood- sonde een «ware beleediging is van God en daarom in zekeren «Tn een oneindige misdaad, verdient sit ook «ene in zekeren zin oneindige straf. De hevigheid der pij nen kan echter niet oneindig zijn. De straf moet derhalve oneindig zijn van tfuur, dat is eeuwig, zonder einde. üo&e zekealieid van het bestaan der hel en van hare straffen wortelt zóó vast in 's menachen geweten, dat men deze leer wei&elijk bij alle volkeren van alle tijden vindt in een of anderen vorm. Zelfs de tetters der earste eeuwen hebben het be staan der hel nimmer in twijfel gatrokken. En Christus, die op aarde kwam, ook om de meiuschen de waarheid! té leeren omtrent het leven hiernamaals, herhaalde uitdrukkelijk, dat er een hel bestaat en hare straffen eeuwig zijn. Nu eens be dreigt hij de zondaars met een onblusch- baar vuur (1) en verzekert, dat het heter is, ten koete van leven en gezondheid, den hemel in te gaan, dan met een onge deerd lichaam te worden geworpen in de hal. (2) Dan weer waarschuwt Htj, dat wij minder de menschen moeten vreezen, die het lichaam kunnen dooden, dan God, die lichaam en zilel beide kan verdorven in de hel. (3) „Gaat van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat -voor den duivel en zijn engelen hereid is." (4) Met dit vonnis, dat Christus op 'den grooten oordeelsdag tegen cte booaen zal uitspreken, leerde Hij ons niet alleen, dat de hel dóór is, waar ziich de duivel en de gevallen engelen bevinden, maar ook, welke straffen daar allen wachten, die in vijandschap met God sterven. Zij zullen namelijk volslagen ongeüuikikig zijn. Alleen door het aanschouwen, beminnen en bezitten van God kan de mensch vol maakt gelukkig zijn. En dat geluk genie ten de hemelingen. De ver+loekten in d'e hel echter zijn van God gescheiden en daarom zijn zij volslagen ongelukkig. Ge lijk de mensch niet bestaan kan zonder God, zoo kan hij ook niet gelukkig zijn zonder Hem. Met !iel_verlies-van God ver- ~lören~ae "TtrvTOfeKlen ookaile goeo'-urnr zij zouden kunnen wenschen. Niet het minste goed zal hun ooit geschonken wor den en een onleschhare dorst naar geluk blijft hen kwellen zonder de geringste la fenis of onderbreking. En dit foltert hen te meer, omdat zij thans zoo innig gevoe len, dat in de aanschouwing, de liefde en het bezit van God hun volmaakt geluk gelegen is, dat de bereiking van dat geluk ln hun macht lag, maar dat zij door de doodzonde God. den rug hebben gekeerd, en God, het hoogste, oneindige Goed en de onuitsprekelijke Bron van alle goed en geluk, moedwillig' veracht en verloren hebben. De zoon van een armen werkman, die als erfdeel niet meer te verwachten heeft dan honderd gulden, kan met die erfenis geheel tevreden zijn; de zoon van een ko ning echter, die om zijn misdaden door zijn vader van het opvolgingsrecht wordt beroofd en slechts honderd gulden als erf deel ontvangt, zal zich diep ongelukkig gevoelen. Wie echter zijn recht op God en 'den hemel verloren heeft, heeft alles verloren en moet om dat onherstelbaar verlies meer dan wanhopig worden en God haten. De vervloekte is als vijand van God gestorven en hij blijft Gods vij and. En evenals de duivel moet hij God haten, omjiat zijn beide om vernietiging niet verhoord wordt, en hij beroofd isi van deren! En mijn arme kinderen zijn zij nog in leven?" „Voor zoover ik weet, ja. Safioye heeft mij beloofd, hen aan Hime's wraak te zul len ontrukken en hen hier te zullen bren gen. Reeds een.ige dagen verwacht ik hem. Helaas, hij is nog niet gekomen!" „Vooruit! Naar Arima! Zij zijn in ge vaar! Zij zijn misschien reeds acb, gij begrijpt, dat -ik niet hier kan blijven, om met u te bidden! Bid gij voor hen en voor ons allen. Vóór den avond cijn wij terug. Bid voor onsbid De oude Hede bleef bij Lucia en de jonk stevende naar de nabijgelegen haven. Het dienstpersoneel kon echternergens voor de Voretin een draagkoets, of voor Ukon- Dono en den officier van den Kubo-Sama paarden vinden. Simabara was als uitge storven. Ten slotte ontmoette men een grijsaard, die voor zijn hut in de zon zat neergehurkt en den. rozenkrans bad. „Al les is naar Arima, naar het groote brand offer", .zeide hij. „Als ik niet lam was, zou ik mij erheen hebben gesleept. Want men zegt, dat thans alle Christenen den mar teldood zullen sterven. God aij geloofd! Dat is de kortste weg naar den Hemel! M^ar ik moet hier wachten totdat men mij komt halen. Mijn kleinkinderen zijn nog te zwak om mij erheen te dragen." De officier van Jyeyas zette, toen hij den grijsaard deze woorden hoorde spre ken, groote oogen op. „Ik geloof zelfs, dat die oude het als een weldaad zou beschou wen, wanneer de een of ander hem op den brandstapel wierp", bromde hij. ,.Die Christenen moeten inderdaad beheksd ztjn."- De Vorstin gaf den armen man een Ham, in be^at alleen men volmaakt fólokkJf Sum gijn. Mot" QJiweeatètaanbare kracht wordt de ongelukkige getrokken tot God, maar voortdurend klinkt hem tegen; .,0a weg van Mij. vervloekte!" En Tim alféön door God ia hij vervloekt en verluien, ook |ïooï Gods efigelen en heiligen/ door zijn zalige bloedverwanten, vrienden en bekenden. En die vervloeking doordyingt hem als olie en is „een atraf', zegt de I-I. Augustiïms, „zóó groot, als God zelf groot 1»." (5) Alle andere folteringen der hel zijn slechts bijkomende straffen, riiaor toch zóó verschrikkelijk, dat wij ons daarvan geen flauw donkbeeld kunnen vormen. Als de lam eener kaars reeds zÖó pij nigen kan, wet moet het dan niet zijn. al* .gezouten" (6) te worden door het hel levuur, zooals Christus zelf verzekerde. Vele Protestanten beweren, dat het hel levuur geen werkelijk, stoffelijk vuur is, maar enkel en alleen bestaat in de gewe tenswroeging, woede en wanhoop der ver vloekten. Ofschoon de Katholieke kerk daarover geen g-fcloofsbeslissing gaf, is het toch een onbetwistbare waarheid, dat cte Vervloek ten door een werkelijk, stoffelijk vuur gefolterd worden. Kerkvaders en Godge leerden Siebben die waarheid altijd ver dedigd en Christus en de H. Apostelen Petrus (7) en Paul us (8), Judas (9) en Joannes (10) Bpreken zoo duidelijk van een werkelijk, stoffelijk vuur, dat elke redelijke twijfel is uitgesloten. Terwijl het vuur der aarde echter door God is geschapen tot welzijn van den mensch, verlicht en verteert, en onmid dellijk niets meer vermag tegen geeste lijke wezens, ie het vuur der hel ontstoken om den mensch te straffen. Het verlicht en verteert niet en foltert onmiddellijk de duivelen en de vervloekte zielen op won derbare, maar toch werkelijke wijze, zoo- als de II. Augustinus leert. 11) Na de verrijzenis zullen ook de licha men door het vuur. gefolterd worden en vooral die ledematen, waarmee de mensch het meest en het zwaarst gezondigd heeft. En gelijk het geluk der 'hemelingen ge- ëvenredigd is aan ieders verdiensten, zoo is ook de straf der ver.vlOQ.kten zwaarder of lichter, naarmate zij meer of minder gezondigd hebben. Volgens de meeding van den H. Augustinus „kan gtién niet ontkennen, dat dit eeuwig vuur, in ver houding tot de zonden der boozen, den eene meer, den andere minder zal pijni gen, hetzij dat zijn gloed zich naar de verdiende straffen van een ieder richt, of wel, dat het op dezelfde wijze brandt en slechts de pijn er van op ongelijke wijze gevoeld wordt." (12) Bij aJ die pijnen komt nog een der gru welijkste folteringen: het samenzijn met de duivelen en vervloekten. Geen beulen martelen hun slachtoffers zoo wreed, als de duivelen de vervloekten.-Hier op aarde brengt deelneming van anderen leniging in het lijden. „In de hel echter", leert de II. Thomas van Aquine, „zal het gezel schap der. ellendigen de ellende niet ver minderen, maar vergrooten." (13) In de -Tfc-T llm'. iCJli ntf d n lijden, geen vreugde, geen rust, doch haat. wajnlhocfp, smart, spot, vervloeking. En dat alles zonder einde, eeuwig. En de eeuwigheid der straffen maakt juist de hel tot hel. Bestond er ook maar de geringste kans, verlost te worden, dan zou de hoop al het verschrikkelijke aan de hel ontnemen. Voor de vervloekten echter is er zelfs geen schijn van hoop. Ze zijn en blijven eeuwig vervloekt in het eeuwig vuur, en dat door eigen schuld. Vreeselijk zelfverwijt! Grievend nabe rouw! - Dat is die knagende worm des gewetens, die nooit sterft. De vervloekte herinnert zich nu leven dig alle weldaden, welke hij tijdens zijn aardsche leven van God ontving, en waar mee hij zoo gemakkelijk volmaakt geluk kig had kunnen worden in den hemel. Nu begrijpt hij zoo goed de nietigheid van alles, waardoor hij God en met God' alles verloor. Kon hij nog eens terugkeeren op aarde en opnieuw beginnen! Hoe trouw zou hij de goddelijke en kerkelijke gebo den onderhouden en zijn verschillende plichten volbrengenl Geen arbeid en in spanning, geeu offer en ontbering ziouden hem nog te veel en te zwaar vallen, om zich voor de hellestraffen te vrijwaren. Maar neen, het is te laat. Gods' barm- milde aalmoes en vroeg hem, of hij niets omtrent de beide kleine Prinsen had ver nomen. „O, eijt gij de moeder!" riep. de grijsaard. „Mijn oogen zijn zwak en zou den u niet herkend hebben. Maar mijn oor herkent den vriendelijken toon uwer stem. Welnu dan, imoge God u troosten er 'gaan allerlei geruchten; maar wie kan er geloof aan schenken? Eén ding is zeker: zonder Gods wil valt geen haar van ons hoofd. Zijn heilige wil geschiedde, evenals in den Hemel, zoo ook hier te Simabara, en in Arima en in geheel Japan en op de geheele wereld!" En terwijl vorstin Justa met Ukon-Dono en haar gevolg te voet den weg insloeg naar Arima, stonden in het paleis de negen gevangenen voor de laatste maal tegenover hun aardschen rechter. Su.schen- Dono zat, bekleed mot zijn rijk vorstelijk gewaad, de hooge, .puntige muts met de breede rugbanden op» het hoofd, in de zijden kussens. Op zijn kieën lag het Vlam mende zwaard met de rijk versierde hand greep. Doch zijn gelaat was zoo bleek als dat van een lijk, en hij waagde het niet een schuwen blik te werpen op de offers, welke daar kalm voor hem stonden. Achr ter hem zat Hime in (haar meest kostbare giewaad van zwart met goud geborduurde zijde. Het vuur van bevredigde wraak zucht gloeide in haar oogen, wanneer deze zich richtten op de ter dood veroordeelden, doch tegelijkertijd speelde oei haar lippien een verachtelijk glimlachje," als zij zag hoe haar man daar zat te beven van imvendi- gen angst. „Lafaard!" siste zij hem in het oor. „Go beeft en ge ziet zoo bleek als een lijk, hartigheid is voor hem geëindigd. Zijn von. nis i» onherroepelijk. Ééns vervloekt, voor eeuwig vervloekt. God „wil. dat. alle menschen zalig wor den en tot de kennis ócr waarheid komen", leert de H. Paulas. (14) En daarom schenkt God lederen mensch de noodige middelen ter za^ghcid. De mensch is geheel vrij <wn die middelen te gebruiken of niet. Ge bruikt hij ze echter niet, dan heeft hij het zich zieJf te wijten/ dat hem na den dood een eeuwige hel wacht en hij daar volslagen ongelukkig is en blljfl. Manresa, Venlo. P. REIJS, S.J. (1) Marc. IB, 43. (1) Matth. V, 29—30. (3) Matth. X, 28. (4) MaHth. XXV, 41. (5) de Civit. Dei L. III, c. 4. (6) Marc IX, 48. (7) II, 6. (8) II Thess. I, 8. (9) I, 7. tlO) penb. XX, 15. (11) de Civlt. Dei XXI, 10. (12) t.a.p. XXI, 16. (13) Suppl. qu. 91, a. 4. (14) I Tim. II, 4. Een wederzien. „Steven Kroone", en de jonge postbode reikte den ouden man over het kleine hek een groeten met aanbtszegel gesloten brief. „Die zijt gij toch?" vroeg hijlachend. „Men zou Jiet bijna kunnen vergeten, want het is wel een half jaar geloden dat ik je den laatst en brief bracht. Ik hoop/, dat deze goede tijding bevat. Goeden dag, vader Kroone!" De postbode drukte zijn stevigen stok krachtig op den grond cn vervolgde zijn weg naar liet naastbij gelegen dorp. De oude Kroone beantwoordde nauwe lijks den groet; het gebruinde en verweer de gezicht, dat onder de kin met een wit ten. korten baard1 omrand was, verbleekte. Met. beide handen hield hij den brief voor de oogen en spelde langzaam en met moeite de groot gedrukte letters op de enveloppe: „Paketvaartmaatschappij". De tranen kwamen den ouden man in dc oogen. Een tijd lang staarde hij op het adres, daarna stond hij langzaam op en ging met sloffende schreden den tuin in. „Marie! Marie!" riep hij, „Marie eet) briefl" Tusschen |de met waschgoed behangen struiken kwam de gebogen gestalte van een oude vrouw te voorschijn. Barrevoets, den rood en rok hoog opgffioudên, kwam zij met bevende voeten nader. „Wat zögi ge, Steven?" vroeg zij. „Een brief", herhaalde hij, haar 1cg,e- moet gaande. Zij veegde de natte -handen aan den rok af, eer zij er naar greep. ,Van wicn?" vroeg ze daarna. Haar man schudde het grijze hoofd*. I „Niet van Hendrik, want dien© hand ken ik, bet is een brief van een der heeren, op wier schip} Hendrik vaart." „En?" vroeg de oude vrouw met ang-, etigen blik. „Niets; .Sanders, de bode, heeft mij den brief niet voorgelezen, ik vergat het hem te vragen, de adem stokte in mijn keel.... schrift kan ik niet lezen." ./Wat zouden de heeren van ons willen, indien TTéTonzen «vrn+rik niet Lctrefi?" vroeg dc oude vrouw, nu eens den brief, dan weer haar man aanziende. „Dat meen ik ook, Marie. En daarom geloof ik, dat we bet beste doen naar den pastoor te gaan, die zal ons den brief wel voorlezen." „Ja, jij hebt gelijk, Steven", knikte liet oude vrouwtje, „maar aanstonds, weet jo* Zij liep, den brief in de hoogte houdend, met korte, doch vlugge stapjes naar buis, terwijl de man haar langzaam volgde. In een kamertje zocht Steven in een korfje, dat onder d.en spiegel hing, onder allerlei gereedschappen een dun pakje uit, in krantenpapier gewikkeld, dat hij voorzichtig opende. Hij nam er een brief uit cn legde dien onderzoekend naast het ambtelijk schrijven. „Ik wist het wel", zei hij bij zich zelf, nadat hij beide adressen een poosje met elkaar had vergeleken, „bet is nirt van onzen Hendrik," Langzaam pakte Jiij «len brief van zijn zoon weer in. Weinige minuten later verlieten beide oudjes het huis. Ze hadden zich op hun Zondagsch aangekleed, en door de lange dorpsstraten gingen zij naar de pastorie, die meer dan e&n kwartier van hun een zaam huisje lag. De dorpelingen, die hen ontmoetten, 1 rekten verwonderd den hals en zagen hen alsof zij de rechters waren en gij zelf den brandstapel moest beklimmen! Word ein delijk eens een man, over v. ien ik mij met behoef te söhamen, en vel het vonnis!" Suschen-Dono sidderde nog meer, doch sprong met een ruk omhoog. „Tafakati, Hajuschida, Kanjemon en gij anderen", begon hij met heesehe, hakkelende stem, „gij staat hier als rebellen, daar gij wei gert te gehoorzamen aan mijn door den Kubo-Sama goedgekeurd edict, dat den vreemden godsdienst verbiedt en den eere- dienst beveelt van or.ee oude Japansche goden. Ik heb u herhaaldelijk genade wil len bewijzen; gij hebt die vermetel afgewe zen. Het is dus uw eigen schuld, dat heden ipijn, mijn „Nu, vooruit, mijn rechtvaardig von nis!" blies Hime hem in en wenkte den pags, terwijl zij zeide: „Breng saki. Hij wordt onwel!" t>recht.rechtvaardig vonnis aan u voltrokken wordt", sprak Suschen-Dono, met groote moeite den zin voleindigend. Vervolgens slurpte hij den hem aangebo den kroes leeg en wierp het kostbare stuk op den'grond, Zoodat het in duizend stuk ken viel. „Deo Gratias!" zei pater Sotelo, toen de Vorst geëindigd had. „God zij dank!" herhaalden de veroor deelden. Goseünon die de terechtstelling moest leiden, naderde met 'n uitdrukking van gruwzame kalmte op zijn gelaat de offers, om hen naar de houtmijt te voeren. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 4