OFFICIEELE KERKLIJST 2)a Sieidóobd (Bou/tont Derde Blad. ir/a!Gv>r/3|G^r/s!(S«ro|(3sr/3 Kr/araws raws rar/stGMa !<?\7SEOa VAN E2Ü E21 eue) w® ra roiCTtTOlG^iTOlCTI^gMTOlgMmig^tTOItKWraiBWfóTGM^lG^SItaWiglG^^G^/SlGJlTOtgi^fólgiWgOiGiWraiGffWaTSg aterdag 30 October 1915. Jlerheiligen -- Allerzielen. ook, De gedachtenis der heiligen, die het loon «nieten van Gods aanschouwing in den lanel verbindt de Kerk in haar Officie nmiddellijk met de gedachtenis der zie- ieAi die in de plaats van reiniging, ver- rtoken van Gods zaligende tegenwoordig heid, het uur van verlossing vei'beiden. het samengaan dezer gedachtenissen (dl zij^ de Leeimeesteresse des levens, jjare kinderen voorhouden de verheven ^temming des menschen en den weg, die heen leidt, het geluk van den hemel vrucht der boetvaardigheid. Want in «aden geboren, zijn wij in ons leven maar al te veel aan de zonde dienstbaar, zullen God niet eerder aanschouwen, jan na onze zielen te hebben gereinigd j»r daden van boete hier of hiernamaals. Het leven echter met zijn zorgen en lommernis voor het tijdelijke, met zijn inleiding tot gemak en zinnelijkheid, wrdo&zelt vaak de gedachte aan boete, terwijl zelfs de rechtvaardige dagelijks en onbewust zich schuldig maakt aan i en overtredingen, welke, hoe klein noodzakelijk schuld en straf met zich medebrengen en uitboeting noodig maken. Welke ziel dan zal bij de schei ding van het lichaam rein en zuiver ge feest zijn voor liet Ongeschapen Licht van Gods tegenwoordigheid? ,0mdat de rechtvaardigen, zegt de H. Thomas van Aquine, somtijds sterven in dit leven voldoende boetvaar- te hebben beoefend, en toch het loon tor eeuwige zaligheid, die zij ver dierf hebben, hun niet mag worden ont houden, terwijl van den anderen kant hun schuld niet ongestraft kan blijven, daarom is het noodzakelijk^ dat zij één maal het loon der eeuwige zaligheid ont vangen, doch tijdelijk nog gestraft wor den." Dezulken kunnen den hemel niet binnengaan, alvorens te zijn gelouterd in hot vagevuur. In deze plaats van boete leven de zielen der rechtvaardigen, ge scheiden van het lichaam en daardoor onttrokken aan de wisselende indrukken van het aardsch bestaan, een zuiver gees telijk leven. Bevrijd van alle zinsbegoo cheling verdiepen zij zich in God en de Iwaarheid, zooals hier op aarde bij de verstrooiingen des levens nimmer moge lijk is. De duizende klanken van het we- reldsche leven, waarvan de echo ons in de heiligste uren komt storen, zijn verstomd; de kleurige, dikwijls verwarrende voor stellingen onzer rustlooze verbeelding, die de ziel als betooveren, zijn met het lichaam gebroken: dat alles is voorbij als een droom in den nacht, want de dag der eeuwigheid is begonnen. Heel het verleden, alle doen en laten, ligt voor die zielen thans open, zij voelen iedere schuld, ook de kleinste, in haar volheid tegenover den oneindig heiligen God, Dien zij klaarder kennen dan in dit leven. Aangetrokken tot God door de sterkste en meest zuivere liefde,, dragen Jij de volle zwaarte van haar ballingschap, ia de plaats der zuivering. Eén ding echter troost haar in dezen kerker: do hoop op bevrijding; één ding sterkt haar in dit lijden: de liefde tot God. Want die zielen beminnen Dengene, Die haar. kastijdt; zij hebben de straffen lief, welke haar rein maken voor God; zij wil len lijden, totdat alle smet van haar is weggenomen. En wij, die nog behooren tol de strijdende Kerk, blijven met de lii- dende zielen in gemeenschap door gebed offer, voorgegaan door de H. Kerk, e al hare kinderen, ook degenen die misschien lang x-eeds vergetejn zijn, ge dankt op den Allerzielendag. Ziedaar in enkele trekken de leer der ark over het vagevuur, een echt chris telijke en tegelijk zoo menschelijke leer, welke een ruim veld opent voor Gods Barmhartigheid, zonder Zijn heiligheid en Rechtvaardigheid te schaden, waardoor aari het menschelijk gemoed voldaan wordt zonder den ernst van den güds- te kort te doen, waardoor ten slotte het alleen mogelijk is vast te houden ,^aa de strenge plichten van het christen zonder den mensch den moed en de op zaligheid te ontnemen. Door dezen schat der aloude Moederkerk te ver we r- Pön, heeft het Protestantisme dan ook aan het mecnscheJijk hart éen grooten troost ontroofd, en den mensch gedwon- jj0n in de gestorvenen, die van ons heen- jjtagen, te zien of een heilige of een ver doemde. Is het dan wonder, dat langza merhand in het protestantisme een rich- ontstond, die de eeuwigheid der 0 straffen ontkennen durft of al- •taans betwijfelen? Een protestantsch theo- heeft dan ook gezégd: ,,een leer aló 16 v^n het vagevuur mag men niet hoog- 1 dig verachten en zonder meer ver- j öT>en. Onder de protestantenzijn ve- dfil *fk0r te gemakkelijk met de gedachte, de dood hen onmiddellijk ln de zalig-. beid zal brengen van Gods tegenwoordig heidNaast den troost door de recht vaardiging, verbergen wij voor ons gaarne het woord van den Apostel, dat zonder heiliging niemand den Heer zal aan schouwen." (Zezschwitz, Zur Apologie des Christentums, 405.) Als van nature dringt zich bij den mensch de behoefte op, niet slechts om bloemen te leggen op het graf onzer dier baren, en gedenksteenen te plaatsen ter vrome herinnering, maar ook en vooral om met hen verhonden te blijven door den band van werkzame liefde, om iets te doen voor de rust hunner zielen. In de zeden van alle volkeren ligt die behoefte uitge drukt onder verschillende vormen, en zelfs het „rust in vrede" van den onge- loovige, voor hem een ledige formule, is de opeiibaring van den natuurlijken drang des harten hulp te brengen aan de zielen der afgestorvenen. De staat van zuivering in het vagevuur is overeenkomstig zijn doel en beteekenis van voorbij gaanden aard. Na korteren of langoren duur volgt de aanschouwing van God in den hemel, de gelukzaligheid. Dan rijst voor de zielen de Zon, waarvan zij het morgenrood in het geloof reeds aanschouwden, zij zullen God zien, gelijk Hij is, in volle hee&lijkheid. Dat is het geluk der zaligen, wier gedachtenis de Kerk viert op den feestdag van Aller heiligen^ In de bovennatuurlijke keimiis van God als hoogste waarheid, gevolgd door ©en bovennatuurlijke liefde tot God als hoogste Goedheid, bereikt de redelijke ziel in kennis en liefde haar hoogste vol maaktheid en geniet in het rustig bezit daarvan de gelukzaligheid, welke terecht genoemd wordt het eeuwige, d. w. z. het volle leven dor .ziel. God aanschouwen, wie zal den diepen zin dezer enkele woorden peilen? „Wij zijn niet in staat, zegt de H. Augustinus, dit uit te dnikken, echter mogen wij daarom niet geheel zwijgen." God aanschouwen, dat is Hem zien in al Zijn schoonheid en Majesteit, in Hem kennen alle geheimen des geloofs, de won deren der schepping, de wegen der verlos sing. God aanschouwen, dat is zich zelf zien in God, bevrijd van zonde en lijdein, bevrijd van de vloek der vergankelijkheid, dat is deel hebben aan Gods leven in on gestoorde rust, in altijd nieuwe liefde, met altijd nieuwe zaligheid. God leeft in de ziel en doordringt al hare vermogens, de ziel rust in den zaligenden schoot van Gods Wezen.M Dat is het geluk van Gods lieve heiligen, het geluk van den hemel, de zegepralende Kerk, waar het eeuwig overwinningslied wordt aangeheven. In en door Christus echter, het mystieke. Hoofd der geheele Kerk, zijn de zaligejx des hemels, de lij dende zielen in het vagevuur, en de strij dende christenen op aarde vei'bonden in de gemeenschap der heiligen. Op Aller heiligen voert ons de Kerk naar het ver blijf der zaligen, op Allerzielen naar de zuiveringsplaats der lijdende zielen, op dat wij door onze voorbeden den hemel voor haar zouden openen. Zoo in het-ge loof gezien, wordt Allerzielen, hoezeer ook in staat om droeve hei'inneringen in ons te wekken, een jubeldag voor vele afge storvenen, die, verlost door de smeekingen der christenen op aarde en de voorbede der zaligen in den hemel, worden bevrijd uit hun ballingschap, om met de heiligen God te bezitten in eeuwigheid. 23e ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den brief van den H. Paulus aan de Phiilippijnen III 1721 en IV 13. Broeders! Weest mijne navolgers en let op diegenen, welke zóó wandelen als gij ons tot een voorbeeld hebt. Want daar wandelen er velen, van wie ik u dikwijls zeide, (en nu ook weenend zeg,) dat zij vijanden zijn van Christus' kruis, wier einde verderf is, wier buik hun God en wier eer in hunne schande is, die zin heb ben voor het aardsche. Maar onze wan del is in den hemel, van waar wij ook den Zaligmaker verwachten, onzen Heer Jezus Christus, die, ingevolge de werking, waar door Hij Zich ook alles onderwerpen kan, het lichaam onzer geringheid hervormen zal, zoodat het gelijkvormig worde aan het lichaam zijner heerlijkheid. Zoo dan, mijne veel geliefde en zeer beminde broe ders, mijne vrugde en mijne ki*oon! weest aldus standvastig in den Heer, veelge liefden! Ik bid u Evodia en smeek Syntyche, eensgezind te zijn in den Heer. En ook u bid ik, oprechte medewerker! sta haar bij, welke met mij gearbeid hebben in het Evangelie, met Clemens en mijne overige medearbeiders, wiep namen in het boek des levens staan. Evangelie uit den H. Matheus IX 18—26. In dien tijd, terwijl Jezus tot üe scharen sprak, zie naderde er een overste, die Hem aanbad, zeggende: Heer- mijne dochter is zoo even gestorven; doch kom, leg Uwe hand op haar, en zij zal leven. Jezus nu stond op en met Zijne Discipelen volgde Hij hem. En zie, eene vrouw, die gedu rende twaalf jaren aan bloedvloeiing leed, naderde Hem van achteren en raakte het boordsel van Zijn kleed aan. Want zij zeide bij zich zelve: indien ik slechts Zijn kleed kan aanraken, zal ik gezond zijn! En Jezus, Zich omkeerend en haar ziende, sprak: vertrouw, dochter! uw ge loof heeft u gezond gemaakt. En de vrouw was gezond van dat uur af. Toen Jezus nu in het huis van den overste gekomen was en de fluitspelei's en de misbaar makende menigte zag, zeide Hij: gaat heen I want de jonge dochter is niet dood maar slaapt. En zij lachten Hem uit. Als nu de menigte uitgedreven was, ging Hij binnen, en vatte haar bij de hand. En de jonge dochter stond op. Deze mare nu werd door die gansche landstreek verbreid. Verklaring van het Epistel. Ai was de H. Paulus over het algemeen zeer tevreden over zijn Philippiërs, ook on der hen waren er dwaalleeraars opge staan, die daarenboven door een losban dig leven de jeugdige christengemeente in gevaar brachten. Broeders, weest mijne navolgers, zoo luidt tegen hen Paulus' waarschuwingen en ziet naar hen, die zoo wandelen, gelijk gij ons ten voorbeeld hebt: d. w. z. naar die leeraars, die hun Leven inrichten naar het door ons gege ven voorbeeld. De H. Paulus geeft dan een beschrijving van de valsche leeraren, voor wie zijne Christenen op hunne hoede moesten zijn. Ik heb liet u vroeger meer malen gezegd en niet zonder droefheid herhaal ik het nu: er wandelen onder u predikers, die ik niet beter kan betitelen dan met den naam: vijanden van Christus' kruis: want als gij, zooals zij leeren, de wet van Mozes nog moet onderhouden, dan is Christus 'tevergeefs voor u gestor ven. Hun einde is het verderf, zoo ver volgt de Apostel, hun buik is hun God, d.i. zij zoeken al te zeer hun lichaam te goed te doen door het genot van spijs en drank en terwijl zij zich moesten schamen over hun schandelijk gedrag, beroemen zij zich op hun zinnelijk leven, kortom zij hebben alleen oog voor het aardsche. Maar wij en wie oiis voorbeeld volgen, wij houden het-oog gericht óp den hemel. En waarom? Eenmaal komt de dag waarop de Zalig maker zal wederkeeren ten oordeel en dan zal Hij ons zwak en sterfelijk lichaam in een verheerlijkt lichaam veranderen, Hij de almachtige, aan Wien alles onderwor pen is. Die gedachte aan onze glorievolle verrijzenis, die ons eenmaal wacht, moet ons troosten bij de moeilijkheden des le vens. Zij sterkte den geduldigen Job in zijn lijden, zoodat hij uiti-iep: Ik weet dat mijn Verlosser leeft, en dat ik op den laat ste®. dag uit het stof zal opstaan en in mijn vleesch God zal aanschouwen. Die gedachte staalde den moed der zeven Ma- chabeesche broeders, wier marteldood in de II. Schrift verhaald wordt. Het is voor- deelig, zoo .zeide één van hen, door 's men- schen handen te sterven, als men ver trouwen mag, dat God ons tot een nieuw leven zal doen verrijzen. Doch dan dienen wij te volharden ten einde toe volgens de woorden des Apostels. Het Epistel eindigt met eenige verma ningen aan bijzondere personen gericht. Syntyche en Evodia, twee godvruchtige vrouwen, die veel hadden gewerkt voor de verbreiding des Evangelies, moesten hare kleine twisten bijleggen en eensge zind zijn in den Heer; en de bisschop van Philippi (zijn oprechten medebroeder noemt hem Sint Paulus) werd gevraagd haar en Clemens en de andere predikers behulpzaam te zijn in hun ne goede werken, want deze ontvangen hier van den Apostel de heerlijke-verzeke- rihg', dat hunne namen stonden ge!-} schreven in het boek des levens; m. a. w. dat hun de eeuwige belooning des hemels niet zoude ontgaan. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Behalve den tempel te Jerusalem, het groote nationale Joodsche heiligdom, waarheen alle mannelijke Israëlieten bo ven den leeftijd van 12 jaren tegen het Paaschfeest moesten optrekken, om aan Jehova hun offers op .te dragen, had iedere plaats van beteekenis in het Joodsche land haar eigen bedehuis of synagoge. Daar kwamen de Joden op den Sabbath bijeen, om te luisteren naar de voorlezingen uit de H. Schrift, en om door gebeden en lof zangen God te eeren en te huldigen. Aan iedere synagoge waren verbonden drie oversten, die beJast waren met de zorg voor het bedehuis en de godsdienstoefenin gen. Zulk een overste was ook de man, waarover het Evangelie van vandaag spreekt. Zooals de evangelist Marcus ons mede deelt, was zijn naam Jaïrus en woonde hij te Capharnaüm. Het hart vervuld van in nige droefheid kwam hij den goddclijken Zaligmaker /tegemoet, wierp zich snikkend voor Diens voeten en smeekte Hem met tranen in de oogen, dat Hij met hem mee zou gaan, om zijn kind, dat zoo juist ge storven was, ten leven op te wekken. Vol gens den II. Lucas was het een meisje van 12 jaren, en was het kind nog niet dood,. maar lag te sterven, toexi haar vader bij Jezus kwam. Het medelijdende hart van Jezus is getroffen door de geweldige smart van den vader over den dood van zijn .lief kind. Maar meer nog treft dein goddelijken Zaligmaker het groote geloof en het vaste vertrouwen, hetwelk spreekt uit de woorden van den overste: „Kom, leg haar „Uw hand op en zij zal leven". Zoo oen levendig geloof wil Jezus ook be- loonen; en daarom vooral is Jezus aan stonds bereid, om gehoor te geven aan de smeekbede van den bedroefden vader, en volgt Hij hem met Zijn leerlingen. Terwijl Jezus door een groote menigte volks begeleid, op weg is naar het huisi van den overste, dringt zich eensklaps een vrouw door de dichte menigte. Reeds twaalf jaren leed zij aan een jammerlijke kwaal; al haar geld had zij aan de ge- neesheeren uitgegeven en niets geen baat gevonden, terwijl de kwaal steeds erg ex- was gewoi-den (Marc. V 26). Toen zij vernomen had van Jezus' goedheid exi iiefde, van de tallooze ongelukkigen, die aan Hem hun genezing hadden te dam ken, vertrouwde en geloofde zij vast, dat Hij alléén haar nog zou kunnen genezen. En dat haar geloof groot was, blijkt wel uit haar eigen woorden: „Indien ik slechts Zijn kleed aanraak, zal ik gene zen zijn." Daarom dringt en wringt zij zich door de menigte heen, komt zoo vlak achter Jezus en raakt slechts even Zijn kleed aan. En op hetzelfde oogexiblik voelt en bemerkt zij, dat zij is genezen. De god delijke Zaligmaker wilde niet, dat het groote geloof van die vrouw onbekend .zou blijven, maar wilde het ten voor beeld stellen aan de menigte. Want, zoo als do H. Lucas uitvoeriger verhaalt, keer de Jezus, nadat de vrouw Hem had aan geraakt, zich aanstonds om, en vroeg: „Wie heeft mijn klodderen aangeraakt?" De leerlingen, die Jezus' bedoeling niet kenden, wezen den goddelij'ken Zaligma ker op de groote menigte, die Hem om ringde en itegen Hem opdrong. Doch toen sprak Jezus duidelijker: „Iemand heeft Mij aangeraakt, want Ik weet, dat er een kracht van mij is uitgegaan". Toen de vrouw uit die woorden begreep, dat Je zus wist wat er voorgevallen was, kwam zij toit Jezus en viel hem te voet, sidderend en bevend, daar zij vreesde door Hem berispt te zullen worden, om dat zij door haar kwaal volgens de wet onrein was en niemand mocht aanraken. En angstig, maar toch ook vol vreugde vertelde zij ten aanhoor© van geheel het volk, wat zij had gedaan en wat er met haar was gebeurd. Doch Jezus stelde haar aanstonds gerust met de liefdevolle woor den: „Wees welgemoed, dochter; uw ge loof heeft u gezond gemaakt." En van dat oogenblik af was de Vrouw volkomen en voor goed genezen van haar kwaal. Weldra was Jezus nu het huis van Jaïrus genaderd en ging met hem naar binnen. Toen Hij de kamer binnentrad, waar het doode meisje lag, trof Hij daar aan een gezelschap fluitspelers en klaag vrouwen, die volgens Joodsch gebruik voor geld waren gehuurd, om bij het lijk klaagliederen te spelen en treurzangen te zingen. Aanstonds beval Jezus hun de kamer te verlaten, „want het meisje is niet dood, maar slaapt". Menschelijker- wijze gesproken kunnen wij het verklaar baar vinden, dat die menschen, bij het hooren van deze woorden, Jezus uit lachten. Maar zij wisten niet, dat Jezus, de Heer van leven en dood, dat meisje even gemakkelijk ten leven kon opwekken, als wij iemand di<| slaapt wakker maken. En vervolgens, is niet inderdaad de dood voox- ons als een slaap, waaruit wij allen na betrekkelijk korten tijd weer ten leven worden opgewekt hij de verrijzenis der lichamen aan het einde der tijden? Bo vendien zond Jezus die menschen weg, •omdat Hij niet wilde, dat zij getuigen zouden zijn van het ontzaglijke wonder, hetwelk Hij ging verrichten. Alleen haar ouders en drie Zijner leerlingen, Petrus, Jacobus en Johannes, mochten die eer en dat voorrecht genieten. Toen de godde lijke Zaligmaker dan ook met hen alleen !was4 trad Hij op het doodsbed toe, nam het kind bij de hand en sprak: „Meisje, sta opl" En op dat goddelijke machtwoord keerde onmiddellijk het leven in haar terug en stond zij van haar doodsbed le vend op. 't Is niet te verwonderen, dat de tijding van dit heerlijke wonder als een loopend vuurtje zich verspreidde ver in den omtrek onder het volk, dat. daardoor des te meer zal zijfn versterkt in zijn ge loof aan de Godheid en de goddelijke zen ding van Jezus van Nazareth. CHR. S. DESSING, Heilo, Kapelaan. Liturgische beschouwingen. XIII. A. MISGEWADEN. Kleuren (vervolg.) 2. Roode kleur. Rood is de kx-achtigste, warmste en prachtvolste aller kleuren. Is wit het sym bool van het licht, rood verzinnebeeld het vuur en door zijn kleur het blood. Wit is des Ileeren stralenglans op den Thabor als Hij zich vertoont in de heerlijkheid van Koning des eeuwigen lichts; maar ï-ood is hei gewaad, dat Zijn ledematen siert voor Pilalus' rechterstoel, om ons te toonen het vuur Zijner liefde in het pur per Zijner wonden. Ih een lang wit ge waad aanschouwde Joannes den Zoon Gods in het midden der zeven gouden kandelaax-s als den Koning der eeuwige heerlijkheid; maar rood is Zijn gewaad aLs Hij zegevierend uit den strijd terugkeert: „en Hij was omhangen met een kleed, dat met bloed besprenkeld was." Als kleur van het vuur en het bloed is het rood 't zinnebeeld van die blakende verterende iielde welke de li. Geest uit- stox-t in de harten: vooral van die liefde, die het kostbaarste goed óp aarde, het le ven, veil heeft en opoffert, maar, stervend den marteldood, blijde triom feert. Gelijk de nederzinkende zon gloeit in het stralende avondrood, zoo vlamt de liefde machtig-schoon in den bloedigen marteldood. Te sterven voor zijn geloof, hlet iis) de hoogste voljmaaktheidl der liefde: „grooter liefde heeft neraand dan die zijn leven geeft." Na deze boschouwing, zullen we begrij pen, waarom de II. Kerk zich siert met het roode prachtgewaad op die feestcxi des Heeren, die betrekking hebben op zijn hei lig lijden (bv. feest van hot H. Kruis, van het H. Bloed, enz.) Dan rijst wederom in onzen geest de herinnering aan liet in stroomen vloeiende offerbloed van Jezus en aan do matelooze liefde van zijn god delijk llzrt. Want bij de viering der hei lige geheimen, van 's Heeren lijden ver schijnt Hij voor ons „met rood geverfde kleederen", strijdvaardig, die den zwa- ren strijd voor onze vrijheid is begonnen en in zijn bloed de zegepraal behaald heeft. In den onvciwclkbaien, rozengloed zijner bloedige kwetsuren laait op de niet te blusschen liefdebrand van zijn erbar mend vaderhart. De roode kleur wordt eveneens gebruikt op de feestdagen der martelaren (1), die voor hun Heiland hun bloed hebben vex*- goten en een,liefde getoond, welke stek ker is dan de dood. Dc Apostelen en na lïen zoovele duizenden ;}ijri gc,\'ireden iirtf de met bloed doordrenkte voetstappen van Jezus, Christus en dreigen nu den palm der victorie voor den troon van het Lam. Tenslotte: rood is de kleur van het hooge Pinksterfeest. Want om ons te herinne ren aan de vurige tongen, waaronder do H. Geest neerdaalde op de Apostelen, praalt de IIKerk, op dit hoogfeest in het roode prachtgewaad. Die vurige ton gen waren als zoovele pijlen, waardoor de harten van d* Apostelen en van millioe- nen zielen ontstoken werdert iri brandende liefde en lxeldhaftigen offermoed. „Mijn bruidegom is wit en rood", zingt de bruid van het Hooglied (V 10), maar dan is het ook passend, dat de bruid, Je zus' Kerk, zich eveneens siert met het zach te witte gewaad der reinheid en het vurig roode kleed der goddelijke liefde. Zoo moet haar feestgewaad zijn orn deel te nemen aan het hemelsche bruiloftsfcestl J. P. VERHAAR, pr. 1). Een uitzondering moeten we maken voor den feestdag der II. II. Onnoozele Kinderen waarover later. KERKBERICHTEN. AARLANDERVEEN. Parochie van de H.H. Apostelen Petrus en Paulus. Zondag, Maandag en Dinsdag: 40-urengo- bed. ALPHEN. Parochie van den H. Bonifacius. Zondag: II.H. Missen 7 uur; 8.30 pur; 10 uur Hoogmis; 1.30 uur Catechismus; 2.30 uur Vespers; 4.30 uur Confer, van het Juvenaat. Na dc Vespers biechbhooren. zoolang er achtereenvolgens biechtelingen zijn. 7 uur Lof met Rozenhoedje on üe ver dere gebeden. Geheel de week de II.II. MLsaen 7 uur, 7 uur (Kapel); 8.15 uur. Maandag; Allerheiligen, te vieren als Zon dag, oek voor de Militairen; de II.H. Missen als. Zondag; 2.30 uur Vespers met Rozenhoedje; 7 uur Vespers def overle denen met predicatie. Na de Hoogmis en Vespers bledtitöi ooren Dinsdag: Allerzielen: de II.H. Missen, be ginnen om 6.30 uur; olmsbreeks 9 uur plechtige Rouwnxis; 7 uur Lof met Ro zenhoedje. Ponderdag: van 45 uur biechbhooren. Vrijdag: 1ste Vrijdag, toegewijd aan hot H. IIart); 8.15 uur gezongen H. Mis; 7 uur Lof met Rozenhoedje. BODEGRAVEN. Parochie van den H. Wtlllbrordue. Zondag: 7 en 10 uur II.H. Missen; 7 uur Lof. Na de Hoogmis en van 5 uur af ge legenheid orn te biechten. Maandag: 7 en 10 uur H.II. Misse#. N& de Hoogmis en van 5 uur af gedegenheid om te biechten,. 7 uur Zie-Souvespers en pre» dik at/ie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 7