Derde Blad.
ikk,
gek(
too
Zaterdag 13 October 1917
Wie doet wat hij kan.
Van iemand, die de zes voorafgegane
artikeltjes had gelezen, ontving ik deze
bedenking.
„Ik blijf toch nog met moeilijklieden zit
ten Ik zeg maar de ongeloovigen kun
nen het niet helpen, dut ze niet gekloven.
Men nvoet i mm era eerst een genade, een
onverdiende hulp van God ontvangen heb
ben, om te kunnen vragen, oin te kunnen
gi&oov'eri. Wordt nu die genade niet ge
geven, dan *:ijn ze, toch buiten schuld?"
Doze moeilijkheid is gamakkeijk weg te
nemen.
VS e hebben tot nu toe gezien, wat de
men sell met eigon krachten kap en wat
niet.
Met eigen krachten kan hij God kennen,
iel» goeds doen, ja. zelfs God beminnen.'***
Laat hem daarmee maar vast beginnen,
dan aal God wel zorgen, dat die drie andere
ter zaligheid noodige voorwaarden wördon
vervuld, namelijk staande te blijven in de
bekoring, genade te verwerven, beginnen
tc geïooven.
L)e grond der moeilijkheid, waarmede
mijn lozer bleef zitten, is dus te vinden
in den twijfel, of God iedereen, die doet
wat hij kan, onfeilbaar zeker ook helpen
zal om te kuurien .doen, wat hij, uit eigen
vermogen alléén, niet kan.
Welnu, oordeel zelf.
Wij gaan te rade bij de Boeken, die van
Goddelijke» oorsprong «ijn, bij de Boekou
der H. Schrift, die ons de meest volkomen
zekerheid verschaffen, wanneer wij ze le
zen 'onder de leiding van het onfeilbaar
gezag der Katholieke Kadi,
De door God geïnspireerde schrijver
van het Boek der Wijsheid spreekt tot zijn
God: ,,Maar Gij ontfermt U over allen,
omdat Gij allen vermoogt, en Gij ziet de
zonden der menschen voorbij ter boetvaar
digheid. Gij toch bemint al wat is, en ver
afschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt,
immers niet met haat hebt Gij iets ont
worpen of gemaakt!" 1)
Zou zulk een God den mensch, die doet,
wat hij kan, niet helpen, wanneer iets be
reikt moet worden, wat boven het natuur
lijke bereik ligt?
Een weinig verder klinkt het nog inni
ger: „O, hoe goed en zachtzinnig ia.
Heere, uw geest, in allesl Daarom tuchtigt
Gij hen, die afdwalen, niet terstond; cn
aangaande hunne misslagen vermaant en
waarschuwt Gij, opdat «ij, afziende van
de boosheid, in U gekloven, Heer!" 2)
Zou zulk een lankmoedige Schepper den
mensch, dié doet wat hij kan, niet bij
staan, bij wat hij, uit eigen kracht alléén,
niel kan, en toch doen moet. om het eeu
wig geluk te bemachtigen?
Hoe herhaaldelijk heeft die zelfde God
niet door Zijri profeet Ezechiël gesproken:
„Zoo waar Ik loef, zegt de Heere God;
ItS 'wil niet den dood dea goddeloozen,
maar dat de goddelooze zich bekeere van
7lijnen weg en level" 3)
Aan deze woorden heeft ook zeker Sint
Petrus gedacht, toen hij zijn geloofsge-
nooten schreef van den God mensch: „Hij
is om uwentwil lankmoedig, niet willende
dat eenigen verloren gaan, maar dat alien
zich bekeeren."' 4}
Mig men er nog aan twijfelen, of wie
doet wat hij kan, aal óók doen, wat hii
niet kan, waar "t geldt zich te bekeeren
en te gelooven?
Wie het doel wil, ,wii ook de middelen.
En staat er niet van onzen Zaligmaker ge
schreven: ,,<üe wil, dat »ofe merjscUen
zalig worden en tot de kennis der waar
heid komen?" En het bewijs van dien wil
wordt onmiddellijk gegeven: „Want één
God is er, één Middelaar ook tusschen
God en de menschen, de mensch Christus
Jezus, die zich Zeiven gegeven heeft tot
een losprijs voor allen." 5)
Wie doet wat hij kan, heeft dus God
en diens menscligeworden Zoon aan zijn
zijde, .en koopt inet een Godclelijken los-
piijs, wat eigen koopkracht te boven gaat.
Zóó heeft het ook de Katholieke Kerk
■begrepen, toen zij bijvoorbeeld in 1690 de
stelling veroordeelde, diat Joden, Heidenen
en Ketters geen invloed meer ontvangen
van Christus, onzen Heer, en in 1713 die
andere stelling, dat buiten Christus' Keiik
geen genade wordt geschonken.
Is het dus zeker, dat God aan allen,
zonder uitzondering, zelfs aan alle onge-
lloovigen van alle soort, minstens genoeg-
eame Jvulp biedt om te geraken t«»t het
éénig-raligmvakendie geloof, dan kunnen
we hier veilig alle bespreking over de
wiji/.e, waarop God dit doet, ter zjjide laten,
en besluiten, dat wie doet, wat hij kan,
wie hij ook zij en waar ter wereld hij Kich
ouk bevinde, de Goddelijke hulp zal onder
vinden, op den tijd en de wipe, die Gode
boltaagt en zijn oehepsel tot zegen gedijt.
Wie doet. wat hij kan! Kunnen wij,
Katholieken, den ongeloovige, den dwa
lenden broeder of zuster, niet helpen om
te doen. wat hij kan?
O. zeker, machtige hulp kunnen wij
reeds verlcenon door het gebed, door het
heerlijke Apostolaat des Gebed».
Maar ook in onzen omgang met die
dolenden vermogen wij huip te verschaf
fen, mits wij immer voor oogen houden,
dat het goede woord het beste zaad levert,
al-s 't geplant is op den bodem van het
goede voorbeeld.
Het goede woord nu is het woord,
dat niet gemikt is op wat er in den toe
hoorder niet is. maar op wat er wèl is.
liet moet een woord zijn. dat inwerkt op
zijn vermogen om te le er en erkennen, dat
er een Opperwezen is, op zijn vermogen
dat Opperwezen achting en liefde toe te
dr;tgen, op zijn vermogen, ^fcede werken
te doen.
Maakt zijn bewustzijn wakker, dat hij
wel degelijk eon God erkent, van wien hij
afhankelijk is, en praat niet over de On
bevlekte Ontvangenis inet iemand ole het
bestaan van de erfzonde niet aanneemt,
noch over Christus' tegenwoordigheid in
het Allerheiligste inet iemand die d<e God
heid van Christus durft loochenen.
Doe hem beseffen, dat hij als redelijk
mensch zijn verstand en zijn hart in ver
binding moet stollen met dat Op-pierweten
door het gebed, in welken vorm dan ook,
on vermoei u niet niet pogingen, om de
deugdelijkheid! duidelijk te makon van onze
kerkboeken, rozenkransen en ineckuljes
voor heem, die de waarheden niet aan
neemt, waarvan die devoties uitingen zijn.
Spoor hem aan, iets goeds te doen, voor
al bidden en aalmoezen geven. Is bidden
do rechta weg ter zaligheid, met Daler
Mewchler kunnen we „aalmoezen" geven
den „omweg," ter zaligheid noemen.
Vaak wint rnen niets met urenlange
disputen over het geloof, en ware het
beter geweest d'c helft van dien tijd: te
besteden aan opwekking tot bidden en
gfuede weiken doen.
Want van de aalmoezen heeft Christus
gxvegd: „Maakt ti zei ven vrienden door
mfddel van den betlriege!ijken m.iroruon.
opdat ze, bij uw versoheiden, u opnemen
in de eeuwige tenten", 6) en varf liet bid
den: „Maar wie uwer zal zijn vader een
brood vragen, cn bij zal hem een steen
geven?. Of een visch, en hij aal hem, in
plaats van een visch, een stang geven.
Of ook een ei vragen, en hij zal hem
een scorpioen geven? Indien gij dan. die
boos zijt, aan uwe kinderen gioeid'e gaven
weet te geven, hoeveel te meer zal de
Vader uit den hemel den Heiligen Geest
geven aan wie Hem vragen." 7)
J. ZEIJ S.J.
1) Wijsli. 11, 21. 2) Wijsh. 12, 1.
3) Bzecsh. 18. 23 en 32; 33, 11. 4) Pctr.
3. 9. 5} 1 Tim. 2, 4. 6) Luc. 16, 9.
7) Luc. 11, 11—13.
Uit de Pers.
Wat men in „Het Volk" niet (eest.
De Maasbode schrijft:
Wij herinneren ons nog als den dag van
gisteren dat jaren terug bij de begrootings-
dobatten in den Rotterdamschen Raad
Spiekman zijn rede besloot met de gewone
toekomst-fanfaronnade op de sociaal-demo
cratische gemeentepolitiek. De voorzitter
haalde toen als voorbeeld van doze ge
meentepolitiek het stadje Muhlhausen aan,
dat dank zij deze zegenrijke politiek der
sociaal-democraten een faillissement niet
had kunnen ontloopen.
Het voorbeeld werd smadelijk afgewe
zen, en nog dikwijls werd burgemeester
Zimmerman aan zijn Mühlhatisen herin
nerd als een feit dat onder onze practische
sociaal-democraten van Holland nooit zou
kunnen voorkomen.
Sinds enkele jaren hebben wij nu het ge
noegen de faits et gestes te kunnen volgen
van de sociaal-democratische gemeente
Zaandam.
Zaandam, het beroemde land van üuys,
al is een meer ernstig man als Karei ter
Laan er de burgemeester.
't Zijn ernstige dingen, welke wij nu uit
Zaandam te hooren krijgen.-Maar in „Het
Volk" leest men daarover niets en toch
zouden wij meenen, dat voor Zaandam, het
beroemde roode Mekka, toch eigenlijk een
afzonderlijk hoofdje „Het Volk" moest be
staan.
FEUILLETON.
Christen-helden in iapan.
100)*
Vervolg vanhet Tweedeblad.
„Eerst ging de vorst naar de woning van
den bisschop. Ik moest den helm van Zijne
Hoogheid dragen en in het voorvertrek met
andere edellieden op hem wachten. De
bisschop is een zeer heilig en zeer eerbied
waardig man. Met alle betuigingen van
eerbied kwam hij bij ons in het voorvertrek
en deed den Vorst, die op den grond ge
knield, zijn ring wilde kussen, aanstonds
opstaan. Den Spaanschen monnik omarm
de hij, alsof deze zijn broeder geweest ware.
Ook aan mij en aan de overigen schonk hij
vriendelijk den zegen. Daarna geleidde hij
den Vorst en den monnik, van wien men
2cgt, dat hij een koningszoon is, naar een
klein, armoedig vertrek. O, ik kon geen
weerstand bieden aan de bekoring, om
door de deur te gluren, toen zij met hun
drieén het kamertje binnentraden! Ik zag
Diets dan een zeer eenvoudig behangsel,
•n tegen een der wanden een groot crucifix,
wasvoor een lampje brandde. Ik had het
f®4rne willen kussen. Wij moesten in de
voorkamer lang wachten, wel een uur. In
het begin was alles stil bij den- bisschop,
men hoorde wel spreken, doch rustig en
ordelijk. Maar langzamerhand klonk de
stein van den Vorst luider en toornigcr. O,
ik «zal maar niet herhalen, welke booze
woorden hij den bisschop toevoegde! Wij
moesten ze wel hooren en schrikten niet
weinig ervan. Hij meende zeker niet, wat
hij zei! En daarna hoorden wij ook de
stem van den monnik. Deze gaf den bis
schop gelijk en bedreigde den Vorst met
.verschrikkelijke straffen hier op aarde, en
hiernamaals, indien hij zijn wil zou door
zetten. Waar het over liep, kon ik niet goed
verstaan; maar uw naam, prinses Lucia,
werd genoemd, en die van prins Michagl
en die van de dochter van Jyeyas, en de
monnik riep eens op zeer luiden toon, dat
deee nooit de vrouw van den Prins zou
kunnen* worden."
„God zij dank, dat de goede monnik den
bisschop zoo krachtig ter zijde staat", viel
vorstin Justa den page in de rede. „Hoort
gij het, Lucia: nooit! Ik hen ervan over
tuigd, dat mijn echtgenoot in deze beslis
sing berusten zal, al komt zijn gemoed ook
nog eenigszins ertegen in opstand. En hoe
was hol einde van het gesprek?"
- De brandstoffen voorziening was aan de
beur! van behandeling in den Raad. En
sommige leden wilden weer vóór Sinter-
kiaiissie «pelen.
Er werd voorgesteld om aun hen, die een
of twee haardsteden bezitten, een toeslag
te geven van 37'4 cent per rantsoen.
Natuurlijk was dit niet voldoende en op
voorstel van de heeren Buisjes en Bcumer
werd dit gebracht op 51 cênl, wat de ge
meente op plus minus f 40,000 komt te
staan.
Maar toen rees burgemeester Zimmer
man pardon burgemeester Ter Laan
omhoog en zeide kort en goed, dat' 't zoo
niet langer meer ging.
Hij achtte nu het oogenblik gekomen om
nu eens ernstig zijn waarschuwende stem
te doen hooren.
„Wanneer de Raad zoo doorgaat", zeide
hij volgens een verslag in de „N. H. Cou
rant", „zal Zaandam .zeer spoedig een on
bestuurbare gemeente worden."
I)c belastinggelden staan op het hoogste
peil, en daar is dus niets meer van te ha
len. De burgemeester is overtuigd en acht
't zijn plicht den Raad in kennis te stellen,
dat Zaandam zijn bankroet onafwijsbaar
tegemoet gaat. De a.a. gemcentebegrooting
sluit op papier, doch in werkelijkheid is
daar een tekort van f 200,000 en dat in één
jaar.
Duys, voor 't eerst van zijn leven ont
hutst, trachtte den burgemeester te kalmee-
ren en hem onder 't oog te brengen, dat
't zeer ontactisch was om deze zaak zoo
publiek te maken, maar de heer Ter Laan
hield vol dat hij niet langer mocht «wijgen.
't Werd een nacht verg adering, 't liep-te-
gen twee uur, vertelt de verslaggever van
de „N. H. Courant", maar van dit alles
leest men natuurlijk in het hoofdorgaan
der S. D. A. P. geen syllabe.
Waarom zou „Het Volk" al die goede,
idealistische, welbewuste proletariërs ook
door zoo iets verschrikken?
Maar als de burgerneeater van Rotter
dam weer eens voorbeelden wit aanhalen
van al te royale socialistische gemeente
politiek, dan hoeft hij niet meer over dc
grenzen te grijpen, het geval ligt nu vlak
voor de hand.
Alleen, hij kan niet uit „Het Volk" ci-
teeren.
Verkeerd optimisme.
Het Huisgezin schrijft zger tereefct:
De verstrekking van goedkoop reparatie
leder ia een groote teleurstelling gebleken.
Van wie er, op papier, voor in aan
merking kwamen, wordt, nu het op ver
strekken aankomt, de meerderheid ga-
scliraipt.
Als er niet meer leer is, k«an de minister
niet meer geven, en het ware djvaas daar
aanmerking op te maken.
Maar wel ie het verkeerd van den mi
nister, een regeling t<e ontwerpen zonder
dat hij zaker of zoo goed als zeker is,
dat die zal kunnen worden nageleefd.
Had 'hij niets beloofd, dan had men
nieto verwacht.
Nu hij wpI beloofde en niet nakomt,
heeft men reden misnoegd te zijn.
Het officteusc bureau, dat voor mede-
deelirsgen inzake de voedselvoorziening
heet- ingesteld, maar in hoofdzaak blijkt
te dienen om minister Postbuma te ver
dedigen en zijn tekortkomingen goed Ie
praten, poogt ook inzake de led er verstrek
king een verdediging te leveren.
Maar ti'ie verdediging houdt geen steek.
Zij komt hierop neer, dat toen, in April,
de regeling ontworpien werd, nog ver
wacht, aKtham gehoopt mocht worden,
dat de a-anvoer uit het buitenland op on
geveer denzelfden voet als het vorige jaar
zou voortduren.
Die verwachting, leef»; hoop, is niet ver
vuld, en zoo is de minister niet in staat
zijn toezegging gestand te üocn.
De verklaring is er, maar zij is geen
rechtvaardiging.
De minister heeft nu toch onderhand
leergeld genoeg betaald om niet langer
op verwachting en hoop wissels te trek
ken, waarvan de honoreering zoo weinig
zeker is.
En op zoo lossen grond had hij geen
verwachtingen mogen wekken, die op een
pijnlijke teleurstel ling zijn uitgeloopen.
Met het steenkolen-rantsoen is iets der
gelijks beleefd.
Zonder eenigen vosten grondslag heeft
men een rantsoeneering opgemaakt, en
herhaaldelijk is, ook nog toen alle zeker
heid omtrent den aanvoer van steenkolen
ontbrak, verzekerd, dat het rantsoen vast
stond en in ieder geval uitgekeerd zou
worden.
Het Bureau beweert, dat rle minister
Indertijd optimistisch mocht zijn.
■Dit juist ontkennen wij; een particulier
mag het desnoods zijn, een mirtisber in
dezen hangen tijd niei.
Hij moet de kwade kansen eer in het
oog gouden dan de goede.
Doet hij dit. dan kan het meevallen;
doet hij anders, dan valt tiet bijna zeker
tegen.
Eu als het tegenvalt, kan ontstemming
onder het. volk niet uitblijven, on heeft
de minister dit zich zelf te wijten.
Redeneeringen achteraf haten niet en
wasschen den minister niet schoon.
Land- en Tuinbouw.
r Eikels ais veevoeder.
Ongekende prijzen woTden thans voor
de eikels besteed. In sommige streken
worden ze vrij overvloedig gevonden en
is jong en oud, waaronder velen van
elders, druk met het inzamelen. Daar
wordt flink geld mee verdiend, d>at in
dezen duren tijd zeer welkom is. Jammer,
dat men vaak de boomen zoo weinig ont
ziet en op de meest ruwe wijze te werk
gaat.
Voor zoover deze eikels aan de vee
houders in hun bedrijf ten goede komen,
kunnen eenige wenken omtrent voeder-
waarde cn gebruik.' dienstig zijn.
Eerst iets omtrent het gehalte en de
daaruit af te leiden koopwaarde.
Versclie, ongeschilde eikels en dMc
zijn 't, die men verzamelt of koopt be
vatten gemiddeld 50 Cpit. droge stof, 2.2
pCt. verteerbaar eiwit, 1.9 pet. verteer
baar vet, 32.6 .pCt. verteerbare zetmeel-
acbtige stoffen en 4.1 pCt. verteerbare
ruw vezel. De zetmeel waarde is ongeveer
40 pCt.
Zooals men ziet, ontleenen de eikels
vooral hun waarde aan hun gehalte aan
verteerbar? ze tm celachtige stoffen; het
gehalte aan verteerbaar eiwit is zeer laag.
De eikels kunnen dus slechts in de plaats
treden van ander zetmeelrijk voeder, zoo
als wortelgewassen <mi aardappelen en
eventueel mais. Bij het drogen neemt het
gewicht belangrijk af. maar noemt in on
geveer Üetaelfdte verhouding de zetmeel-
w aarde toe. Een kracht voed er vormen ze,
zooals men nu wel gezien zal hebben, niet.
Daar de zictrrueeJ waarde van aardappels
gemiddeld '19 is, zouden 100 K G. versche
eikels ongeveer tweemaal zooveel waard
zijn als dezelfde hoeveelheid kleine aard
appelen. alg men niet de kosten van het
drogen. ontbolsteren en malen der laatste
rn aanmerking moest nemen. Ieder kan
rra'de berekening der geldswaarde van
eikeis wel voor zichzelf maken. De zet-
mee? waarde -van mangelwortel» is gemid
deld 7, zoodot 100 K.G. versche eikefe. in
gedroogde-n en gemalen toestand gedacht,
theoretisch bijna 6 maal zooveel waard
zijn als 100 K.G. mangel wortels. Maar
dan verdienen toch de laatste de voorkeur,
omdat alle dieren, behalve misschien de
varkens en zeker h.et rundvee, ze Veel
liever eten dan eikels en men bij de eerste
niet zoozeer met karakteristieke eigen
schappen rekening behoeft te houden al<9
bij de laatste en men ook niet zoo angst
vallig rekening behoeft te houden met de
toelaatbare hoeveelheid. In 't algemeen
kan men dus zeggen, dat men voor 100
K.G. versche eikels niet meer moet .beta
len tfan voor 100 K.G. kleine aardappels
(kriel). De redeneering, dat 100 K.G. eikels
bijna half zooveel waard zouden zijn als
50 K.G. mais (omdat de zetmeel waarden
zich ongeveer verhouden als 1 2) gaat
niet op, omdat mais naar verhfKiding meer
eiwit bevat en eikels om hun diaetische
on andere eigenschappen slechts in zeer
beperkte hoeveelheid: gevoederd kunnen
worden.
Bovenstaande ontleenden we hoofdzake
lijk aan een art. in „De Veldbode" van
1914. We voegen er nog het volgende aan
toe:
Eikels bevatten gemiddeld 7 pet. looizuur
en bovendien nog een bittere stof. Dit looi
zuur kan in erge male verstoppend werken,
als men eikels in tamelijk groote hoeveel
heden aan het vee voedert.
Varkens zijn voor dit looizuur niet'zoo
gevoelig als het rundvee en de schapen,
zoodat eikels het best voor varkens passen.
Aan varkens kan men gerust 1 kop groe
ne eikels geven.
In geschilden toestand zijn eikels zelfs
zeer goed verteerbaar. Daar het looizuur
vooral in den groenen bast zit, worden de
nadeelige eigenschappen van eikels voor
een groot deel opgeheven door ze te schil
len of te pellen. Daartoe gaat men de eikels
vooral op een bakkersoven drogen of in een
oven, die niet al te heet is. Men kan ze dan
lang bewaren en naar verkiezing kunnen
ze gemalen worden.
Gepelde eikels kan men ook aan mestvee
en melkvee voederen. Aan mestvee kan
men per dag 5 K.G. en aan melkvee 2 tot 3
K.G. gedroogde of geroosterde eikels geven.
Aan varkens kan men ze iri matige hoe
veelheid in groenen toestand voederen.
Eikels geven echter ,geen lekker spek, als
men er veel van voedert.
Vooral voor loopvarkens vormen ee earf
uitsickend voedsel.
Men geeft aan kippen zelfs wel eenf
eikelmeel. Men krijgt daardoor echter hoog
gele dooiers, doordat het looizuur een ver
binding aangaat met het ijzer, dat in ge
ringe hoeveelheid in de dooiers voorkomt*
C. B.
Mest voor voederteelt.
Een der gronden, waarop de landbouwer
voor het scheuren van grasland ten be
hoeve van don graanbouw meer dan een
looi, meer dan een tamedijlke beloon mg,
integendeel een finke vergoeding mag
vragen, is deze: dat door het omzetten van
zijn gras- in bouwland dc boer zijn bo-
demkapitaaj gaal aanspreken, zijn land
gaat uitboeren ten behoeve der volks-
voorz. waardoor hij dus straks, om de
oude vruchtbaarheid er wear in te bren
gen, rijker moet rne<sten, dieper in den
buidel zal moeten tasten. Dit weet de mi
nister als landbouwman zeer wel en dus
te verwonderlijker is het daarom, dat hij
zulk een schriele belooning in uitzicht
stelt. De minister dient verder, veel ver
der te gaan, indien hij werkelijk iets wil
bereiken, Onder meer moet hij al hgt mo
gelijke doen, om den boer aan meststof
fen te lielpen. Zoo zegt de heer Van BI ar-
oiurri in het „Algemeen Landbouwblad"
van 1 Sep*.: „Alvorens tot het Mhecren
van weiland over te gaan, dient de I*>er
zekerheid te hebben: dat alle meststoffen,
ook de stadscompoet, te zijner beschikking
zullen worden gesteld tegen prijzen, zoo
laag a's eenigszins mogelijk is roet het
oog op de werkelijk daarvoor door da
leveranciers gemaakte kosten." En de re
dacteur van de Landbouw-rabrieik. in „De
TiegraaT wijs* op bet groote belang, dat
onze landbouw heelt bij den aanvoer van
Cl» i li sal péter.
Vóór den oorlog werden van de ruim
millioen tor: Chiltsalpeter die jaar
lijks door Ghili werden uitgevoerd pfcn.
als meststoffen in deu landbouw getonnki*
terwijl pion. 14 door de industrie werd ga-
absorbeert!. Voor zoover rnen dit nu kan
beoordeelen is deze proportie ju rit 1011 ge
keerd, en bestaat er in alio landen, zoo
wel in dp geallieerde als in de centrale,
een groot gebrek aan stikstof d- Ohi-li-
salpeter voor Lei nesting.
Hoe enorm het gebruik voor oorlogs
doeleinden moet ttijn, blijkt uit liet feit
dat in hel jaar 1916 Chili 3 millioen ton»
salpeter exporteerde, dus een lialf mil
lioen ton meer dan in 1913.
Met een bewonderenswaardig initiatief
heeft onze regeering reeds in September
1914 de belangrijkheid der situatie inge
zien, en de directie van den landbouw*
een enquête ingesteld, om na. te gaan,
hoeveel Ghilisalpcter Nederland voor land
bouw zou noodig 1 rebben per jaar. Het
resultaat daarvan wees op plm. 100,000
tons. Daarna werd een salpetercoronaissie
in 'het leven geroepen, die later gewijzigd
en uitgebreid - werd tot een kunstmest-
commissie. Deze nu Leeft de beat f Hingen
voor Chilisalpeter aangenomen, den aan
koop gedaan en zich belast rnet de distri
butie».
Voorzoover bekend, heeft ons land in
1915 gekregen 47,000 ton, in 1916 71.'100
ion Chilisalpeter. Het te Iaat ^lankomen
van Chili in dit jaar was den landbouw
zeer nadecllg. Over de aangekomen hoe
veelheden werd oflicieel niets gepubli
ceerd. Waarom, is niet duidelijk. Naar
schatting /«al h$t 50 a 70.000 ton geweest
zijn. Een groot getal schepen kwa.m eerst
in de maand Mei hier aap en word; eerst
na zekeren tijd van wachten ('t welk het
land een enorme som aan liggelden heeft
gekost) afgeleverd. Was er ook een fout
begaan, en aan wien was die te wijten?
Hoe zal het nu gaan? Wat i<s er aange
kocht? Ons jaarlijks varbruik beloopt
80 a 100.000 ton. Zijn de noodige sche;pn
rechartend, zullen zij tijdig aankomen,
coal de meststof onmiddellijk worden af-
gclevord? De» en rneer andere vragen
stelt zioh de landbouwer, ilie dc took* .111 st
met bezorgdheid tegemoet gaat.
Van goed ingelichte zijde vernam ver
melde kroniekschrijver, dat er weinig
kans bestaat om C'hilisolpetcr voor het
volgend jaar te kunnen krijgen en ook,
dat de productie in Chili met groote moei
lijkheden te kampen lieeft, die zeer zeker
invoed zullen uitoefenen op den prij.«.
Is het niet van belang, dat deze feilen
bekend' worden en moeter: niet alle mid
delen in 't werk gesteld worden om e ne
verandering ten goede te krijgen?
Dat er groote moeilijkheden bestaan
weet iedereen, maar moet men daarom
zeggen: „het gaat niet"?
Wat de kunstinestcommissie cn de N. O.
T. riiet kunnen, kan dat onze regeonng
niet, als zij gesteund wordt dioor de pu
blieke opinie op landbouwgebied?
Mogen onze schepen geen salpeter van
Chili halen*(waht op geallieerde tonnage
kunnen wij zeker niet rekenen) om una
„Treurig, doorluchtige Vorstin. Ook de
bisschop begon ten slotte op luider toon te
spreken en voorspelde hem het ongeluk,
dat ons later getroffen heeft, en nog veel
erger dingen. Ja, ja, al heeft hij ons het
ongeluk ook al niet precies zoo geschilderd
a!s het gebeurde, toch «eiden allen, die er
van hoorden, later: „De heilige man heeft
het hem voorspeld!" En 'toen kwam de
Vorst plotseling o, zoo vertoornd! de
kamer van den bisschop uitstormen en de
monnik trachtte tevergeefs hem terug te
houden. Tot onzen schrik stiet hij hem zelfs
vaji zich af en verbood hem langer in zijn
gevolg te blijven. Ach, wanneer de priester
bij ons gebleven ware, zou zulk een groot
ongeluk ons zeker niet overkomen aijn!"
„En toen begaf de Vorst zich in zijn op
gewonden toestand aan boord, en greep
hij den Portugees aan?" vroeg vorstin
Justa.
„Neen! Eerst, "bracht hy nog een bezoek
aan den stadhouder. En daar Zijne Hoog
heid zoo 'opgewondefl was, vielen er reeds
aanstonds hooge woorden. De stadhouder
zei, dat liet Portugeesche schip onder zijn
bescherming stond, en dat de opvolger van
den Schogoen elke daad van geweld, aan
dit schip begaan, zou wreken. Wanneer de
vorst van Arima tegen den Portugees een
aanklacht had in te dienen, moest hij die
uitbrengen voor «ijn rechterstoel, of voor
dien van Jyeyas.
Daarop antwoordde de Vorst, dat
hij de wraak van Jyeyas niet
vreesde, zoo lang hij diens dochter in zijn
macht had, en dat overigens Nagasaki
steeds tot zijn Vorstendom had behoord.
Daarover begonnen nu de beide heeren te
twisten, zoodat zij bijna hun zwaard had
den getrokken, en onze Vorst verliet den
stadhouder in nog veel grootcr opgewon
denheid dan den bisschop."
„Ongelukkige, die hij-is!" zuchtte de
Vorstin. „En gaf hij in «ijn toorn bevel,
zonder een onderzoek in te stellen naar de
schuld, den Portugees aan te vallen?"
„Hij sprong te paard, en reed met ons
naar het einde van de landtong, welke aan
den zuidkant in de golf van Nagasaki voor
uitsteekt. Op onzen rit zagen wij de groote,
Portugeesche jonk aan den tegenoverge-
stelden oever der bocht voor anker liggen.
Ken reusachtig schip, drie, vier verdiepin
gen hoog, en met masten, hooger don onze
groote Sugi-den in het park. En uit den
romp van het monster staken glanzende
metalen buizen verschrikkelijke yuurbui-
«en o, veel, heel veel! En terwijl wij
voorti eden. -agen wij een roeiboot de haven
verlaten, n up liet Portugeesche --!up
aansturen. „Bij mijn zwaard, de lm'.en-
meester laat den Portugees waarschuwen!
Zie maar eens: welk een bedrijvigheid eens
klaps op het galjoen. Zij lichten het anker
en hijschen de zeilen. Voort! Voort! anders
ontkomt het ons nog!"
„Inderdaad wemelde het op 't dek, in de
touwen, in de masten, en in de raa's van
menschen, zoodra de roefboot bij het schip
was aangekomen. Doch het kon ons niet
ontsnappen. Onze vloot had in de nabijheid
van den Portugees eenige visschersschuiten
laten zwalken. Deze wachtschepen meld
den aan de jonken onmiddellijk, dat de
Portugees onder .zeil ging, en nog vóór wij
de punt van den landtong bereikten, li^d
onze vloot in dubbele rij den uitgang van
de golf afgesloten. Wij gingen vlug aan
boord van de vorstelijke jonk, en daal
weer en wind ons gunstig waren, beval de
Vorst de golf in te varen, ten einde het
vreemde schip in deze nauwe ruimte te
omsingelen."
(Wordt vervolgd)