Tweede Blad. Woensdag 7 Maart 1917 BUITENLAND. RECHTSZAKEN. Gemengde Berichten. De vrouw in het wit. 8a JAARGANG. No. 2259 S)e£cid4cJi&Gou/tamt Z. Era. Kard, Blercier over België. Aan den vastenbrief van, Z.Em. Kardi naal Mercier ontleenen wij: Is het wei noodig u moed in te spra ken? £n als ik zeg „u", dan denk ik, voorze ker, op de eerste plaats aan de bestendige lotgenooten van ons onheil, maar mijne gedachte strekt rich ook uit, over de gren zen onzer bezette provincies, tot onze uit gewekenen, onze gevangenen, onze wegge voerden -en onze soldaten. Broeders uit ons leger van Luik, Hae- len, Antwerpen, den Yzer en Yperen, van Kameroen en Oost-Afilka, gij zijt onze al lereerste moedbezorgers. Op den 2den Aug. 1914 zijt gij uit den schoot van al onze adellijke families met een bewonderens waardige geestdrift opgestaan, voor het aanschijn der wereld getuigend, dat in België de adelstand zijne erfelijke beteeke- nis bleef behouden; de burgerklassen, die stevige grondslagen van de natie, zijn aan uwe zijde opgerezen: van een eenvoudi- gen beambte onzer stad Mechelen staan de zes zonen aan het front; het volk heeft insgelijks zijn aandeel vrijwilligers gele verd, met des te meer verdiensten, daar hun vertrek een smartelijke leemte in het huisgezin kwam delven; krijgsaalmoeze. ,p piers en ziekenverplegers hebben om strijd hunne diensten aangeboden en waargeno men; de regeering, sinds twee en een halt jaar, vervult hare taak met bene door niets aan te tasten manhaftigheid; onize wen- schen vergezellen die dapperen; allen ma kken eene eerewacht uit, trouw en trotsch, rond den edelmoedigen vorst, die van het, plekje gronds, dat van zijn kon'nkrijk overbleef, aan België en aan de wereld het volmaakte voorbeeld geeft van overwinne- lijke lijdzaamheid en van vertrouwen in de toekomst. Zij, die strijden voor de vrijheid der Bel. ~~|gische vlag, zijn dapperen. Dapperen ook de geïnterneerden in Holland en Duitsch- land, die hunne met ketenen beladen ar men ten hemel opheffen voor het vader land. Onze verbannen landgenooten, d'e in stilte den druk hunner afzondering ver dragen, dienen ook, naar hun best vermo gen, het Belgisch vaderland, evenals al die zielen, die, hetzij achter de kloosterwan den, hetzij in de ingetogenheid van den hulsel ijken haard, bidden, weenen, zwoe gen, verbeidende de terugkomst der afwe gen en ons aller verlossing. Wij hebben de machtige stem van de I o, ht genoot en en moedors varncimen; onder, haar snikken, smeekten zij God den moed en de eeretrouw hunner mannen en no nen, met geweld weggevoerd naar de werkplaatsen van den 'vijand, hoog te hou den. Men heeft die dapperen, op het oogenblik van hun vertrek, hunne krach, ten zien verzamelen om hunne gezellen moed in te spreken of om, met eene uiter ste inspahning, het nationaal lied aan te heffen; wij hebben hen, na hunne terug komst .gezien, bleek, uitgemergeld, men- schelijke wrakken gelijk; terwijl onze oogen door de tranen bevochtigd, hunne uitge doofde blikken traohttten te ontmoeten, bo gen wij diep voor hen neder, want, zonder dat zij het zelf wisten, vertoonden zij ons een nieuwen, onvermoederi kant van de heldhaftigheid onzes volks. Is het wel noodig, na dit alles, u moed in te spreken? Ja, er liggen wel schaduwen op het tafe reel, dat ik daar afschets; hier en ginder werden er door de onzen zwakheden be dreven, die ons moeten doen blozen; ik be doel thans niet het wcze goed in acht genomen die handvol werklieden, die, uitgeput door de ontberingen, versteven van de koude of onder de slagen verplet terd, ten laatste een woord van onderwer ping aan hunne lippen lieten ontvallen; dè menschelijke wilskracht is niet grenze loos; maar ik heb op heb oog, tot mijn spijt, die enkele trouweloozen, die niet opzien tegen de winstgevende rol van ver klikkers, kruipers en bespieders, of die enkele verdwaalden, die niet beschaamd zijn uit de ellende hunner landgenooten winst te slaan. Gelukkiglijk, van uit de verte der geschiedenis aanschouwd, zullen die vlekken voor het oog verdwijnen en, tot opleiding van de toekomstige geslach ten, zal alleen overblijven het grootsche schouwspel van een volk van zeven milli- oen zielen.dat, niet enkel, met eenparige begeestering, des avonds op den 2en Aug. niet wilde, dat men, als was het maar een oogenblik, over zijne eereplicht redetwist te, maar dat, gedurende ruim dertig maanden lichamelijk en zedelijk steeds toenemend lijden, op de slagvelden, in de militaire en burgerlijke gevangenissen, in ballingschap, onder eene ijzeren overheer- •sching, op onverstoorbare wij,zie meester van zich zelf blijft en zich nog geen enke len keer overgaf hot de klacht: Het is te erg. Het is nu genoeg. In onze jonge jajren deden onze leeraars in de geschiedenis ons, te recht, Leonidas met zijn driehonderd Spartiaten bewon deren, die, liever dan hun behoud te zoe ken in eene gemakkelijke vlucht, zich door het leger der Perzen in den bergpas der Thermopylen lieten verpletteren. Zij wek ten onze geestdrift op voor de zeshonderd, dapperen uit de streek van Franchimont, die na des nachts, er hunne vrijheid en hun leven bij wagende, de legerkampen van Lodewijk XI en van Karei den Stou ten te zijn. doorgetrokken, allen omkwa men in een en aanval, uitgevoerd met bij na waanzinnige vermetelheid en met wan- hopigen weerstand. De leermeesters van 't opkomend geslacht eullen feiten kunnen aanhalen, die heel wat levendiger de krijgsheldenmoed en de vaderlandsliefde voor de geesten oproepen. En mogen wij niet verlioopen, dat ook ons geslacht de gedachtenis zal blijven bewaren van de eendracht, welke het heden bewerkt, en dat er morgen bij allen een inniger ver langen naar nationale eenheid zal be staan minder persoonlijke wrangheid in den gedaehtemstrijd,, een minder afgedwon gen eerbied voor het burgerlijk en het geestelijk gezag, kort, een meer algemee ns getrouwheid, zoowel in het openbaar als in de innigheid der ziel, aan onze leu ze: „Eendracht is macht", weerklank van 's Heeren woord: „ut oermes unum sint". Mochten zij allen slechts één uitmaken?" Een duivelin. Een ontzettend tragische moordaanslag diende gisteren voor het Gerechtshof te 's Hertogenbosoh. Daar stond een achttienjarige jongen, zekere H. M. uit Ginneken bij Breda, nau welijks de kinderschoenen ontwassen, die beticht was van poging tot moord op een man, met wien hij op een zelfde boerde rij in betrekking was. De omstandighe den, die dezen jongen tot den moordaan slag brachten, werpen een schril licht op het duivelachtig karakter eenier vrouw, die hier als de groote drijfveer werd be schouwd. De jongen was in betrekking met zeke ren L. Burg. De vrouw van dezen Burg, een vrouw van drie en veertig jaren, had, volgens de verklaringen, door den be klaagde afgelegd, den jongen overgehaald en als het ware geprest, haar man van het leven te berooven met de belofte, dat de jongen dan verder met haar onge stoord kon leven en het kostuum en de fiets van haar man ten geschenke zou ont vangen. Herhaaldelijk had de jongen te kennen gegeven, dat hij deze gruweldaad niet aandurfde, daar Burg veel sterker was dan hij'. Het liep tegen 21 September en er zou dien dag hooi worden gelost in de sclhuur. De Vrouw had den jongen voor gespiegeld, dat het mu de gelegenheid was om haar man te vermoorden. Zij gal hem een hamer, waarmee hij boven op den hooizolder den man een verrader.ijken slag moest toebrengen, om hfem dan door het h ooigat (naar beneden tfe 6oen stor ten en zoodoende den schijn te wekken-, dat de man door den val den nek had ge broken. De jongen vond den hamer te licht voor een doodelijken slag, waarop de vrouw hem een zwaarderen hamer zou bezorgen. De 22e September ging echter voorbij en het plan werd niet ten, uitvoer gebracht. Den volgenden dag echter zou, volgens de vrouw, zich de laatste gelegenheid bieden daar de jongen anders naar een andere boerderij zou gaan en niet eoo gemakkelijk meer de kans zou krijgen om den man uit den weg te krijgen. Terwijl de jon-gem met Burg in den stal aan het werk was, viel de jongen hem plot seling aan met een-zware schop en sloeg beim daarmee op liet hoofd, zoodat Burg op den grond viel. De jongen sprong, terwijl Burg achterover lag, dezen op de borst en sloeg diens hoofd tegen den steenen vloer, terwijl hij hem daarna weer met de schop op het hoofd sloeg. Burg echter begon hevig om hulp te roe pen, waarop mannen kwamen opdagen, die den jongen de vlucht deden nemen, voordat hij den man had kunnen vermoor. den. Door de rechtbank te Breda was de jon gen veroordeeld voor dit feit tot een ge vangenisstraf van drie jaren. Hij bad vroeger een vollLedige bekentenis afgelegd, dat hij den man had willen doo- den op aansporen en beloften van de vrouw, met welke hij van. zijn komst af op de boerderij al dadelijk op goeden voet had gestaan. Thans echter kwam hij in zoover op die bekentenis terug, dat hij ver. klaarde, niet van plan geweest te zijn den man te dooden. Het Openbaar Ministerie te Breda kwam in hooger beroep, wijl het de opgelegde straf te licht achtte, en de advocaat-gene raal van het Bossche Hof, die het daar mee eens was, vroeg vijf jaren gevange nisstraf. Spreker herinnerde aan een ja ren geleden onder dezelfde omstandighe den te Andijk gepleegden moord, waarbij de man inderdaad vermoord werd echter, en waarvoor de dader veertien jaar gevan genisstraf kreeg. Als verdediger trad op mr. E. v. Zin- nicq Bergmann, die er op wees, hoe deze jongen steeds te voren van goed gedrag was geweest en als zacht van inborst be kend stond, doch thans verward was ge raakt in de strikken eener duivelin, die hem tot de daad tegenover haar eigen man door harlhaald aandringen had welen over te halen. Pleiter vroeg een clemente straf. De uitspraak werd bepaald op Maandag Een hartroerend tooneel. Men seint d.d. gisteren uit Rotosendasö aan „de Tijd": Hedenmorgen te half twaalf Hiep hier oen extra-trein uit Beilgië binnen met 650 Bel- gnsche kinderen, dia uit de .portieren het land deir vrijheid tqgemoet wuifden. De bleeiknieoKzigie stun^perosè. meeat met blau we kringen ondier de oogen. werden aan liet station hartelijk ontvangen en be tuigden 'hun blijdschap vooral over bet lekkere wittebrood, diaa/r Ibet brood in Bel gië zuur smaakt en er juist de nantsoeneo- ring wieer was vensdheipt. Onder leiding van 50 geflJendtersi ver-trok ken 280 kinderen maar Egmond aan Zee; iO naar VTiasingen, 50 naar Middelburg, 50 naar Wouw, 32 naar, Bergen op Zoom, 30 naar Eindhoven. 25 naar Arn hem en®. Een (hiautroerend tooneel wiand in cien der wachtkamers afgespeeld. Daar her kende een in Nederland geïnterneeinie Belgische korporaal tusschen de weme- tande Beflgisohe jeugd, twee zijner Linde- ren. Een hunner had hij sedert het uit breken van den oorlog niet meer gezion, het ander aanschouwde hij voor het eerst, daar het na zijn inlijving bij het Belgi sche leger was geiboren. De man overlaad- die de bedde kinderen met kiusisen en lief- koozemdie 6treeflingen en scheen gek door de plotselinge ontroering en vadervreugde. Onnoozel. Een dame eigarde zich in die tram voortdurend aan zekere gelui den, die een naast haar zittende jongen maakte. „Heb je geen makdloiek bij je?" vroeg ze ten slotte. „Jawel, maar diie leen ilk niet aan vreemden", antwoordde die jongen. „Hbd.i." Een incident. Maandagmiddag waren wij uitgenoodigd tot bijwoning van de mo- de-schow, welke georganiseerd was door het „Komitee für oesterreichische Edelar- beit" te Amsterdam. Het gold hier namelijk een bezichtiging van Weener firma's van costuums, hoe den, mantels en pelswerk, in 't bijzonder voor een aantal genoodigden en. de pers, in de groote zaal van het hotel de 1'Euro pe aan de Doelenstraat. Juist bewogen zich de Weensche manne quins na de pauze weer tusschen de rijen der bezoekers, toen uit de hal verwaTde ru moerige geluiden in de zaal doordrongen. In plaats van minder, werd het rumoer heviger en dames en heersn bezoekers stroomden uit de zaal naar de hal, waar 'een heer hooggehoed, diruk gesliculearend stond te beweren, wat niemand hem be twistte: ,,Wij zijn hier in Holland!" En als 't daar nu bij gebleven was, dan zou 't nog minder zijn, maar de heer betoogde zich niet door een portier te zul len laten beleedigen, en voegde den (voor hem gelukkig) om/vindbaren portier aller lei fraais toe, waarbij de hooggehoede rich niet ontzag strafbare termen te gebruiken. Een der employé's van het hotel die in middels al getracht had den „heer" te kalmeeren, was door een der toesnellende bezoekers onverwachts in een hoek gesme ten. De heer, die tamelijk erg opgewonden bleek, begon toen te roepen! ,,Vive la Hol- lande! Vive Ta Belgique! Vive la France!" En ten slotte ook: „A bas les Pruases!" en dat werd eenige malen herhaald Toen werd het zeker eenige bezoekers, voor 'tmeerendeel Duitschers en Oostenrij kers, te bar; de heer werd bij z'n kladden genomen en men wilde hem er uit werken, "zoodat een worsteling ontstond. Maar erg glad ging dat niet, doordat 's mans wan delstok bekneld geraakte tusschen de draai bare vestibule-deur. Men gaf toen de poging maar op en trachtte den opgewonden heer te kalmee- ren, waarin een Zwitser in het geheel niet en eenige Nederlanders maar amper slaag den. Eindelijk ging echter de rrtan in kwestie maar in stilte heen. Wij hoordfan een naam noemen, doch vermelden dien maar niet! De organisator» der schow hadden her haalde malen geprobeerd, de bezoeker» naar hunne plaatsen terug te krijgen, maar konden hierin niet slagen. De garderobe werd opgezocht en men verwijderde zich, niemand bleef, zoodat dit relletje vrijwel het geheele tweede gedeelte der bezichti ging in het honderd deed loopen. „Ctr." Een mijn aangospoecd. Een lezeT schrijft aan heit .„Hbtd.": De onderofficier van de wacht zit, ma tig aijn pijpje nodtoande, in <lio stemmige, oude raadsz&all van het vissohora.lorpje op Waikherems weake zaal als compagnies bureau is ingericht. Plotseling wordt hij uit zijn overpein zing opgeschrikt door een Larag en driftig bellen aan dia telefoon. Met één sprong is hij aan het toestel, drukt den hoorn aan het oor en roept: „Hallo, u spreekt met het cantonnementJalWaar zegt u?Een mijn?Een veldwachter er bij?Ja, zeker, ik versta u natuur lijkMet wien?Met den burgemees ter van N.?Ja, dadelijk burgemeester, dadelijk, dadelijk? Vlug hangt hij den hoorn weer aan het toestel, zet zijn kepi op en vliegt 't bureau af naar den luitenant, dien hij gelukkig op straat tegenkomt. Gehaast •en stotterend om op adem te komen, bericht hij: de burgemeester van Nheeft gete lefoneerd dat er een mijn is aangespoeld bij Njuist op den hoek van de Schelde en 't Sloe. Er staat al een veldwachter bij, maar met (het oog op 't gevaar verzoekt d« burgemeester er dadelijk een wacht bij te plaatsen." Ordonnances worden door het dorp ge stuurd om den sergeant van den dag, der sergeant-majoor-instructeur en den com mandant van de politiewacht, en zes ma» zullen met een O. O. worden aangewezen voor een wacht Als een loopend vuurtje is het bericht het dorp doorgegaan; de militairen trach. ten rich blijkbaar uit de voeten te ma» ken ,om niet voor de wacht te worden aan» gewezen. Daarom wordt beslotlen appèl trf blazen en weerklinkt door de rustige Zom dagavondstilte, terwijl die vrome burgesf in de kerk zijn, het bekende signaal ..Apr pèll" Ale de militairen op de markt bijeent komen, gaan juist de kerkdeuren open et stroomt de menigte het Godshuis uit. Het militaire rumoer op het kleine plein' tje veroorzaakt een groote opstopping erf weldra staat de markt vol nieuwsgierig menschen, die verschrikt het ongeval ver nemen en reeds in afwachting zijn va* eene ontzettende ontploffing. Eindelijk marcheert een wacht van man met een O. O. af naar de aangedui* de plaat», waar ze in stikdonker aankwa» men. Daar duidt men hun zoo goed mog» lijJk d>e plaats aan waar het schrikwekken de ding moet liggen, en al spoedig stap pen twee schildwachten langs den dijk in den kouden nacht op en neer, om de mijn, die daar ergens onzichtbaar in de dui»« ternis half onder water ligt, te bescher men. Bij het aanbreken van den dag nadert de efb, en diaar riet men haar liggen een heel eind van de kust af. Zij steekt bovetf het water uit en schijnt daar vast te zit ten tusschen zand en mossefllen. AL' lager efia flager daalt het water, aoodiait eindelijk de sergeant besluit eens poolshoogte te gaaa nemen. Hij trekt putties, schoenen en kousen uit en waadt door het koude water waar- in nog stukken ij» drijven, tot vlak l ij mijn. Wat is die mijn echter vreemd van vorm, en waarvoor die.... maar verd.... En de ontdekkingsreiziger begint plotse ling te lachen alsof hij de geestigste mop FEUILLETON. 21) Het bevat o. m. twee laiï£& galerijen riet afzichtelijke, familieportretten, die ik wel st,uk voor stuk zou willen ver branden. Boven zijn' een aantal slaapka mer dn den stijl uit den tijd van genoem de koningin, die ik, daar zij weinig ge bruikt werden, wantrouwde ten opzichte van de zindelijkheid' en daairom maar niet bezocht. Bvenzfoo deed i'k met den zgn ouden vleugel, in denaelfden sltijl ge bouwd en die van binnen en van buiten als een buitengewoon model van bouw kunst geldt. Ik dacht echter, dat de bevoegde be oordelaars zeker hun schrik voor vochtig heid. duister nis en ratten hadden afge- ^Jd), toen zij dit oordeel uitspraken. Daarop gdiagefn wij naar den vleugel rechts, die het eigenlijk bewoonde gedeel te van de (huizinge is, en, om het verwon derlijk mengelmoesje van verschillende bouwtranten te voltooien, in den tijd van j George II gebouwd werd. Zij ip nu vam binnen en van buiten ter eare van -Laura bfirsteild en een weinig opgesierd1. De kamers zijn allen zeer mooi en van aiïla gemakken voorzien, maiar geen is toch 5300 luchtig en aang'eniaam als onze kamers op Lommerhuis. Ik bracht den. morgen door deels in de kamers beneden, deels buiten op het P'ein, dat aan drie kanten door het huis ^rdt ingesloten. Midden daarop is een 8teote cirkelronde vischvijver met stee ën wallen en een allegorisch looden monster. De vijver is gevuld met goud en zilvervisechen, en er omheen kopt een breed voetpad, dat met het allerfijn ste turfsrooisel dik bedekt is. De tuin i» klein, armelijk en slecht on derhouden. Er achter ligt een aanplanting van dennenboom en, waarheen een kunst matig aangelegd kilonkeliend voetpad, voert. Loopt men don aanleg door, dan staat men plotseling, voor men er cp be dacht is, voor het BladkwiatermeetrHet land er om been bestaat uit niets clan zand, een vlakte, waarvan de eentonigheid Slechts door enkele heuveltjes wordt ge broken. Het leek mij toe, dat deze zard- vlaMe aan het meer ontwrongen meest zijn, -en dit in vroeger tijden* waarschijn lijk wel driemaal zoo groot was als thans. Het is gevuld mot vuil geel dras sig water, dat in de oevers dringt en den grond moerassig maakt. Een paar schrale wilgen werpen met hun neer hangende takken droefgeestige schadu wen op de reeds donkere oppervlakte. Aan den kant kwaakten do kikvorschon, en de ralten wipten in en uit het donkere water. Half er in en half er uit ligt het verrotte wrak van een boot, waajrin een slang, opgerold en bewegingloos, zich in een beetje aomlidht koesterde. Van nabij en van ver af gal-daar alios den indruk van eenzaamheid' en verval, en de strak blauwe, heldere lucht, in een halven bol eni (ovelr hleen gespannen, schijnt slechts de naargeeistighedd en koelheid van het •landschap, waartbij zij zoo afsteek», te veirhoogen. Aan een der zoomen van de dennen- aanplanting vond ik een klein houten huisje, deelerade in het algemeen verval, en dat bij nadere beschouwing een boot- huisje scheen te zijn geweest, dat men tater getracht bad, door er een bank, een paar stoelen en een tafel in" te plaatsen, in> een sooert tuinhuisje te herscheppen. Ik trad er binnen, en tot mijin niet ge ringe verbazing hoorde ik een zacht ker men en een klagend gehuil, dat uit een der hoeken tot mij kwam. Daar lag, zon der een beweging te maken, in een hoek onder een stoel een klein zwart-en-wit ge vlekt patrijshond je dat aan een oer zij den met bloed bèddkt was. Ik nam het diertje zoo zacht mogelijk in mijn arm en spoedde mij naar huis, waar ik het op eon oude dhawï in mijn. zitkamer neer legde. Ik belde, waarop de dikste i'enst- meid, die ik ooit gezien heb, kwam aan loop en met een gezicht, als het ware glim mend van pleizierige domheid Toen zij het arme dier op den vloer gewaar werd, plooide haar vleezig gezicht zich tot een broeden glimlach, die haar mond bijna van het eene oor tot het andere deed opengaan. „Wat is er te lachen?" vroeg ik ge ërgerd, bijna even boos, alsof hot mijn eigen meid was. „Weet jjpj, van wien die hond is?" „Neen, juffrouw, neen zeker niet." 7ij hield' stil, keek naar d'en. hond, wees naar de verwande zijdie, en nog afschuwelijker glimlachend clan eanst, zei de zed: „Dat is het weak ma Baxterl" „Wie is de kqrel, dien ge Baxter noemt?" vroeg ik. „Lieve hemel, juffrouw, dat is de jacht opziener. Hij schiet al!» vremide hon den dood. En dat moet hii doen, iuf- frouWs'1 Daar ik zag, dat er niet met die fcoe- renmedd op te schieten was, stuurde ik haar meteen weg en beval haar de .buis- houdöber bij mij te zen dien. „Wel", riep doze, toen zij binnenkwam, „dat is die hond van vrouw Catrijn!" „Van wie?" riep; ilk vol vehbazing uit. „Van vrouw Gatrijn, juffrouw Halcom- bei. Gij schijnt haar te kennen?" ,rNiet persoonlijk, maar ik heb wet over haar hoeren spreken." „Gisteren was zij hier en zei de, dut men een vrouw, wier beschrijving met het uiterlijk harer dochter overeenkwam in den omti-ek gezien had, en nu kwam zij -berichten inwinnen. Ik heb dit hondje achter haar aan zien draven; het is ztker achtergebleven en door den jachtopziener doodgeschoten. W.aar hebt ge het gevon den). juffrouw?" „In het oude huisje, dat op het meer uitziet." „Ha juist, het airme dier is daar zeker naair toe gekropen. Ik ben bang, juffrouw dat liet te liaat to, om het arme dier te helpeuu Laten we het beproeven." Ilk wilde, ko&te wat het wilde, meer van vrouw Catrijn te weten komen, den kende aan de woonden van Walter Hart mand in een zijner brieven: „Als Anna Catrijn ao.it uw pad kruist, gebruik de gelegenheid dan beter dan ik gedaan hob, juffrouw Haloambe." „Zegt gij niet. dat vrouw Catrijn hier in de buuit woont?" vroeg ik. „O neen", zed de de huishoudster. ,.ZiJ woont te Wiel-miniglham. minstens 25 mij len van 'hier Ik ken haar ook niet per soonlijk env zag hoar gtotereP voor bet eerst; zij (bleef hier eenigen tijd, en ik denk, dat zij wel Hanger zou zijn geble ven, indien er niet «en heer was komen vragen-, wanneer sir Pe rei val terugkwam. Toen zij dit vernam, vertrok zij plotse ling en Zeidiei, >djat (het n/idt noodig wa»t sir Penei val haar bedoek mee te deelesn. Ik vind dat een vreemde vraag, voorat aan iemand van mijn. verantwoordelijlk- heid." Dat vor#d ik ook. Sir Peiroival had mij doen gelooven, dat er tusschen vrouw Catrijn en hem. wedereijdach vertrouwen bestond, iet» wat ik nu begorf te wan trouwen. .Zij -scheen mij toe, zeer uit haar hu meur te zijn", vervoegde da vriendelijke en spraakzame huishoudster. „Ik geef mijn dochter op als verloren, mevrouw, zeiide ae tegen mij en begon toen. in een® over mevrouw Glyde te spreken, over wie rij mij, erven als over sir Per ci val veel vragen stelde. Och hermelM Het arme beestje ia-uit zijn lijden, juffrouw!" Het hondje wias plotseling, na een zwakken kreet te hebban uitgestootcr», onder onzo handen dood gebleven. Het o-i me dier! Ik wou,, dat-mijn eerste dag Vijveajhaf mij Vmet meit den dood in aanraking had gebracht, al is bet dan ook maar de dotod van- een diier. 15 Juni. Twe«e dagen, zijn verioo-pan sirüds de aan komst der reizageiH twee dagen, die vofU doende zijn geweest om het familieleven. op Vijverhof eon gewonen en natuurlijken gang te doen gaaa». (Wordt vervolgd)-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1917 | | pagina 1