OFFICIEELE KERKLIJST S)eS^id4eHe.0otnant Derde Blad. VAN @23 G\>troiGwraisi»retgi»raiG^tTOie/>>^le^«^lei^|aM^iG^oig^3t^>«^:gA<3ae8<^ieM^t<»>w;GM>KiG^/3iG^<^):GarK>tgg»K>iGg»af3 Zaterdag 8 Januari 1916 ZONDAG ONDER HET OCTAAF VAN DRIEKONINGEN. Les uit den brief van eten heiligen Paulus aan de Romdinen XII 15. ïk biJd u, lieve broeders, door de barm hartigheid Gods, dat gij uwe lichamen aan 'God opdraagt, tot eene levende, heilige en beha-gelijke offerande^ welke bestaat in ge paste godsdi ens'Jghetid. Maaüdt u niet ge lijkvormig aan» deze wereld, maar betert ja door de vernieuwing van uwen geest, op dat gij mocgt kennen, weUke over u de [wil Gods is, dïe zoo goed, aangenaam en ivolmaakt is. Ik zeg dan, volgens de gena de, die mij gegeven» is, aan, allen,, die onder ,u izijn, dalt niemand hooger gevoelen van zlictizelven hebbel, daar het moet zijn; inaar met bescheidenheid van zichzelvem darike, en volgens de maat des getoofs, k'.üe God .aan ieder uitgedeeld heeft. Want gelijk wij in één lichaam vcf.e ledematen hebbefiu, en die ledematen niet hetzelfde .wer'k doen, alzoo zijn wij vélen,, oolk één lichaam in Christus: en wij zijn éffk, de 'ëéne de ledematen, van den ander, in Ohristus Jezus onzen Heer. Evangelie uit den heil'igen Lucas II 42 52. Toen Jezus twaalf jaren oud was, zijn zij volgens de gewoonte van het Hoogtijd gegaan naar Jeruzalem; en wedeikeeren- de na het einde der FeaS'.dagen, bliêef het kind Jezus te Jeruzalem, zonder dat zijne ouders het wisten. Dooh meenende, dat Hij in het gezelschap was, reisden zij oenen dag voort, en zochten hem onder hunne .verwanten en kennissen. Maar Hem niet vindende, keerden zij weder naar Jeruza lem, om Hem te zoeken. En het gebeurde na drie dagen, dat zij Hem vonden in den Tempel, jattende in hot midden der Leeraren, lien hoerende en ondervragen- Doch allen, die Hom hoorden, stonden verbaasd over Zijne wijsheid ©n Zijne ant woorden. En dit ziende, stonden zij ver wonderd. En Zijne moeder zeide tot. Hem: 'Zoon, waarom hebt Gij mot ons aldus ge daan? Zie, Uw vader en ik zochten U met 'droefheid. Hij zeide tot hen: waarom zocht gij Mij? wist gij niet, dat Ik met die din gen, die Mijn Vader aangaan, moet bezig zijn? Maar zij verstonden niet, hetgeen 'Hij tot hen zeide. Hij -trok dan met hen af, en kwam te Nazhreth, en was hun onderdanig. En Zijne Moeder bewaarde al 'deze dingen in haar hart. En Jezus -nam toe in wijsheid, in jaren, en in gunst bij God en bij de menschen. Verklaring van hef Epistel. De reeks van vermaningen, die de Apos tel Paulus te geven had aan de geloovigen te Rome, zette hij in met de woorden van het Epistel van dezen Zondag. En om zijn woord des te gereeder ingang te doen vinden, treedt hij met op gebiedenden toon voor hen op, maar hij smeekt heb. en hea> üninert aan de barmhartigheid Gods, i,waardoor zij zonder eenige persoonlijke verdiensten tot het Christendom geroepen „waren. En wat vroeg de Apostel van de -^Romeinen? Dat zij hun lichaam zouden maken tot een levende, heilige, Gode aan gename offerande. In de offers der Oude Wet, waarbij het redeloos dier gedood tf.ferd, had God geen welbehagen, „Ons eigen lichaam want St. Paulus' vermaning is evenzeer tot ons gesproken moet Gode ten offer worden gebracht. ■-De mensch moet daarom zijn. Lichaam jdooden, niet in werkelijkheid, maar door voortdurenden strijd tegen de zinnelijke «latuur, die in opstand komt tegen de hei lige wet van God. Zulk een offer, gebracht met een zuivere meeming, zal aan God wel gevallig wezen en genade vinden in Zijn pog. Eenen geestelijken ©eredienst vraagt .God van, ons: want d© "liefde Gods moet J>nze offergave louteren. Want de II. 'Paulus zegt het eldera uitdrukkelijk al -zouden wij ons lichaam over geven om fjd branden, al deelden wij al onze bezitr- gingen uit aan de armen, indien, ons dë liefde ontbreekt, baat het ons niets. {Daarom vermaant de Apostel, ons niet ge lijkvormig te maken aan deze wereld. De wereld schuwt de versterving en laat zich leiden door den gril van het oogenblik. tVemieuwd moeten wij worden in ons diep ste binnenste om bij al ons doen en la- Jjen ons zelven af te vragen, wat Gods H. jjwil op dit oogenblik van ons vordert. Bij $1 de hooge eischen, die een christelijk le- jVen aan. ons stelt, dienen wij echter, ne- jderig te blijven; niet louter aan eigen krachten 'toe te schrijven, wat ons door fC'Ods genade mogellijk en gemakkelijk f'örd gemaakt. En van zooveel belang is ftze deugd, dat de Apostel ons daartoe vermaant met al het gezag, dat in hem •is. ,,Want ik zeg, door de genade, welke imij gegeven is, aan allen onder u: niet dwOger van zich te denken, dan passend W van zich te denken, maar met beschei denheid te denken, en zooals God aan een ieder de mate des geloofs heeft toebe deeld." Kon de Apostel wel met meer na druk spreken? Deze laatste vermaning licht de Apostel verder toe door een verge lijking met het menschelijk Lichaam. In 's menschen lichaam zijn verschillende fe- dematen,, die ieder hun eigen werking hebben^ welke aan het ge he el e lichaam ten goede komt. „Het hoofd kan niet zeggen tot de hand: ik heb uwen dienst niet noo- dig; of wederom het hoofd tot de voeten: gij zijt mij niet noodzakelijk." (I Cor. 12, 21). Maar zoo vormen ook wij te za- men een geestelijk Lichaam, waarvan Christus het Hoofd is en aldus zijn wij elkanders ledematen. Wie meent, meer dere genaden tie hebben onitivangen, ga niet groot op de verkregen gunsten, en aan wie slechts weinig werd toebedeeld, stelle .zich met dat weinige tevreden en verheffe zich niet in trotschen vermoed tegenover een ander. Dit zij dan ons voortdurend bidden en streven, ons hart gelijkvormig te maken aan het H. Hart van den Goddelijken Meester, Die zeggen kon: Leert van mij, wijl ik nederi* van harte ben. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Volgens het voorschrift der Joodsche wet moesten alle mannelijke Israëlieten, die den leeftijd van 12 jaren hadden bereikt, de drie groote feesten Paschen, Pinksteren en het Loofhuttenfeest kbmen vieren in Jeruzaiemy om daar in den tempel aan God hun offers op te dragen. Ook Jezus wiilde, nu Hij naar Zijn leeftijd een zoon der wet was geworden, Zich aan dit wet telijk voorsehrif onderwerpen. En of schoon de Joodsche v re uwen daartoe niet verplicht waren, gingen zij toch ook veelal mede naar Jeruzalem uit devotie. Over deze eerste verplichte reis van Jezus met Zijne Moeder Maria en den H. Jozef naar Jeruzalem, de eenige gebeurtenis, welke, ons uit het verborgen leven van Jezus bekend is, spreekt ons het evangelie van dezen Zondag. Na afloop der feestdagen, welke acht dagen in beslag namen, keerden Maria en Jo.zef huiswaarts; doch buiten hun weten bleef Jezus te Jeruzalem achter. Bij dergelijke feesten, waren honderddui zenden vreemdelingen in de stad; geen wonder, dat dan zelfs de meest, bezorgde moeder haar kind uit het oog kon ver liezen. Bovendien kwamen en vertrokken de pelgrims meestal in groote groepen van eenzelfde geslacht of familie, waarvan ve len dikwijls vooruit trokken, om zich dan op de plaats, waar men overnachtte, weer bij de anderen aan te sluiten. In die mee ning verkeerden ook Maria en Jozef en vandaar dat zij zich over de afwezigheid van Jezus niet bijzonder ongerust maak ten, maar een dagreis (de reis duurde omstreeks twee dagen) aflegden, om Jezus dan ongetwijfeld te vinden bij hun familiq en vrienden. Doch hoe groot was hun schrik, toen zij aangekomen op de plaats waar zij zouden overnachten, Jezus niet vonden bij hun medepelgrims. Reeds bij het eerste aanlichten van den volgenden dag keerden zij dan ook onverwijld naar Jeruzalem terug, wijl zij wel begrepen, dat hun lieve kind aldaar was achterge bleven. Weenend en klagend vragen de ziels bedroefde Moeder en voedstervader aan iederen voorbijganger naar hun lieven Jezus; alle straten en stegen der stad doorloopen zij. angstig vragend en zoekend naar hun innig geLiefd kind. Al vergeefsch is hun droevig zoeken! Nu richten zij hun schreden naar den tempel, om daar in ecu vurig gebed Gods hulp af te smee- ken «n htm smart en beproeving. Vol eer bied betreden zij het heiligdom; doch opeens staan zij stom van verbazing, sid derend tevens van blijdschapdé&r, te midden van de priesters en leeraren der wet, déér zien zij hun Lieve kind, hun Jezus. O, wat een geluk, wat een onu-it- spreeklijke vreugde! In de overmaat harer blijdschap ijlt Maria, onbeschroomd voor die eerbiedwaardige mannen, naar heul' goddelijk Kind en zegt vol ontroering tot Jezus: „Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan' Zie Uw vader en ik zochten U met droefheid." Neen, dat was geen ver wijt van Maria aan Jezus, doch die woor den kwamen voort uit de volheid harer moederlijke liefde en bezorgdheid voor het licht en de lust van haar leven, Jezus, haar God en Hee^. Zij wist immers maar al te goed, dat Jezus iy>ch uit gebrek aan gehoorzaamheid aan haar en den H. Jozef, noch veel minder uit liefdeloosheid of ttichitz innigheid buiten hun weten in de stad was achtergebleven. Zij begreep dan ook aanstonds, dat de handelwijze van Jezus een diepere oorzaak had" en voort kwam uit gehoorzaamheid aan God, Zij nen Vader. Jezus zelf echter geeft de ver klaring er van in het antwoord aan Zijn lieve Moeder: „Waarom zocht ge Mij? Wist ge niet, dat Ik behoor te zijn in het geen Mijns Vaders is?" Daardoor geeft de goddelijke Zaligmaker te kennen, dat het inderdaad de wil was ''an God Zijnen Vader, dat Hij hier in den tempel reeds als Kind aan de Joodsche leeraren Zijn goddelijke wijsheid openbaren zou. En die wil van God den Vader gaat voor Jezus boven alles, zelfs boven de natuurlijke liefde welke Hij als kind aan Maria en Jozef is verschuldigd. Toch was ook deze verklaring van Jezus niet voldoende voor Maria en Jozef, om den diepen zin, den vollen omvang en beteekenis te begrijpen Zijner woorden van goddelijke wijsheid. Doch Maria „bewaarde deze woorden in haar hart", .zij overwoog ze dikwijls met vromen aandacht, omdat zij wel wist dat ze alle betrekking hadden op het voor 'haar zoo smarteLijke verlossingswerk, hetwelk haar lieve Kind later zou moeten volbrengen. Toen keerden zij gezamenlijk terug naar Nazareth. En daar was Jezus, de God en Heer van hemel en aarde, gehoorzaam aan Zijn schepselen, Zijn Moeder Maria en aan den H. Jozef. Daar ook nam Hij toe, zooals de evangelist dit uitdrukt ,,in wijsheid en leeftijd en in behagelijkheid bij God en de menschen". Met het toenemen in leeftijd openbaarde Je?us meer 'en meer Zijn goddelijke wijsheid, liet Hij als de zon, die door den dag al hooger en hooger aan den hemel stijgt, het licht en de warmte Zijner heiligheid al meer Lich ten en uitstralen. En juist daardoor werd Jezus ook als mensch steeds meer een voorwerp van welbehagen van God Zij nen Vader, werd Hij tevens de Lieveling Zijner medemenschen. CHR. S. DESSING, Heilo. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. LITURGISCHE GEWADEN. XXII. C. PONTIFICALE EERETEEKENEN. 3. Ring. De ring van den Bisschop schijnt zijn oorsprong te vinden in den zegelring,welke vroeger door vorsten en andere waardig- haidbekleeders gedragen w-jrd. Hij bestaat uit zuiver goud als beeld van de liefde, en is versierd met een kostbaren edelsteen, welke verschillend is naar ge lang de waardigheid der dragers. De Bis schop draagt dezen ring aan den ringvin ger der rechterhand. Deze ring heeft een meervoudige symbo lische beteekenis. Op de eerste plaats is hij een teeken van eer en onderscheiding. Op de tweede plaats is hij een herinnering aan 's Bisschops zwaren plicht, om met groot© nauwgezetheid het geloof onder de hem toevertrouwde kudde te bewaren. Op de derde plaats is hij het symbool van de innige vereeniging tusschen den Bisschop en zijn Kerk, een vereeniging als van een bruidegom en oen bruid, als van Christus en zijn Kerk, een geestelijke verloving, waarvan door het goud de liefde wordt aangeduid. Vandaar dat de wijdende Bisschop bidt bij de zegening van den rinj voor den nieuwen Bisschop: ,,0 Schepper en Behou der van he't- menschelijk geslacht, Gever der geestelijke genade, Uitdeeler van het eeuwig heil, gij, o Heer, stort Uwen zegen uit over dezen ring, opdat allen, die dit heilig teeken van trouw dragen, door de kracht der hemelsche bescherming zich het eeuwig leven verwerven.En als den nieu wen Bisschop de ring aan den vinger wordt gestoken, hooren wij tot hem de woorden spreken: „Ontvang den ring als een teeken van trouw, opdat gij de godde lijke Bruid, namelijk de H. Kerk. in onbe vlekte trouw, ongeschonden zult bewaren!" Aan het slot nog een enkele aanteéke- ning over den „visschersrin g", welke alleen een onderscheidingsteeken is van den Paus. Ook deze is een gouden ring, waarin een afbeelding staat gesneden van den H. Petrus, het vischnet optrek kend. Na den dood des Pausen wordt deze ring door den eersten ceremoniemeester gebroken, en bij de eerste adoratie steekt de Kardinaal-Camerlengo een nieuwen visschersring aan den vinger van den nieuwen Paus, die hem weer aanstonds aan den eersten ceremoniemeester over handigd, om er zijn naam in te laten gra- veeren. J. P. VERHAAR, Seminarie „Hagcveld". Pr. Het gebed voor het Eten. Wie vroeg in den morgen of laait in den avond door een kleine zijstraat van Weenen ging, hoorde daar dikwijls u-it een Bi nisje den ijverigen hamerslag en het vroolijke liedjje van een vtiijtLgen schoen- moker, die met zijn arbeid zijn brave vrouw en vijf kinderen ondeiihield. Wie hem kende, hield van den wakkeren baas, en zijne bekwaaiplheiid eni spraakzaamheid vens-chaften hem klanten in» overvloed. Maar een spreekwoord zegt: „Het onge luk schuilt in een klein hoekje.En dit werd ook hier bewaarheid. De man werd ziek, kreeg de tering, verzwakte hoe langer hoé meer, Stierf, en onder hartver scheurend weenen stond de moeder met vijf kinderen aan de baar van hem, die voor hen allen heit brood verdiend had. De ongelukkige weduwe zocht nu naar de gelegenheid om met het werk harer handen het aller noodzakelijkste te verdie nen,maar die tijden waren slecht, liét leven in Weenen zoo duur en de armoede drukte altijd zwaarder. Het éeme hulsmeuheil1 na het ander moest verkocht worden, om voor de geringe opbrengst brood Z*> koop em,en toen men op liet einde des jaars de huis huur niet betalen kon, verdreef de hard vochtige eigenaar de ongelukkige familie miidden. in den winter uit zijn huis, en - deze kon den hemel nog danken, dat een (medeiijidöndé werkman haar een dak kamertje tot een behoeftig onderkom end afstond. Hier, in armoede, honger en koude, leefde nu de arme weduwe met de kinde ren. Slechts weinigen boden hun soms eene kleine gave^ God moest helpen en op Hem wees de lijdende moeder steeds hare kleinen. Altijd vermaande zij dezen, aandachtig te bidden: „.Onze Vader, die in de hemelen zijt en als zij dan uit den mond der hongerige kleinen de woor den hoorde: „Geef ons heden ons dage- lijksoh brood," dan sprongen haar vaak de tranen in de oogen. Het ongeluk zou echter mog grooter worden. Kommer, nood en ontberfcng wierpen de moeder op het ziekbed, en ge heel hulpeloos scheen nu de famiitie den hongerdood prijsgegeven te zijn. Dooh, als de nood het hoogst is, is Gods hulp het meest nabij. Op zekeren morgen weenden de kin deren bij de zidke moeder om brood, toen deze tot iharen oudsten zoon Frans zeide: „Ga, kind, en zie of je in de stad niet ergens een huis vindt, Waar men je wat brood voor ons geeft." De knaap ging met een zwaar hart door de 6traten van Weenen. Nog nooit had hij gebedéld; eindelijk kwam hij voor een .prachtigen koopmanswinkel, hier trad hij binnen en bad met tranen in de oogen om wat brood. Maar de winkelbediende wees hem barsch af en zeide: „Wij geven niet aan de deur." Toen de knaap weenend de deur uit ging, zag hem toevallig de huidheer. Deze riep hem wee-r terug en vroeg wat hij verlangde. De koopman dacht, dat het wel waar kon zijn, gaf den knaap een gulden en zeide: „Ga naar den naasten bakker en haal je voor de helft van het geld brood en breng mij dan de rest terug." Vol vreugde ijlde Frans naar den eersten den besten bakkerswinkel, terwijl de winkellbeidtende tot zijn heer zeide: „Nu die jongen zal den balven gulden wel ver geten terug te brengen." Maar nauwelijks waren eenige mi nu ten verstreken, of de knaap kwarn terug, in" de eene hand het brood, in het andere de rest van liet geild houdend, dati hij den koopman teruggaf met hartelijken dank voor het geschonken brood. Toen hij nu uit het huis ging, sloeg de koopman hem gade en zag iets, dat hem diep trof en roerde; de knaap bleef n.l. i!n zijn grooten (honger recht voor de deur staan en brak een stukje van het gekregen brood af. Haastig Wilde hij het reeds naar den mond brengen, toen hij het weer te rugtrok, hij had iets vergeten. Eerst vouwde hij nu de handen en verrichte zijn gebed. Toen at hij gretig zijn stukje droog brood. De koopman bad alles gezien. Dadelijk riep Blij den knaap terug, vroeg hem naar de wonting zijner moeder en Idet het kind dan gaan, dat nu snel met het brood naar huis Liep en niét genoeg te vertelden wist van de vriendelijkheid en goedheid van don onbekenden weldoener. 's Avonds werd aan de deur van het armoedige dakkamertje geklopt, waar de arme familie woonde, en de koopman trad binnen. Dadelijk overzag hij den nood en de hulpbehoevendheid der ongelukkige moeder met hare vijf kinderen en kreeg het innigste medelijden; 'zelf zoo rijk, had hij nog nooit zoo'n armoede in Weenen gezien» Zijn besluit was weldra genomen, hier moest geholpen worden. Hij trok zich nu de ongelukkige iaimiüre aan, dadelijk gaf hij eon rijke aamoes, zond daarna nog evemsmfrtdelen en keedingstukken, en voor de zieke weduwe een dokter. De toestand der zieke weduwe werd ook weer spoedig beter, daar zij en de kleinen geen gebrek aan het dagelijksch brood meer hadden. De koopman spoorde brave families aan, de kinderen in huis te nemen, hij zelf nare den oudsten zoon Frans bij zich. Dezen liet hij goed onderwijzen, en toen hij la ter veel talent, en lust. voor het koopmans vak toonde, nam hij heen als leerling in zijn winkel. Frans behield altijd zijn braaf, beschei den on volgzaam karakter; vol f hef de an dankbaarheid jegens zijn weldoener deed hij steeds met de grootste vreugde, walt hij maar in zijne oogen las; daarom be minde de koopman (hem altijd meer, bijna als zijn éigen. kind. Toen Frans de leerjaren achter den rug had. en im zijn vak zeer bekwaam gewor den was, vertrouwde zijn héér hem lang zamerhand de gewichtigste zaken toe. en na eenige jaren werd hij de eersie in dienst van den koopman, en toen deza aan eene langdurige jichtkwaal ziek werd, maakte hij hem zelfs tot zijn zaakwaar nemer en vertegenwoordiger. In dien tijd ,wa»s in Wftenen de groot handel zeer onzeker, menig groot koop manshuis vied en sleepte andere mee in zijnen val; maar gelijk de Stuurman met zekere hand het schip ook over klippen en ondiepten heenébuurt, zoo wtiét Frans alle grootére verliezen van zijn heer af te wenden; daarom acht/te en beminde deze hem nog meer. Ai den tijd, die hem dagelijks overbleef bradht hij het liefste door in de nabijheid van zijn zieken weldoener en verpleegde en bemoedigde hem, zoo goed hij kon. De koopman had eene een/ge dochter, aan wie hij met hart en ziel gehecht was. Zij heette Rosalie, en was het getrouwe beeld van hare voor lange jaren gestorven gcede moeder. Schoon van uiterlijk, maar nog schoo ner naar de ziel. vereenigde zij iin zich de heerlijkste deugden. .Jaren lang had zij in Frans een edel hart loeren kannen en zijn trouwe aanhankelijkheid aan haar dierbaren vader, en het kon niet uitblijven, dat zij hem daarom achtte en hem toegedaan was. Ook Frans beminde Rosal'ie aflis de bra- dochter van zijn grooten weldoener. Waar hij kon, bereidde hij haar iedere vreugde, maar nooit dacht hij aan hét hooge geluk, haar eens de zijne te kunnen noemen. Daartoe scheen hem de afstand te groot, en hij wachtte zich wel, hoe ook daarop te zinspelen, om nriet ondankbaar te zijn voor het vertrouwen van zijn hé&r. Toen Frans weer eens tot laat in den nacht aan het ziekbed van zijn weldoener zat, werd deze, daar zijne hevigste smar ten verminderd waren, altijd hartelijker jegens hom. Plotseling zeiido hij: „Frans, nooit in mijn leven heeft mij een goed werk zooveel vreugde bereid, als1 hetgeen ik aan u deed. Vijftien jaren woont ge nu ón mijn huis -en ge zijt mij zoo dierbaar geworden als een» zoon. Of ik nog lang leef en weer gezond' word, weet God al leen; maar voor hét geval, dat ik kom te sterven, zou ik mijne goede Rosalie goed verzorgd willen zien en tot haren levens- beschermer. heb ik u uitverkoren." Frans kon eerst geen woord spreken van verrassing en vreugde; dan greep hij weenen] de hand van zijn weldoener en zeide: „God in don Hemel vergalde u al het mij bewezen goed, ik kan het nooit." Het duurde niet lang, dat Frans en Rosalie een gelukkig echtpaar werden. God vermeerderde hunne vreugde nog, doordat Hij den ouden vader de gezond heid -teruggaf. Frans, ofschoon een rijk koopman, bleef altijd nederig en beschei den; nooit vergat hij zijne arme jeugd, en dikwijls placht hij te zeggen: „Mijn levensgeluk dank ik het meest aan een vroom gebed, dat ik eens1, als do anmste jongen aan de deur van dit huis bij een erbarmelijk maal verricht heb." (N. K.) KERKBERICHTEN. AARLANDERVEEN. Parochie van de H.H. Apostelen Petrus en Paulus. Zondag: de H.H. Missen om 7.30 en 10 nar* In de week alles volgens gewoonte. ALPHEN. Parochie van den H. Bonifaciue. Zondag: de H.H. Missen 7, 8.30 (Kapel), 10_ uur Hoogmis; 1.30 uur. Catechis mus; 2.30 uur Vespers met Rozenhoed je; 4.30 uur Conferentie van het Juve naat; 7 uur opdracht der nieuwe leden van de St. Josaph-vereemLgiLng. Geheel de week de H.H. Missen 7 uur. 7 uur (Kapel); 8.15 uur. Dinsdag: Geen HL Mis te 7 uur, wel iniltr reiken dor H. Communie. Vrijdag: 8.15 uuir gezongen Rouwmis. A.s. Zondag 16 Januari: Feest vain Aan bidding, BODEGRAVEN. Parochie van den H. Wülibrordus. Zondag: 7 en 10 uur H.H. Missen; 7 uor Lof. Maandag: 7.30 uur H. Mis. Dinsdag: 7.30 on 8.30 uur H. Mis. Woensdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mts Donderdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mis. 7 uur Lof ter eere van het II. Sacrament. Vrijdag: 7 en 10 uur H.H. Mis. Zaterdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mis. Van 4 uur gelegenheid om te biechten. Eiken ochtend 6.15 uur uitreiking der H. Communie. Eiken avond 7 uur Rozenhoedje om door de voorspraak van Maria den vrede van God af te smeeken, BOSKOOP. Parochie van den H. Joannes de Dooper, Zondag: H. Mis 7.30 en 10 uur Hoogruis* 2.30 Vespers met Rozenhoedje. Deze week Catechismus volgens ge woonte behalve Donderdag, Vrijdag: te 8.15 uur gezongen H. Ml# en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1916 | | pagina 5