OFFICIEELE KERKLIJST
S)eS^id4eHe.0otnant
Derde Blad.
VAN
@23
G\>troiGwraisi»retgi»raiG^tTOie/>>^le^«^lei^|aM^iG^oig^3t^>«^:gA<3ae8<^ieM^t<»>w;GM>KiG^/3iG^<^):GarK>tgg»K>iGg»af3
Zaterdag 8 Januari 1916
ZONDAG ONDER HET OCTAAF VAN
DRIEKONINGEN.
Les uit den brief van eten heiligen Paulus
aan de Romdinen XII 15.
ïk biJd u, lieve broeders, door de barm
hartigheid Gods, dat gij uwe lichamen aan
'God opdraagt, tot eene levende, heilige en
beha-gelijke offerande^ welke bestaat in ge
paste godsdi ens'Jghetid. Maaüdt u niet ge
lijkvormig aan» deze wereld, maar betert
ja door de vernieuwing van uwen geest, op
dat gij mocgt kennen, weUke over u de
[wil Gods is, dïe zoo goed, aangenaam en
ivolmaakt is. Ik zeg dan, volgens de gena
de, die mij gegeven» is, aan, allen,, die onder
,u izijn, dalt niemand hooger gevoelen van
zlictizelven hebbel, daar het moet zijn;
inaar met bescheidenheid van zichzelvem
darike, en volgens de maat des getoofs,
k'.üe God .aan ieder uitgedeeld heeft. Want
gelijk wij in één lichaam vcf.e ledematen
hebbefiu, en die ledematen niet hetzelfde
.wer'k doen, alzoo zijn wij vélen,, oolk één
lichaam in Christus: en wij zijn éffk, de
'ëéne de ledematen, van den ander, in
Ohristus Jezus onzen Heer.
Evangelie uit den heil'igen Lucas II 42 52.
Toen Jezus twaalf jaren oud was, zijn
zij volgens de gewoonte van het Hoogtijd
gegaan naar Jeruzalem; en wedeikeeren-
de na het einde der FeaS'.dagen, bliêef het
kind Jezus te Jeruzalem, zonder dat zijne
ouders het wisten. Dooh meenende, dat Hij
in het gezelschap was, reisden zij oenen
dag voort, en zochten hem onder hunne
.verwanten en kennissen. Maar Hem niet
vindende, keerden zij weder naar Jeruza
lem, om Hem te zoeken. En het gebeurde
na drie dagen, dat zij Hem vonden in den
Tempel, jattende in hot midden der
Leeraren, lien hoerende en ondervragen-
Doch allen, die Hom hoorden, stonden
verbaasd over Zijne wijsheid ©n Zijne ant
woorden. En dit ziende, stonden zij ver
wonderd. En Zijne moeder zeide tot. Hem:
'Zoon, waarom hebt Gij mot ons aldus ge
daan? Zie, Uw vader en ik zochten U met
'droefheid. Hij zeide tot hen: waarom zocht
gij Mij? wist gij niet, dat Ik met die din
gen, die Mijn Vader aangaan, moet bezig
zijn? Maar zij verstonden niet, hetgeen
'Hij tot hen zeide. Hij -trok dan met hen
af, en kwam te Nazhreth, en was hun
onderdanig. En Zijne Moeder bewaarde al
'deze dingen in haar hart. En Jezus -nam
toe in wijsheid, in jaren, en in gunst bij
God en bij de menschen.
Verklaring van hef Epistel.
De reeks van vermaningen, die de Apos
tel Paulus te geven had aan de geloovigen
te Rome, zette hij in met de woorden van
het Epistel van dezen Zondag. En om
zijn woord des te gereeder ingang te doen
vinden, treedt hij met op gebiedenden toon
voor hen op, maar hij smeekt heb. en hea>
üninert aan de barmhartigheid Gods,
i,waardoor zij zonder eenige persoonlijke
verdiensten tot het Christendom geroepen
„waren. En wat vroeg de Apostel van de
-^Romeinen? Dat zij hun lichaam zouden
maken tot een levende, heilige, Gode aan
gename offerande. In de offers der Oude
Wet, waarbij het redeloos dier gedood
tf.ferd, had God geen welbehagen,
„Ons eigen lichaam want St. Paulus'
vermaning is evenzeer tot ons gesproken
moet Gode ten offer worden gebracht.
■-De mensch moet daarom zijn. Lichaam
jdooden, niet in werkelijkheid, maar door
voortdurenden strijd tegen de zinnelijke
«latuur, die in opstand komt tegen de hei
lige wet van God. Zulk een offer, gebracht
met een zuivere meeming, zal aan God wel
gevallig wezen en genade vinden in Zijn
pog. Eenen geestelijken ©eredienst vraagt
.God van, ons: want d© "liefde Gods moet
J>nze offergave louteren. Want de II.
'Paulus zegt het eldera uitdrukkelijk al
-zouden wij ons lichaam over geven om
fjd branden, al deelden wij al onze bezitr-
gingen uit aan de armen, indien, ons dë
liefde ontbreekt, baat het ons niets.
{Daarom vermaant de Apostel, ons niet ge
lijkvormig te maken aan deze wereld. De
wereld schuwt de versterving en laat zich
leiden door den gril van het oogenblik.
tVemieuwd moeten wij worden in ons diep
ste binnenste om bij al ons doen en la-
Jjen ons zelven af te vragen, wat Gods H.
jjwil op dit oogenblik van ons vordert. Bij
$1 de hooge eischen, die een christelijk le-
jVen aan. ons stelt, dienen wij echter, ne-
jderig te blijven; niet louter aan eigen
krachten 'toe te schrijven, wat ons door
fC'Ods genade mogellijk en gemakkelijk
f'örd gemaakt. En van zooveel belang is
ftze deugd, dat de Apostel ons daartoe
vermaant met al het gezag, dat in hem
•is. ,,Want ik zeg, door de genade, welke
imij gegeven is, aan allen onder u: niet
dwOger van zich te denken, dan passend
W van zich te denken, maar met beschei
denheid te denken, en zooals God aan een
ieder de mate des geloofs heeft toebe
deeld." Kon de Apostel wel met meer na
druk spreken? Deze laatste vermaning
licht de Apostel verder toe door een verge
lijking met het menschelijk Lichaam. In
's menschen lichaam zijn verschillende fe-
dematen,, die ieder hun eigen werking
hebben^ welke aan het ge he el e lichaam ten
goede komt. „Het hoofd kan niet zeggen
tot de hand: ik heb uwen dienst niet noo-
dig; of wederom het hoofd tot de voeten:
gij zijt mij niet noodzakelijk." (I Cor.
12, 21). Maar zoo vormen ook wij te za-
men een geestelijk Lichaam, waarvan
Christus het Hoofd is en aldus zijn wij
elkanders ledematen. Wie meent, meer
dere genaden tie hebben onitivangen, ga
niet groot op de verkregen gunsten, en
aan wie slechts weinig werd toebedeeld,
stelle .zich met dat weinige tevreden en
verheffe zich niet in trotschen vermoed
tegenover een ander. Dit zij dan ons
voortdurend bidden en streven, ons hart
gelijkvormig te maken aan het H. Hart
van den Goddelijken Meester, Die zeggen
kon: Leert van mij, wijl ik nederi* van
harte ben.
H. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden. Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
Volgens het voorschrift der Joodsche wet
moesten alle mannelijke Israëlieten, die
den leeftijd van 12 jaren hadden bereikt,
de drie groote feesten Paschen, Pinksteren
en het Loofhuttenfeest kbmen vieren in
Jeruzaiemy om daar in den tempel aan
God hun offers op te dragen. Ook Jezus
wiilde, nu Hij naar Zijn leeftijd een zoon
der wet was geworden, Zich aan dit wet
telijk voorsehrif onderwerpen. En of
schoon de Joodsche v re uwen daartoe
niet verplicht waren, gingen zij toch ook
veelal mede naar Jeruzalem uit devotie.
Over deze eerste verplichte reis van Jezus
met Zijne Moeder Maria en den H. Jozef
naar Jeruzalem, de eenige gebeurtenis,
welke, ons uit het verborgen leven van
Jezus bekend is, spreekt ons het evangelie
van dezen Zondag.
Na afloop der feestdagen, welke acht
dagen in beslag namen, keerden Maria
en Jo.zef huiswaarts; doch buiten hun
weten bleef Jezus te Jeruzalem achter.
Bij dergelijke feesten, waren honderddui
zenden vreemdelingen in de stad; geen
wonder, dat dan zelfs de meest, bezorgde
moeder haar kind uit het oog kon ver
liezen. Bovendien kwamen en vertrokken
de pelgrims meestal in groote groepen van
eenzelfde geslacht of familie, waarvan ve
len dikwijls vooruit trokken, om zich dan
op de plaats, waar men overnachtte, weer
bij de anderen aan te sluiten. In die mee
ning verkeerden ook Maria en Jozef en
vandaar dat zij zich over de afwezigheid
van Jezus niet bijzonder ongerust maak
ten, maar een dagreis (de reis duurde
omstreeks twee dagen) aflegden, om Jezus
dan ongetwijfeld te vinden bij hun familiq
en vrienden. Doch hoe groot was hun
schrik, toen zij aangekomen op de plaats
waar zij zouden overnachten, Jezus niet
vonden bij hun medepelgrims. Reeds bij
het eerste aanlichten van den volgenden
dag keerden zij dan ook onverwijld naar
Jeruzalem terug, wijl zij wel begrepen,
dat hun lieve kind aldaar was achterge
bleven.
Weenend en klagend vragen de ziels
bedroefde Moeder en voedstervader aan
iederen voorbijganger naar hun lieven
Jezus; alle straten en stegen der stad
doorloopen zij. angstig vragend en zoekend
naar hun innig geLiefd kind. Al vergeefsch
is hun droevig zoeken! Nu richten zij
hun schreden naar den tempel, om daar
in ecu vurig gebed Gods hulp af te smee-
ken «n htm smart en beproeving. Vol eer
bied betreden zij het heiligdom; doch
opeens staan zij stom van verbazing, sid
derend tevens van blijdschapdé&r, te
midden van de priesters en leeraren der
wet, déér zien zij hun Lieve kind, hun
Jezus. O, wat een geluk, wat een onu-it-
spreeklijke vreugde! In de overmaat harer
blijdschap ijlt Maria, onbeschroomd voor
die eerbiedwaardige mannen, naar heul'
goddelijk Kind en zegt vol ontroering tot
Jezus: „Kind, waarom hebt Gij ons dit
aangedaan' Zie Uw vader en ik zochten U
met droefheid." Neen, dat was geen ver
wijt van Maria aan Jezus, doch die woor
den kwamen voort uit de volheid harer
moederlijke liefde en bezorgdheid voor
het licht en de lust van haar leven, Jezus,
haar God en Hee^. Zij wist immers maar
al te goed, dat Jezus iy>ch uit gebrek aan
gehoorzaamheid aan haar en den H. Jozef,
noch veel minder uit liefdeloosheid of
ttichitz innigheid buiten hun weten in de
stad was achtergebleven. Zij begreep dan
ook aanstonds, dat de handelwijze van
Jezus een diepere oorzaak had" en voort
kwam uit gehoorzaamheid aan God, Zij
nen Vader. Jezus zelf echter geeft de ver
klaring er van in het antwoord aan Zijn
lieve Moeder: „Waarom zocht ge Mij?
Wist ge niet, dat Ik behoor te zijn in het
geen Mijns Vaders is?" Daardoor geeft de
goddelijke Zaligmaker te kennen, dat het
inderdaad de wil was ''an God Zijnen
Vader, dat Hij hier in den tempel reeds
als Kind aan de Joodsche leeraren Zijn
goddelijke wijsheid openbaren zou. En
die wil van God den Vader gaat voor Jezus
boven alles, zelfs boven de natuurlijke
liefde welke Hij als kind aan Maria en
Jozef is verschuldigd. Toch was ook deze
verklaring van Jezus niet voldoende voor
Maria en Jozef, om den diepen zin, den
vollen omvang en beteekenis te begrijpen
Zijner woorden van goddelijke wijsheid.
Doch Maria „bewaarde deze woorden in
haar hart", .zij overwoog ze dikwijls met
vromen aandacht, omdat zij wel wist dat
ze alle betrekking hadden op het voor
'haar zoo smarteLijke verlossingswerk,
hetwelk haar lieve Kind later zou moeten
volbrengen.
Toen keerden zij gezamenlijk terug naar
Nazareth. En daar was Jezus, de God en
Heer van hemel en aarde, gehoorzaam
aan Zijn schepselen, Zijn Moeder Maria
en aan den H. Jozef. Daar ook nam Hij
toe, zooals de evangelist dit uitdrukt ,,in
wijsheid en leeftijd en in behagelijkheid bij
God en de menschen". Met het toenemen
in leeftijd openbaarde Je?us meer 'en
meer Zijn goddelijke wijsheid, liet Hij als
de zon, die door den dag al hooger en
hooger aan den hemel stijgt, het licht en
de warmte Zijner heiligheid al meer Lich
ten en uitstralen. En juist daardoor werd
Jezus ook als mensch steeds meer een
voorwerp van welbehagen van God Zij
nen Vader, werd Hij tevens de Lieveling
Zijner medemenschen.
CHR. S. DESSING,
Heilo. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
LITURGISCHE GEWADEN.
XXII.
C. PONTIFICALE EERETEEKENEN.
3. Ring.
De ring van den Bisschop schijnt zijn
oorsprong te vinden in den zegelring,welke
vroeger door vorsten en andere waardig-
haidbekleeders gedragen w-jrd.
Hij bestaat uit zuiver goud als beeld van
de liefde, en is versierd met een kostbaren
edelsteen, welke verschillend is naar ge
lang de waardigheid der dragers. De Bis
schop draagt dezen ring aan den ringvin
ger der rechterhand.
Deze ring heeft een meervoudige symbo
lische beteekenis. Op de eerste plaats is
hij een teeken van eer en onderscheiding.
Op de tweede plaats is hij een herinnering
aan 's Bisschops zwaren plicht, om met
groot© nauwgezetheid het geloof onder de
hem toevertrouwde kudde te bewaren. Op
de derde plaats is hij het symbool van de
innige vereeniging tusschen den Bisschop
en zijn Kerk, een vereeniging als van een
bruidegom en oen bruid, als van Christus
en zijn Kerk, een geestelijke verloving,
waarvan door het goud de liefde wordt
aangeduid.
Vandaar dat de wijdende Bisschop bidt
bij de zegening van den rinj voor den
nieuwen Bisschop: ,,0 Schepper en Behou
der van he't- menschelijk geslacht, Gever
der geestelijke genade, Uitdeeler van het
eeuwig heil, gij, o Heer, stort Uwen zegen
uit over dezen ring, opdat allen, die dit
heilig teeken van trouw dragen, door de
kracht der hemelsche bescherming zich het
eeuwig leven verwerven.En als den nieu
wen Bisschop de ring aan den vinger
wordt gestoken, hooren wij tot hem de
woorden spreken: „Ontvang den ring als
een teeken van trouw, opdat gij de godde
lijke Bruid, namelijk de H. Kerk. in onbe
vlekte trouw, ongeschonden zult bewaren!"
Aan het slot nog een enkele aanteéke-
ning over den „visschersrin g",
welke alleen een onderscheidingsteeken is
van den Paus. Ook deze is een gouden
ring, waarin een afbeelding staat gesneden
van den H. Petrus, het vischnet optrek
kend. Na den dood des Pausen wordt deze
ring door den eersten ceremoniemeester
gebroken, en bij de eerste adoratie steekt
de Kardinaal-Camerlengo een nieuwen
visschersring aan den vinger van den
nieuwen Paus, die hem weer aanstonds
aan den eersten ceremoniemeester over
handigd, om er zijn naam in te laten gra-
veeren.
J. P. VERHAAR,
Seminarie „Hagcveld". Pr.
Het gebed voor het Eten.
Wie vroeg in den morgen of laait in
den avond door een kleine zijstraat van
Weenen ging, hoorde daar dikwijls u-it
een Bi nisje den ijverigen hamerslag en het
vroolijke liedjje van een vtiijtLgen schoen-
moker, die met zijn arbeid zijn brave
vrouw en vijf kinderen ondeiihield. Wie
hem kende, hield van den wakkeren baas,
en zijne bekwaaiplheiid eni spraakzaamheid
vens-chaften hem klanten in» overvloed.
Maar een spreekwoord zegt: „Het onge
luk schuilt in een klein hoekje.En
dit werd ook hier bewaarheid. De man
werd ziek, kreeg de tering, verzwakte hoe
langer hoé meer, Stierf, en onder hartver
scheurend weenen stond de moeder met
vijf kinderen aan de baar van hem, die
voor hen allen heit brood verdiend had.
De ongelukkige weduwe zocht nu naar
de gelegenheid om met het werk harer
handen het aller noodzakelijkste te verdie
nen,maar die tijden waren slecht, liét leven
in Weenen zoo duur en de armoede drukte
altijd zwaarder. Het éeme hulsmeuheil1 na
het ander moest verkocht worden, om voor
de geringe opbrengst brood Z*> koop em,en
toen men op liet einde des jaars de huis
huur niet betalen kon, verdreef de hard
vochtige eigenaar de ongelukkige familie
miidden. in den winter uit zijn huis, en -
deze kon den hemel nog danken, dat een
(medeiijidöndé werkman haar een dak
kamertje tot een behoeftig onderkom end
afstond.
Hier, in armoede, honger en koude,
leefde nu de arme weduwe met de kinde
ren. Slechts weinigen boden hun soms
eene kleine gave^ God moest helpen en
op Hem wees de lijdende moeder steeds
hare kleinen. Altijd vermaande zij dezen,
aandachtig te bidden: „.Onze Vader, die
in de hemelen zijt en als zij dan uit
den mond der hongerige kleinen de woor
den hoorde: „Geef ons heden ons dage-
lijksoh brood," dan sprongen haar vaak
de tranen in de oogen.
Het ongeluk zou echter mog grooter
worden. Kommer, nood en ontberfcng
wierpen de moeder op het ziekbed, en ge
heel hulpeloos scheen nu de famiitie den
hongerdood prijsgegeven te zijn.
Dooh, als de nood het hoogst is, is Gods
hulp het meest nabij.
Op zekeren morgen weenden de kin
deren bij de zidke moeder om brood, toen
deze tot iharen oudsten zoon Frans zeide:
„Ga, kind, en zie of je in de stad niet
ergens een huis vindt, Waar men je wat
brood voor ons geeft."
De knaap ging met een zwaar hart door
de 6traten van Weenen. Nog nooit had
hij gebedéld; eindelijk kwam hij voor een
.prachtigen koopmanswinkel, hier trad hij
binnen en bad met tranen in de oogen
om wat brood. Maar de winkelbediende
wees hem barsch af en zeide: „Wij geven
niet aan de deur."
Toen de knaap weenend de deur uit
ging, zag hem toevallig de huidheer. Deze
riep hem wee-r terug en vroeg wat hij
verlangde. De koopman dacht, dat het
wel waar kon zijn, gaf den knaap een
gulden en zeide: „Ga naar den naasten
bakker en haal je voor de helft van het
geld brood en breng mij dan de rest
terug." Vol vreugde ijlde Frans naar den
eersten den besten bakkerswinkel, terwijl
de winkellbeidtende tot zijn heer zeide: „Nu
die jongen zal den balven gulden wel ver
geten terug te brengen." Maar nauwelijks
waren eenige mi nu ten verstreken, of de
knaap kwarn terug, in" de eene hand het
brood, in het andere de rest van liet geild
houdend, dati hij den koopman teruggaf
met hartelijken dank voor het geschonken
brood.
Toen hij nu uit het huis ging, sloeg de
koopman hem gade en zag iets, dat hem
diep trof en roerde; de knaap bleef n.l. i!n
zijn grooten (honger recht voor de deur
staan en brak een stukje van het gekregen
brood af. Haastig Wilde hij het reeds naar
den mond brengen, toen hij het weer te
rugtrok, hij had iets vergeten. Eerst
vouwde hij nu de handen en verrichte
zijn gebed. Toen at hij gretig zijn stukje
droog brood.
De koopman bad alles gezien. Dadelijk
riep Blij den knaap terug, vroeg hem naar
de wonting zijner moeder en Idet het kind
dan gaan, dat nu snel met het brood naar
huis Liep en niét genoeg te vertelden wist
van de vriendelijkheid en goedheid van
don onbekenden weldoener.
's Avonds werd aan de deur van het
armoedige dakkamertje geklopt, waar de
arme familie woonde, en de koopman trad
binnen. Dadelijk overzag hij den nood en
de hulpbehoevendheid der ongelukkige
moeder met hare vijf kinderen en kreeg
het innigste medelijden; 'zelf zoo rijk, had
hij nog nooit zoo'n armoede in Weenen
gezien»
Zijn besluit was weldra genomen, hier
moest geholpen worden. Hij trok zich nu
de ongelukkige iaimiüre aan, dadelijk gaf
hij eon rijke aamoes, zond daarna nog
evemsmfrtdelen en keedingstukken, en voor
de zieke weduwe een dokter. De toestand
der zieke weduwe werd ook weer spoedig
beter, daar zij en de kleinen geen gebrek
aan het dagelijksch brood meer hadden.
De koopman spoorde brave families aan,
de kinderen in huis te nemen, hij zelf nare
den oudsten zoon Frans bij zich. Dezen
liet hij goed onderwijzen, en toen hij la
ter veel talent, en lust. voor het koopmans
vak toonde, nam hij heen als leerling in
zijn winkel.
Frans behield altijd zijn braaf, beschei
den on volgzaam karakter; vol f hef de an
dankbaarheid jegens zijn weldoener deed
hij steeds met de grootste vreugde, walt
hij maar in zijne oogen las; daarom be
minde de koopman (hem altijd meer, bijna
als zijn éigen. kind.
Toen Frans de leerjaren achter den rug
had. en im zijn vak zeer bekwaam gewor
den was, vertrouwde zijn héér hem lang
zamerhand de gewichtigste zaken toe. en
na eenige jaren werd hij de eersie in
dienst van den koopman, en toen deza
aan eene langdurige jichtkwaal ziek werd,
maakte hij hem zelfs tot zijn zaakwaar
nemer en vertegenwoordiger.
In dien tijd ,wa»s in Wftenen de groot
handel zeer onzeker, menig groot koop
manshuis vied en sleepte andere mee in
zijnen val; maar gelijk de Stuurman met
zekere hand het schip ook over klippen
en ondiepten heenébuurt, zoo wtiét Frans
alle grootére verliezen van zijn heer af te
wenden; daarom acht/te en beminde deze
hem nog meer.
Ai den tijd, die hem dagelijks overbleef
bradht hij het liefste door in de nabijheid
van zijn zieken weldoener en verpleegde
en bemoedigde hem, zoo goed hij kon.
De koopman had eene een/ge dochter,
aan wie hij met hart en ziel gehecht was.
Zij heette Rosalie, en was het getrouwe
beeld van hare voor lange jaren gestorven
gcede moeder.
Schoon van uiterlijk, maar nog schoo
ner naar de ziel. vereenigde zij iin zich de
heerlijkste deugden. .Jaren lang had zij
in Frans een edel hart loeren kannen
en zijn trouwe aanhankelijkheid aan
haar dierbaren vader, en het kon niet
uitblijven, dat zij hem daarom achtte en
hem toegedaan was.
Ook Frans beminde Rosal'ie aflis de bra-
dochter van zijn grooten weldoener. Waar
hij kon, bereidde hij haar iedere vreugde,
maar nooit dacht hij aan hét hooge geluk,
haar eens de zijne te kunnen noemen.
Daartoe scheen hem de afstand te groot,
en hij wachtte zich wel, hoe ook daarop
te zinspelen, om nriet ondankbaar te zijn
voor het vertrouwen van zijn hé&r.
Toen Frans weer eens tot laat in den
nacht aan het ziekbed van zijn weldoener
zat, werd deze, daar zijne hevigste smar
ten verminderd waren, altijd hartelijker
jegens hom. Plotseling zeiido hij: „Frans,
nooit in mijn leven heeft mij een goed
werk zooveel vreugde bereid, als1 hetgeen
ik aan u deed. Vijftien jaren woont ge nu
ón mijn huis -en ge zijt mij zoo dierbaar
geworden als een» zoon. Of ik nog lang
leef en weer gezond' word, weet God al
leen; maar voor hét geval, dat ik kom te
sterven, zou ik mijne goede Rosalie goed
verzorgd willen zien en tot haren levens-
beschermer. heb ik u uitverkoren."
Frans kon eerst geen woord spreken
van verrassing en vreugde; dan greep hij
weenen] de hand van zijn weldoener en
zeide: „God in don Hemel vergalde u al
het mij bewezen goed, ik kan het nooit."
Het duurde niet lang, dat Frans en
Rosalie een gelukkig echtpaar werden.
God vermeerderde hunne vreugde nog,
doordat Hij den ouden vader de gezond
heid -teruggaf. Frans, ofschoon een rijk
koopman, bleef altijd nederig en beschei
den; nooit vergat hij zijne arme jeugd,
en dikwijls placht hij te zeggen: „Mijn
levensgeluk dank ik het meest aan een
vroom gebed, dat ik eens1, als do anmste
jongen aan de deur van dit huis bij een
erbarmelijk maal verricht heb."
(N. K.)
KERKBERICHTEN.
AARLANDERVEEN.
Parochie van de H.H. Apostelen Petrus
en Paulus.
Zondag: de H.H. Missen om 7.30 en 10 nar*
In de week alles volgens gewoonte.
ALPHEN.
Parochie van den H. Bonifaciue.
Zondag: de H.H. Missen 7, 8.30 (Kapel),
10_ uur Hoogmis; 1.30 uur. Catechis
mus; 2.30 uur Vespers met Rozenhoed
je; 4.30 uur Conferentie van het Juve
naat; 7 uur opdracht der nieuwe leden
van de St. Josaph-vereemLgiLng.
Geheel de week de H.H. Missen 7 uur.
7 uur (Kapel); 8.15 uur.
Dinsdag: Geen HL Mis te 7 uur, wel iniltr
reiken dor H. Communie.
Vrijdag: 8.15 uuir gezongen Rouwmis.
A.s. Zondag 16 Januari: Feest vain Aan
bidding,
BODEGRAVEN.
Parochie van den H. Wülibrordus.
Zondag: 7 en 10 uur H.H. Missen; 7 uor
Lof.
Maandag: 7.30 uur H. Mis.
Dinsdag: 7.30 on 8.30 uur H. Mis.
Woensdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mts
Donderdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mis.
7 uur Lof ter eere van het II. Sacrament.
Vrijdag: 7 en 10 uur H.H. Mis.
Zaterdag: 7.30 en 8.30 uur H. Mis. Van 4
uur gelegenheid om te biechten.
Eiken ochtend 6.15 uur uitreiking der
H. Communie.
Eiken avond 7 uur Rozenhoedje om door
de voorspraak van Maria den vrede van
God af te smeeken,
BOSKOOP.
Parochie van den H. Joannes de Dooper,
Zondag: H. Mis 7.30 en 10 uur Hoogruis*
2.30 Vespers met Rozenhoedje.
Deze week Catechismus volgens ge
woonte behalve Donderdag,
Vrijdag: te 8.15 uur gezongen H. Ml# en