AAKÜANG. wacht mü na den Dood uensch moet sterven. Als wezen, de uit ziel en lichaam, blijft hij le niet voortbestaan. 1 |deze ijzeren natuurwet ontkomt nie- ii[ ei twijfelt ook niemand, zelfs de 1 ingeloovige niet. der mensch vreest den dood. En hij )oi die vrees met alle mogelijke mid- icliten tie verdrijven, ze keert terug: nen kan hij ze niet. iar dan die vrees weinigen laten zich kwellen door eeklmg, dat sterven vergezeld gaat li ütstaanbare pijnen en geweldigen li: No. 2276 ecne grove vergissmg. ft sheeren van naam en rijke onder- getuigen eenstemmig, dat het sterven, de scheiding van ziel am, gewoonlijk zonder pijn plaats kerkelijk en hevig lijden is een van het leven, niet van den dood. te het lichaam verzwakt ien de gevoelloozer worden, vermindert ai tevigheid van pijn..De ziel verlaat het lichaam, niet door een ge- schok of doodsbenauwde inspan- aar enkel en <Hleen, omdat het geen werktuig meer voor haar Gelijk de vlam eener lamp uitgaat ;,5! jrek aan olie, zoo ontvliedt ook ip 'het lichaam door gemis aan krachten. Sterven is als een in- )e meeste stervenden zijn efcniglei yQI 5r hun dood bewusteloos, en in ame gevallen, dat het bewustzijn iderd blijft tot eenige oogenblik- het einde, moet de laatste ge ling toch volmaakt kalm en rus- hl larom meenten; dat sterven pijnlijk b. Die meening is dan ook vol ei ïalgemleen,. De vrees voor sterven :L ar dan die vrees misschien, omdat men bij den bcï idden moet van allen en alles: ilsfdverwanten, vrienden en kermis geld en goed, eer en waardig- :sl zmaken en genoegens, van alles, rinnen streelt en waaraan men s? die schteiding kan zwaar vallen ienschelijfoe natuur, .Voor die be un ran allen en alles schrikt men dat cle ware reden dier vrees Christenen immers wetenefcst- ten te brengen. BC le mensch vreest den dood, om- a iet weet, wat hem na den dood eze onzekerheid beangstigt eiken en den ongeloovigen soms ge- dan den geloovigen. lichaam, de hoeveelheid stof, dood een deel was van den 30 (verblijft, ontkent niemand. Maar Is met den dood alles uit voor sch, zooals dat gebeurt met de verdort, met het dier, dat sterft? het andere, edeler deel van d'éti y le 'ziel, na den dood voortbestaan? i ziel en lichaam eenmaal weer ,jj0 ir vereenigd worden en zal de x>na den dood blijven leven? En, aar? en hoe? en hoelang? Hl ragen hebben door alle eeuwen ch zóó geweldig aangegrepen en tals deze. En geen wonder I Van itwoording hangt de waarde en kien 's m,enschen levensdoel nu wacht ons na den dood? dood is dood, met den dood is De mensch komt en verdwijnt ier, want hij is niets anders." reeuwen en schrijven in hun .ver en ongeloof vele socialisten en ergoders. Met die dwaze ten goddelooze bewering trachten zij vooral het onnadenkend en lichtgeloovig volk in hun ontevredenheid ien ongeluk mee te sleepen en voor hun hedllooze leer te winnen. En velen helaas! laten zich door die zoogenaamde volks ver lichters misleiden en verdierlijken. Maar, als de mensch niets anders is dan een meer ontwikkeld dier, dan bestaan er voor hiem ook geen rechten en plichten, geen goed en kwaad, geen verantwoording en vergelding. Dan zijn doodslag en dief stal, dronkenschap en ontucht, dan is alles geoorloofd. Dan is elk gezag en elke wet slechts stoffelijke overmacht en geldt al leen het recht van den sterkste. Dan is het zingenot de eenige levenswet en heft eenige levensdoel en kan de mensch in der- dood niiets beters doen dan „zich uitleven,'*. Het is wel treurig, dat zoovelen nog durven beweren, dat met den dood alles u/i)t is (voor den mensch. Verwonderen moet dat echter diet. En waarom niet Omdat men zóó leeft, dat men een voortbestaan na den dood vreezen moet. Men wenscht, dat met den dood alles uit is. En wat men wienscht, geloof men gaarne, al is het ook nog zoo onredelijk en goddeloos als die bewering: „Dood is dood!" Terwijl alles, wat leeft, strijdt voor het voortbestaan en zich verzet tegen algeheel® vernietiging, zou de mimisch, de koning der zichtbare schepping, wenschen in het niet terug te zinken? Wat leen ontzettende, onmens chelijke, duivelsche wensch! Alleen eien rampzalige verblinding of luet knagend zelfverwijt, niets gedaan te hebben, wat de onsterfelijkheid waardig is, kunnen daarvan de reden zijn. Doch die schandelijke wensch is niet altijd ernstig gemeend. Die levensmoede, die de hand aan zich zelf slaat, mag, zooals de H. Augustinus aanmerkt, wei. aan algeheele vernieti ging denken, zijn hart verlangt ze echter volstrekt niet, het wil slechts den vrede vinden, dien het op aarde tevergeefs zoekt. Misschien ook ten gevolge van de ver schrikkingen van den Europeeschen oor log, nu zoovele duizenden in den bloei des levens worden weggerukt, overmees tert de gedachte aan den dood de mensch- heid thans sterker dan ooit ten uit zich de belangstelling in de geheimen des grafs al meer en meer. Dringender dan ooit _zoekt men antwoord op Se vraag; -,Wat vacht mij r.n .-Ion riood 1 De leer der onsterfelijkheid, vroeger door stofvergoders gebrandmerkt als on wetenschappelijk en dwaas, wint lang zamerhand terrein. Velen beginnen zelfs partij te kiezenvoor een leven na den dood. Als men hun echter vraagt, hoe dat leven eigenlijk zijn zal, dan blijven zij, óf het antwoord schuldig, óf komen met beweringen aandragen, die recht streeks strijden met het natuurlijk gezond verstand en het geloof. Eenige maanden geleden hield Dr. Frederik van Eeden voor de intellectu- leele Hagenaars een lezing over het leviejn na den dood. Blijkens een verslag in ;,De Maasbode" vertelde hij wat spiritistischen onzin. Hoe laigenlijk dat leven zijn zal, daar wist hij niet veel van te zeggen, of beter nog, hij wist er volstrekt niets van. Hij sprak wel over spiritistische verschijningen van over ledenen, maar hij meende toch zijn ge hoor te moeten waarschuwen, dat men ier zeer voorzichtig mee dient te zijn. Ook zonder spiritistische bewijzien ge looft. hij1 voor zich aan een leven na den doodj Dat Leven, leieren de Boeddhisten en hun vele aanhangers onder de hedendaag- sche ongeloovigen, is een leven zonder bewustheid, als een eeuwige slaap. Maar, dan heeft de rechtvaardige na den dood niets te verwachten en de booze FEUILLETON. vrouw in het wit. percival", ging hij voort, en wat in geval van dien dood uwer geen kinderen nalaat. ij waarsohijnfijik wel zal doen?" 1 ij zeer zieker niet zal do een...'' dan krijg ik de twintigduizend gelid?" gelid." stiiltte. Ik hoorde der rieten faken ondier die (bewegingen der annen. De graaf hervatte het ge- 'all Geeft ge iéts om uw uv ge vraagt nogal op dien man altijd op den main af en vraag 1 nogmaals," 1(l fan kijkt gij mij o(p die manier r den drommel?" itwoordlt nieit? Wefltmi, 3laat cn» uw vrouw, sterft, voor de zomer 1«V :bff Fosco.' c ons zeggen uw vtroiuw eter ft..." ,eti daarover, Fosoo." Ofj zoudt gdj twintigduizend! pemd >rdi en gd zoudt verliezen..." Uns op drie duizend pond per Makke kanis, PercivalEn gij 1 noodog, een flinke som ineens. De winst is zeker, het verlies tvijfeUr adhitig." „Gij zij:t. wed slim, Fosoo, maar sclijnt toch te vergeten, dat die dood van mijn vrouw voor uw vrouw .eon. winst van tienduizend pond is. Daarover apuv. ,/ki. niet. Kiik mij niet zoo aan! Op: mijn eer, gij dioet mij het Moed in de aderen atot- Ien." „Uw bloed? Wil Moed in het Engelseh ook zeggen geweten? Ik spreek over don dood van uw vrouw en een mogelijkheid. Waarom niet? Uw notarissen en advoca ten. die testamenten maken. Kijken den dood onder de oogen. Sfcoflt hun liet bloed ook in de aderen? Ik moet u uw zaken eens duidelijk voor oogen stillen. Het is er zoo mee gelegen: blijft uw vrouw le ven.', dan betaalt gij uw wissel met haar handteekening ó:p dat perkament; sterft zij, dian betaalt gij hem me haar dood." „Klets toch niet!" snauwde sar PeirclvaL „Men zou -denken, ais men u hoorde, dait ik de handteekening <al had" „Gij hebt de zaak aan mij overgelaten; welnu, wij hebben twee maanden den tijd, genoeg voor mij cm raad te schaffen. Hiermee zijn die geldzaken afgeloopen en kunt gij mij om raad vragen in de andere moealijklieden, die u schijnen te kwellen. SpTeek, mijn vriend, en vergeef mij als ik uw. deg.elijken EngeLsohen smaak beleodig door nog een gil'as suikerwater k'liaar to maken." „Het is allemaal goed en wei om Le zeg gen: „spreek", hernam sir Percival op een veell rustiger en gematigder toon, dan hij nog had aangesflagieu, maar het is niet mets te vröezen. En waarom zou men dan nog de zeden wet onderhouden Dwaas ware de mensch,- dse zich hier op aarde dan niet alle zin genot veroorloofde en leefde als het dier. Die toestand van eeuwige bewusteloos heid is dan ook slechts een voortleven in naam, en inderdaad gelijk aan niet-leven.; Anderen, de Theosofen, die ook in ons land vooral onder de meer ontwikkelden (wel een pover getuigenis van ontwikke ling!) aanhangers zoeken en helaas ook vinden, beweren, dat de ziel, bij den dood van bet lichaam, de herinnering aan haar vroeger bestaan verliest; naar een ander lichaam verhuist, ook dit weer voor een ander verlaat en zoo, door een eindelooze opeenvolging van nieuwe levens als zoo vele proeftijden doorloopend, zich eeuwig blijft ontwikkelen en volmaken. Hoe ongerijmd deze leer „is, blijkt reeds voldoende hieruit, dat de ziel onmogelijk ©en oneindig aantal overgangen kan maken, wijl ze in dat geval, zooals wei later zullen zien, den staat van volkomen geluk, waarnaar zij van nature onweer staanbaar gedreven wordt, nooit zou kun nen bereiken. Eindelijk worden er nog christenen ge- vonden, die een leven na den dood wel niet ontkennen, maar ijn sommige 05m!- standigheden en vooral in dezen treurigen oorlogstijd, nu er zoo ontzettend veel en verschrikkelijks gebeurt, dat met een voortbestaan na den dood in strijd schijnt te zijn, door woord en daad toon en, dat hun geloof in een hiernamaals niet leven dig genoeg meer is,. Ter weerlegging nu van genoemde dwa-- lingen en tevens ter versterking van het verzwakte geloofsleven hopen we in enkel® artikelen uiteen te zetten, wat het natuur lijk gezond verstand en het geloof ons Leeren omtrent een leven na den dood, ien wat ons alzoo hiernamaals te wachten staat. Manresa, Venlo.- P. Reijs, S. J3 Uit de Pers. ONBEGRIJPELIJK GESCHRIJF. Die Standaard driestart '..Die Roomsche Staatspartij, die in de Eerste Kamer de sterkste is, heeft zich zonder ieenig sans gêne op die Evenredige Vertegenwoordiging geworpen, om| miet Cort van der Linden in heimelijk in de Tweede Kamér. Reeds voor lange jaren wees ons blad er op, dat het stelsel van Evenredige Vertegenwoordiging dit gevaar met zich bracht. Immers we aar zelden geen oogenblik ten deze van een gfevaar te gewagen, omdat, gelijk thans dan ook de uitkomst zal zijn, de Room- schie Staatspartij in beide kamers samien,- over zulk iecn groot aantal stemmen zal kunnen beschikken, dat zij bij elke vol gende Groridwetsrevisiie de eindbeslissing in haar hand heeft. Dit moest van zelf aan de Roomsche Staatspartij in zulk een mate toelachen, dat ze er alles voor verzaakte, om dit haar voorgespiegel de ld oei te bereiken. We merkten aan, en doen dit nog, dat ze de Antirevolutionaire partij hiervan op de hoogte had behooren te stellen, gelijk men dit onder goede vrienden bij afbreking van vroegere samen werking steeds gewoon is; maar voegden er steeds bij, dat men haar liet wijzigen van haar vroeger standpunt niet euvel kon duiden. Niet onwaarschijnlijk toch zouden wij', bij gelijke casuspositie evenzoo ge handeld hebben." Dit moois staat in.-... een driestar van De Standaard schrijft De Tijd, die dan vtervolgt: „En wel ten betooge, dat „nu de libe rale partijen met de socialisten als één man er zich voorspanden en de groote Roomsche partij meeging" de Anti-revo lutionairen in de Tweede en straks in de Eerste Kamer moeilijk zich kunnen ver zetten tegen de Revisie. ;,De Christelyk- Historischen toch deden even goed als de Rooms chen mede, zoodat wij geheel op onszelf zouden gestaan hebben." Wjj verbazen ons over deze driestar. Dat de „Roomsche" staatspartij zich zon der leenig sans gêne op de Evenredige Ver tegenwoordiging geworpen( I) zou hebben, kan bezwaarlijk worden volgehouden. Reeds lang vóór er sprake was van deze Grondwetsherziening verklaarden de Ka tholieken zich voor invoering van de Even redige Vertegenwoordiging. De uitspraak van de Commissie, welke in 1907 aan den Algemeenen Bond van R. K. Kies- Vereenigingen rapport uitbracht omtrent het kiesrechtvraagstuk, vertolkte zeer juist, wat de overtuiging was bij de katholieke kiezerseen oplossing van het kiesrecht- vraagstuk zonder Evenredige Vertegen woordiging moet onbevredigend heeten^ Wij zullen in dit verband niet gaan ophalen al wat voor de E. V,. pleit de schrijver van de driestar kan dit, kort samengevat, vinden in de laatste aflevering van „Antirevolutionaire Staatkunde" door., dr. A. Kuyper. In 'elk geval is noch van een zich werpen op de E. V. noch van sans-gène sprake. Vindt luet blad 't werkelijk een gevaar; dat door de Evenredige Vertegenwoor diging de Roomsche Staatspartij in heimte- lijk verbond met Cort van der Linden mieester zal worden van de positie in de Tweede Kamer liet zij zoo. Vreemd alleen is dan, dat de partijgenootien van het blad hierop niet gewezen hebben bij die openbare behandeling in de Kamer.; Btestaat in anti-revolutionaire kringen in derdaad de vreezie, dat de Katholieken by' elke volgende Grondwetsherziening de eindbeslissing in de hand hebben, waarom ovterweegt men dan 'daar niet,- of het als nog niet een landsbelang zoude zijn een Verbond met den heer Van Houten aan tia gaan, om de revisie te doen mislukken Wanneer het de Standaard" er minder om te doen is, de waarde van elke stem), zlelfs van elke Roomsche stem, tot zijn recht be laten komen, dan wel den invloed der katholieke kiezers op het regeerings- bleledd te belemmeren, het blad verklare dit ronduit. Wij hebben er,- dunkt ons,- ©enigszins recht op, te weten met welke gtevoelens onze politieke bondgenooten be zield zijn. Zeer zou het blad ons verplichten, wan neer het dan tevens een opheldering gaf partij in heimelijk verbond met'"- der Linden." .Wij begrijpen nl. deze woorden niet." DE POT EN DE KETEL. De Limburgsche Koerier schrijft onder bovenstaande titel volgend stukje; wat veel waarheid bevat Oorlogvoerende partijen hebben de ge woonte elkaar van allerlei leelijks te be tichten onrecht, schending van verdragen, barbaarschhedenenz. enz. Vaak is daar iets van waar in eiken oorlog gebeuren nu eenmaal verkeerde dingen, soms niets, meestal is ter overdrijving. We maken van al die wederzijds ophitsende beschul digingen zoo min mogelijk gewag. Nu en dan echter is vermelding wel noodig; zoo over de verwoestingen, door de Duitschers thans b.v.., nu de Fransche regeering een protest aan de neutralen gereed maakt,- aangericht in de door hen ontruimde strook van Noord-Frankrijk. Iiavas laat zich hierover bij voorbaat reeds in heftige bewoordingen uit. Havas moest dit niet doen, want het valt niet te ontkennen, dat Wolff gelijk heeft, als het agentschap her innert, hoe de Fransche en de Russische pers in 1915, toen de Russten uit Oost- Pruisen terugtrokken,- jubelend goedkeur den, dat de Russen op hun terugtocht alles verwoestten en den Duitschers slechts puinan achterlieten,- zoodat dezen datzelfde zouden ondervinden (dat meende men toen) als Napoleon I op zijn tocht naar Moskou. Dit vergoêlijkt natuurlijk het wegnemen ien vernielen yan bezittingen der burger* bevolking in Noord-Frankrijk door do Duitschers niet. De Duitsche regeering heeft ook in 1915 tegen de handel wij Ine der Russen geprotesteerd; ze had dus haar troepen thans niet op het Westfront het zelfde {moeten Jaten doen; wat ze zelvg in dein vijand op het Oostfront afkeurde, Maar zoo gaat het altijd, en in oorlog» tijd op groot er schaal dan ooit: ieder ziet den splinter in het oog zijns buurmans ien bemerkt dien balk in het eigen niet» Pro-Duitschers zien slechts de fouten der Entente, pro Geallieerden enkel die dier Gentralen. Beide groepen oordeelen een zijdig aan dien eenen kant zoowed alA aan den anderen wordt gezondigd. En als onzijdige toeschouwers kunnen we niet genoeg herhalen: kiest in zake de wjjza van oorlogvoieren toch geen partei '1 li werkelijk lood om oud ijzerl WETENSWAARDIG. GASBESPARING. De vereenigingen van gasfabrikanteo zendt ons eenige wenken voor gasbespa* ring, waarvan we het volgende overnemen! aVerlichting. le. Brand in niet meer dan de werk» 1 ij k n o o d z a k e 1 ij k licht vereischend® vertrekken een licht. Trek zooveel mogelijk alle leden van heit gezin en alle bezigheden in een enkel vertrek samen. Geen afzonderlijk lichtverbruik dus in studeer* of andere speciale vertrekken. 2ie. Gebruik bij kronen met meer dan een licht slechts één pit. 3e. Vervang zoo mogelijk de gewond branders tijdelijk door branders van g» ringere lichtsterkte en geringer gasveafc bruik of 4e. Open branderkranen slechts zooverj dat juist voldoende licht verkregen wordt en open de kraan alleenlijk geheel voor meer licht vereis che 11 d werk of voor lees tuur. By kousjes voor staand g'loeilicht kaa men het Licht bij half geopende kraan veel yexbleteren door twee of drie van dq vier gaatjes voor luchttoevoer, onderaan den brander, met een stakje hechtpleister dicht te plahlwv. Mien bSTerVja®#!*"*™"'5'"01» TiïTïp ut bfa 1181 erniu_k.ei 1dcrartoe neemt men aan ieen haakpen het kousje voorzichtig van den brander, kort het magniesiastaafj« tot op 2/s van de vroegere lengte in en plaatst het kousje er weer voorzichtig op» Hiet onderste gedeelte van het kousje plukt men voorzichtig af, tot de onderkant ongen veer gelijk komt miet den bovenrand van den brander. Men regelt kraan en lucht* toevoergaatjes vervolgens zoodanig dat heit geheel© kousje gloeit en geien vlanï daarboven lUitbrandt- Hangend licht kan men op halve kracht laten branden door de regeldoes (met het schroefje bovenaan den brander) nam wer te stellen. Ook hier wordt de vlani beter wanneer men de luchttoevoer in den gasstroom minder maakt door de lucht* gaatjes nagenoeg geheel te sluiten (met den daarvoor aan den brander aanwezigen sluitring). 5e. Verricht alle bezigheden, die goed oï veel licht vergen, bij daglicht. 6e. Gebruik geen gang- of vestibule^ verlichting. 7e. Doof alle dag- of aansteekvlammeiiii b. Verwarming. Te. Geef gascomforen niet zooveel gasi toevoer, dat de vlam om ketel of pan heen* spoelt. De bodem van het vaatwerk moet hoogstens voor drie vierde gedeelte doos de gasvlam worden bestreken. - tmakikelijk om te weiten, hoe' te be ginnen." „Zal; ik ai helpen?" vnoeig de graaf. Zal ik <die particuliere veffilegenlheid van u een naam geven? Als iik haar eeriis noemde Anna Catrijn?" Fosoo, gij eoii iik (hebben tot nog toe elkaar als vrienden geholpen, gij met uw aliimheid en overleg, ik u, zoover ik kon, met ge-'id. Wij hebben ons van weerszij dan opofferingen getroost, zoo ver wij dit ala vriandiem doen kondien, maair wij hebben tegenover elkaar geheimen gehad Ls het niet zoo?" „Gij voor mij, ja. In de Laatste dagen heb ik duidelijk gezien, dat en* een ie." „Verondiea-sfteld, dat het zoo ia, dan be hoeft gij u toch, als het u niet betreft, niet nieuwsgierig naar te zijn." „Schijn iik er dan nieuwsgierig naar?" „Zeiken" „Zoo, zoo! mijn geiliaat spreekt dus de waaithedd? Wat oen vaste grondslag van goedls moet er niet in mij liggen, dat op diozetn leeftijd mijn gelaat nog de waarheid spreekt! Kom, Glyde, laat ons openhartig zijn tegenover elkaar; ik heb uw geheim nieit. opgezocht, maar uw geheim heeft mij gezocht. Aangenomen, dat ik nieuwsgie rig ben -vraagt gij mij als uw oud vriend uw geheim te eerbiedigen?" „Ja, dat wou ik juist doen." „Dan is mijn nieuwsgierigheid verdwe nen". „Meent ge dat, Fosco, of wilt ge het toch ziern uit te visschen?" Ik hoorde een stoel beneden geweldig kraken en voelde, dat een pilaar der ve randa Vlak ouder mij hevig schudde; de graaf was opgesprongen en had; in zijn verontwaardig mg die pilaar met woe sten greep omvat. „Percival! Percival! riep hij hartstoch telijk uit, „kent gij mij nog zoo slecht? Weet gij nog zoo weinig van mijn karak ter? Ik ben geen miain van den ouden stem pel. Ik iben in staat tot .groote deugden ails de kans mij wordt geboden. Het is oiv gelijik mijns levens geweest, dat ik zoo weinig kans héb gehad. Mijn gevoel van vriendschap is veihewen. Waarom beken ik u mijn iüeuwsgienigheid? Om u tevzns mijn zelibeheersching te toonen. Ik zcu uw geheim uit u weten te krijgen, zoo ge makkelijk als ik hier dien vinger uit den palm mijner hand trek dat weet gij zelf wet. Maar gij hebt een beroep gedaan (ip mijn vriendschap en mijn vriendschap is mij heiiljg. Erken mijn gevoelens,. Perci val, en volg ze nat Geef mij de hand, ik vergeef het u." „Neen!" zedide hij. „Ik kan u vergeven zonder verontschuldiging. Zeg mij nu ronduit, hebt gij mijn hulp noodig? „Ja. Ik zeide u vandaag, diat ik ge tracht had Anna Gatrijh te vangen en mijn doei rtiat bereikt heb. Fosco, als ik haar niet vind, hen ik een vertonen man." De graaf wachtte even en zei de toen: „Ditmaal spreekt uw gelaat de waar heid; dait zie ik. Is die eaak zoo ernstig als de geldzaak?" „Nog ernstiger. Ik heb u dien brief voor mijn vrouw luien zien. Fosco, die vrouw weet het geheim; "zij heeft heit wan haar mioedex." „Tweewouwen in het bezit ervan dat ziet er slecht uit, waarde vriend! Voor we verder gaan, 'een waag. Ik begrijp nu de beweegreden, waarom gij de dochter hebl opgesloten, maar ik begrijp niet, boe zij ontsnapt is." „Och, zij was nogal kalm. en daarom hebben zij haar vertrouwd. Zij is juist gek g©noeg om te worden opgesloten en juist verstandig genoeg om mij te ruineeren, al# zij vrij looipit." „Een oogcniblik, Percival. Als Lady Gly de het gelhrim weot, moet zij ook weten, dat. het voor u een gevaarlijk geheim is. Als uw vrouw, heeft zij er zeker ook be lang bij te zwijgen." „Daar kom ik juist aan. Dat zou het, alk zij zich een stroobreed aan mij gelegen liet liggen. Maar ik sta iemand anders ia den weg Zij was, voor zij trouwde», en na nog, verliefd op een teekenmeester, op een schooier van een teekenmeester, genaamd Hartmond. Wie denkt gij, dat Anna Ca trijn voorthielp, boen haar bewakers ban* vervolgden? Hartmond. Wie zag haar in Cumberland? Hartmond. Beide keereo heeft hij alleen met haar gesproken., Wacht! onderbroek mij niet De ker»l If even gek op mijn vrouw, ale zij op hem. Mijn vrouw -alleen kan misschien onach» delijk genoeg zijn, maar als zij dien vag» bond...." „Ja, ja, ik begrijp u. Waar ia hij?" „Buitenlands. Als hij een heele huid ove* aijn gebeentft wil houden* raad ik. hmm aan, niet te gauw terug te komen „Zijt «.rij zeker, dat hij niet in lïug» land i iWui'dt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 1