OFFICIEELE KERKLIJST
ra
)erde Blad.
VAN
WM
■-m
dM
iterdag 23 October 1915.
22e ZONDAG NA PINKSTEREN.
uit den brief van den H. Paulus aan
de Philiphensers I 611.
poeders! Wij vertrouwen op den Heer
nis, dat Hij, die het goede werk in u
jonnen heeft, het voleindigen zal tot op
9 dag van Christus Jezus: gelijk het hit-
is, dat ik dit gevoelen heb, ten aan-
vam u ■allien, omdat ik u in mijn hart
lig, dewijl èn in mijne gevangenschap
in'mijne verdediging en bevestiging
Evangelies, gij allen deelgenooten zijt
mijne vreugde. God toch is mijn g.e-
jge, hoezeer ik u allen 'liefheb met de
$re liefde van Jezus Christus. En dit
j ilc, dat uwe liefde meer en m'eer over-
gjlLg moge worden in kennis en in alle
Ideel, om te 'toetsen wat het beste is, om
echt en zonder aanstoot ite zijn tegen
'dag van Christus, vervuld zijnde met
mich-t der gerechtigheid door Jezus
'istus, tot eer en lof van God.
Evangelie uit den H. Matthcus.
XXII. 15—21.
In dien tijd gingen de PharLseën heen
toraadsiaagden, ten einde Jezus in
ijife woorden te vange^i. En zij zonden
[nne 'leerlingen met een'ige Henodoianen
ilItem, zeggend©: Meester! wij weiten,
il. Gij oprecht zijt en den weg Gods naar
larheid leert en niemand ontzielt, daar
ij op den persoon der mensehen niet let.
igons derhalve wat U deukt: Is het ge-
ufoofd den keizer cijns 'be (betalen of niet?
nis nu hunne boosheid kennend, zeide:
rjt stelt gij Mij op de proef, huichelaars?
«ut Mij den cijnsplenning! En zij toon-
I Hem eenen tienling. En Jezus zeilde
(hen: van wien is dilt het beeld en heb
schrift? Zij zeiden Hem: van den keizer,
mi sprak Hij tot hen: geeft dan oen kei-
•r,'wat des keizers is, en God©, wat Go-
!*ia.
Verklaring van het Epistel.
■moeten wel deugdzame Ohristenen
weest zijn, d'ie van Plhi'ilpjpi, dart. de
tetel zlcih zóó tegenover hen uiten kon,
iihij doet in dit Epistefl. In andere brje-
i spaart de H. P.aulus de tuohtnoede
al waren zijn© bekeeriiingen hem nog
dierbaar: Mier ademt .alles harteüijik©
iefde. In een droomgezicht was hij ver
maand naar Pihrtlippi over te steken om
'm het Evangelie te verkondigen, en
ifsehoan -hij slechts drie of vier weken in
de stad vertoefde, bracht heit zaad van
jn woord talrijke en welige vruchten
toont. De inwoners gingen onder elkander
K'h edelen weicLsrtri jd .aan, wie het meest en
best de voorschriften en wenken des
osteins -zonden opvolgen: ja, hun aielen-
■r strekte nog verder: èn door hunne
gebeden, -èn door hunne aalmoezen
ppi was een© welvarende stad
Seunden zij den geloofsverkondiger bij de
teriding des Evangelies. Mochten alle
ifesfcrs den hun toevertrouwden getoo-
igen de woerden van Sint. Paulus kun-
'ii herhalen: „Wij vertrouwen op den
lieer Jezus, dart. God, d'ie-het goede werk
L u begonnen heeft, het ook voleindigen
f tot op den dag van Christus Jezus";
a. w. wij vertrouwen er op, dat gij in
d&n goeden, geest, waarin gij tot nu toe
fórkeert, ook volharden zui.it tot helt eiinde.
En 'helt as billijk, zoo gaat. de Apostel
dat ik dit gevoelen heb ten aanzien
n allen, "want iik draag u lm mijh hart
ik ben overtuigd, dat gij deelgenooten
mijner .genade en vreugde èn in mijne
gevangenschap èn :in mijne verdediging en
tetcolig'i.ng van hert, II. EvangeMe. De
i Iers hadden evenais Paulus voor
Christus te lijden, maar zij ook achtten het
ton oE', cn oon geluk voor dein naam van
Mus versmading te verduren. Zij hiel
pen den vuriigen zielenherder door hun
gebed en voorbeeld en ruime geldelijke bij
lagen, (hert is boven reeds opgegierkt) en
alius mochten, zij eveneens de&l'en i.n de
•Mugde des Apostels. En met een heiligen
«d betuigt hij hun zijn waarachtige liefde
fo-Christus Jezus. Daarom bad de Apostel
dagelijks voor hen, dat ook hunne liefde
®°cht toenemen in kennis cn in alüe oor-
j deel, om te toetsen wat het beste .is: d. i.
|Ji] smeekte van den hemel af den H.
wföt, Die hun verstand zoude verlichten
bunnen w'il versterken. En waarom?
Opdat zij op den dag van Christus mochten
wvonden worden vrij van groote zonden,
tonder aanstoot, maar rijk aan goede wer-
gadiaan melt de genade van Je sus
Dii'ïstus tot meerdere eer en lof van God.
W H. Kerk is een liefdevolle Moeder.
'»at Sint Paulus afsmeekt voor 'zijne
geestelijke kinderen, dat vraagt, ook ie
-'Kerk voor ons van God. Op haar echter
Klagen wij .wellicht de woorden toepassen,
'6 door de II. Kerk aan de allerheiligste
Maagd in den mond worden gelegd: Jk be-
hen, die mij beminnen! Doch dan
r J°lgt ook daaruit, dat hij het meest© deel
fïft aan de gebeden cn genaden, die de
Kerk het vurigst liefheeft.
Ten siotite nog een toepassing voor onze
dagen. Wie slagen zal in den opzet om
den gruwelijken oorlog te beëindigen, zal
daarvoor niet alleen roem inoogsten voor
de wereld, maar vooral een Gode welge
vallig werk verrichten. Sint Paulus zegt
ons heden, dat die van Philippi deel had
den in de genade van de verspreiding van
hst Evangelie, wat Paulus deed, zou God
ook hun voor een deel vergelden. Wie
thans den H. Vader steunt in zijne actie
,voor den vrede, mij dunkt, hij moet voor
God ook deel hebben in de bewerking
daarvan, als de vrede eenmaal zal geslo
ten zijn. Heeft de lezer daaraan reeds
gedacht?
II. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden. Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
Hoe meer het oogenblik naderde, waar
op volgens het eeuwige raadsbesluit Gods
de tweede Persoon der H. Drieënheid in
Zijn sterfelijk lichaam zou gaan lijden en
sterven, voor het menschdom, des te meer
nam ook toe de verbittering en haat van
Jezus' vijanden, vooral van de Farizeën.
Het was in de laatste dagen, welké Jezus
vóór Zijn lijden te Jerusalem doorbracht.
Ernstig en liefderijk als een stervende va
der vermaande Jezus het volk, kondigde
Hij hein aan het naderend strafgericht
voor-hun verblindheid en ongeloof. Daar
door nog meer verbitterd, zonnen Jezus'
vijanden op een middel om zich te wre
ken, zooals ons het evangelie van dezen.
Zondag verhaalt. Voor het laatst wilden
de Farizeën nog een poging wagen, om
Jezd's in zijn-woorden te vangen, en daar
mede tevens een voorwendsel t© hebben
voor den Godsmoord, waarvoor het plan
reeds lang bij hen vaststond en dien zij
weldra zouden gaan bedrijven.
Na breedvoerig beraad en sluw overleg
besloten, de Farizeën eenigen hunner-
leerlingen want zelf waagden zij zich
door d© ondervinding geleerd en be
schaamd, niet meer aan een vernedering,
jonge, onervarenmensehen., te zamen
met eenige aanhangers der partij van den
Jóodschen koning Herodes tot Jezus te
zenden en Hem te vragen, of het geoor
loofd was, „den keizer schatting te beta
len, of niet." Da Farizeën, evenals het
Jdodsche volk in het algemeen, waren den
Romeinen en het Romeinsche gezag, het
welk hen bestuurde, vijandig gezind, en
betaalden slechts noodgedwongen de be
lastingen. De Herodianen daarentegen,
de aanhangers van koning Herodes, die
het Romeinsche gezag bij de Joden verte
genwoordigde, waren vrienden der Romei
nen en dus voorstanders van het 'betalen
der belastingen aan den keizer. Zeer slim
en sluw hadden derhalve de Farizeën hun
zaak overlegd door aanhangers van beide
partijen tot Jezus te zenden en Hem de
bovengenoemde vraag te stellen. Immers
beantwoordde Jezus de vraag bevestigend,
dan zouden de Farizeën Hem kunnen aam-
klagen bij het volk als een vijand der
Joodsche natie, die als volk Gods niet aan
een heidenschen vorst belasting behoefde
te betalen, doch alleen cijns verschuldigd
was aan den Koning der Koningen, de
jaarlijksche tempelschatting ter bestrij
ding der onkosten van tempel en eere-
dienst. Zou Jezus echter de vraag beant
woorden in ontkennenden zin, dan konden
de Herodianen Hem aanklagen bij het
Romeinsche gezag, dat Hij het volk oprui
de eui aanzette, om geen belastingen aan
den keizer te betalen (.zooals Jezus inder
daad valschelijk werd beschuldigd, toen
Hij enkele dagen later als een misdadiger
vóór Pilatus werd gebracht). De strik was
dus zeer listig gespannen, e<n Jezus vijan
den verheugden zich ongetwijfeld reeds in
hun buit.
Doch ook nu zouden zij opnieuw onder
vinden, dat wie een kuil graaft voor een
ander, er zelf invalt. Zeer terecht verwijt
Jezus hen eerst hun huichelarij, wijl zij
door de schijnheilige woorden, waarmede
zij hun vraag inleidden, het deden voor
komen, alsof het hun enkel om de waar
heid te doen was. En dan zegt de godde
lijke Zaligmaker tot die huichelaars:
„Toont mij den cijnspenning", cl.w.z. het
geldstuk, waarmede gewoonlijk de belas
ting werd betaald. Toen toonden zij aan
Jezus een tienling, een geldstuk ter waar
de van ongeveer 42 centen, hetwelk de
beeltenis en daar om heen den naam des
keizers droeg. Aller oogen zijn in span
ning op Jezus gericht, vol verwachting;
hoe zijn antwoord zal luiden. Onmiddel
lijk vraagt hun nu de goddellijke Zalig
maker: „Wiens beeltenis en opschrift is
dit?" En hun niets vermoedend antwoordt
luidt: „Van den keizer." En aanstonds gaf
de goddelijke Zaligmaker het door godde
lijke wijsheid zoo treffend antwoordt
„Geeft dan aan den keizer wa,t den keizer
toekomt." Door het gebruik van dit geld
stuk, hetwelk het beeld der keizers' draagt,
erkent gij den keizer als uw heer en
vorst. Geeft hem dan met de gehoorzaam
heid, die gij verschuldigd zijt, datgene wat
hij noodig heeft, om zijn rijk en volk in
stand te homdén en tot bloei te brengen.
Maar zoo voegde Jezus er bij: „Geeft ook
aan God, wat God toekomt". Omdat gij
God als uwen Heer en Koning erkent,
moet gij ook aan Hem de verschuldigde
eerbied en hulde niet te onthouden. Zoo
beschaamde Jezus' goddelijke wijsheid de
arglistige sluwheid Zijner tegenstanders,
dien Hij daardoor tevens met nadruk wees
op hun verplichting tegenoyer hun we
reldlijke overheid.
Daaraan wil de H. Kerk door dit evan
gelie ook ons herinneren. Juist omdat wij
aan God moeten geven wat Gode toekomt,
daarom moeten wij ook den keizer geven
wat den keizer toekomt. En daarom zal ook
een goed christen altijd de best© staats
burger, de trouwste dienaar van het
staatsgezag zijn. Laten wij dan ook als
goede christenen vooral in deze wereld
schokkende tijdsomstandigheden onze
plichten tegenover onze wereldlijke over
heid trouw vervallen, en als goede katho
lieken vuriger dan ooit God smeeken:
„Heer, behoed oiize Koningin, en verhoor
ons op hert oogènblik, waarop wij tot U
smeeken."
CHR, S. DESSING,
Heilo, Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
A. MISGEWADEN.
Kleuren (vervolg).
„In den loop van het kerkelijk jaar zoo
schrijft Pater Koenders, doet de H. Kerk
het leven der Verlossers met al zijn blij
heid en droefheid, met al zijn smarten en
glorie aan onze oogen voorbijgaan, doet
zij ons tevens in den geest onze broeders
en zusters volgen, die ons voorgingen naar
een zalige eeuwigheid." Dat moet inwer
ken op onze ziel en ook de kleurensymbo
liek der kerkelijke gewaden moet ons van
'Üiet stoffelijke opheffen tot het onstoffe
lijke. Tot dat doel dient die veelvoudig©
kleurenpracht, waarmede de H. Kerk den
bloemenkrans harer genadenrijke feest
dagen heeft gesierd; want de liturgische
kleuren spreken een eigen hemel sche tale,
wellcè Ons henenwijst naar het onstoffe
lijke, het goddelijke^ het. eeuwige!
1. Wittek-leur.
Wit is de kleur van het licht en daarom
liet zinnebeeld van der deugden volheid,
van de glanzende reinheid, onschuld en
(heiligheid, alsmede van dei stralende
vreugde en gelukzaligheid des hemels.
Schoon is de verblindende schittering
der sneeuw. Schoon de stralende blank
heid der lelie. Terecht noemt St. Augus-
trtnus de witte kleur „de koningin aller
kleuren." De stralende witte lichtglans,
zegt Pater Knabenbouer, vormt steeds het
sieraad der hemelsche gedaanten en ver
schijningen. God zelf vertoont zich aan
de mensehen in schitter-witten lichtglans.
Het lich is het kleed Zijner heerlijkheid.
God verschijnt aan Mozes in het branden
de maar niet verterende braambosch, op
den Sinaï in het felle schitterlicht van
den bliksem. Bij de verheerlijking van
Christus op den Thabor straalde zijn aan
gezicht arts het licht der zon en werden
zijn kleederen wit als sneeuw. Op de al
lereerste plaats wijst dus de witte kleur
van het licht op God, het ongeschapen
licht, en op Christus, „het Licht uit
Licht". Is het dan te verwonderen, dat alle
blijde en glorievolle geheimenissen van
onzen goddelijken Heiland gevierd worden
door de H. Kerk in het witte feestgewaad?
Vandaar dat de H. Kerk zich tooit in
het blanke feestkleed op het hoogheilig
Kerstfeest, waarop zij de herdenking
viert van Christus' geboorte in dien he-
melschen gebenedijden nacht, die schitte
render straalt dan de helle dag, zooals
Vondel zoo schoon zingt:
„O Kerstnacht, schooner dan de dagen,
Hoe kan Herodes 't licht verdragen.
Dat in uw duisternissen blinkt."
Op het feest van de Drie Koningen, die
kwamen uit het Oosten, waar de zon voor
ons haar loopbaan begint, en die geleid
werden dpor de alles overstralende won-
derster, juicht ook de H. Kerk in het
witte gewaad, omdat wij tegelijkertijd vie
ren de openbaring van God aan de hei
denen.
En zoo kunnen wij volgens de bedoeling
der Kerk begrijpen bij alle andere blijde
feesten des Heeren.
Maar de witte, kleur herinnert ons ook,
zooals wij reeds zagen, aan de glorievolle
gelukzaligheid des hemels. Als St. Joan
nes in een hemelsch visioen een blik
mocht slaan in den hemel, die „heilige
stad", dan zag hij niets dan schittering
van licht. „En de stad heeft geen be
hoefte aan zon of maan om haar te ver
lichten, want de heerlijkheid van God
heeft haar overstraald en haar licht
(lamp) is het (goddelijk) Lam.... En hare
poorten zullen des daags niet gesloten
worden: want nacht zal daar niet zijn."
En de bewoners dier plaats, rle Engelen
en Heiligen Gods, dragen blanke feestge
waden. en wit zijn daar zelfs de paarden,
de wolken, de troon en de kostbare zegel-
steen..:
Zoo zullen wij begrijpen, dflt, .wanneer
de II. Kerk denkt aan de plaats van licht
en reinheid bij de viering der Engelen
fin Heiligen feesten^ dat zij zich ook dan
wederom tooit met het witte plechtge
waad. Alleen bij do herdenking der Mar
telaren gebruikt zij de roode kleur, zooals
wij in een volgend artikel zullen zien.
Zoo hebben wij dus aangetoond, dat de
witte kleur in de heilige liturgie der
Kerk het symbool is van onschuld en
reinheid, van vreugde en ge
lukzaligheid.
J. P. VERHAAR, pr.
1) Deaelfde redenen leidden er ook toe,
om de witte kleur te gebruiken bij ver
schillende andere liturgische plechtighe
den, zooals bij het doopen, bij processies,
bij het huwelijk, bij de kerkwijding, bij
de meeste zegeningen, enz. Misschien dat
wij later ter geschikter plaatse daarover
meer in bizonderheden kunnen treden.
De Pastoor.
„Waar zou .men ons heenzenden?" vroeg
de korporaal.
„Ik verwed een pakje tabak, dat ge het
niet raadt."
„Bij den burgemeester?"
„O neen..."
„Op het kasteel?"
„Zeker bij den generaal... Dat zoudt ge
wel willen..."
De aangesprokene aarzelde evten. Dan
vraagt hij, bevangen door een plotseling
opkomend wantrouwen:
„Toch niet bij den pastoor, hoop ik?..."
„Je benit er..."
„Mooi..."
Met een duidelijk gebaar van misnoe
gen wierp hij den geweerriem over don
schouder.
Dat was nu zijn lot;.. Na een stevigen
marsch, bijna zonder eten, terwijl zijn
ondergoed doorweekt was en zijn vleten
hem een gevoel gaven alsof het strijkijzers
waren. En wanneer men dan eens vrij
zou willen zijn om zich eens to kunnen
ontspannen en te vergeten, dat men, is
nummer 37084 van de ie Compagnie 11e
Bataljon 82e Regiment... bom... dan komt
men .terecht bij zoo'n ouden sok.
„Zeg, we zullen bij dien mijnheer wel
niet erg op ons gemak zijn."
„Natuurlijk niet, want dat zijn geen
mensehen als de anderen."
„Met zulke lange haren, gespen op hun
schoenen, een brevier, een toog en zal-
Ivende manierdu... Ajch, wat een tegen)
slag..."
Plotseling bleef hij op den weg staan en
zeide:
„En dan, 't is vandaag Vrijdag... Nu
zijn we heelemaal verloren, hij zal ons
nog laten vasten ook..."
„Ja, dat kun je denken; ik eet nog lie
ver zijn dienstbode op."
„Ik hoor hem al vragen: „Mijne broe
ders, sedert hoelang hebt gij niet gebiecht?
Denk aan uwe zaligheid..." Dat kan .pret
tig worden."
„Zeg, als we er eens vandoor gingen?"
„Dat is een idee. Hebt ge geld bij u?"
De soldaat haalde zijn zakdoek voor
den dag, maakte een punt los en telde
twee-en-dertig stuivers en twee knoopen.
„Ik heb drie francs, waarvan één zoo'n
vreemde kleur hoeft. Dat valt dus niet
bijzonder mee."
„Wat zullen we doen?"
Ze keken elkander vragend aan.
Plotseling vertoonde zich bij een krom
ming van den weg, die naar de rivier de
Cher voert, een rijwiel, waarop gezeten
is een groot, zwart lichaam met een
b ree den hoed op het hoofd...
„Daar is hij al", riep de korporaal...
„dat is die zwartrok..."
„Ja, hij is het", amtwoordde de soldaat.
De groote man in het zwart, sprong,
toen hij bij hen was, van zijn rijwiel. Hij
had geen lange haren en geen gespen en
geen zalvende manieren.
„Ge gaat zeker naar mij", zei de aan
gekomene.
„Misschien wel", zei de korporaal.
,,'t Kan bijna niet anders, want deze
weg leidt naar de pastorie. Ik heb u al ge
zocht om u er met de boot heen te bren
gen, doch kon u niet te pakken krijgen..
Zoo, is dat de nieuwe ransel? Laat eens
zien... Zoo. Geen houten vorm meer... Ge
lukskinderen. In onzen tijd werden wc
niet zoo verwend... Zijt ge slechts met
twee?... Er was me gezegd, dat er vijf
zouden komen..."
„Ja, de andere drie komen nog."
,,Ge kunt uw uitrusting wel op mijn
rijwiel binden... de geweren en ransels,
dat verlicht nog wat, in allen gevalle."
En handig bond hij het vast. Meerma
len keek hij onderweg om, ten einde te
zien of de anderen nog niet aankwamen
langs de rivier.
„Hert vorige jaar was ik er bij."
„Bij de manoeuvres?"
,,.Ta, vriendlief, bij don gewapenden
dienst."
De korporaal, tUte wel wat gekalmeerd
was, keek hem eens van terzijde aan,
,,'t Schijnt me een goede kerel toe en
geen pastoor, zooals mijn courant die be
schrijft... Komaan... De kogel is door de
kerk... Als hij mij biecht wil hoeren,
zullen yv© wel weec zien,."
Twee uur later,
liet ijs is gesmolten.
.Vijf soldaten, met losgeknoopte jassen
en vroolijke gezichten, zitten alsof zij
thuis zijn met een pijp of sigaar om de
tafel, die er uit ziet-alsof het feest is.
De pastoor schijnt er in geslaagd te zijn
hen goed te onthalen, want hun gezichten
staan vroolijk en het gesprek is zeer le
vendig... Oude herinneringen worden op
gehaald. Zij bemerken, dat hun leven, al
is het ook zeer verschillend, toch als het
ware is verbonden met baaiden, waarvan
mén het bestaan niet vermoedde.» Die
pastoor is eenig... Zij zullen hem prent
briefkaarten zenden. Ilij is een vriend,
een broeder. En gelijk de waarheid aan
trekkelijk is, wanneer zij zich slochts ver-
-toont, zoo maakt de tegenwoordigheid van
dezen priester, zonder tusschenpersoon,
hem aangenaam en beminnelijk.
De pastoor, die de tafel presideert, tikt
met een mes tegen zijn glas en zegt:
„Nu moet ge gaan slapen.. Ieder heelt
een eigen kamer, als er iets aan ontbreekt,
moet ge het zeggen. Ge geefl mij uw veld-
fles9chen,_ dan zal ik ze met koffie laten
vullen. De dienstbode -zal uw jassen wat
oppersen... Gij hoest nogal, wil ik u wat
jodium-rtinctuur geven?... 't Is eon oogen
blik."
„Maar, mijnheer pastoor..."
„Wat maai'-?"
Achter elkaar gaan ze naar de eerste
verdieping. Het is er zindelijk en mooi...
men bemerkt terstond, dat alles daar door
een zorgzame hand is gerangschikt.
Zoo iemand is geen pastoor, doch neer
als een moeder...
De sprei is van het bed genomen, dat
frisch en zindelijk is. Wat heerlijk zal
het zijn, daarin de vermoeide ledematen
uit te strekken, in zulk een zindelijk,
heerlijk-zacht bed. Er staat een glas cn
karaf gereed met een fleschje cognac en
suiker.
Ook staan er voor ieder een paar pan
toffels, die hun moede beenen schijnen toe
te roepen: „Steekt u er toch in."
De kerels glunderen van pleizier. Zij
brengen elkaar een bezoek.
Zeg, de generaal is er niet beter aan
toe."
Als we deze „bof" aan de anderen
vertellen
„Kom tooh m'n bed eens bekijken. Voel
eens, hoe zacht."
,,En het mijne dan, kameraad, het ge
lijkt wel een vorstenbed."
„Zeg, maak het niet al te erg..."
Iedere kamer wordt bezocht. Ze trachten
het landschap te onderscheiden. De maan
staat rustig en helder te glanzen boven
do afgemaaide velden. De Cher, die in do
nabijheid stroomt, ziet er uit als eon
zilveren band ip het donkere land. In de
verte hoort men gedempt geblaf van
honden.
Zij hadden zich reeds in hun kamera
teruggetrokken, toen een hunner riep:
„Komt eens kijken
„Wat is er?"
Aan de overzijde van de binnenplaats
werd in de schuur een lichtje aangestoken.
Ze zagen een groote, zwarte gestalte,
die heen en weer liep.
„Is dat de pastoor?..."
„Ja."
„Wat zou hij daar uitvoeren?"
Toen zagen zij, dat hij eenige bossen
stroo op den grond legde en uiteen
schudde. Daarna knielde hij een oogenblik
neer en ging vervolgens geheel gekleed
erop liggen.
„Ik begrijp het al... hij heeft geen bed
meer over."
„Niet eens een stroozak."
„En dan nog wel zoo'n deftig heer, want
dat is hij zeker."
„Sapristie", diep de korporaal uit, „als
alle pastoors zoo waren..."
Langs zijn neus weg, zei toen een dor
soldaten, terwijl hij zijn koppel losmaakte,
-tot zijn meerdere:
„Zoo, korporaal, ge schijnt dus wel veel
pastoors te kennen?"
„Ik?"
„Ja."
„Ik heb er nog nooit zooveel gezien aid
van avond
(Limb. Koer.)
KERKBERICHTEN.
AARLANDERVEEN.
Parochie van de H.H. Apostelen Petrut
en Paulus.
Zondag: de H.H. Missen om 7.30 en 10 uur.
's Middags 2 uur Lof.
In dé week de II. Mis om 8 uur.
Woensdag: 9.30 uur plechtige Trouwmto.
ALPHEN.
parochie van den H, Bonifacius.
Zondag: II.II. Missen 7 uur; 8.30 uur; 10
uur Hoogmis; 1.30 uur Catechismus;
2.30 uur Vespers; 4.30 uur Confer, van
het Juvenaat.
7 uur Lof met Rozenhoedje en de ver
dere gebeden.
Geheel de week de II.II. Missen 7 .uur»