Tweede Blad. Woensdag 30 Mei 1917 Uit de Pers. Uit de Omgeving Gemengde Berichten. Be jAAkoano. No. 2325 3)e (£ou<ïcml De crisis aan Oorlog. De Nieuwe Rolt. Crt. betoogt, dat de oorzaken, die tot het aftreden van den minister van Oorlog hebben geleid, voor een deel in zijn persoonlijkheid, maar voor een'groot deel ook moeten worden gezocht in de omstandigheden, waarin de minister zich sedert den eersten Augustus van het rampjaar geplaatst zag. van die moeilijke omstandigheden noemt het blad alleen de macht naast die van den minister, de macht van den opperbevelhebber. „De werkzaamheid van het depar tement van Oorlog werd feitelijk on dergeschikt aan die van het alge meen hoofdkwartier; in de bureeien van Oorlog ging rust heerschen, de bedrijvigheid was verplaatst naar die van het z.g. beheer-landmacht, een onderdeel van het hoofdkwar tier." Het blad trekt dan deze gevolgtrek king: Aan een bevredigende oplossing van de crisis aan Oorlog valt niet te den ken, zoolang de omstandigheden, waar onder minister Bosboom heeft moeten werken, blijven voortbestaan, m. a. w. het opperbevel gehandhaafd blijft. Aan een nieuwen bewindsman, hetzij dan een ad interim of een met eigen portefeuille, wacht dan im mers het lof van zijn voorganger en dit te sneller, naarmate hij zich meer tot het opperbevel neigt. Mi nister Bosboom heeft het opperbevel met voorbijzien van persoonlijk be lang beschermd, doch een onafhan kelijke nieuwe minister van Oorlog zal deze rol onmogelijk kunnen en willen overnemen en de legertoe standen nog langer onttrokken wil len zien aan den kritischen blik der volksvertegenwoordiging. Wij stel len ons althans op dit standpunt en kunnen het van een nieuwen be windsman niet anders denken. Men moet in het oog houden dat de toe standen van het oogenblik niet lan ger buiten de kritiek mogen blijven, omdat het gedane en te doene werk in hoofdzaak van organiekcn aard 13. Minister Gort van der Linden zal dan ook bij de overdenking van de tot opheffing van de crisis te nemen maatregelen ter dege de vraag heb ben te overwegen, of continueering van het opperbevel al dan niet nood zakelijk is. Mocht tot handhaving ervan worden besloten, dan zal de premier verzekerd kunnen zijn, dat een gezonde oplossing van de crisis, waardoor aan het hoofd van Oorlog ee frissche, krachtige, onafhankelij ke minister zal treden, uitgesloten is. Toch noodzaken onze legertoe standen er toe, om in dezen zin de oplossing na te streven. De „Nieuwe Rott. Crt.", die eerst mi nister Bosboom wilde handhaven, wil 'dus, nu deze weg is, óók nog den opper bevelhebber naar huis sturen! Deze houding lijkt ons niet Keel erg consequent! De goedkeuring van het beleid van minister Bosboom was immers practisch een goedkeuring van de theoriën van den opperbevelhebber, zooals het blad zelf in het bovenstaande erkent. BOSKOOP. Rede van Pater fr. Sigefridus EMerbeck O.F.M., uit het klater te Nieuwe Nisdorp. Hier volge een uitgebreider verslag van de schoone rede door pater Eller- beck op den Roomschen districtsdag al hier gehouden. Het onderwerp, door den Z.Eerw. spre ker uitgekozen, begon met de inleidende vraag: Waaraan ontbreekt het ons?" Door deze vraag te beantwoorden, wil de spreker wijzen op een geestelijke kwaal, op het gebrek aan godsdienstken nis onder de Katholieken. Ongetwijfeld is voor onze Kerk niets meer gewenscht dan de degelijke, godsdienstige ontwik keling, maar ook niets meer te duchten dan de onwetendheid harer kinderen. Wil ons geloof oprecht bemind en goed beoefend worden, dan is het noodzake lijk, dat het goed worde gekend. En nu is het een treurige, maar niet te loochenen waarheid: in het algemeen gesproken, ondervindt de beoefening der geloofsleer onder de Katholieken niet die belangstelling, welke zij ver dient. En vandaar groote oppervlakkig heid en onvolledigheid in geloofskennis. Betrekkelijk klein is het getal van zulke Katholieken, die zich van hun ge loof en geloofsleven degelijk rekenschap weten te geven. En nu kwam spreker tot de beschouwing van dit feit met zijn oorzaken en gevolgen. Meerdere oorzaken, zoo zeide spreker, grijpen hier innig in elkander. Gebrek aan kennis heeft gemis aan waardeering ten gevolge: en omgekeerd: met wat men niet hoogacht, wordt geen nadere kennismaking verlangd. Als eerste oorzaak van te weinige waardeering van onze Roomsche ge- loofs- en zedeleer noemde spreker de gewoonheid. Waaraan we gewoon zijn, dat achten wij niet. Waren wij tegen woordig bij een wonder, gelijk wij er op het Pinksterfeest nog een hoorden voorlezen in de kerk, wij zouden stom staan van bewondering, doch de wonde ren van Gods schepping en de wonderen der natuur, die ons hier in Boskoop zoo schitterend getoond worden, laten ons koud en gevoelloos. Zoo ook in ons geloofsleven en in de Roomsche praktijken. Wij zijn er van jongs af te zeer aan gewoon geraakt en er te zeer mee vertrouwd, om op lateren leftijd hun grootheid en schoonheid nav waarda to- laoooffov». Als tweede oorzaak noemde spreker de goedkoopte. Wie in weelde is gebo ren en opgevoed, acht den rijkdom en zijn gemakken lang niet zoo hoog, als wie door harden arbeid, uit nijpenden nood zich tot zekeren welstand moest opwerken. En juist omdat wij verzadigd zijn, zon der ooit door honger en dorst te zijn ge kweld; omdat wij wandelen in het volle licht des geloofs, zonder eerst in bange duisternis te hebben rondgetast; omdat wij Roomsch zijn, zonder dat wij eenige moeite moesten doen, om het te worden, daarom achten wij dat Roomsch-zijn niet. Als derde oorzaak wees spreker op den sleur, als een oorzaak van gebrek aan waardeering. De sleur is zoo'n gevaarlijke, verrader lijke ziekte. Wij zijn er slachtoffers van, voordat wij 't weten. Als een tering, zoo zacht sluipt hij bij ons in, zoo zacht sloopt hij ons neer. Haar bacillen zitten ons in het bloed: de meest actieve, de meest krachtige naturen hebben soms oogenblikken, waarop zij niet geheel vrij zijn van sleur. Ook onze opvoeding tot het Roomsch-godsdienstig leven was ge heel geëigend, om de ontwikkeling dier sleurbacillen te bevorderen. Toen dan ook ons verstand rijp ge noeg was, om iets te gaan begrijpen, toen onze begrippen het kompas konden worden tot richting van den wil, hadden wij den sleur of liever: had de sleur ons al danig te pakken.- Ziedaar dan de drie oorzaken van ons te kort aan waardeering der Roomsche leer. Door dit gemis aan hoogachting worden wij niet tot nadere kennisma king gedreven, zijn wij niet naar dieper inzicht begeerig. Ten anderen kant komt* die oppervlakkige en gebrekkige kennis wederom aan onze geringschat ting en ons sleurleven ten goede. Zoo grijpen meerdere oorzaken in elkaar. Kunnen wij nu daarmede ons te-kort verklaren, tot zekere hoogte verontschul digen als gij wilt, wegredeneeren gaat toch niet. En om den nood der aanvul ling van dit te-kort wèl te beseffen, be schouwt de gevolgen. Het naaste gevolg van ons gebrek aan diepe kennis en hoo- ge waardeering der Roomsche leer is: veruiterlijking van het Roomsch-gods dienstig leven. Dit aftakelingsproces kunnen wij waarnemen bij den mensch alleen en bij geheel een volk. Nu haalde de eerw. spreker feiten aan uit zijn eigen ondervinding. Zes jaren was hij werkzaam geweest in Duitsch- land als missionaris van het St. Jozef comité. In Düsseldorf had hij de geeste lijke zorg over meer dan 400 Katholieke Hollanders. Katholiek! Ja, dat waren ze eens, toen ze zich nog bevonden onder het waakzaam oog van ouders en pries ters en overheden. Doch daar kwamen ze naar Duitschland met heel, heel wreinige kennis van hun godsdienst, met een sleurleven van katholiciteit achter den rug, met een prentenboekjes-idée van de wereld, in een omgeving waaraan ze niet gewoon waren. Was het dan wonder dat die zwakkelingen en ongeschoolden in hun godsdienst hét eerst bezweken? Voor bewijzen behoeven we echter niet naar het buitenland. Neemt onze menschen van buiten, die naar de stad trekken. Toch waren het vroeger geen huichelaars. Zij meenden het oprecht. Meedrijven op den stroom van den roomschen sleur, d&t konden ze. Maar vast het roer en recht den koers houden in de wielende woeling van het zieden de leven, dat konden ze niet. Hun oog zag de bakenlichten niet, die alleen voor heldere kennis zijn; hun hand miste de kracht, die alleen een overtuiging geven kan. Zoo'n vuurproef echter is niet eens al tijd nooaig. Laat de tiju nju D gaan. Een gemeen-koperen, doch zwaar vergulden ring is op het oog niet van een echt-gouden te onderscheiden. Maar werpt beide ringen in het vuur, en wel dra blijkt het groot verschil. Zóó voldoen op het oog nog een massa Katholieken. Trouw zijn zij aan hun godsdienstplich ten, wanneer er geen al te zware strijd van hen gevorderd wordt, doch moeten zij den vuurproef doorstaan in den groo- ten strijd van het openbare leven, dan zal spoedig hun katholicisme maar op gelegd verguldsel blijken. Zij zijn niet massief Katholiek. Is dit verschijnsel waar te nemen bij den eenlingook met een geheel volk is het niet beter gesteld. Naast al de teekenen van uitwendigen bloei, zijn er ook onder ons volk teeke nen van inwendig verval waar te nemen. Verschillende feiten haalde de spreker hiervoor aan en toen. Zoovele mannen en vrouwen die voor hun persoon goede, overtuigende, ja soms ijverige Katholie ken zijn, houden zich afzijdig van het Roomsche sociale leven in al zijn uitin gen en geledingen. Soms, lang niet al tijd, maar toch soms, willen ze nog wel in hun beurs tasten om de Roomsche beweging op verschillend gebied be schermen, maar het persoonlijk meele ven kennen ze niet. Vraag hen voor een Roomsche vereeniging van welken naam of strekking ook: R. K. Vrouwenbond, Kruisverbond, „Voor Eer en Deugd", ze passen ervoor. Zoek ze te winnen voor het daadwerkelijk bevorderen der Kath. Pers, het zelf persoonlijk meedoen aan de Roomsche Charitas, Sint Elisabeth, Sint Vincentius, het bevorderen der K. S. A., het lidmaatschap van Kath. Kies- vereenigingen, het bijwonen harer ver gaderingen ze antwoorden steeds met valsche nederighid: „anderen kunnen dat beter dan ik!" Wie als propagandist bijzonder wil werken voor al wat edel is en schoon, rnoet ook een meer dan oppervlakkige kennis bezitten zijner godsdienstleer. Én nu beweerde de spr. verder: Geen dege lijk Roomsche actie echter in 't publieke leven of de menschen van wie het uit gaat moeten voor zich zelf en huisgezin kern-Roomsche menschen zijn. Uit in nerlijk diepe godsdienstigheid ont springt de kracht van een vruchtbaar publiek leven. Een man, die in het publiek Roomsch wil werken, moet een man zijn van ge bed. God alleen geeft groei en bloei en wasdom aan het werk. Moet verder een man zijn der veelvul dige H. Communie. Daarvan >vordt ver wacht de vernieuwing der wereld in Christus. Spreker herinnerde hier aan de leerlingen van Emmaus, wier oogen geopend werden en die Jezus herkenden bij het breken des Broods. Moet verder het christelijk huwelijks leven hooghouden. Hebt gij mannen on der u die het woord van Vondel niet begrijpen: Waar werd oprechter trouw Dan tusschen man en vrouw Ter wereld ooit gevonden, jaagt ze dan uit uw organisatie. „Maar zij spreken zoo goed maar zij ijveren zoo hard maar zij zijn zoo'n kracht." God moet groei en bloei en wasdom ge ven en zulke personen zjjn een pest voor uw federatie. Moge het privaat leven aan het publieke beantwoorden. En nu gaf spreker verschillende mid delen aan om onze geloofskennis te ver meerderen, te ontwikkelen. Lectuur op godsdienstig en kerkelijk gbied, Roomsche couranten en tijdschriften, apologetische cursussen, ontwikkelings avonden, debatingclubs enz. enz. Mocht toch ieder Katholiek er roem op leeren dragen onder godsdienstig op zicht degelijk onderwezen te zijn en hoog te staan in de kennis van zijn ge- bare gave van hét ware'gflooi'op^ougcn prijs te stellen; zoo zal uw geloof zelf winnen aan kracht en vruchtbaarheid; zoo zult gij u tevens de beste wapenrus ting verschaffen tegen de godsdienstige onverschilligheid en het ongeloof. Op uw actie zullen welgevallig neerzien God en zijn goede Engelen. Toen keizer Napoleon op het toppunt van zijn macht zich zei ven de ijzeren Lombardische kroon op het hoofd had gedrukt, riep hij uit: „God heeft mij die kroon gegeven, wee hem die de hand ernaar uitsteekt." Aan ons heeft God inderdaad een kroon gegeven, geheel buiten onze verdiensten, een kroon, kost baarder en rijker dan de ijzeren kroon van Lombardije. Het is de kroon, waar mee God ons gekroond heeft als kinde ren van den Koning der Koningen, als Roomsch-Ivatholieken. Draagt die kroon met eere en verdedigt ge tot uw laat- sten snik! ZECWAART. Electricteitsvoorzierving. De raad heeft een commissie van 3 leden uirti zijn midden benoemd' oim van advies te dienen inzake elektriciteitsvoorziening door een elektrische centrale in een der nabijzijnde steden. De veenbrand in Drenthe. Door den herigen wind en de felle zonne- schijn is het vuur in de venen ween' aan»- gewakkerd' en woedt thans (Dinsdagmid dag) in alle hevigheid. Het terrein van den (brand) heeft zich echter tot nog. toe niet uitgebreid'. Eeni later bericht meUdlt: De veenbrand in Drenhe heeft zich Dins, dogt dioor den feilen wind een weinig naari het westen uitgebreid). In verband daar mede is die Haagse he stoomspuit ver plaatst van Weerdinge naar Emmencon> pascuum. Vrouw Van der Leij te ValDhermond id tengevolge van bekomen brandwonden nog ale zestiende slachtoffer van den grooten veenbrand) overleden. Diefstal bij d© spoorwegen. De direc tie der Staatsspoor beeft aan het perso- necJ) (bekend gemaakt, dat voor het ont dekken van diefstallen van eigendommen der Maatschappij of van goederen, die aan haar zorgen zijn toevertrouwd, of voor 't ontdekken van opzettelijke beschadiging of onvreemding van voorwenpen, in de rij tuigen voorhanden, of voor het materieel, een premie tot een maximum van f 25, afhankelijk van de 'belangrijkheid der ont vreemding oi beschadiging, wordt toege kend!, mits de dader o-f daders aan de poli tie worden orvengeleverd en er genoegzame (bewijzen zijin, waardoor een gerechtelijk© vervolging mogelijk wordt. Ingeval die ont dekking of aanhouding pilaats heeft door meer dan één persoon, wordt de pro mi© onder hen verdeeld. Branden. Den laatsten tijd komen kleine branden voor op de spoorbrug over den Moerdijk,- verooraaakt door het vallen van vuur op de ihouten dwarsliggers, welke daar voor militaire doeleinden zijn gelegd. Dezer diagen zij® meldt de „Dord. Crt." inog eenge dwarsliggers over een lengte van vijf meters verb rand- Verdronken. Bij Ulft, gem. Gendrin- gen, is Maandag de 'arbeider W. B., bij het baden in den Ouden IJseL, verdronken. Uit het Vedbindingskanaal tte Gro ningen is Maandagmorgen het lijk opge haald van den soMaalt G. S., uit de Ba/re- straat aldaar. Maamdiag is in de Ringvaart te Water graafsmeer de 13-jarige J. L. W., uiit de Leliedwarsstraat 'tie Amsterdam, bij het zwemmen verdronken. Gistermorgen is uit den Amstel, nabij de Blauwbrug bij Amsterdam, het in ver jon staat van ontbinding verkeerend lijk opgehaaiu van. cc.. Berooving. Schipper W., uit Rotter dam, is Zondagavond te Zutphen door een of meer militairen, met wie hij een herberg had (bezocht, op straat onverhoeds aange vallen en van izijn partem ooi naie met 600 gulden beroofd. Twee verdachten zijn aan gehouden; het göld is nog slechs voor een zeer klein gedeelte terecht. DC bliloem. Te Zaandam is Maandag tijdens een vrij herig omveer de bliksem in de oliemolen 'tKaar geslagen, staande aan het Noorder Valdeurspad en toebehoo- rande aan den heer J. Stuurman. De. te Koog aan de Zaan. De molen, benevens de drie bijbétooorende schuren en de aanwe zige groote voorraad oliezaad', kar wei- afval en koeken zijn in de vlammen opger gaan. Gebouwen en goederen waren ver zekerd op beurspoÜ9. Afgebrand. Gisternacht is tijdens een (hevig onweer het boerenhuis van de wed. Dekker, in Büoemiberg, gem. Avereest, af gebrand. Maandagavond is te Napels, vlak bij Winschoten, het huis van H. Wegman, bewoond door H. Schuur, door den bliksem getroffen en geheel afgebrand. Er is wei nig gered, alles was verzekerd. Doodgeschoten. Gisternacht is te Over- FEUILLETON. Het verloren boekje. Braun, de afdedling-sehef, dead zijn best zoo zwart magéLijlk te 'kijken. Met gefronst voorhoofd zag hij - op zijn. horloge en toomde: ,,'Vijf minuten over 'half tien! Ge zijt al weer ite laat, mijnheer Fényes." „Werkelijk? Och, och, waar blijft de tijd!" antwoordde Fényes vroolijk, de aan. weziigen met vriendeiijken lach groetend. Enkelen namen hem vol leedvermaak op, van anderen kreeg hij een somberen blik, tnaar de ijverigste dienstkloppers, die klok slag negen de pen al ter hand namen, wenkten door, zonder op te zien. Geza Féynes hing zijn hoed op, trok vervolgens lanjgTzaam en. op zijn gemak de ge'Uileede jas uit en verwisselde die voor een kan- tcorjasja Eer hij aan zijn schrijftafel ging zitten, bekeek hij zorgvuldig zijn nagels. Daarna opende hij zijn 'loodje en nam er eenige penhouders uit. De bode bracht hem een gewéldigen stapel brieven. Fényes las de verschillende adressen met een opmerk zaamheid1, alsof 'hiij voor he>teerst op de Rijksbank was, en toog toen langzaam aan het werk. Om 11 uur bleef het hoofd der afdeeiling bij zijn tafel .staan. Hij trok een ontzettend érnstig gezicht. ,,'Hebt ge de él-ectrioiteits-werken al ge antwoord?" „Neem, mijnheer, ik ben nog niet klaar meüj de berekening. Ik kan dat niet zoo gauw doen, anders maak ik fouten." Dit zei hij op zoo vriendéMjken en oprechten toon, alsof de Rijksbank zijn hoogst en bnigst leve nadoel vertegenwoordigde* ..Kan ik u misschien dienen' met een cigarette? Een uitstekend merk! ging. hij voort. Hij wist, dat Braun de diepste ver achting koesterde voor al wat rooker was. Braun antwoordde niet.. Woedend, zon der een woord te spreken, keea-de hij zich af. Fényes istak e?n cigarette op en begon gezellig ba dampen.. Om half één bracht die bediende hém zijn ontbijt. In de zaak zaten allen te werken; de telefoon schelde, voor het loket verdrong men sich. Maar Fényes trok er zich niets van aan., hij verorberde met kennélijken smaak do zorg vuldig gekozen spijzen. Juist wilde hij een havana opsteken, toen de bode hem kwam melden, dat. de chef hem wenschte te spre ken. Géza trad vergenoegd het heiligdom binnen on zette zich ongegeneerd1 in den grooten leeren fauteuil' naast de schrijf tafel. „Wat was er van uw dienst, mijnheer?" vroeg hij zoo lief mogelijk. Het uitgedroogde, geelbleek mannetje begon met huilerige stern: „Van mijn dienst is er niets. Maar eer ik mijn rapport bij den directeur inzend* zou >ik u in de eenste plaats wél willen verzoeken niet meer hier op het bufeel te ontbijten. In de kantooruren moet er ge welkt worden. Bovendien die akelige etens. lucht bederft de geheel© atmosfeer. Doe ine hot genoegen en eet in 't vei-volg een broodje met ham, ailisublieft. Of een gewone boterham, tsooails ik bijvoorbeeld." ,,'t Spijt me. mijnheer, maar diat is on- -mogeCajk," hernam Fényes, 'op een toon, die diep leedwezen uitdrukte. „Daar kan ntijm maag wiet tegetn. Om 1 uur 's mid dags moet ik beslist iets warms hebben. Oip voorschrift van den dokter," Ket 'hoofd, der afdoe'ing ging Chans strenger voort: ,,Ik maak u verder nogmaals opmerk zaam, dat ge hier 's mongerus precies negien uur aanwezig moet zijn. Dat te- laat-komen duld ik niet langer. Ge komt hier om te werken. Van 9 tot 4 uur. Et komt zoo goed ails niets meen uiit uw han den. Alls ge u niet, andens verkiest te ge dragen, zal ik er rapport van maken. Antwoord nu maar niet: ge weet nu waar hef op staat." Fényes rees op, boog en ging lachend naar zijn schrijftafel terug. Op zeer uit voerige wijze stak hij zijn sigaar op, en na de eerste trekjes was hij den „uitbran der" totaal vergeten. Daartégen was hij al gehord. In den regel werd bij zoo eens ,per maand onder het mes genomen. En in de afdeeling gold hij dan ook als afschrikwekkend voorbeeld van nalatig heid, a's de onnauwkeurige, onbetrouw bare ambtenaar, die nooit zal vooruiten men. Deze slechte meeting had hij aan ziin luchthartige tevensorlvatting te dan ken. Benijden? had' hij niet, evenmin werd hij met werk overladen Om kwartier voor vieren, terwijl de an deren nog ijverig over hun schrijfwerk gebogen zaten, pakte Fényes zijn brieven ibij el'kaar, borstelde zorgvuldig jas en. hoed en nam met eon vriendehjken, ietwat neerbuigende groet afscheid van zijn col lega's. Een kwartier lang liep hij den Donau-oever op en nwr o<m de frissche, zachte buitenlucht in te ademe-i. Toen trad hij oen bloemenwinkel binnen en zocb eem eenvoudig,, smaakvol bloementuül' uit. Mét doze bloemen ging hij naar eem bescheiden, vredige woning, waar hij ze met éen allervriendelijkst lachje aan juf frouw Klara Lantos overhandigde. Sinds drie jaar was dit gevoelig en verstandig meisje zijn verloofde. Ze was trouw, lief en woOlijk; en zelfs de gedachte was hem vreemd* dat hij ooit aan een rijk meisje de voorkeur zou kunnen geveu boven haar. De trouwdag echter, waarnaar beiden sinds jaren verlangden, bleef .in het onzekere. Intu&schen wachtten ze: Ktara met het gedu'd, der liefde, Fényes met onverstoorbaar optimisme, „Eénis zal ik toch wel een goede betrek king krijgen..." troostte hij Klara. Vervol gens vertelde hij, zoo terloops, dat Braun hem weer de nooddge onaangename din gen had gezegd. Het meisje antwoordde: „Dan zuit ge zeker wél weeir mi et bevorderd worden!" „Ik wordtt wel Iberorderdgeloof me!" verzekerde Fényes. Hij had er inder daad hot. grootste vertrouwen in, en begon met den heiligste® ernst te bespreken, hoe ze hun woning zouden inrichten* Hij 'had juist zijn bhee op, toen hij aan de deur werd gemepten. De bod© van de Bank was .er. „Mijnheer Braun zen..." hdjtgdie dezio, „diat ik u hier kon vinden,. Of ge dadelijk aan de Bank zondI wiLletn komen." „Wat is er dan?" „Dat weet ik niet. Kom onmiddellijk, want de éhef wacht op u. De directeur is er ook." Fényes nam haastig afscheid van zijn> meisje. In alle groote lokalen van de Bank was heb al donker, maar in zijn af- dieediing brandde nog licht. De ambtenaren stonden op eeav hoopje, dicht bij elkaar. Het scheen, diat rij juist over hem hadden gesproken, want toen hij binnenkwam, verstomden allen en keken hem aan. Eer hdj tijd had be vragen wat er gaande was, zei de kleine Barros: ,,Ga maar gauw binnen. Braun wacht op u." In de kamer van zijn chef vond hij Laky, den, directeur van de Bank, wierva ontoagboezemend voorkomen en eerwaar dige witte baard zich slechts zelden in de kantoren vertoonden. Braun liep op gewonden van den eenen hoek naar den anderen. Toen Fényes binnenkwam, wild© hij tegen hem uitvaren, maar Laky wenk te hem met de hand te zwijgen. „Ge herinnert u, mijnheer Fényes," begon hij op verdachten koel-beleetfden toon, „dat ge vandaag ter behandeling hebt' ontvangen een brief van de Crediet- bank voor het mijnwezen." „Ja." „Bij dien brief wae als bijlage -ten spaarbankboekje met 25.000 kronen. „Dat heb ik niet gezien." „Wel een bewijs, dat ge dien brief niet al te oplettend hebt afgedaan. In elk geva^ het boekje was er bij. en teen gé die® brief teruggaf, was het, volgens mijnheer Braun, verdwenen. Zoudt ge, eer we ver der gaan uw schirijiffoafeL eens 'heel nauw keurig willen nazien?" „De geheele afdoéling is al doorzocht. Fényes keerde zaeh snel om, göag d& kamer uit en was na enkele minuten terug. „Het boekje is er niet Trouwens, w. (ver zeker u, at ik geeri boekje heb geaien." Laky sprak daarna op vaderlijkje® toom; „Kijk eens. joigmenooh. hét betrtót hi«0

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 1