Derde Blad. ikk, gek( too Zaterdag 13 October 1917 Wie doet wat hij kan. Van iemand, die de zes voorafgegane artikeltjes had gelezen, ontving ik deze bedenking. „Ik blijf toch nog met moeilijklieden zit ten Ik zeg maar de ongeloovigen kun nen het niet helpen, dut ze niet gekloven. Men nvoet i mm era eerst een genade, een onverdiende hulp van God ontvangen heb ben, om te kunnen vragen, oin te kunnen gi&oov'eri. Wordt nu die genade niet ge geven, dan *:ijn ze, toch buiten schuld?" Doze moeilijkheid is gamakkeijk weg te nemen. VS e hebben tot nu toe gezien, wat de men sell met eigon krachten kap en wat niet. Met eigen krachten kan hij God kennen, iel» goeds doen, ja. zelfs God beminnen.'*** Laat hem daarmee maar vast beginnen, dan aal God wel zorgen, dat die drie andere ter zaligheid noodige voorwaarden wördon vervuld, namelijk staande te blijven in de bekoring, genade te verwerven, beginnen tc geïooven. L)e grond der moeilijkheid, waarmede mijn lozer bleef zitten, is dus te vinden in den twijfel, of God iedereen, die doet wat hij kan, onfeilbaar zeker ook helpen zal om te kuurien .doen, wat hij, uit eigen vermogen alléén, niet kan. Welnu, oordeel zelf. Wij gaan te rade bij de Boeken, die van Goddelijke» oorsprong «ijn, bij de Boekou der H. Schrift, die ons de meest volkomen zekerheid verschaffen, wanneer wij ze le zen 'onder de leiding van het onfeilbaar gezag der Katholieke Kadi, De door God geïnspireerde schrijver van het Boek der Wijsheid spreekt tot zijn God: ,,Maar Gij ontfermt U over allen, omdat Gij allen vermoogt, en Gij ziet de zonden der menschen voorbij ter boetvaar digheid. Gij toch bemint al wat is, en ver afschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt, immers niet met haat hebt Gij iets ont worpen of gemaakt!" 1) Zou zulk een God den mensch, die doet, wat hij kan, niet helpen, wanneer iets be reikt moet worden, wat boven het natuur lijke bereik ligt? Een weinig verder klinkt het nog inni ger: „O, hoe goed en zachtzinnig ia. Heere, uw geest, in allesl Daarom tuchtigt Gij hen, die afdwalen, niet terstond; cn aangaande hunne misslagen vermaant en waarschuwt Gij, opdat «ij, afziende van de boosheid, in U gekloven, Heer!" 2) Zou zulk een lankmoedige Schepper den mensch, dié doet wat hij kan, niet bij staan, bij wat hij, uit eigen kracht alléén, niel kan, en toch doen moet. om het eeu wig geluk te bemachtigen? Hoe herhaaldelijk heeft die zelfde God niet door Zijri profeet Ezechiël gesproken: „Zoo waar Ik loef, zegt de Heere God; ItS 'wil niet den dood dea goddeloozen, maar dat de goddelooze zich bekeere van 7lijnen weg en level" 3) Aan deze woorden heeft ook zeker Sint Petrus gedacht, toen hij zijn geloofsge- nooten schreef van den God mensch: „Hij is om uwentwil lankmoedig, niet willende dat eenigen verloren gaan, maar dat alien zich bekeeren."' 4} Mig men er nog aan twijfelen, of wie doet wat hij kan, aal óók doen, wat hii niet kan, waar "t geldt zich te bekeeren en te gelooven? Wie het doel wil, ,wii ook de middelen. En staat er niet van onzen Zaligmaker ge schreven: ,,<üe wil, dat »ofe merjscUen zalig worden en tot de kennis der waar heid komen?" En het bewijs van dien wil wordt onmiddellijk gegeven: „Want één God is er, één Middelaar ook tusschen God en de menschen, de mensch Christus Jezus, die zich Zeiven gegeven heeft tot een losprijs voor allen." 5) Wie doet wat hij kan, heeft dus God en diens menscligeworden Zoon aan zijn zijde, .en koopt inet een Godclelijken los- piijs, wat eigen koopkracht te boven gaat. Zóó heeft het ook de Katholieke Kerk ■begrepen, toen zij bijvoorbeeld in 1690 de stelling veroordeelde, diat Joden, Heidenen en Ketters geen invloed meer ontvangen van Christus, onzen Heer, en in 1713 die andere stelling, dat buiten Christus' Keiik geen genade wordt geschonken. Is het dus zeker, dat God aan allen, zonder uitzondering, zelfs aan alle onge- lloovigen van alle soort, minstens genoeg- eame Jvulp biedt om te geraken t«»t het éénig-raligmvakendie geloof, dan kunnen we hier veilig alle bespreking over de wiji/.e, waarop God dit doet, ter zjjide laten, en besluiten, dat wie doet, wat hij kan, wie hij ook zij en waar ter wereld hij Kich ouk bevinde, de Goddelijke hulp zal onder vinden, op den tijd en de wipe, die Gode boltaagt en zijn oehepsel tot zegen gedijt. Wie doet. wat hij kan! Kunnen wij, Katholieken, den ongeloovige, den dwa lenden broeder of zuster, niet helpen om te doen. wat hij kan? O. zeker, machtige hulp kunnen wij reeds verlcenon door het gebed, door het heerlijke Apostolaat des Gebed». Maar ook in onzen omgang met die dolenden vermogen wij huip te verschaf fen, mits wij immer voor oogen houden, dat het goede woord het beste zaad levert, al-s 't geplant is op den bodem van het goede voorbeeld. Het goede woord nu is het woord, dat niet gemikt is op wat er in den toe hoorder niet is. maar op wat er wèl is. liet moet een woord zijn. dat inwerkt op zijn vermogen om te le er en erkennen, dat er een Opperwezen is, op zijn vermogen dat Opperwezen achting en liefde toe te dr;tgen, op zijn vermogen, ^fcede werken te doen. Maakt zijn bewustzijn wakker, dat hij wel degelijk eon God erkent, van wien hij afhankelijk is, en praat niet over de On bevlekte Ontvangenis inet iemand ole het bestaan van de erfzonde niet aanneemt, noch over Christus' tegenwoordigheid in het Allerheiligste inet iemand die d<e God heid van Christus durft loochenen. Doe hem beseffen, dat hij als redelijk mensch zijn verstand en zijn hart in ver binding moet stollen met dat Op-pierweten door het gebed, in welken vorm dan ook, on vermoei u niet niet pogingen, om de deugdelijkheid! duidelijk te makon van onze kerkboeken, rozenkransen en ineckuljes voor heem, die de waarheden niet aan neemt, waarvan die devoties uitingen zijn. Spoor hem aan, iets goeds te doen, voor al bidden en aalmoezen geven. Is bidden do rechta weg ter zaligheid, met Daler Mewchler kunnen we „aalmoezen" geven den „omweg," ter zaligheid noemen. Vaak wint rnen niets met urenlange disputen over het geloof, en ware het beter geweest d'c helft van dien tijd: te besteden aan opwekking tot bidden en gfuede weiken doen. Want van de aalmoezen heeft Christus gxvegd: „Maakt ti zei ven vrienden door mfddel van den betlriege!ijken m.iroruon. opdat ze, bij uw versoheiden, u opnemen in de eeuwige tenten", 6) en varf liet bid den: „Maar wie uwer zal zijn vader een brood vragen, cn bij zal hem een steen geven?. Of een visch, en hij aal hem, in plaats van een visch, een stang geven. Of ook een ei vragen, en hij zal hem een scorpioen geven? Indien gij dan. die boos zijt, aan uwe kinderen gioeid'e gaven weet te geven, hoeveel te meer zal de Vader uit den hemel den Heiligen Geest geven aan wie Hem vragen." 7) J. ZEIJ S.J. 1) Wijsli. 11, 21. 2) Wijsh. 12, 1. 3) Bzecsh. 18. 23 en 32; 33, 11. 4) Pctr. 3. 9. 5} 1 Tim. 2, 4. 6) Luc. 16, 9. 7) Luc. 11, 11—13. Uit de Pers. Wat men in „Het Volk" niet (eest. De Maasbode schrijft: Wij herinneren ons nog als den dag van gisteren dat jaren terug bij de begrootings- dobatten in den Rotterdamschen Raad Spiekman zijn rede besloot met de gewone toekomst-fanfaronnade op de sociaal-demo cratische gemeentepolitiek. De voorzitter haalde toen als voorbeeld van doze ge meentepolitiek het stadje Muhlhausen aan, dat dank zij deze zegenrijke politiek der sociaal-democraten een faillissement niet had kunnen ontloopen. Het voorbeeld werd smadelijk afgewe zen, en nog dikwijls werd burgemeester Zimmerman aan zijn Mühlhatisen herin nerd als een feit dat onder onze practische sociaal-democraten van Holland nooit zou kunnen voorkomen. Sinds enkele jaren hebben wij nu het ge noegen de faits et gestes te kunnen volgen van de sociaal-democratische gemeente Zaandam. Zaandam, het beroemde land van üuys, al is een meer ernstig man als Karei ter Laan er de burgemeester. 't Zijn ernstige dingen, welke wij nu uit Zaandam te hooren krijgen.-Maar in „Het Volk" leest men daarover niets en toch zouden wij meenen, dat voor Zaandam, het beroemde roode Mekka, toch eigenlijk een afzonderlijk hoofdje „Het Volk" moest be staan. FEUILLETON. Christen-helden in iapan. 100)* Vervolg vanhet Tweedeblad. „Eerst ging de vorst naar de woning van den bisschop. Ik moest den helm van Zijne Hoogheid dragen en in het voorvertrek met andere edellieden op hem wachten. De bisschop is een zeer heilig en zeer eerbied waardig man. Met alle betuigingen van eerbied kwam hij bij ons in het voorvertrek en deed den Vorst, die op den grond ge knield, zijn ring wilde kussen, aanstonds opstaan. Den Spaanschen monnik omarm de hij, alsof deze zijn broeder geweest ware. Ook aan mij en aan de overigen schonk hij vriendelijk den zegen. Daarna geleidde hij den Vorst en den monnik, van wien men 2cgt, dat hij een koningszoon is, naar een klein, armoedig vertrek. O, ik kon geen weerstand bieden aan de bekoring, om door de deur te gluren, toen zij met hun drieén het kamertje binnentraden! Ik zag Diets dan een zeer eenvoudig behangsel, •n tegen een der wanden een groot crucifix, wasvoor een lampje brandde. Ik had het f®4rne willen kussen. Wij moesten in de voorkamer lang wachten, wel een uur. In het begin was alles stil bij den- bisschop, men hoorde wel spreken, doch rustig en ordelijk. Maar langzamerhand klonk de stein van den Vorst luider en toornigcr. O, ik «zal maar niet herhalen, welke booze woorden hij den bisschop toevoegde! Wij moesten ze wel hooren en schrikten niet weinig ervan. Hij meende zeker niet, wat hij zei! En daarna hoorden wij ook de stem van den monnik. Deze gaf den bis schop gelijk en bedreigde den Vorst met .verschrikkelijke straffen hier op aarde, en hiernamaals, indien hij zijn wil zou door zetten. Waar het over liep, kon ik niet goed verstaan; maar uw naam, prinses Lucia, werd genoemd, en die van prins Michagl en die van de dochter van Jyeyas, en de monnik riep eens op zeer luiden toon, dat deee nooit de vrouw van den Prins zou kunnen* worden." „God zij dank, dat de goede monnik den bisschop zoo krachtig ter zijde staat", viel vorstin Justa den page in de rede. „Hoort gij het, Lucia: nooit! Ik hen ervan over tuigd, dat mijn echtgenoot in deze beslis sing berusten zal, al komt zijn gemoed ook nog eenigszins ertegen in opstand. En hoe was hol einde van het gesprek?" - De brandstoffen voorziening was aan de beur! van behandeling in den Raad. En sommige leden wilden weer vóór Sinter- kiaiissie «pelen. Er werd voorgesteld om aun hen, die een of twee haardsteden bezitten, een toeslag te geven van 37'4 cent per rantsoen. Natuurlijk was dit niet voldoende en op voorstel van de heeren Buisjes en Bcumer werd dit gebracht op 51 cênl, wat de ge meente op plus minus f 40,000 komt te staan. Maar toen rees burgemeester Zimmer man pardon burgemeester Ter Laan omhoog en zeide kort en goed, dat' 't zoo niet langer meer ging. Hij achtte nu het oogenblik gekomen om nu eens ernstig zijn waarschuwende stem te doen hooren. „Wanneer de Raad zoo doorgaat", zeide hij volgens een verslag in de „N. H. Cou rant", „zal Zaandam .zeer spoedig een on bestuurbare gemeente worden." I)c belastinggelden staan op het hoogste peil, en daar is dus niets meer van te ha len. De burgemeester is overtuigd en acht 't zijn plicht den Raad in kennis te stellen, dat Zaandam zijn bankroet onafwijsbaar tegemoet gaat. De a.a. gemcentebegrooting sluit op papier, doch in werkelijkheid is daar een tekort van f 200,000 en dat in één jaar. Duys, voor 't eerst van zijn leven ont hutst, trachtte den burgemeester te kalmee- ren en hem onder 't oog te brengen, dat 't zeer ontactisch was om deze zaak zoo publiek te maken, maar de heer Ter Laan hield vol dat hij niet langer mocht «wijgen. 't Werd een nacht verg adering, 't liep-te- gen twee uur, vertelt de verslaggever van de „N. H. Courant", maar van dit alles leest men natuurlijk in het hoofdorgaan der S. D. A. P. geen syllabe. Waarom zou „Het Volk" al die goede, idealistische, welbewuste proletariërs ook door zoo iets verschrikken? Maar als de burgerneeater van Rotter dam weer eens voorbeelden wit aanhalen van al te royale socialistische gemeente politiek, dan hoeft hij niet meer over dc grenzen te grijpen, het geval ligt nu vlak voor de hand. Alleen, hij kan niet uit „Het Volk" ci- teeren. Verkeerd optimisme. Het Huisgezin schrijft zger tereefct: De verstrekking van goedkoop reparatie leder ia een groote teleurstelling gebleken. Van wie er, op papier, voor in aan merking kwamen, wordt, nu het op ver strekken aankomt, de meerderheid ga- scliraipt. Als er niet meer leer is, k«an de minister niet meer geven, en het ware djvaas daar aanmerking op te maken. Maar wel ie het verkeerd van den mi nister, een regeling t<e ontwerpen zonder dat hij zaker of zoo goed als zeker is, dat die zal kunnen worden nageleefd. Had 'hij niets beloofd, dan had men nieto verwacht. Nu hij wpI beloofde en niet nakomt, heeft men reden misnoegd te zijn. Het officteusc bureau, dat voor mede- deelirsgen inzake de voedselvoorziening heet- ingesteld, maar in hoofdzaak blijkt te dienen om minister Postbuma te ver dedigen en zijn tekortkomingen goed Ie praten, poogt ook inzake de led er verstrek king een verdediging te leveren. Maar ti'ie verdediging houdt geen steek. Zij komt hierop neer, dat toen, in April, de regeling ontworpien werd, nog ver wacht, aKtham gehoopt mocht worden, dat de a-anvoer uit het buitenland op on geveer denzelfden voet als het vorige jaar zou voortduren. Die verwachting, leef»; hoop, is niet ver vuld, en zoo is de minister niet in staat zijn toezegging gestand te üocn. De verklaring is er, maar zij is geen rechtvaardiging. De minister heeft nu toch onderhand leergeld genoeg betaald om niet langer op verwachting en hoop wissels te trek ken, waarvan de honoreering zoo weinig zeker is. En op zoo lossen grond had hij geen verwachtingen mogen wekken, die op een pijnlijke teleurstel ling zijn uitgeloopen. Met het steenkolen-rantsoen is iets der gelijks beleefd. Zonder eenigen vosten grondslag heeft men een rantsoeneering opgemaakt, en herhaaldelijk is, ook nog toen alle zeker heid omtrent den aanvoer van steenkolen ontbrak, verzekerd, dat het rantsoen vast stond en in ieder geval uitgekeerd zou worden. Het Bureau beweert, dat rle minister Indertijd optimistisch mocht zijn. ■Dit juist ontkennen wij; een particulier mag het desnoods zijn, een mirtisber in dezen hangen tijd niei. Hij moet de kwade kansen eer in het oog gouden dan de goede. Doet hij dit. dan kan het meevallen; doet hij anders, dan valt tiet bijna zeker tegen. Eu als het tegenvalt, kan ontstemming onder het. volk niet uitblijven, on heeft de minister dit zich zelf te wijten. Redeneeringen achteraf haten niet en wasschen den minister niet schoon. Land- en Tuinbouw. r Eikels ais veevoeder. Ongekende prijzen woTden thans voor de eikels besteed. In sommige streken worden ze vrij overvloedig gevonden en is jong en oud, waaronder velen van elders, druk met het inzamelen. Daar wordt flink geld mee verdiend, d>at in dezen duren tijd zeer welkom is. Jammer, dat men vaak de boomen zoo weinig ont ziet en op de meest ruwe wijze te werk gaat. Voor zoover deze eikels aan de vee houders in hun bedrijf ten goede komen, kunnen eenige wenken omtrent voeder- waarde cn gebruik.' dienstig zijn. Eerst iets omtrent het gehalte en de daaruit af te leiden koopwaarde. Versclie, ongeschilde eikels en dMc zijn 't, die men verzamelt of koopt be vatten gemiddeld 50 Cpit. droge stof, 2.2 pCt. verteerbaar eiwit, 1.9 pet. verteer baar vet, 32.6 .pCt. verteerbare zetmeel- acbtige stoffen en 4.1 pCt. verteerbare ruw vezel. De zetmeel waarde is ongeveer 40 pCt. Zooals men ziet, ontleenen de eikels vooral hun waarde aan hun gehalte aan verteerbar? ze tm celachtige stoffen; het gehalte aan verteerbaar eiwit is zeer laag. De eikels kunnen dus slechts in de plaats treden van ander zetmeelrijk voeder, zoo als wortelgewassen <mi aardappelen en eventueel mais. Bij het drogen neemt het gewicht belangrijk af. maar noemt in on geveer Üetaelfdte verhouding de zetmeel- w aarde toe. Een kracht voed er vormen ze, zooals men nu wel gezien zal hebben, niet. Daar de zictrrueeJ waarde van aardappels gemiddeld '19 is, zouden 100 K G. versche eikels ongeveer tweemaal zooveel waard zijn als dezelfde hoeveelheid kleine aard appelen. alg men niet de kosten van het drogen. ontbolsteren en malen der laatste rn aanmerking moest nemen. Ieder kan rra'de berekening der geldswaarde van eikeis wel voor zichzelf maken. De zet- mee? waarde -van mangelwortel» is gemid deld 7, zoodot 100 K.G. versche eikefe. in gedroogde-n en gemalen toestand gedacht, theoretisch bijna 6 maal zooveel waard zijn als 100 K.G. mangel wortels. Maar dan verdienen toch de laatste de voorkeur, omdat alle dieren, behalve misschien de varkens en zeker h.et rundvee, ze Veel liever eten dan eikels en men bij de eerste niet zoozeer met karakteristieke eigen schappen rekening behoeft te houden al<9 bij de laatste en men ook niet zoo angst vallig rekening behoeft te houden met de toelaatbare hoeveelheid. In 't algemeen kan men dus zeggen, dat men voor 100 K.G. versche eikels niet meer moet .beta len tfan voor 100 K.G. kleine aardappels (kriel). De redeneering, dat 100 K.G. eikels bijna half zooveel waard zouden zijn als 50 K.G. mais (omdat de zetmeel waarden zich ongeveer verhouden als 1 2) gaat niet op, omdat mais naar verhfKiding meer eiwit bevat en eikels om hun diaetische on andere eigenschappen slechts in zeer beperkte hoeveelheid: gevoederd kunnen worden. Bovenstaande ontleenden we hoofdzake lijk aan een art. in „De Veldbode" van 1914. We voegen er nog het volgende aan toe: Eikels bevatten gemiddeld 7 pet. looizuur en bovendien nog een bittere stof. Dit looi zuur kan in erge male verstoppend werken, als men eikels in tamelijk groote hoeveel heden aan het vee voedert. Varkens zijn voor dit looizuur niet'zoo gevoelig als het rundvee en de schapen, zoodat eikels het best voor varkens passen. Aan varkens kan men gerust 1 kop groe ne eikels geven. In geschilden toestand zijn eikels zelfs zeer goed verteerbaar. Daar het looizuur vooral in den groenen bast zit, worden de nadeelige eigenschappen van eikels voor een groot deel opgeheven door ze te schil len of te pellen. Daartoe gaat men de eikels vooral op een bakkersoven drogen of in een oven, die niet al te heet is. Men kan ze dan lang bewaren en naar verkiezing kunnen ze gemalen worden. Gepelde eikels kan men ook aan mestvee en melkvee voederen. Aan mestvee kan men per dag 5 K.G. en aan melkvee 2 tot 3 K.G. gedroogde of geroosterde eikels geven. Aan varkens kan men ze iri matige hoe veelheid in groenen toestand voederen. Eikels geven echter ,geen lekker spek, als men er veel van voedert. Vooral voor loopvarkens vormen ee earf uitsickend voedsel. Men geeft aan kippen zelfs wel eenf eikelmeel. Men krijgt daardoor echter hoog gele dooiers, doordat het looizuur een ver binding aangaat met het ijzer, dat in ge ringe hoeveelheid in de dooiers voorkomt* C. B. Mest voor voederteelt. Een der gronden, waarop de landbouwer voor het scheuren van grasland ten be hoeve van don graanbouw meer dan een looi, meer dan een tamedijlke beloon mg, integendeel een finke vergoeding mag vragen, is deze: dat door het omzetten van zijn gras- in bouwland dc boer zijn bo- demkapitaaj gaal aanspreken, zijn land gaat uitboeren ten behoeve der volks- voorz. waardoor hij dus straks, om de oude vruchtbaarheid er wear in te bren gen, rijker moet rne<sten, dieper in den buidel zal moeten tasten. Dit weet de mi nister als landbouwman zeer wel en dus te verwonderlijker is het daarom, dat hij zulk een schriele belooning in uitzicht stelt. De minister dient verder, veel ver der te gaan, indien hij werkelijk iets wil bereiken, Onder meer moet hij al hgt mo gelijke doen, om den boer aan meststof fen te lielpen. Zoo zegt de heer Van BI ar- oiurri in het „Algemeen Landbouwblad" van 1 Sep*.: „Alvorens tot het Mhecren van weiland over te gaan, dient de I*>er zekerheid te hebben: dat alle meststoffen, ook de stadscompoet, te zijner beschikking zullen worden gesteld tegen prijzen, zoo laag a's eenigszins mogelijk is roet het oog op de werkelijk daarvoor door da leveranciers gemaakte kosten." En de re dacteur van de Landbouw-rabrieik. in „De TiegraaT wijs* op bet groote belang, dat onze landbouw heelt bij den aanvoer van Cl» i li sal péter. Vóór den oorlog werden van de ruim millioen tor: Chiltsalpeter die jaar lijks door Ghili werden uitgevoerd pfcn. als meststoffen in deu landbouw getonnki* terwijl pion. 14 door de industrie werd ga- absorbeert!. Voor zoover rnen dit nu kan beoordeelen is deze proportie ju rit 1011 ge keerd, en bestaat er in alio landen, zoo wel in dp geallieerde als in de centrale, een groot gebrek aan stikstof d- Ohi-li- salpeter voor Lei nesting. Hoe enorm het gebruik voor oorlogs doeleinden moet ttijn, blijkt uit liet feit dat in hel jaar 1916 Chili 3 millioen ton» salpeter exporteerde, dus een lialf mil lioen ton meer dan in 1913. Met een bewonderenswaardig initiatief heeft onze regeering reeds in September 1914 de belangrijkheid der situatie inge zien, en de directie van den landbouw* een enquête ingesteld, om na. te gaan, hoeveel Ghilisalpcter Nederland voor land bouw zou noodig 1 rebben per jaar. Het resultaat daarvan wees op plm. 100,000 tons. Daarna werd een salpetercoronaissie in 'het leven geroepen, die later gewijzigd en uitgebreid - werd tot een kunstmest- commissie. Deze nu Leeft de beat f Hingen voor Chilisalpeter aangenomen, den aan koop gedaan en zich belast rnet de distri butie». Voorzoover bekend, heeft ons land in 1915 gekregen 47,000 ton, in 1916 71.'100 ion Chilisalpeter. Het te Iaat ^lankomen van Chili in dit jaar was den landbouw zeer nadecllg. Over de aangekomen hoe veelheden werd oflicieel niets gepubli ceerd. Waarom, is niet duidelijk. Naar schatting /«al h$t 50 a 70.000 ton geweest zijn. Een groot getal schepen kwa.m eerst in de maand Mei hier aap en word; eerst na zekeren tijd van wachten ('t welk het land een enorme som aan liggelden heeft gekost) afgeleverd. Was er ook een fout begaan, en aan wien was die te wijten? Hoe zal het nu gaan? Wat i<s er aange kocht? Ons jaarlijks varbruik beloopt 80 a 100.000 ton. Zijn de noodige sche;pn rechartend, zullen zij tijdig aankomen, coal de meststof onmiddellijk worden af- gclevord? De» en rneer andere vragen stelt zioh de landbouwer, ilie dc took* .111 st met bezorgdheid tegemoet gaat. Van goed ingelichte zijde vernam ver melde kroniekschrijver, dat er weinig kans bestaat om C'hilisolpetcr voor het volgend jaar te kunnen krijgen en ook, dat de productie in Chili met groote moei lijkheden te kampen lieeft, die zeer zeker invoed zullen uitoefenen op den prij.«. Is het niet van belang, dat deze feilen bekend' worden en moeter: niet alle mid delen in 't werk gesteld worden om e ne verandering ten goede te krijgen? Dat er groote moeilijkheden bestaan weet iedereen, maar moet men daarom zeggen: „het gaat niet"? Wat de kunstinestcommissie cn de N. O. T. riiet kunnen, kan dat onze regeonng niet, als zij gesteund wordt dioor de pu blieke opinie op landbouwgebied? Mogen onze schepen geen salpeter van Chili halen*(waht op geallieerde tonnage kunnen wij zeker niet rekenen) om una „Treurig, doorluchtige Vorstin. Ook de bisschop begon ten slotte op luider toon te spreken en voorspelde hem het ongeluk, dat ons later getroffen heeft, en nog veel erger dingen. Ja, ja, al heeft hij ons het ongeluk ook al niet precies zoo geschilderd a!s het gebeurde, toch «eiden allen, die er van hoorden, later: „De heilige man heeft het hem voorspeld!" En 'toen kwam de Vorst plotseling o, zoo vertoornd! de kamer van den bisschop uitstormen en de monnik trachtte tevergeefs hem terug te houden. Tot onzen schrik stiet hij hem zelfs vaji zich af en verbood hem langer in zijn gevolg te blijven. Ach, wanneer de priester bij ons gebleven ware, zou zulk een groot ongeluk ons zeker niet overkomen aijn!" „En toen begaf de Vorst zich in zijn op gewonden toestand aan boord, en greep hij den Portugees aan?" vroeg vorstin Justa. „Neen! Eerst, "bracht hy nog een bezoek aan den stadhouder. En daar Zijne Hoog heid zoo 'opgewondefl was, vielen er reeds aanstonds hooge woorden. De stadhouder zei, dat liet Portugeesche schip onder zijn bescherming stond, en dat de opvolger van den Schogoen elke daad van geweld, aan dit schip begaan, zou wreken. Wanneer de vorst van Arima tegen den Portugees een aanklacht had in te dienen, moest hij die uitbrengen voor «ijn rechterstoel, of voor dien van Jyeyas. Daarop antwoordde de Vorst, dat hij de wraak van Jyeyas niet vreesde, zoo lang hij diens dochter in zijn macht had, en dat overigens Nagasaki steeds tot zijn Vorstendom had behoord. Daarover begonnen nu de beide heeren te twisten, zoodat zij bijna hun zwaard had den getrokken, en onze Vorst verliet den stadhouder in nog veel grootcr opgewon denheid dan den bisschop." „Ongelukkige, die hij-is!" zuchtte de Vorstin. „En gaf hij in «ijn toorn bevel, zonder een onderzoek in te stellen naar de schuld, den Portugees aan te vallen?" „Hij sprong te paard, en reed met ons naar het einde van de landtong, welke aan den zuidkant in de golf van Nagasaki voor uitsteekt. Op onzen rit zagen wij de groote, Portugeesche jonk aan den tegenoverge- stelden oever der bocht voor anker liggen. Ken reusachtig schip, drie, vier verdiepin gen hoog, en met masten, hooger don onze groote Sugi-den in het park. En uit den romp van het monster staken glanzende metalen buizen verschrikkelijke yuurbui- «en o, veel, heel veel! En terwijl wij voorti eden. -agen wij een roeiboot de haven verlaten, n up liet Portugeesche --!up aansturen. „Bij mijn zwaard, de lm'.en- meester laat den Portugees waarschuwen! Zie maar eens: welk een bedrijvigheid eens klaps op het galjoen. Zij lichten het anker en hijschen de zeilen. Voort! Voort! anders ontkomt het ons nog!" „Inderdaad wemelde het op 't dek, in de touwen, in de masten, en in de raa's van menschen, zoodra de roefboot bij het schip was aangekomen. Doch het kon ons niet ontsnappen. Onze vloot had in de nabijheid van den Portugees eenige visschersschuiten laten zwalken. Deze wachtschepen meld den aan de jonken onmiddellijk, dat de Portugees onder .zeil ging, en nog vóór wij de punt van den landtong bereikten, li^d onze vloot in dubbele rij den uitgang van de golf afgesloten. Wij gingen vlug aan boord van de vorstelijke jonk, en daal weer en wind ons gunstig waren, beval de Vorst de golf in te varen, ten einde het vreemde schip in deze nauwe ruimte te omsingelen." (Wordt vervolgd)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 3