OFFICIEELE KERKLIJST
S)e £cidóeHe (2oti/xant
weede Blad.
VAN
utuisi,
saai
Mzaj
EKZSEQeli
aY/aiaY/aiaY/siaY/mY/aiflYmYmY/mY/siamaYimYflieY/aiaYfligiY/mmft*^
iterdag 14 Augustus 1915.
|2e ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den II. brief van den H. Paulus
aan de Corinthiërs III 4—9.
ïroeders- Zoodanig een vertrouwen heb-
wij door Christus bij God. Niet als
•en wij uit ons zeiven genoegzaam om
B te denken als uit ons zeiven; maar on
genoegzaamheid is uit God, die ons ook
°varae bedienaars gemaakt heeft van
Nieuw Testament, niet door de letter,
door den Geest; de letter immers
odt, maar de Geest maakt levend. In-
i nu de bediening des doods, met let-
in steenen gegrift, in heerlijkheid ge
rest is, zoodat de zonen Israels hunne
)gen niet konden vestigen op het aange-
cht van Mozes, wegens de heerlijkheid
jns gelaats, welke te niet gaat, hoe zal
jet veelmeer de bediening des Geestes in
eerlijkheid zijn. Want indien de bedie-
ing der veroordeeling heerlijkheid is, veel-
leer is de bediening der gerechtigheid
rervloedig in heerlijkheid.
Evangelie uit den H. Lucas X. 2327.
tin dien tijd sprak Jezus tot zijn Discipe
len: zalig de oogen, die zien, wat gij ziet!
Want Ik zeg u, dat vele profeten en ko
ningen verlangd hebben te zien wat gij
zieC en zij hebben het niet gezien; en te
tooien, wat gij hoortr en zij hebben het
jiel gehoord. En zie, een zeker wetgeleer
de stond op om Ilem op de proef te stel
len en zeide: Meester! met wat te doen zal
t het eeuwig leven bezitten? En Hij sprak
it liem: wat staat er in de wet geschre-
en? Hoe leest gij? Hij antwoordde en zei-
Ie: gij zult den Heer uwen God liefheb-
en uit geheel uw hart en uit geheel uwe
iel en uit al uwe krachten en uit geheel
B\v vorstand; en uwen naaste als u zeiven.
!n Hij sprak tot hem: gij hebt goed ge
ntwoord; doe dit en gij zult leven. Doch
lij, zich zelvèn willende rechtvaardigen,
zeide tot Jezus: en wie is mijn naaste? Je-
fus nu nam het woord op en sprak: een
zeker mensch ging van Jeruzalem af naar
Jericho en viel onder roovers, die hem
uitschudden en wonden toebrachten en
heengingen, terwijl zij hem halfdood lie
ten liggen. Het gebeurde nu dat een pries
ter denzelfden weg afkwam en, hem ge
zien hebbende, voorbijging. Insgelijks'
ging ook een Leviet, toen hij nabij de
.plaats was en hem zag, voorbij. Doch ze
ker reizend Samaritaan kwam nabij hem,
Z3g hem en werd door medelijden bewo
gen. Hij ging tot hem, verbond zijne won
den, waarin hij olie en wijn goot, legde
hern op zijn eigen lastdier, voerde hem
naar de herberg en droeg zorg voor hem.
En des anderen daags nam hij twee tien-
lingen en gaf ze den waard, zeggende:
zorg voor hem! en Wat gij verder moogt te
kosten leggen, zal ik u bij mijne weder
komst teruggegeven. Wie van deze dx'ie
was, dunkt u, de naaste van hem, die on
der de roovers gevallen was? En hij zeide:
'die barmhartigheid aan hem gedaan
heeft. En Jezus sprak tot hem: ga en doe
eveneens!
Verklaring van het Epistel.
De trouwe leizer dezer Verklaringen
j herinnert zich, dat de eerste Brief van
den II. Paulus aan de Corini'hiërs ge
schreven werd om misbruiken weg te ne-
I men, strijdigheden en twisten te beslech
ten, die na des Apostels heengaan in die
christengemeente waren ontstaan. Pau
lus vermaande zijne bakee.r! togen. wees
hen op hunne plichten en beloofde hun,
binnen niet al te langen tijd naar Corün—
the te zullen komen, om t.e zien, welken
indruk zijn schrijven op de zijnen had
gemaakt. Edoch, langer dan Paulus
voorzien had, moest hij zijne reis daar-
I heen uitstelten: en van dat uitstel maak-
I ten sommige valsche leeraars gebruik
om hunne Joodsohe dwalingen onder de
christenen te verspreiden. Om zich des
te meer Invloed 'te verschaffen,- hadden
zij hij zich aanbevelingsbrieven van ge
meenten, waar zij reeds hadden gepre
dikt vroegen die ook aan' de Corin
thiërs, ten einde ze weer aan anderen te
•vertoonen. Paulus' gezag trachtten zij te
wilkleinen: ,,Die man, zoo zeiden zij, ge
bruikt wel g.roote woorden, maar inder
daad durft hij zich niet onder u vertoo
nen". Het spreekt van zelf, dat de Apos
tel dit nietL onopgemerkt kon laten voor-
hijgaan en hij zette zich dan ook tot dit
tweede schrijven, waaraan het Epistel van
dezen Zondag is ontleend. ,,Ik voor mij
heb geen aanbevelingsbrieven noodig, zoo
schreef hij bun terug, gij zeiven, uw voor
beeldig leven, alom bekend, legt genoeg
zaam getuigenis van imij af: gij zijt een
brief van Christus, door mijne hand ge
schreven." Doch het mocht soms den
schijn hebben, dat hij zich zeiven trachtte
te verheffen: hij deed het zoo noode', dat
spreken over zijn arbeid, en daarom
voegt hij er onmiddellijk de woorden aan
«toe, waarmede het Epistel van heden aan
hangt: „Broed ens, zulk een vertrouwen
^-oor Qhrisftua bjj God." Aan
God a's den bewerker van alle goed, aan
Christus, den middelaar van alle genade
schrijft hij het succes van zijn werk toe.
O neen, uit ons zelven zijn wij niet eens
in staat iets goeds te denken- of te begee-
ren, wat nuttig is ter zaligheid, veel min
der iets verdienstelijks voor de eeuwig
heid te doen, maar al ons kunnen komt
van 'God. Hij is het, Die ons tot bekwame
dienaars heeft gemaakt van het Nieuwe
Verbond, een verbond veel voortreffelijker
dan het Oude Testament. Die hoogere
voortreff-elijklieid van het nieuwe Rijk
Gods, door Christus op aarde gevestigd,
gaat Sint Paulus bewijzen. De oude wet
was afgekondigd op den berg Sinaï. Maar
wat was die wet, welke Mozes op twee
steenen itafelen gegrift, den Joden voor
hield? Niets dan een dooderode letter, die
het volk deed weten, wat het doen en
•laten moest om de straffen Gods te ont
gaan: die in den mensch juist de Lust op
wekte naar het verbodene, maar geen
genade gaf, om die verkeerde neiging ten
onder te brengen. En hoe heerlijk straalt
daartegenover -de glorie der nieuwe Wet,
die we-1 geboden geeft, maar tevens den
H. Geest mededeelt, den ievendmakenden
Geest-, idie ons ,in staat stelt, al het gebo-
dene te onderhouden!
Wij kennen allen de ge-schieidenJis der
wetgeving op Sinaï: ,zij staat opgeteekewd
in het tweede Boek van Mozes. ,,Toeri
Mozes neerdaalde van den berg, droeg
hij de twee tafelen van het getuigenis en
hij wist niet zoo staat er letterlijk be
schreven dat zijn gelaat gehoornd was,
vanwege de samenspraak met den Heer."
Ja, zulk een .lichtglans ging er van hem
uit, dat liet vo'k vreesde dichtbij te na
deren -en zijne oogen niet kon vestigen
op zijn aangezicht, zoodat Mozes het be
dekken moest met een sluier, telkens als
hij 9prak tolt de kinderen van Israël.
Maar als nu reeds Mozes, die de oude
wet aan de Israëlieten overbracht, in zulk
een heerlijkheid schitterde, veelmeer zal
de bediening des geeste® in heerlijkheid
zijn, veelmeer zullen wij, Apostelen, schit
teren in een eeuwig licht vooral hierna-
hiaals, wijl wij de Levendmakende wet
-aan u ih ebben verkondigd. En ais de ver-
Icondigorc dor Oude Wot, -dio uit fclUll
zelve dood en verderf slechts brengen
kon, zoo straalden lin uitwendi'gen luis
ter, hoe veel meer de verkondigers den-
wet van Christus! Als van zelf richten
zich bij deze woorden van St. Paulus
onze oogen naar het Vaticaan, waar de
Paus, de hoogste verkondiger van Jesus'
genadewet zetelt! Heeft niet de geheel©
wereld verbaasd gestaan over de geleerd
heid van Leo XIII? Ondanks de gevan
genschap, waarin hij leefde, achtten de
vorsten der aarde hét zich een eerr hem
te mogen huldigen! En de nederigs 'Pius
X. hoe iheeft hij het aanschijn der aarde
met Gods genade vernieuwd, getracht
alles te herstellen in Christus en het in
wendig leven der Kerk tot hoogen, otnge-
kenden bloei gebracht! En thans in de<ze
droeve tijden, waarin de natiën elkander
willen vernietigen, heeft ons kinderhart
alle vertrouwen in de vredesactie van
Onzen Heiligen Vader, Paus Benedictus
XV, naar wien de geheele wereld opziet
als den vertegenwoordiger van den God
des vredea! Straalt niet Jesus' plaatshe-
kieeder in heerlijkheid? En toch- het is
1 echts eene flauwe afschaduwing/ va^
do. glorie, waarin wij ail en, Pausen, Bis
schoppen en geloovigen zullen schitteren,
als wij in de eeuwigheid God zullen mo
gen bedanken voor de talrijke genaden,
ons jn de Nieuwe Wet geschonken.
'H. N. P. J. BERKHOUT,
Leimuiden- Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
De goddelijke Zaligmaker had Zijn
apostelen twee aan twee uitgezonden om
te prediken, om hen zoo alvast voor te be
reiden op hun lateren arbeid en prediking
van het rijk Gods. Zij waren thans terug
gekeerd bij Jezus en verhaalden hem vol
verbazing en vreugde tevens, dat Zij In
Zijnen naam zelfs duivelen hadden uitge
dreven. Doch Jezus antwoordt hun, dat
zij veel meer er over verheugd moeten
zijn, dat liunne namen staan opgeschre
ven in den hemel. (Luc. X, 17 vlg.) d. w. z.
dat zij de vrienden zijn van God. En dan
prijst Jezus Zijn leerlingen zalig met de
woorden, welke de inleiding vormen tot
de gelijkenis van den barmhartigen Sa
maritaan. Gelukkig waren de leerlingen
niet alleen omdat zij den Messias, naar
Wien de profeten en koningen vroeger zoo
vurig hadden verlangd, mochten zien en
hooren, maar vooral omdat zij in hem ge
loofden-
Onder het gehoor van Jezus bevond zich
een wetgeleerde. Waarschijnlijk hadden
de woorden, welke Jezus tot Zijn leerlin
gen had gesproken, eenigen afgunst bij
hem opgewekt, omdat die zaligprijzing
niet tot hem was gericht. En arglistig
stelde hij nu aan Jezus de vraag naar den
weg ter zaligheid, niet uit óprecht ge
meend verlangen naar de waarheid, doch
alleen om Jezus op den proef te stellen.
Maar die vraag was al heel ongelukkig
gekozen voor een wetgeleerde, voor iemand
die beter dan ieder ander weten moest,
wat God in do Mozaïsche wet daartoe had
voorgeschreven. Vandaar dat Jezus den
man zeer terecht en scherpzinnig verwijst
naar de wet, naar het groote gebod dei-
liefde jegens God en den naaste en hem
zelf het antwoord op zijn vraag laat ge
ven; daaraan heeft hij zich slechts te hou
den om zalig te worden.
Dat had de wetgeleerde niet venvacht;
en hij staat, dan ook een oogenblik verbluft
en verlegen over het wijze, eerbied afdwin
gende antwoord van den goddelijken Za-
lyigmaker. Doch aanstonds weet hij zich
weer uit de verlegenheid te redden, en
doet het dan voorkomen, alsof het hem
eigenlijk om niets anders te doen is n.l.
om een antwoord op de bekende vraag,
waarover de Joden zelf toenmaals het on
derling niet ééns waren, wie men als zijn
naatste moest beschouwen. Op deze vraag
nu geeft Jezus zulk een treffend en tevens
afdoend antwoord door de heerlijke gelij
kenis van den barmhartigen Samaritaan.
De gebeurtenis, welke de parabel uit
beeldt, wordt in den mond van Jezus een
roerend drama in drie bedrijven, treffend
en schokkend door de 'scherpe tegenstel
ling vooral van de karakters der perso
nen, welke in het drama optreden In het
eerste bedrijf schildert Jezus in scherpe
lijnen de gebeurtenis: een reiziger of pel
grim, die van Jeruzalem naar het 1000 M.
Jager gelegen stadje Jericho afdaalt^
wordt op zijn reis daarheen, een afstand
van 6 a 7 uur gaans door het woeste, dor
re bergland, overvallen door roovers, die
hem berooven van al zijn geld en koste
baarheden, hem onbarmhartig mishande
len, hem daar halfdood langs den weg
neerwerpen en dan zich met hun buit uit
den voeten maken.
Kort na dit drama komen langs de
plaats waar de ongelukkige ligt badend
in zijn bloed een Joodsch priester en Le
viet. De Joodsche priester is door zijn
roeping en waardigheid uitverkoren, niet
alleen om de offers in den tempel op te
dragen, maar vooral om aan anderen een
voorbeeld te geven in liet onderhouden van
de wet Gods. Hij ziet den armen man lig
gen, doch vervolgt zijn weg, zonder een
hand naar hem uit te steken. De Leviet,
zoo genoemd, omdat, hij »u. afstammeling
van Levi (een der zonen van Jacob) uit
verkoren was ,om de priesters te helpen in
het heilig dienstwerk, was daardoor dus
ook meer dan. de andere mensclien ver
plicht tot stipte naleving der wet Gods.
Ook hij ziet in het voorbijgaan den onge
lukkige liggen, maar verwaardigt zich
evenmin hem hulp te bieden, hem eenige
leniging te geven in zijn deerniswaardi-
gen toestand. Zóó begrepen zij, dienaren
van het heiligdom, het gebod der naasten
liefde. Hoe stuitend liefdeloos, hoe wreed
en onbarmhartig is hun gedrag!
Nu worden wij door Jezus ingeleid in
het derde bedrijf van het droeve drama:
en met welk een roerende ontknooping!
Daar nadert een Samaritaan, een bewo
ner van Samaria, een doodsvijand der
Joden. Hij is voor zaken op reis naar Je
rusalem en ziet den mishandelden Jood
daar liggen. Een oogenblik misschien
komt in hem op de oude wrok en haat;
doch de erbarmelijke toestand van het
slachtoffer is voldoende, die gedachte te
verdrijven en te doen plaats maken voor
een innig medelijden. Onverwijld gaat hij
naar den ongelukkige toe, stijgt af van
zijn lastdier en knielt naast hem neer.
Zoodra hij bemerkt dat de arme man nog
leeft, geeft hij hem een dronk verkwikken-
den wijn, onderzoekt zijn wonden, wascht
ze zorgvuldig uit niet de olie, welke hij bij
zich heeft en verbindt ze dan met een
stukje linnen. Vervolgens neemt hij hem
behoedzaam op, legt hem voorzichtig op
zijn rijdier en brengt hem naar de naast-
bijgelegen herberg, waar hij nog betere
zorgen aan hem wijdt. En als hij den an
deren dag vertrekken gaat, om zijn zaken
in de stad te regelen, geeft hij den waard
nog tweo tienlingen (een bedrag van ruim
één gulden) met den uitdrukkeiijken last,
om voor den gewonde goed te zorgen tot
aan zijn terugkomst; en dan zou hij hem
betalen, wat hij meer mocht hebben uit
gegeven voor den ongelukkige.
Zie, dat was echte naastenliefde, een
ongelukkigen vijand zóó liefderijk verzor
gen. Dat moest de wetgeleerde dan ook
op de vraag van Jezus beschaamd en to
gen wil en dank erkennen, dat de Sama
ritaan, wiens naam hij nu niet eens wil
de noemen, getoond had te weten, wie zijn
naaste was. Welnu, dan kon het ant
woord van Jezus wel niet anders zijn dan
dit: „Ga, en doe gij eveneens." De wetge
leerde moest doen, zooals de Samaritaan
had gedaan, wilde hij inderdaad de naas
tenliefde beoefenen, n.l. iedereen," onver
schillig of hij vriend of vijand was, zóó
beminnen en behandelen, gelijk hij zelf
wenschte behandeld en bemind te worden.
CHR. S. DESSING,
Heilo. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen
De Liturgische gewaden.
II.
In ons vorig artikeltje zagen wij, hoe n*
da allereerste eeuwen der Kerk er feitelijk
geen onderscheid bestond tusschen litur
gische en profane kleedingstukken. De
Apostelen en hunne eerste opvolgers ver
kozen voor het verrichten der godsdiensti
ge plechtigheden die gewaden, waarmede
de voornaamste personen (zooals Senato
ren, Patriciërs, enz.) gekleed gingen. Wa
ren die reine, rijke gewaden echter een
maal voor die godsdienstoefeningen ge
bruikt, dan mochten zij niet meer dienen
voor profraun gebruikt.
Waaruit bestond nu de kleeding, waar
mede de voorname, officieele personen
zich tooiden? Op de eerste plaats uit een
„tunica" of onderkleed met of zonder
mouwen, en op de tweede plaats uit een
.penula", of „planeta" een bovenkleed
zonder mouwen en zonder opening van. vo
ren: alleen van boven was een opening
voor het hoofd, en wilde men zijn handen
gebruiken, dan moest men dit kleed eerst
opheffen.
Als we nu de afbeeldingen uit de eerste
eeuwen zien, dan vinden wij de kerkelijke
personen met deze gewaden afgebeeld,
zoowel tijdens als buiten de liturgische
plechtigheden. Langzamerhand zijn die
gewaden in verschillende opzichten veran
derd en vermeerderd, totdat zij geworden
zijn zooals wij ze heden kennen. De geloo
vigen zelf zien we vol ijver er voor zorgen,
dat die gewaden zoo kostbaar mogelijk
zijn, omdat zij ten volle beseften, dat alles,
wat diende tot opluistering van den hun
zoo dierbaren godsdienst, ook zoo rijk en
kostbaar mogelijk moest zijn. Vandaar dan
ook dat in den loop der eeuwen de kerke
lijke gewaden steeds sierlijker en kunst
voller werden, en in de 13de eeuw hun
hoogste vervolmaking bereikten. De Re
naissance heeft echter, helaasl veel bedor
ven. De rijke, ruime gewaden, werden ver
knipt, verkort, verminkt en geheel mis
maakt en 't kost ons heel wat moeite om
in die verkleinde, en verkorte gewaden de
heerlijke symbolische beteekenissen ten
volle terug te vinden. Gelukkig zien we
hierin, vooral den laatsten tijd, een ken
tering komen, die heenwijst naar een te-
rugkeeren en een herstellen van de heer-
lijk-schoone liturgische gewaden.
In enkele volgende artikelen zullen wij
de voornaamste, hedendaagsche, liturgi
sche. gewaden bespreken, 't Is daarom
misschien nuttig eerst aan te geven, dat
wij die gewaden kunnen onderscheiden in
drie groepen: vooreerst de liturgische mis
gewaden, vervolgens de overige liturgische
kleedingstukken, ten slotte de pontificale
eereteekenen.
J. P. VERHAAR, Pr.
Een woordje over een
Leidsch klooster onzerdagen
„Die juffrouwen op de Hooijgracht in
het Sint-Elisabeth-gesticht zijn zeer be
leefd." Aldus heit getuigenis van eenen niete
Katholieken arts.
Ja! Ja!... De zusters, die in dat gesticht
verplegen, hebben primo gelofte van
armoede. Rijk of arm onder de patiënten is
haar volkomen gelijk; zij mogen persoon
lijk niets bezitten.
Zij hebben s e c u n d o ook gelofte van
gehoorzaamheid. Zij verplegen dus, op
gebod, alle kranke lieden, Katholieken,
Protestanten, Israëlieten, geloovigen en
ongeloovigen, ouden en jongeren, onbe-
smetten en besmetten.
Zij hebben tertio gelofte van maag
dom in kuischheid. In eiken patiënt wordt
door de zuster één enkel type gezien: d e
lijdende Christus. Dit alles vrij
willig, levensLangl Het onderhouden daar
enboven van den Franciscaner Ordesregel,
voor zoover deze der verpleging niet in den
weg komt, houdt het zielelevén der zus
ters hoog en vol genade.
Die juffrouwen zijn beleefd!
Ja! Jal En dat komt toch niet uit dulio-
far-nientel
Hoelang meent gij bijvoorbeeld, amice
lector, dat, een paar uren recreatie per
dag uitgezonderd, de dienst van een zuster
wei duurt?
Twee dagen plus é.én nacht.
De zuster dus, die vanmorgen circa zes
uur haar slaapleger verliet, werkt vandaag
heel den dag. In den aanstaanden nacht
waakt zij. En morgen werkt zij evengoed
als vandaag. Eerst morgenavond, als de
klok zeven uurtjes slaat, gaat zij ter ruste.
En, zóó permanent? Week-in, week-uit?
Om u te dienen. Sterke zusters nemen,
bij veel drukte van verpleging, er nog wel
eens een waaknachtje bij. Zwakke zusters
vragen en krijgen vrijdom.
Wat dat nachtwaken inheeft?
't Is moeilijk alles te noemen.
Maar iets kunnen wij lichtelijk naar
voren brengen.
Do waakzusters (die „nuchter" blijven
voor hare dagelijksche H. Communie)
hebben de taak van:
Op de tableauxder electrische schellen
te letten;
Pas-geopereerde of ijlende patiënten niet
uit het oog te verliezen;
Kranken medicijnen in te geven;
Doktoren op t© schellen bij onverhoed-
sche rampen der patiënten;
Zieke kinderen bij hun woelen te kal-
meeren;
Op de buitenschellen te letten, ten einde
dadelijk aan de deur te zijn voor 's nachts
in-te-brengen patiënten;
Eindelijk over alles en nog wat te gaan,
bijvoorbeeld over het onverwacht sterven
van één patiënt. En de dood haalt er, tij
dens het.waken der zusters, menigeen
Zij hebben troost aan elkaar, die beleef
de zusterkensl
Voorzeker. Zij bieden ook telkens vrij
willige hulp aan elkaar bij het eeuwige
vloeren-vegen, kamers-doen, bedden-opma
ken, trappen-reinigen, enz.
Ja, en wat zal 't een genoegen zijn, zoo
denkt misschien deze of gene lezer, wat
een genoegen voor een zuster hare uitver
korene vriendin onder de medezusters te
kiezen, en met die ééne lief en leed te dee-
len, haar altoos bij te staan, haar altoos te
zoeken, haar
Een groote dwaling I
In de kloosterlijke communiteiten is de
uitsluitende" vriendschap immers ver
boden.
Men bemint elkaar allen en vurig.
Dat eischt de goede orde en de deugd. En
de kranken varen er best bijl
Nog de wijkverpleging in de stad, door
den ZeerEerw. Deken opgericht. In het
afgeioopen jaar hebben de zusters in drie
gebouwen als volgt gearbeid. In het ge
bouw aan de Oostdwarsgracht gebeurden
12.936 behandelingen en van uit dat ge
bouw 8975 ziekenbezoeken.
In het gebouw aan de Middelstegracht
13.483 behandelingen en uit dat gebouw
deed de zuster 9027 bezoeken.
In het gebouw aan de Boerhavestraat
gebeurden 9952 behandelingen en uit dat
gebouw deed de zuster 7917 bezoeken. Hier
hebben ook van 10 October tot 25 Novem-
Uei Dölgiov,l,o -v-luohtolingon gownnnii. en
op de Hooygracht in het gesticht waren
mede Belgische kinderen, af en toe, ge
huisvest.
Een vriendelijk saluut, aan de zeer be
leefde „juffrouwen", of de zusters van de
Hooygracht. B. pr.
Bedroefden.
Grootje was op; bijna zeven kruisjes
had ze achter den rug. De laatste dagen
dreigden hare kromme vinger^ niet meer
tegen de kinderen en toen ze,"van louter
duizeligheid, een kommetje van 't tafeltje
naast haar bed stiet, was ze zelfs haar
lijfspreuk: „Hoe jaminer! och, hoe jam
mer toch!" vergeten, 't Was versleten werk
met haar; ze zei 't zelf.
Op een zwoelen onweersavond, was ze
dan «til en vredig ingeslapen, den slaap-
des moeden, waaruit ze niet meer zou ont
waken. Over hare strakke, droge, kijkers
schoolden, diep in de oogholten, de grijze
wimpers te zamen. Hare magere knokkel
handen. omklemden met hun beide 't
kruisje; tusschen de witte, dunne vingers
door hing de oude, afgeprevelde rozen
krans. -
Op het met rimpels en voren doorgroef
de gelaat, lag eene kalmte, alsof nu alles
goed was en tevreden, nu 't oude, simpele
zieltje was heengegaan naar betere ge
westen.
Samen hadden ze bij haar bed gebeden
maar met een: „Heer, geef hare ziele de
eeuwige rust, en het eeuwige licht ver
lichte haar!" waren ze opgehouden en op
gestaan, want buurvrouw stond aan de
deur van het kamertje.
„G'n avond! ach... neen!... hoe -ge-
rustig 't mensch daar ligt, vrouw Berend-
sel" in zalige doeming wrongen zich hare
handen samen.
„O... och,... vrouw Pietersi... ik kan 't
u niet zeggen,... hoe kalm 't goeie mensch
is weggeslapen, en als ik dan bedenk
(de man verliet met de kinderen het ver
trek) wat 'n last ik nog met d'r had kun
nen hebben,... en dat 't nu toch eenmaal
gedaan moest zijn..."
„Och ja! dat kan ik me best voorstel
len; toen mijne moedert"
Vrouw Schuifelaars trad binnen,
„toen mijne moeder."
„G'(ci avond!" lispelde de binnentre
dende.
„toen mijne moeder... *t is nu al zes jaar
gele je,... och mensch,... as 'k dat nog 'a
nagaan... ach neen... t is nog maar ge
lukkig zoo."
„Ach ja!"...
De zakdoeken werden te voorschijn ge
haald, en met hun drieën huilden zij
voort, niet wetend, wat 't beduidde, dat
vrouw Waerberg niet 'ns kwam zien.
Op haar wit bed lag grootje, met iets om
en over zich, te onbegrijpelijk voor bet
huilend trio, om ec aan to denken.