Kïha-ïocomotief 1« nog- nielrvpgeiïeliïörïï;
In enkele seconden stond dfè heele mijn
gang in vuur. Door toevoer van versche
lucht in de mijn kon het giftige gas niet.
gekeerd worden. Daar de telefoon ver
brandde, kon het bericht van de ontplof
fing en het dreigende gevaar niet meer
worden meegedeeld aan het grootste deel
van de. in de mijn aanwezige mijnwerkers.
Een opzichter, die zijn mijnwerkers poog
de te waarschuwen, vond den dood.
Eigenaardige jacht. Een hoogst zeld
zaam jachtavontuur heeft zich gisteren
op een der marktpleinen te Barneveld af
gespeeld. .luist o.p het moment dat de
kippenmarkt haar grootste drukte had be
reikt, vloog een wilde fazant met zóóveel
kracht tegen een der kerkramen, dat het
beest, geheel bedwelmd door den schok,
midden tu&schqn een groep druk babbe
lende kooplui neerdwarrelde. Aanstonds
wierpen zich 'n aantal handelaars op het
begeerde wildbraad en niet dan met de
grootste moeite gelukte het een hunner
den prachtigen vogèl te bemachtigen.
Zeer zeker is nooit te xoren in een zóó
vreemdsoortig jachtveld en op dergelijke
wijze een wilde fazant buit gemaakt.
Brar.d. Te Wissenkerke is in den
nacht van Woensdag o.p Donderdag de
hofstede van den heer De Regt, niet het
vee en de oogst., een prooi der vlammen
geworden. De oorzaak ian den brand i8
onbekend, maar er wordt aan kwaadwil
ligheid gedacht.
De Winsummer stoomzuivelfabriek is
afgebrand. Ook de machines, de kaas-
Inrichting, enz., werden een prooi der
vlammen.
In het pas verbouwde perceel aan de
Langestraat te Alkmaar, waarin thans do
Rotterdamsche Bankvereeniging haar be
drijf uitoefent, ontstond Donderdagavond
een binnenbrand, die zich een 'oogenblik
ernstig liet aanzien, doch spoedig door
ie brandweer werd gebluseht. Verzekering
dekt de schade.
Misdrijf. Sergeant M. te Kaarden, die
sedert enkele-dagen werd vermist, is ge
vonden in een halfdicht gegroeide sloot
aan den Thierensweg, even buiten de ves-
ting. De sl'-ot ligt langs den weg, maar is
hiervan- door een berm en de trambaan
gescheiden. Het lichaam, dat in het ijs
vastgevroren zat, la.g achterover met het
hoofd tegen den glooienden kant. De oogen
waren gesloten, mond en neus boven het
ijs; de pet was nog op het hoofd, wat r.iet
op verdrinken door een ongeluk wijst'.
Ersatz-keftïe. Tegen H. K. te Den
Hulst (Dr.) is procesverbaal opgemaakt
wegens het branden van rogge. Deze er-
eatz-koffie meet goed smaken.
Bcrefsche Praatjes.
II.
Hel Groene Kruis, afd. Bodegraven,
vergadcrou vorige week mol een be
lang: ijk punt op de agenda: voorere! tol
benoeming van twee wijkzusters, liet
Bodegraven twee wijkzusters. Wc ho
pen nu, dat éón dezer twee nu ook eens
een Roomsche is; we zijn op dit punt
nu juist nog niet verwond, liet aantal
i'c.-h. leden is toch nogal belangrijk
een 20tal R.-K, boeren weiden schapen
.ten voordecie van het Groene Kruis;
hel aantal gewone leden bedraagt zeker
een iUO-tal. Zou.het nu zoo'n overwe
gend bezwaar zijn om-ook dezen leden
hun rechten te respecteeren en nu eens
een R.-K. zuster aan te stellen? Die
heengaat behoort tot geen godsdienstige
gezindte, dus dan is ieder tevreden ge
steld en is het bestuur van partijdig
heid vrij. We zullen zien!
De St. Elizabeth-vereeniging hield
Zondag een tentoonstelling der gaven
vi/or haar St. Nicolaasfeest bestemd,
liet zag er keurig.uit. De leden hebben
hard gewerkt. Een eeresaluut aan de
ik..:cs, Menig huismoedertje zal met
een dankbaar hart de hemdjes, broekjes,
jurkjes, Vantoffels, Jfcnz. &n ontvangst
giemomcn - hebben op St. Nicolaasdag.
St. Krcolaas had zeker nog benzine ge
noeg, dat hij in -een auto naar Bode
graven kon komen! Ilij had -een goed
chauffeur!.
De hoornen op het Julianaplein zijn
ten doode opgeschreven. Ze worden ge-
FEUILLETON.
Christen-helden in Japan.
144)
ACHT-EN-DERTIGSTE HOOFDSTUK.
De dag van het brandoffer.
Vorstin Jueta was met den officier van
Jyeyas in allerijl naar Safcai terugge
keerd, waar intussehen Ukon-Dono een
snelvarende jonk zeilree gemaakt had.
Haas/tig scheepte men zich in. Ukon-Dono
vergezelde de Vorstin en de oude Hede,
uit angst en ontsteltenis over het lot van
Liicia en van de beide knapen, bijna niet
meer wetend wat zij deed, smeekte zoo
dringend! haar mee te nemen naar Arima,
dat men aan haar verlangen voldeed.
Weer en wind waren gunstig. De stuur
man wist de zoo gevreesde kaap van Ka-
gosi ma gelukkig te omzeilen, en toen de
vijfde morgen aanbrak, lag de golf van
Simabara als een zuren spiegel voor de
oogen der schepelingen. De opkomende
zon verguldde de Moeder Godskapel op, het
rif met haar gloed.
Met beangstigend gemoed zag de Vor
stin omhoog en richtte een stillen groet
tot de „Ster. der Zee". IZij dacht aan het
gelukkige oogenblik, toen zij met Lucia
en de (kinderen het heiligenbeeld daar had
geplaatst. Zou het er nag staan? Zij moest
v/el gelooveh, dat het reeds sinds langen
tijd vernield was. En waar zou Lucia zijn?
Waar de beide knapen? Met al tie innig
heid harer zic-1 bad de moeder voor haar
Irindieren en zij gevoelde een van anenschc-
standpunt nauwelijks verklaarbare
rust en zoeten va-ede in haar gemoed. Als
rooi^I Het Is Jamnrtr, we hadden' gé-
dacht, dat dit gedeelte van Boref nog
eens tot plantsoentje was voorbereid.
jHet vorige jaar de boomen aan den
Goudsclien v. eg, nu op het Julianaplein
dan in de Spoorstraat, binnen korten
tijd is op heel B. geen boom meer te-
vinden.
SL Vincenlius heeft morgen een lief
dadigheids-predikatie. Wij weten niet
juist, hoe het met de financien zit,
doch vermoeden wel, dat het er niet zoo
Heel rooskleurig voorstaat. We wen-
schen bij voorbaat al een paar goed ge
vulde schalen den colb den toe.
i s1*. '.VATOR-
Kalender der Week.
BISDOM HAARLEM.
(Met pagineering uit Baard a's Roomsch*
Misboek, 1914.)
915 December.
ZONDAG. TWEEDE VAN DEN ADVENT.
Mis Populus, 108; 2e gebed van
liet octaaf van O.L. Vrouw Onbevlekt
Ontvangen, 477; Credo; praefotie van de
H. Drievuldigheid, GO.
Fr. 2e gebed van den H. Silvester, 700;
Se gebed van het octaaf, 477; 4e gebed
van de Z. Joanna.
Vespers van den Zondag. Ant. en
psalm Ecce in nubibus, hymne Creator
alme, v Rorate; Magn. ant. Tu es qui.
Gedachtenis van het Octaaf. Ant. Bea-
tam v Immaculata, en van den H. M-el-
chiades. Ant. Iste Sanctus v Gloria.
MAANDAG, t Mis Gaud ens, 477; 2e ge
bed van den Zondag, 108; Se gebed' van
den II. Mekhiades, 479; Credo.
Fr. Overbrenging van het Huisje van
Lorette.
DINSDAG, II. DAMASUS, Paus en Be
lijder.
2e gebed van liet octaaf, 477 3e gebed
van den Zondag, 108; Credo.
WOENSDAG. Mis Gaudens, 477; 2e
gebed van den Zondag, 108; 3e gebed
van den H. Geest, 388; Credo.,
Fr. Vinding van den H. Franciscus;
2e gebed van liet octaaf, 477; 3e gebed
van den Zondag, 108.
DONDERDAG. H. LUCIA, Maagd en Mar
telares.
Mis Dilexisti, 480; 2e en 3e gebed als
Dinsdag; Credo.
VRIJDAG. Als Woensdag.
Fr. +11. Gregorius Thaumaturgus, 696;
2e gebed van het octaaf, 477; 3e gebed
van den Zondag, 108.
ZATERDAG. OCTAAFDAG VAN O. L.
VROUW ONBEVLEKT ONTVANGEN.
Mis Gaudens, 477; 2e gebed van
den Zondag, 108; Credo.
Voor de dagelijksehe Misgebeden, 35.
Indien niet anders is aangegeven, de
praefatie van. de TI. Maagd, 60.
Fr. duidt aan de veranderlijke Misgebe
den van de orde der Minderbroeders,
vrede, 727.
Op deze dagen mag ook genomen de
H. Mis van de overledenen, 719.
APOLOGIE.
Volslagen ongelukkig.Jjg
Voor den Katholiek is het een punt des
gekofs, dat de zielen van hen, die in
vijandschap met God, dat is in staat van
doodzonde, sterven, onmiddellijk ter helle
worden verwezen en daar eeuwigdurende
straffen moeten ondergaan.
Ongeloovigen en allen, die een leven
leiden, dat onvermijdelijk naar de hel
voert, mogen hun eigen hoos geweten en
dat van anderen in slaap trachten te wie
gen met de bewering, dat er geen hel en
geen eeuwige straffen zijn, eens, vroeg of
laat, en zekc-r vroeger dan zij dachten,
zullen zij Gods rechtvaardigheid moeten
erkennen, als zij ten minste niet tot in
keer komen.
Een „Broeder in Beëlzebub" 6chreef
eens aan Voltaire, dat de hel een kinder
sprookje is. „Kunt gij bewijzen, dat er
geen is?" antwoordde Voltaire, „dan
wensch ik u geluk, ik heb nog geen enkel
bewijs gevonden."
Een blinde mag het bestaan van de zon
door een zachte macht gedwongen, moest
zij voortdurend herhalen: „Gods wil ge
schiede! Niet de mijne, Vader, maar de
uwe!"
En terwijl zij het rif meer en meer na
derden, meende vorstin Justa daarboven
op de brug, welke vam het -park naar de
kapel leidde, de gestalte een er vouw te
zien. Zij verzocht den stuurman met de
jonk zoo idicht mogelijk langs den rits-
wand te varen. Thans herkenden haar
scherpe oogen de vrouw op de brug.
„Lucia!" zeide zij en gaf de oude Hede
een wenk. Beiden begonnen te roepen en
weldra herkende Lucia eerst de voedster,
daarna Ulkon-Dono, haar peetoom, en ten
slotte vorstin Justa.
Het water der golf was zoo kalm en bij
den rotswand zioo diep, dat de jonk zonder
gevaar vlak vóór het rif kon aanleggen.
Eenigie oogenblikken later stond Lucia aan
den voet der ladder en reikte Justa en
Hede de hand. Daar zij Bafioye beloofd
had, niet te zullen ontvluchten, weigerde
zij aan boord van het schip te gaan.
„Te Arima wordt heden het groote
brandoffer gebracht", zeide zij, de handen
ten hemel heffend. „Heden laat'mijn onge
lukkige man de drie gevangen vazallen
met hun vrouwen en kinderen, ter wille
van het geloof den vuurdood sterven. O,
blijft hier bij mij en bidt met mij om
kracht en sterkte voor de offers in hun
verschrikkelijken doodsnood! Ik oou ster
ven, indien ik de brandende houtmijt met
de offers daarop moest zien."
„Is de rampzalige Suschên-Dono zóó
diep gevallen!" riep de Vorstin. „Ukon-
Dono, laten we ons haasten, misschien
is het nog tijd, om de misdaad tp verhin-
antkennen, hij kan ribt ïtol&tten, Bat ia
licht en wfctnt® geeft.
Al weten we niet, o<fb niet uit hei Ge
loof, waar de hel is, toch is de Her over
haar bêswwuj en hare straffen ontwij
felbaar zeker, dat alleen een dwtós of
♦en in het kwaad verharde booswicht ze
kannen loochenen.
Reeds het natuurlijk geztond v^ratand
eagt ons, zooale we in het artikel „Onster
felijk" beweaen, dat er voor dan men ach
na dit leven sen pl&ate moet zijn, waar
h*t gepleegde onrecht, dat ap aarde on
gestraft bleef, hersteld zal worden. God
immers ia rechtvaafeüg en handelt «onder
verschil van personen. Hoe dan te ver
klaren, dat sommige booswichten hier op
aarde hun rr^edaad met den dood moeten
boeten, terwijl andere aan hun verdiende
straf ontkomen? Als er dus geen hel was.
hoe en waar zouden don deze laatstcn
gestraft worden? Het natuurlijk gezond
vorstand' verlangt alzoo, dat dit in Ivet
andere leven geschiedt. En wijl de dood-
sonde een «ware beleediging is van God
en daarom in zekeren «Tn een oneindige
misdaad, verdient sit ook «ene in zekeren
zin oneindige straf. De hevigheid der pij
nen kan echter niet oneindig zijn. De straf
moet derhalve oneindig zijn van tfuur,
dat is eeuwig, zonder einde.
üo&e zekealieid van het bestaan der hel
en van hare straffen wortelt zóó vast in
's menachen geweten, dat men deze leer
wei&elijk bij alle volkeren van alle tijden
vindt in een of anderen vorm. Zelfs de
tetters der earste eeuwen hebben het be
staan der hel nimmer in twijfel gatrokken.
En Christus, die op aarde kwam, ook
om de meiuschen de waarheid! té leeren
omtrent het leven hiernamaals, herhaalde
uitdrukkelijk, dat er een hel bestaat en
hare straffen eeuwig zijn. Nu eens be
dreigt hij de zondaars met een onblusch-
baar vuur (1) en verzekert, dat het heter
is, ten koete van leven en gezondheid,
den hemel in te gaan, dan met een onge
deerd lichaam te worden geworpen in de
hal. (2) Dan weer waarschuwt Htj, dat
wij minder de menschen moeten vreezen,
die het lichaam kunnen dooden, dan God,
die lichaam en zilel beide kan verdorven
in de hel. (3)
„Gaat van Mij, vervloekten, in het
eeuwige vuur, dat -voor den duivel en
zijn engelen hereid is." (4)
Met dit vonnis, dat Christus op 'den
grooten oordeelsdag tegen cte booaen zal
uitspreken, leerde Hij ons niet alleen, dat
de hel dóór is, waar ziich de duivel en de
gevallen engelen bevinden, maar ook,
welke straffen daar allen wachten, die in
vijandschap met God sterven. Zij zullen
namelijk volslagen ongeüuikikig zijn.
Alleen door het aanschouwen, beminnen
en bezitten van God kan de mensch vol
maakt gelukkig zijn. En dat geluk genie
ten de hemelingen. De ver+loekten in d'e
hel echter zijn van God gescheiden en
daarom zijn zij volslagen ongelukkig. Ge
lijk de mensch niet bestaan kan zonder
God, zoo kan hij ook niet gelukkig zijn
zonder Hem. Met !iel_verlies-van God ver-
~lören~ae "TtrvTOfeKlen ookaile goeo'-urnr
zij zouden kunnen wenschen. Niet het
minste goed zal hun ooit geschonken wor
den en een onleschhare dorst naar geluk
blijft hen kwellen zonder de geringste la
fenis of onderbreking. En dit foltert hen
te meer, omdat zij thans zoo innig gevoe
len, dat in de aanschouwing, de liefde
en het bezit van God hun volmaakt geluk
gelegen is, dat de bereiking van dat geluk
ln hun macht lag, maar dat zij door de
doodzonde God. den rug hebben gekeerd,
en God, het hoogste, oneindige Goed en
de onuitsprekelijke Bron van alle goed en
geluk, moedwillig' veracht en verloren
hebben.
De zoon van een armen werkman, die
als erfdeel niet meer te verwachten heeft
dan honderd gulden, kan met die erfenis
geheel tevreden zijn; de zoon van een ko
ning echter, die om zijn misdaden door
zijn vader van het opvolgingsrecht wordt
beroofd en slechts honderd gulden als erf
deel ontvangt, zal zich diep ongelukkig
gevoelen. Wie echter zijn recht op God
en 'den hemel verloren heeft, heeft alles
verloren en moet om dat onherstelbaar
verlies meer dan wanhopig worden en
God haten. De vervloekte is als vijand
van God gestorven en hij blijft Gods vij
and. En evenals de duivel moet hij God
haten, omjiat zijn beide om vernietiging
niet verhoord wordt, en hij beroofd isi van
deren! En mijn arme kinderen zijn zij
nog in leven?"
„Voor zoover ik weet, ja. Safioye heeft
mij beloofd, hen aan Hime's wraak te zul
len ontrukken en hen hier te zullen bren
gen. Reeds een.ige dagen verwacht ik hem.
Helaas, hij is nog niet gekomen!"
„Vooruit! Naar Arima! Zij zijn in ge
vaar! Zij zijn misschien reeds acb, gij
begrijpt, dat -ik niet hier kan blijven, om
met u te bidden! Bid gij voor hen en voor
ons allen. Vóór den avond cijn wij terug.
Bid voor onsbid
De oude Hede bleef bij Lucia en de jonk
stevende naar de nabijgelegen haven. Het
dienstpersoneel kon echternergens voor
de Voretin een draagkoets, of voor Ukon-
Dono en den officier van den Kubo-Sama
paarden vinden. Simabara was als uitge
storven. Ten slotte ontmoette men een
grijsaard, die voor zijn hut in de zon zat
neergehurkt en den. rozenkrans bad. „Al
les is naar Arima, naar het groote brand
offer", .zeide hij. „Als ik niet lam was, zou
ik mij erheen hebben gesleept. Want men
zegt, dat thans alle Christenen den mar
teldood zullen sterven. God aij geloofd! Dat
is de kortste weg naar den Hemel! M^ar
ik moet hier wachten totdat men mij komt
halen. Mijn kleinkinderen zijn nog te zwak
om mij erheen te dragen."
De officier van Jyeyas zette, toen hij
den grijsaard deze woorden hoorde spre
ken, groote oogen op. „Ik geloof zelfs, dat
die oude het als een weldaad zou beschou
wen, wanneer de een of ander hem op den
brandstapel wierp", bromde hij. ,.Die
Christenen moeten inderdaad beheksd
ztjn."-
De Vorstin gaf den armen man een
Ham, in be^at alleen men volmaakt
fólokkJf Sum gijn.
Mot" QJiweeatètaanbare kracht wordt de
ongelukkige getrokken tot God, maar
voortdurend klinkt hem tegen; .,0a weg
van Mij. vervloekte!" En Tim alféön door
God ia hij vervloekt en verluien, ook |ïooï
Gods efigelen en heiligen/ door zijn zalige
bloedverwanten, vrienden en bekenden.
En die vervloeking doordyingt hem als olie
en is „een atraf', zegt de I-I. Augustiïms,
„zóó groot, als God zelf groot 1»." (5)
Alle andere folteringen der hel zijn
slechts bijkomende straffen, riiaor toch
zóó verschrikkelijk, dat wij ons daarvan
geen flauw donkbeeld kunnen vormen.
Als de lam eener kaars reeds zÖó pij
nigen kan, wet moet het dan niet zijn.
al* .gezouten" (6) te worden door het hel
levuur, zooals Christus zelf verzekerde.
Vele Protestanten beweren, dat het hel
levuur geen werkelijk, stoffelijk vuur is,
maar enkel en alleen bestaat in de gewe
tenswroeging, woede en wanhoop der ver
vloekten.
Ofschoon de Katholieke kerk daarover
geen g-fcloofsbeslissing gaf, is het toch een
onbetwistbare waarheid, dat cte Vervloek
ten door een werkelijk, stoffelijk vuur
gefolterd worden. Kerkvaders en Godge
leerden Siebben die waarheid altijd ver
dedigd en Christus en de H. Apostelen
Petrus (7) en Paul us (8), Judas (9) en
Joannes (10) Bpreken zoo duidelijk van
een werkelijk, stoffelijk vuur, dat elke
redelijke twijfel is uitgesloten.
Terwijl het vuur der aarde echter door
God is geschapen tot welzijn van den
mensch, verlicht en verteert, en onmid
dellijk niets meer vermag tegen geeste
lijke wezens, ie het vuur der hel ontstoken
om den mensch te straffen. Het verlicht
en verteert niet en foltert onmiddellijk de
duivelen en de vervloekte zielen op won
derbare, maar toch werkelijke wijze, zoo-
als de II. Augustinus leert. 11)
Na de verrijzenis zullen ook de licha
men door het vuur. gefolterd worden en
vooral die ledematen, waarmee de mensch
het meest en het zwaarst gezondigd heeft.
En gelijk het geluk der 'hemelingen ge-
ëvenredigd is aan ieders verdiensten, zoo
is ook de straf der ver.vlOQ.kten zwaarder
of lichter, naarmate zij meer of minder
gezondigd hebben. Volgens de meeding
van den H. Augustinus „kan gtién niet
ontkennen, dat dit eeuwig vuur, in ver
houding tot de zonden der boozen, den
eene meer, den andere minder zal pijni
gen, hetzij dat zijn gloed zich naar de
verdiende straffen van een ieder richt, of
wel, dat het op dezelfde wijze brandt en
slechts de pijn er van op ongelijke wijze
gevoeld wordt." (12)
Bij aJ die pijnen komt nog een der gru
welijkste folteringen: het samenzijn met
de duivelen en vervloekten. Geen beulen
martelen hun slachtoffers zoo wreed, als
de duivelen de vervloekten.-Hier op aarde
brengt deelneming van anderen leniging
in het lijden. „In de hel echter", leert de
II. Thomas van Aquine, „zal het gezel
schap der. ellendigen de ellende niet ver
minderen, maar vergrooten." (13) In de
-Tfc-T llm'. iCJli ntf d n
lijden, geen vreugde, geen rust, doch haat.
wajnlhocfp, smart, spot, vervloeking. En
dat alles zonder einde, eeuwig.
En de eeuwigheid der straffen maakt
juist de hel tot hel. Bestond er ook maar
de geringste kans, verlost te worden, dan
zou de hoop al het verschrikkelijke aan
de hel ontnemen. Voor de vervloekten
echter is er zelfs geen schijn van hoop.
Ze zijn en blijven eeuwig vervloekt in
het eeuwig vuur, en dat door eigen
schuld.
Vreeselijk zelfverwijt! Grievend nabe
rouw!
- Dat is die knagende worm des gewetens,
die nooit sterft.
De vervloekte herinnert zich nu leven
dig alle weldaden, welke hij tijdens zijn
aardsche leven van God ontving, en waar
mee hij zoo gemakkelijk volmaakt geluk
kig had kunnen worden in den hemel. Nu
begrijpt hij zoo goed de nietigheid van
alles, waardoor hij God en met God' alles
verloor. Kon hij nog eens terugkeeren op
aarde en opnieuw beginnen! Hoe trouw
zou hij de goddelijke en kerkelijke gebo
den onderhouden en zijn verschillende
plichten volbrengenl Geen arbeid en in
spanning, geeu offer en ontbering ziouden
hem nog te veel en te zwaar vallen, om
zich voor de hellestraffen te vrijwaren.
Maar neen, het is te laat. Gods' barm-
milde aalmoes en vroeg hem, of hij niets
omtrent de beide kleine Prinsen had ver
nomen. „O, eijt gij de moeder!" riep. de
grijsaard. „Mijn oogen zijn zwak en zou
den u niet herkend hebben. Maar mijn oor
herkent den vriendelijken toon uwer stem.
Welnu dan, imoge God u troosten er
'gaan allerlei geruchten; maar wie kan er
geloof aan schenken? Eén ding is zeker:
zonder Gods wil valt geen haar van ons
hoofd. Zijn heilige wil geschiedde, evenals
in den Hemel, zoo ook hier te Simabara,
en in Arima en in geheel Japan en op de
geheele wereld!"
En terwijl vorstin Justa met Ukon-Dono
en haar gevolg te voet den weg insloeg
naar Arima, stonden in het paleis de
negen gevangenen voor de laatste maal
tegenover hun aardschen rechter. Su.schen-
Dono zat, bekleed mot zijn rijk vorstelijk
gewaad, de hooge, .puntige muts met de
breede rugbanden op» het hoofd, in de
zijden kussens. Op zijn kieën lag het Vlam
mende zwaard met de rijk versierde hand
greep.
Doch zijn gelaat was zoo bleek als
dat van een lijk, en hij waagde het niet
een schuwen blik te werpen op de offers,
welke daar kalm voor hem stonden. Achr
ter hem zat Hime in (haar meest kostbare
giewaad van zwart met goud geborduurde
zijde. Het vuur van bevredigde wraak
zucht gloeide in haar oogen, wanneer deze
zich richtten op de ter dood veroordeelden,
doch tegelijkertijd speelde oei haar lippien
een verachtelijk glimlachje," als zij zag hoe
haar man daar zat te beven van imvendi-
gen angst.
„Lafaard!" siste zij hem in het oor. „Go
beeft en ge ziet zoo bleek als een lijk,
hartigheid is voor hem geëindigd. Zijn von.
nis i» onherroepelijk. Ééns vervloekt,
voor eeuwig vervloekt.
God „wil. dat. alle menschen zalig wor
den en tot de kennis ócr waarheid komen",
leert de H. Paulas. (14) En daarom schenkt
God lederen mensch de noodige middelen
ter za^ghcid. De mensch is geheel vrij
<wn die middelen te gebruiken of niet. Ge
bruikt hij ze echter niet, dan heeft hij
het zich zieJf te wijten/ dat hem na den
dood een eeuwige hel wacht en hij daar
volslagen ongelukkig is en blljfl.
Manresa, Venlo. P. REIJS, S.J.
(1) Marc. IB, 43. (1) Matth. V, 29—30.
(3) Matth. X, 28. (4) MaHth. XXV, 41. (5)
de Civit. Dei L. III, c. 4. (6) Marc IX, 48.
(7) II, 6. (8) II Thess. I, 8. (9) I, 7. tlO)
penb. XX, 15. (11) de Civlt. Dei XXI, 10.
(12) t.a.p. XXI, 16. (13) Suppl. qu. 91, a. 4.
(14) I Tim. II, 4.
Een wederzien.
„Steven Kroone", en de jonge postbode
reikte den ouden man over het kleine hek
een groeten met aanbtszegel gesloten brief.
„Die zijt gij toch?" vroeg hijlachend.
„Men zou Jiet bijna kunnen vergeten,
want het is wel een half jaar geloden dat
ik je den laatst en brief bracht. Ik hoop/,
dat deze goede tijding bevat. Goeden dag,
vader Kroone!"
De postbode drukte zijn stevigen stok
krachtig op den grond cn vervolgde zijn
weg naar liet naastbij gelegen dorp.
De oude Kroone beantwoordde nauwe
lijks den groet; het gebruinde en verweer
de gezicht, dat onder de kin met een wit
ten. korten baard1 omrand was, verbleekte.
Met. beide handen hield hij den brief voor
de oogen en spelde langzaam en met
moeite de groot gedrukte letters op de
enveloppe: „Paketvaartmaatschappij". De
tranen kwamen den ouden man in dc
oogen. Een tijd lang staarde hij op het
adres, daarna stond hij langzaam op en
ging met sloffende schreden den tuin in.
„Marie! Marie!" riep hij, „Marie eet)
briefl"
Tusschen |de met waschgoed behangen
struiken kwam de gebogen gestalte van
een oude vrouw te voorschijn. Barrevoets,
den rood en rok hoog opgffioudên, kwam
zij met bevende voeten nader. „Wat zögi
ge, Steven?" vroeg zij.
„Een brief", herhaalde hij, haar 1cg,e-
moet gaande.
Zij veegde de natte -handen aan den rok
af, eer zij er naar greep. ,Van wicn?"
vroeg ze daarna.
Haar man schudde het grijze hoofd*.
I „Niet van Hendrik, want dien© hand ken
ik, bet is een brief van een der heeren,
op wier schip} Hendrik vaart."
„En?" vroeg de oude vrouw met ang-,
etigen blik.
„Niets; .Sanders, de bode, heeft mij den
brief niet voorgelezen, ik vergat het hem
te vragen, de adem stokte in mijn keel....
schrift kan ik niet lezen."
./Wat zouden de heeren van ons willen,
indien TTéTonzen «vrn+rik niet Lctrefi?"
vroeg dc oude vrouw, nu eens den brief,
dan weer haar man aanziende.
„Dat meen ik ook, Marie. En daarom
geloof ik, dat we bet beste doen naar den
pastoor te gaan, die zal ons den brief wel
voorlezen."
„Ja, jij hebt gelijk, Steven", knikte liet
oude vrouwtje, „maar aanstonds, weet jo*
Zij liep, den brief in de hoogte houdend,
met korte, doch vlugge stapjes naar buis,
terwijl de man haar langzaam volgde.
In een kamertje zocht Steven in een
korfje, dat onder d.en spiegel hing, onder
allerlei gereedschappen een dun pakje
uit, in krantenpapier gewikkeld, dat hij
voorzichtig opende. Hij nam er een brief
uit cn legde dien onderzoekend naast het
ambtelijk schrijven.
„Ik wist het wel", zei hij bij zich zelf,
nadat hij beide adressen een poosje met
elkaar had vergeleken, „bet is nirt van
onzen Hendrik," Langzaam pakte Jiij «len
brief van zijn zoon weer in.
Weinige minuten later verlieten beide
oudjes het huis. Ze hadden zich op hun
Zondagsch aangekleed, en door de lange
dorpsstraten gingen zij naar de pastorie,
die meer dan e&n kwartier van hun een
zaam huisje lag.
De dorpelingen, die hen ontmoetten,
1 rekten verwonderd den hals en zagen hen
alsof zij de rechters waren en gij zelf den
brandstapel moest beklimmen! Word ein
delijk eens een man, over v. ien ik mij met
behoef te söhamen, en vel het vonnis!"
Suschen-Dono sidderde nog meer, doch
sprong met een ruk omhoog. „Tafakati,
Hajuschida, Kanjemon en gij anderen",
begon hij met heesehe, hakkelende stem,
„gij staat hier als rebellen, daar gij wei
gert te gehoorzamen aan mijn door den
Kubo-Sama goedgekeurd edict, dat den
vreemden godsdienst verbiedt en den eere-
dienst beveelt van or.ee oude Japansche
goden. Ik heb u herhaaldelijk genade wil
len bewijzen; gij hebt die vermetel afgewe
zen. Het is dus uw eigen schuld, dat heden
ipijn, mijn
„Nu, vooruit, mijn rechtvaardig von
nis!" blies Hime hem in en wenkte den
pags, terwijl zij zeide: „Breng saki. Hij
wordt onwel!"
t>recht.rechtvaardig vonnis aan
u voltrokken wordt", sprak Suschen-Dono,
met groote moeite den zin voleindigend.
Vervolgens slurpte hij den hem aangebo
den kroes leeg en wierp het kostbare stuk
op den'grond, Zoodat het in duizend stuk
ken viel.
„Deo Gratias!" zei pater Sotelo, toen de
Vorst geëindigd had.
„God zij dank!" herhaalden de veroor
deelden.
Goseünon die de terechtstelling moest
leiden, naderde met 'n uitdrukking van
gruwzame kalmte op zijn gelaat de offers,
om hen naar de houtmijt te voeren.
(Wordt vervolgd.)