Tweede Blad.
Woensdag 7 Maart 1917
BUITENLAND.
RECHTSZAKEN.
Gemengde Berichten.
De vrouw in het wit.
8a JAARGANG.
No. 2259
S)e£cid4cJi&Gou/tamt
Z. Era. Kard, Blercier over België.
Aan den vastenbrief van, Z.Em. Kardi
naal Mercier ontleenen wij:
Is het wei noodig u moed in te spra
ken?
£n als ik zeg „u", dan denk ik, voorze
ker, op de eerste plaats aan de bestendige
lotgenooten van ons onheil, maar mijne
gedachte strekt rich ook uit, over de gren
zen onzer bezette provincies, tot onze uit
gewekenen, onze gevangenen, onze wegge
voerden -en onze soldaten.
Broeders uit ons leger van Luik, Hae-
len, Antwerpen, den Yzer en Yperen, van
Kameroen en Oost-Afilka, gij zijt onze al
lereerste moedbezorgers. Op den 2den Aug.
1914 zijt gij uit den schoot van al onze
adellijke families met een bewonderens
waardige geestdrift opgestaan, voor het
aanschijn der wereld getuigend, dat in
België de adelstand zijne erfelijke beteeke-
nis bleef behouden; de burgerklassen, die
stevige grondslagen van de natie, zijn aan
uwe zijde opgerezen: van een eenvoudi-
gen beambte onzer stad Mechelen staan de
zes zonen aan het front; het volk heeft
insgelijks zijn aandeel vrijwilligers gele
verd, met des te meer verdiensten, daar
hun vertrek een smartelijke leemte in het
huisgezin kwam delven; krijgsaalmoeze.
,p piers en ziekenverplegers hebben om strijd
hunne diensten aangeboden en waargeno
men; de regeering, sinds twee en een halt
jaar, vervult hare taak met bene door niets
aan te tasten manhaftigheid; onize wen-
schen vergezellen die dapperen; allen ma
kken eene eerewacht uit, trouw en trotsch,
rond den edelmoedigen vorst, die van het,
plekje gronds, dat van zijn kon'nkrijk
overbleef, aan België en aan de wereld het
volmaakte voorbeeld geeft van overwinne-
lijke lijdzaamheid en van vertrouwen in de
toekomst.
Zij, die strijden voor de vrijheid der Bel.
~~|gische vlag, zijn dapperen. Dapperen ook
de geïnterneerden in Holland en Duitsch-
land, die hunne met ketenen beladen ar
men ten hemel opheffen voor het vader
land. Onze verbannen landgenooten, d'e in
stilte den druk hunner afzondering ver
dragen, dienen ook, naar hun best vermo
gen, het Belgisch vaderland, evenals al die
zielen, die, hetzij achter de kloosterwan
den, hetzij in de ingetogenheid van den
hulsel ijken haard, bidden, weenen, zwoe
gen, verbeidende de terugkomst der afwe
gen en ons aller verlossing.
Wij hebben de machtige stem van de
I o, ht genoot en en moedors varncimen; onder,
haar snikken, smeekten zij God den moed
en de eeretrouw hunner mannen en no
nen, met geweld weggevoerd naar de
werkplaatsen van den 'vijand, hoog te hou
den. Men heeft die dapperen, op het
oogenblik van hun vertrek, hunne krach,
ten zien verzamelen om hunne gezellen
moed in te spreken of om, met eene uiter
ste inspahning, het nationaal lied aan te
heffen; wij hebben hen, na hunne terug
komst .gezien, bleek, uitgemergeld, men-
schelijke wrakken gelijk; terwijl onze oogen
door de tranen bevochtigd, hunne uitge
doofde blikken traohttten te ontmoeten, bo
gen wij diep voor hen neder, want, zonder
dat zij het zelf wisten, vertoonden zij ons
een nieuwen, onvermoederi kant van de
heldhaftigheid onzes volks.
Is het wel noodig, na dit alles, u moed
in te spreken?
Ja, er liggen wel schaduwen op het tafe
reel, dat ik daar afschets; hier en ginder
werden er door de onzen zwakheden be
dreven, die ons moeten doen blozen; ik be
doel thans niet het wcze goed in acht
genomen die handvol werklieden, die,
uitgeput door de ontberingen, versteven
van de koude of onder de slagen verplet
terd, ten laatste een woord van onderwer
ping aan hunne lippen lieten ontvallen;
dè menschelijke wilskracht is niet grenze
loos; maar ik heb op heb oog, tot mijn
spijt, die enkele trouweloozen, die niet
opzien tegen de winstgevende rol van ver
klikkers, kruipers en bespieders, of die
enkele verdwaalden, die niet beschaamd
zijn uit de ellende hunner landgenooten
winst te slaan. Gelukkiglijk, van uit de
verte der geschiedenis aanschouwd, zullen
die vlekken voor het oog verdwijnen en,
tot opleiding van de toekomstige geslach
ten, zal alleen overblijven het grootsche
schouwspel van een volk van zeven milli-
oen zielen.dat, niet enkel, met eenparige
begeestering, des avonds op den 2en Aug.
niet wilde, dat men, als was het maar een
oogenblik, over zijne eereplicht redetwist
te, maar dat, gedurende ruim dertig
maanden lichamelijk en zedelijk steeds
toenemend lijden, op de slagvelden, in de
militaire en burgerlijke gevangenissen, in
ballingschap, onder eene ijzeren overheer-
•sching, op onverstoorbare wij,zie meester
van zich zelf blijft en zich nog geen enke
len keer overgaf hot de klacht: Het is te
erg. Het is nu genoeg.
In onze jonge jajren deden onze leeraars
in de geschiedenis ons, te recht, Leonidas
met zijn driehonderd Spartiaten bewon
deren, die, liever dan hun behoud te zoe
ken in eene gemakkelijke vlucht, zich door
het leger der Perzen in den bergpas der
Thermopylen lieten verpletteren. Zij wek
ten onze geestdrift op voor de zeshonderd,
dapperen uit de streek van Franchimont,
die na des nachts, er hunne vrijheid en
hun leven bij wagende, de legerkampen
van Lodewijk XI en van Karei den Stou
ten te zijn. doorgetrokken, allen omkwa
men in een en aanval, uitgevoerd met bij
na waanzinnige vermetelheid en met wan-
hopigen weerstand. De leermeesters van 't
opkomend geslacht eullen feiten kunnen
aanhalen, die heel wat levendiger de
krijgsheldenmoed en de vaderlandsliefde
voor de geesten oproepen. En mogen wij
niet verlioopen, dat ook ons geslacht de
gedachtenis zal blijven bewaren van de
eendracht, welke het heden bewerkt, en
dat er morgen bij allen een inniger ver
langen naar nationale eenheid zal be
staan minder persoonlijke wrangheid in
den gedaehtemstrijd,, een minder afgedwon
gen eerbied voor het burgerlijk en het
geestelijk gezag, kort, een meer algemee
ns getrouwheid, zoowel in het openbaar
als in de innigheid der ziel, aan onze leu
ze: „Eendracht is macht", weerklank van
's Heeren woord: „ut oermes unum sint".
Mochten zij allen slechts één uitmaken?"
Een duivelin.
Een ontzettend tragische moordaanslag
diende gisteren voor het Gerechtshof te
's Hertogenbosoh.
Daar stond een achttienjarige jongen,
zekere H. M. uit Ginneken bij Breda, nau
welijks de kinderschoenen ontwassen, die
beticht was van poging tot moord op een
man, met wien hij op een zelfde boerde
rij in betrekking was. De omstandighe
den, die dezen jongen tot den moordaan
slag brachten, werpen een schril licht op
het duivelachtig karakter eenier vrouw, die
hier als de groote drijfveer werd be
schouwd.
De jongen was in betrekking met zeke
ren L. Burg. De vrouw van dezen Burg,
een vrouw van drie en veertig jaren, had,
volgens de verklaringen, door den be
klaagde afgelegd, den jongen overgehaald
en als het ware geprest, haar man van
het leven te berooven met de belofte, dat
de jongen dan verder met haar onge
stoord kon leven en het kostuum en de
fiets van haar man ten geschenke zou ont
vangen.
Herhaaldelijk had de jongen te kennen
gegeven, dat hij deze gruweldaad niet
aandurfde, daar Burg veel sterker was
dan hij'.
Het liep tegen 21 September en er zou
dien dag hooi worden gelost in de
sclhuur. De Vrouw had den jongen voor
gespiegeld, dat het mu de gelegenheid
was om haar man te vermoorden. Zij gal
hem een hamer, waarmee hij boven op
den hooizolder den man een verrader.ijken
slag moest toebrengen, om hfem dan door
het h ooigat (naar beneden tfe 6oen stor
ten en zoodoende den schijn te wekken-, dat
de man door den val den nek had ge
broken.
De jongen vond den hamer te licht voor
een doodelijken slag, waarop de vrouw
hem een zwaarderen hamer zou bezorgen.
De 22e September ging echter voorbij en
het plan werd niet ten, uitvoer gebracht.
Den volgenden dag echter zou, volgens de
vrouw, zich de laatste gelegenheid bieden
daar de jongen anders naar een andere
boerderij zou gaan en niet eoo gemakkelijk
meer de kans zou krijgen om den man uit
den weg te krijgen.
Terwijl de jon-gem met Burg in den stal
aan het werk was, viel de jongen hem plot
seling aan met een-zware schop en sloeg
beim daarmee op liet hoofd, zoodat Burg op
den grond viel. De jongen sprong, terwijl
Burg achterover lag, dezen op de borst en
sloeg diens hoofd tegen den steenen vloer,
terwijl hij hem daarna weer met de schop
op het hoofd sloeg.
Burg echter begon hevig om hulp te roe
pen, waarop mannen kwamen opdagen,
die den jongen de vlucht deden nemen,
voordat hij den man had kunnen vermoor.
den.
Door de rechtbank te Breda was de jon
gen veroordeeld voor dit feit tot een ge
vangenisstraf van drie jaren.
Hij bad vroeger een vollLedige bekentenis
afgelegd, dat hij den man had willen doo-
den op aansporen en beloften van de
vrouw, met welke hij van. zijn komst af op
de boerderij al dadelijk op goeden voet
had gestaan. Thans echter kwam hij in
zoover op die bekentenis terug, dat hij ver.
klaarde, niet van plan geweest te zijn den
man te dooden.
Het Openbaar Ministerie te Breda kwam
in hooger beroep, wijl het de opgelegde
straf te licht achtte, en de advocaat-gene
raal van het Bossche Hof, die het daar
mee eens was, vroeg vijf jaren gevange
nisstraf. Spreker herinnerde aan een ja
ren geleden onder dezelfde omstandighe
den te Andijk gepleegden moord, waarbij
de man inderdaad vermoord werd echter,
en waarvoor de dader veertien jaar gevan
genisstraf kreeg.
Als verdediger trad op mr. E. v. Zin-
nicq Bergmann, die er op wees, hoe deze
jongen steeds te voren van goed gedrag
was geweest en als zacht van inborst be
kend stond, doch thans verward was ge
raakt in de strikken eener duivelin, die
hem tot de daad tegenover haar eigen
man door harlhaald aandringen had welen
over te halen. Pleiter vroeg een clemente
straf.
De uitspraak werd bepaald op Maandag
Een hartroerend tooneel. Men seint
d.d. gisteren uit Rotosendasö aan „de
Tijd":
Hedenmorgen te half twaalf Hiep hier oen
extra-trein uit Beilgië binnen met 650 Bel-
gnsche kinderen, dia uit de .portieren het
land deir vrijheid tqgemoet wuifden. De
bleeiknieoKzigie stun^perosè. meeat met blau
we kringen ondier de oogen. werden aan
liet station hartelijk ontvangen en be
tuigden 'hun blijdschap vooral over bet
lekkere wittebrood, diaa/r Ibet brood in Bel
gië zuur smaakt en er juist de nantsoeneo-
ring wieer was vensdheipt.
Onder leiding van 50 geflJendtersi ver-trok
ken 280 kinderen maar Egmond aan Zee;
iO naar VTiasingen, 50 naar Middelburg,
50 naar Wouw, 32 naar, Bergen op
Zoom, 30 naar Eindhoven. 25 naar Arn
hem en®.
Een (hiautroerend tooneel wiand in cien
der wachtkamers afgespeeld. Daar her
kende een in Nederland geïnterneeinie
Belgische korporaal tusschen de weme-
tande Beflgisohe jeugd, twee zijner Linde-
ren. Een hunner had hij sedert het uit
breken van den oorlog niet meer gezion,
het ander aanschouwde hij voor het eerst,
daar het na zijn inlijving bij het Belgi
sche leger was geiboren. De man overlaad-
die de bedde kinderen met kiusisen en lief-
koozemdie 6treeflingen en scheen gek door
de plotselinge ontroering en vadervreugde.
Onnoozel. Een dame eigarde zich in
die tram voortdurend aan zekere gelui
den, die een naast haar zittende jongen
maakte.
„Heb je geen makdloiek bij je?" vroeg ze
ten slotte.
„Jawel, maar diie leen ilk niet aan
vreemden", antwoordde die jongen.
„Hbd.i."
Een incident. Maandagmiddag waren
wij uitgenoodigd tot bijwoning van de mo-
de-schow, welke georganiseerd was door
het „Komitee für oesterreichische Edelar-
beit" te Amsterdam.
Het gold hier namelijk een bezichtiging
van Weener firma's van costuums, hoe
den, mantels en pelswerk, in 't bijzonder
voor een aantal genoodigden en. de pers,
in de groote zaal van het hotel de 1'Euro
pe aan de Doelenstraat.
Juist bewogen zich de Weensche manne
quins na de pauze weer tusschen de rijen
der bezoekers, toen uit de hal verwaTde ru
moerige geluiden in de zaal doordrongen.
In plaats van minder, werd het rumoer
heviger en dames en heersn bezoekers
stroomden uit de zaal naar de hal, waar
'een heer hooggehoed, diruk gesliculearend
stond te beweren, wat niemand hem be
twistte: ,,Wij zijn hier in Holland!"
En als 't daar nu bij gebleven was, dan
zou 't nog minder zijn, maar de heer
betoogde zich niet door een portier te zul
len laten beleedigen, en voegde den (voor
hem gelukkig) om/vindbaren portier aller
lei fraais toe, waarbij de hooggehoede rich
niet ontzag strafbare termen te gebruiken.
Een der employé's van het hotel die in
middels al getracht had den „heer" te
kalmeeren, was door een der toesnellende
bezoekers onverwachts in een hoek gesme
ten.
De heer, die tamelijk erg opgewonden
bleek, begon toen te roepen! ,,Vive la Hol-
lande! Vive Ta Belgique! Vive la France!"
En ten slotte ook: „A bas les Pruases!" en
dat werd eenige malen herhaald
Toen werd het zeker eenige bezoekers,
voor 'tmeerendeel Duitschers en Oostenrij
kers, te bar; de heer werd bij z'n kladden
genomen en men wilde hem er uit werken,
"zoodat een worsteling ontstond. Maar erg
glad ging dat niet, doordat 's mans wan
delstok bekneld geraakte tusschen de draai
bare vestibule-deur.
Men gaf toen de poging maar op en
trachtte den opgewonden heer te kalmee-
ren, waarin een Zwitser in het geheel niet
en eenige Nederlanders maar amper slaag
den.
Eindelijk ging echter de rrtan in kwestie
maar in stilte heen. Wij hoordfan een
naam noemen, doch vermelden dien maar
niet!
De organisator» der schow hadden her
haalde malen geprobeerd, de bezoeker»
naar hunne plaatsen terug te krijgen, maar
konden hierin niet slagen. De garderobe
werd opgezocht en men verwijderde zich,
niemand bleef, zoodat dit relletje vrijwel
het geheele tweede gedeelte der bezichti
ging in het honderd deed loopen.
„Ctr."
Een mijn aangospoecd. Een lezeT
schrijft aan heit .„Hbtd.":
De onderofficier van de wacht zit, ma
tig aijn pijpje nodtoande, in <lio stemmige,
oude raadsz&all van het vissohora.lorpje
op Waikherems weake zaal als compagnies
bureau is ingericht.
Plotseling wordt hij uit zijn overpein
zing opgeschrikt door een Larag en driftig
bellen aan dia telefoon. Met één sprong
is hij aan het toestel, drukt den hoorn
aan het oor en roept: „Hallo, u spreekt
met het cantonnementJalWaar
zegt u?Een mijn?Een veldwachter
er bij?Ja, zeker, ik versta u natuur
lijkMet wien?Met den burgemees
ter van N.?Ja, dadelijk burgemeester,
dadelijk, dadelijk? Vlug hangt hij den hoorn
weer aan het toestel, zet zijn kepi op en
vliegt 't bureau af naar den luitenant, dien
hij gelukkig op straat tegenkomt. Gehaast
•en stotterend om op adem te komen, bericht
hij: de burgemeester van Nheeft gete
lefoneerd dat er een mijn is aangespoeld
bij Njuist op den hoek van de Schelde
en 't Sloe. Er staat al een veldwachter bij,
maar met (het oog op 't gevaar verzoekt d«
burgemeester er dadelijk een wacht bij te
plaatsen."
Ordonnances worden door het dorp ge
stuurd om den sergeant van den dag, der
sergeant-majoor-instructeur en den com
mandant van de politiewacht, en zes ma»
zullen met een O. O. worden aangewezen
voor een wacht
Als een loopend vuurtje is het bericht
het dorp doorgegaan; de militairen trach.
ten rich blijkbaar uit de voeten te ma»
ken ,om niet voor de wacht te worden aan»
gewezen. Daarom wordt beslotlen appèl trf
blazen en weerklinkt door de rustige Zom
dagavondstilte, terwijl die vrome burgesf
in de kerk zijn, het bekende signaal ..Apr
pèll" Ale de militairen op de markt bijeent
komen, gaan juist de kerkdeuren open et
stroomt de menigte het Godshuis uit.
Het militaire rumoer op het kleine plein'
tje veroorzaakt een groote opstopping erf
weldra staat de markt vol nieuwsgierig
menschen, die verschrikt het ongeval ver
nemen en reeds in afwachting zijn va*
eene ontzettende ontploffing.
Eindelijk marcheert een wacht van
man met een O. O. af naar de aangedui*
de plaat», waar ze in stikdonker aankwa»
men. Daar duidt men hun zoo goed mog»
lijJk d>e plaats aan waar het schrikwekken
de ding moet liggen, en al spoedig stap
pen twee schildwachten langs den dijk in
den kouden nacht op en neer, om de mijn,
die daar ergens onzichtbaar in de dui»«
ternis half onder water ligt, te bescher
men.
Bij het aanbreken van den dag nadert
de efb, en diaar riet men haar liggen een
heel eind van de kust af. Zij steekt bovetf
het water uit en schijnt daar vast te zit
ten tusschen zand en mossefllen. AL' lager efia
flager daalt het water, aoodiait eindelijk de
sergeant besluit eens poolshoogte te gaaa
nemen.
Hij trekt putties, schoenen en kousen
uit en waadt door het koude water waar-
in nog stukken ij» drijven, tot vlak l ij
mijn.
Wat is die mijn echter vreemd van
vorm, en waarvoor die.... maar verd....
En de ontdekkingsreiziger begint plotse
ling te lachen alsof hij de geestigste mop
FEUILLETON.
21)
Het bevat o. m. twee laiï£& galerijen
riet afzichtelijke, familieportretten, die
ik wel st,uk voor stuk zou willen ver
branden. Boven zijn' een aantal slaapka
mer dn den stijl uit den tijd van genoem
de koningin, die ik, daar zij weinig ge
bruikt werden, wantrouwde ten opzichte
van de zindelijkheid' en daairom maar
niet bezocht. Bvenzfoo deed i'k met den
zgn ouden vleugel, in denaelfden sltijl ge
bouwd en die van binnen en van buiten
als een buitengewoon model van bouw
kunst geldt.
Ik dacht echter, dat de bevoegde be
oordelaars zeker hun schrik voor vochtig
heid. duister nis en ratten hadden afge-
^Jd), toen zij dit oordeel uitspraken.
Daarop gdiagefn wij naar den vleugel
rechts, die het eigenlijk bewoonde gedeel
te van de (huizinge is, en, om het verwon
derlijk mengelmoesje van verschillende
bouwtranten te voltooien, in den tijd van
j George II gebouwd werd. Zij ip nu vam
binnen en van buiten ter eare van -Laura
bfirsteild en een weinig opgesierd1.
De kamers zijn allen zeer mooi en van
aiïla gemakken voorzien, maiar geen is
toch 5300 luchtig en aang'eniaam als onze
kamers op Lommerhuis.
Ik bracht den. morgen door deels in
de kamers beneden, deels buiten op het
P'ein, dat aan drie kanten door het huis
^rdt ingesloten. Midden daarop is een
8teote cirkelronde vischvijver met stee
ën wallen en een allegorisch looden
monster. De vijver is gevuld met goud
en zilvervisechen, en er omheen kopt
een breed voetpad, dat met het allerfijn
ste turfsrooisel dik bedekt is.
De tuin i» klein, armelijk en slecht on
derhouden. Er achter ligt een aanplanting
van dennenboom en, waarheen een kunst
matig aangelegd kilonkeliend voetpad,
voert. Loopt men don aanleg door, dan
staat men plotseling, voor men er cp be
dacht is, voor het BladkwiatermeetrHet
land er om been bestaat uit niets clan
zand, een vlakte, waarvan de eentonigheid
Slechts door enkele heuveltjes wordt ge
broken. Het leek mij toe, dat deze zard-
vlaMe aan het meer ontwrongen meest
zijn, -en dit in vroeger tijden* waarschijn
lijk wel driemaal zoo groot was als
thans. Het is gevuld mot vuil geel dras
sig water, dat in de oevers dringt en
den grond moerassig maakt. Een paar
schrale wilgen werpen met hun neer
hangende takken droefgeestige schadu
wen op de reeds donkere oppervlakte.
Aan den kant kwaakten do kikvorschon,
en de ralten wipten in en uit het donkere
water. Half er in en half er uit ligt het
verrotte wrak van een boot, waajrin een
slang, opgerold en bewegingloos, zich in
een beetje aomlidht koesterde. Van nabij
en van ver af gal-daar alios den indruk
van eenzaamheid' en verval, en de strak
blauwe, heldere lucht, in een halven bol
eni (ovelr hleen gespannen, schijnt slechts
de naargeeistighedd en koelheid van het
•landschap, waartbij zij zoo afsteek», te
veirhoogen.
Aan een der zoomen van de dennen-
aanplanting vond ik een klein houten
huisje, deelerade in het algemeen verval,
en dat bij nadere beschouwing een boot-
huisje scheen te zijn geweest, dat men
tater getracht bad, door er een bank, een
paar stoelen en een tafel in" te plaatsen,
in> een sooert tuinhuisje te herscheppen.
Ik trad er binnen, en tot mijin niet ge
ringe verbazing hoorde ik een zacht ker
men en een klagend gehuil, dat uit een
der hoeken tot mij kwam. Daar lag, zon
der een beweging te maken, in een hoek
onder een stoel een klein zwart-en-wit ge
vlekt patrijshond je dat aan een oer zij
den met bloed bèddkt was. Ik nam het
diertje zoo zacht mogelijk in mijn arm
en spoedde mij naar huis, waar ik het
op eon oude dhawï in mijn. zitkamer neer
legde. Ik belde, waarop de dikste i'enst-
meid, die ik ooit gezien heb, kwam aan
loop en met een gezicht, als het ware glim
mend van pleizierige domheid Toen zij
het arme dier op den vloer gewaar werd,
plooide haar vleezig gezicht zich tot een
broeden glimlach, die haar mond bijna
van het eene oor tot het andere deed
opengaan.
„Wat is er te lachen?" vroeg ik ge
ërgerd, bijna even boos, alsof hot mijn
eigen meid was. „Weet jjpj, van wien die
hond is?"
„Neen, juffrouw, neen zeker niet." 7ij
hield' stil, keek naar d'en. hond, wees naar
de verwande zijdie, en nog afschuwelijker
glimlachend clan eanst, zei de zed: „Dat is
het weak ma Baxterl"
„Wie is de kqrel, dien ge Baxter
noemt?" vroeg ik.
„Lieve hemel, juffrouw, dat is de jacht
opziener. Hij schiet al!» vremide hon
den dood. En dat moet hii doen, iuf-
frouWs'1
Daar ik zag, dat er niet met die fcoe-
renmedd op te schieten was, stuurde ik
haar meteen weg en beval haar de .buis-
houdöber bij mij te zen dien.
„Wel", riep doze, toen zij binnenkwam,
„dat is die hond van vrouw Catrijn!"
„Van wie?" riep; ilk vol vehbazing uit.
„Van vrouw Gatrijn, juffrouw Halcom-
bei. Gij schijnt haar te kennen?"
,rNiet persoonlijk, maar ik heb wet
over haar hoeren spreken."
„Gisteren was zij hier en zei de, dut
men een vrouw, wier beschrijving met
het uiterlijk harer dochter overeenkwam
in den omti-ek gezien had, en nu kwam
zij -berichten inwinnen. Ik heb dit hondje
achter haar aan zien draven; het is ztker
achtergebleven en door den jachtopziener
doodgeschoten. W.aar hebt ge het gevon
den). juffrouw?"
„In het oude huisje, dat op het meer
uitziet."
„Ha juist, het airme dier is daar zeker
naair toe gekropen. Ik ben bang, juffrouw
dat liet te liaat to, om het arme dier te
helpeuu Laten we het beproeven."
Ilk wilde, ko&te wat het wilde, meer
van vrouw Catrijn te weten komen, den
kende aan de woonden van Walter Hart
mand in een zijner brieven: „Als Anna
Catrijn ao.it uw pad kruist, gebruik de
gelegenheid dan beter dan ik gedaan
hob, juffrouw Haloambe."
„Zegt gij niet. dat vrouw Catrijn hier
in de buuit woont?" vroeg ik.
„O neen", zed de de huishoudster. ,.ZiJ
woont te Wiel-miniglham. minstens 25 mij
len van 'hier Ik ken haar ook niet per
soonlijk env zag hoar gtotereP voor bet
eerst; zij (bleef hier eenigen tijd, en ik
denk, dat zij wel Hanger zou zijn geble
ven, indien er niet «en heer was komen
vragen-, wanneer sir Pe rei val terugkwam.
Toen zij dit vernam, vertrok zij plotse
ling en Zeidiei, >djat (het n/idt noodig wa»t
sir Penei val haar bedoek mee te deelesn.
Ik vind dat een vreemde vraag, voorat
aan iemand van mijn. verantwoordelijlk-
heid."
Dat vor#d ik ook. Sir Peiroival had mij
doen gelooven, dat er tusschen vrouw
Catrijn en hem. wedereijdach vertrouwen
bestond, iet» wat ik nu begorf te wan
trouwen.
.Zij -scheen mij toe, zeer uit haar hu
meur te zijn", vervoegde da vriendelijke
en spraakzame huishoudster. „Ik geef
mijn dochter op als verloren, mevrouw,
zeiide ae tegen mij en begon toen. in een®
over mevrouw Glyde te spreken, over wie
rij mij, erven als over sir Per ci val veel
vragen stelde. Och hermelM Het arme
beestje ia-uit zijn lijden, juffrouw!"
Het hondje wias plotseling, na een
zwakken kreet te hebban uitgestootcr»,
onder onzo handen dood gebleven. Het
o-i me dier! Ik wou,, dat-mijn eerste dag
Vijveajhaf mij Vmet meit den dood in
aanraking had gebracht, al is bet dan
ook maar de dotod van- een diier.
15 Juni.
Twe«e dagen, zijn verioo-pan sirüds de aan
komst der reizageiH twee dagen, die vofU
doende zijn geweest om het familieleven.
op Vijverhof eon gewonen en natuurlijken
gang te doen gaaa».
(Wordt vervolgd)-