OFFICIEELE KERKLIJST S)e £cidóeHe (2oti/xant weede Blad. VAN utuisi, saai Mzaj EKZSEQeli aY/aiaY/aiaY/siaY/mY/aiflYmYmY/mY/siamaYimYflieY/aiaYfligiY/mmft*^ iterdag 14 Augustus 1915. |2e ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den II. brief van den H. Paulus aan de Corinthiërs III 4—9. ïroeders- Zoodanig een vertrouwen heb- wij door Christus bij God. Niet als •en wij uit ons zeiven genoegzaam om B te denken als uit ons zeiven; maar on genoegzaamheid is uit God, die ons ook °varae bedienaars gemaakt heeft van Nieuw Testament, niet door de letter, door den Geest; de letter immers odt, maar de Geest maakt levend. In- i nu de bediening des doods, met let- in steenen gegrift, in heerlijkheid ge rest is, zoodat de zonen Israels hunne )gen niet konden vestigen op het aange- cht van Mozes, wegens de heerlijkheid jns gelaats, welke te niet gaat, hoe zal jet veelmeer de bediening des Geestes in eerlijkheid zijn. Want indien de bedie- ing der veroordeeling heerlijkheid is, veel- leer is de bediening der gerechtigheid rervloedig in heerlijkheid. Evangelie uit den H. Lucas X. 2327. tin dien tijd sprak Jezus tot zijn Discipe len: zalig de oogen, die zien, wat gij ziet! Want Ik zeg u, dat vele profeten en ko ningen verlangd hebben te zien wat gij zieC en zij hebben het niet gezien; en te tooien, wat gij hoortr en zij hebben het jiel gehoord. En zie, een zeker wetgeleer de stond op om Ilem op de proef te stel len en zeide: Meester! met wat te doen zal t het eeuwig leven bezitten? En Hij sprak it liem: wat staat er in de wet geschre- en? Hoe leest gij? Hij antwoordde en zei- Ie: gij zult den Heer uwen God liefheb- en uit geheel uw hart en uit geheel uwe iel en uit al uwe krachten en uit geheel B\v vorstand; en uwen naaste als u zeiven. !n Hij sprak tot hem: gij hebt goed ge ntwoord; doe dit en gij zult leven. Doch lij, zich zelvèn willende rechtvaardigen, zeide tot Jezus: en wie is mijn naaste? Je- fus nu nam het woord op en sprak: een zeker mensch ging van Jeruzalem af naar Jericho en viel onder roovers, die hem uitschudden en wonden toebrachten en heengingen, terwijl zij hem halfdood lie ten liggen. Het gebeurde nu dat een pries ter denzelfden weg afkwam en, hem ge zien hebbende, voorbijging. Insgelijks' ging ook een Leviet, toen hij nabij de .plaats was en hem zag, voorbij. Doch ze ker reizend Samaritaan kwam nabij hem, Z3g hem en werd door medelijden bewo gen. Hij ging tot hem, verbond zijne won den, waarin hij olie en wijn goot, legde hern op zijn eigen lastdier, voerde hem naar de herberg en droeg zorg voor hem. En des anderen daags nam hij twee tien- lingen en gaf ze den waard, zeggende: zorg voor hem! en Wat gij verder moogt te kosten leggen, zal ik u bij mijne weder komst teruggegeven. Wie van deze dx'ie was, dunkt u, de naaste van hem, die on der de roovers gevallen was? En hij zeide: 'die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. En Jezus sprak tot hem: ga en doe eveneens! Verklaring van het Epistel. De trouwe leizer dezer Verklaringen j herinnert zich, dat de eerste Brief van den II. Paulus aan de Corini'hiërs ge schreven werd om misbruiken weg te ne- I men, strijdigheden en twisten te beslech ten, die na des Apostels heengaan in die christengemeente waren ontstaan. Pau lus vermaande zijne bakee.r! togen. wees hen op hunne plichten en beloofde hun, binnen niet al te langen tijd naar Corün— the te zullen komen, om t.e zien, welken indruk zijn schrijven op de zijnen had gemaakt. Edoch, langer dan Paulus voorzien had, moest hij zijne reis daar- I heen uitstelten: en van dat uitstel maak- I ten sommige valsche leeraars gebruik om hunne Joodsohe dwalingen onder de christenen te verspreiden. Om zich des te meer Invloed 'te verschaffen,- hadden zij hij zich aanbevelingsbrieven van ge meenten, waar zij reeds hadden gepre dikt vroegen die ook aan' de Corin thiërs, ten einde ze weer aan anderen te •vertoonen. Paulus' gezag trachtten zij te wilkleinen: ,,Die man, zoo zeiden zij, ge bruikt wel g.roote woorden, maar inder daad durft hij zich niet onder u vertoo nen". Het spreekt van zelf, dat de Apos tel dit nietL onopgemerkt kon laten voor- hijgaan en hij zette zich dan ook tot dit tweede schrijven, waaraan het Epistel van dezen Zondag is ontleend. ,,Ik voor mij heb geen aanbevelingsbrieven noodig, zoo schreef hij bun terug, gij zeiven, uw voor beeldig leven, alom bekend, legt genoeg zaam getuigenis van imij af: gij zijt een brief van Christus, door mijne hand ge schreven." Doch het mocht soms den schijn hebben, dat hij zich zeiven trachtte te verheffen: hij deed het zoo noode', dat spreken over zijn arbeid, en daarom voegt hij er onmiddellijk de woorden aan «toe, waarmede het Epistel van heden aan hangt: „Broed ens, zulk een vertrouwen ^-oor Qhrisftua bjj God." Aan God a's den bewerker van alle goed, aan Christus, den middelaar van alle genade schrijft hij het succes van zijn werk toe. O neen, uit ons zelven zijn wij niet eens in staat iets goeds te denken- of te begee- ren, wat nuttig is ter zaligheid, veel min der iets verdienstelijks voor de eeuwig heid te doen, maar al ons kunnen komt van 'God. Hij is het, Die ons tot bekwame dienaars heeft gemaakt van het Nieuwe Verbond, een verbond veel voortreffelijker dan het Oude Testament. Die hoogere voortreff-elijklieid van het nieuwe Rijk Gods, door Christus op aarde gevestigd, gaat Sint Paulus bewijzen. De oude wet was afgekondigd op den berg Sinaï. Maar wat was die wet, welke Mozes op twee steenen itafelen gegrift, den Joden voor hield? Niets dan een dooderode letter, die het volk deed weten, wat het doen en •laten moest om de straffen Gods te ont gaan: die in den mensch juist de Lust op wekte naar het verbodene, maar geen genade gaf, om die verkeerde neiging ten onder te brengen. En hoe heerlijk straalt daartegenover -de glorie der nieuwe Wet, die we-1 geboden geeft, maar tevens den H. Geest mededeelt, den ievendmakenden Geest-, idie ons ,in staat stelt, al het gebo- dene te onderhouden! Wij kennen allen de ge-schieidenJis der wetgeving op Sinaï: ,zij staat opgeteekewd in het tweede Boek van Mozes. ,,Toeri Mozes neerdaalde van den berg, droeg hij de twee tafelen van het getuigenis en hij wist niet zoo staat er letterlijk be schreven dat zijn gelaat gehoornd was, vanwege de samenspraak met den Heer." Ja, zulk een .lichtglans ging er van hem uit, dat liet vo'k vreesde dichtbij te na deren -en zijne oogen niet kon vestigen op zijn aangezicht, zoodat Mozes het be dekken moest met een sluier, telkens als hij 9prak tolt de kinderen van Israël. Maar als nu reeds Mozes, die de oude wet aan de Israëlieten overbracht, in zulk een heerlijkheid schitterde, veelmeer zal de bediening des geeste® in heerlijkheid zijn, veelmeer zullen wij, Apostelen, schit teren in een eeuwig licht vooral hierna- hiaals, wijl wij de Levendmakende wet -aan u ih ebben verkondigd. En ais de ver- Icondigorc dor Oude Wot, -dio uit fclUll zelve dood en verderf slechts brengen kon, zoo straalden lin uitwendi'gen luis ter, hoe veel meer de verkondigers den- wet van Christus! Als van zelf richten zich bij deze woorden van St. Paulus onze oogen naar het Vaticaan, waar de Paus, de hoogste verkondiger van Jesus' genadewet zetelt! Heeft niet de geheel© wereld verbaasd gestaan over de geleerd heid van Leo XIII? Ondanks de gevan genschap, waarin hij leefde, achtten de vorsten der aarde hét zich een eerr hem te mogen huldigen! En de nederigs 'Pius X. hoe iheeft hij het aanschijn der aarde met Gods genade vernieuwd, getracht alles te herstellen in Christus en het in wendig leven der Kerk tot hoogen, otnge- kenden bloei gebracht! En thans in de<ze droeve tijden, waarin de natiën elkander willen vernietigen, heeft ons kinderhart alle vertrouwen in de vredesactie van Onzen Heiligen Vader, Paus Benedictus XV, naar wien de geheele wereld opziet als den vertegenwoordiger van den God des vredea! Straalt niet Jesus' plaatshe- kieeder in heerlijkheid? En toch- het is 1 echts eene flauwe afschaduwing/ va^ do. glorie, waarin wij ail en, Pausen, Bis schoppen en geloovigen zullen schitteren, als wij in de eeuwigheid God zullen mo gen bedanken voor de talrijke genaden, ons jn de Nieuwe Wet geschonken. 'H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden- Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. De goddelijke Zaligmaker had Zijn apostelen twee aan twee uitgezonden om te prediken, om hen zoo alvast voor te be reiden op hun lateren arbeid en prediking van het rijk Gods. Zij waren thans terug gekeerd bij Jezus en verhaalden hem vol verbazing en vreugde tevens, dat Zij In Zijnen naam zelfs duivelen hadden uitge dreven. Doch Jezus antwoordt hun, dat zij veel meer er over verheugd moeten zijn, dat liunne namen staan opgeschre ven in den hemel. (Luc. X, 17 vlg.) d. w. z. dat zij de vrienden zijn van God. En dan prijst Jezus Zijn leerlingen zalig met de woorden, welke de inleiding vormen tot de gelijkenis van den barmhartigen Sa maritaan. Gelukkig waren de leerlingen niet alleen omdat zij den Messias, naar Wien de profeten en koningen vroeger zoo vurig hadden verlangd, mochten zien en hooren, maar vooral omdat zij in hem ge loofden- Onder het gehoor van Jezus bevond zich een wetgeleerde. Waarschijnlijk hadden de woorden, welke Jezus tot Zijn leerlin gen had gesproken, eenigen afgunst bij hem opgewekt, omdat die zaligprijzing niet tot hem was gericht. En arglistig stelde hij nu aan Jezus de vraag naar den weg ter zaligheid, niet uit óprecht ge meend verlangen naar de waarheid, doch alleen om Jezus op den proef te stellen. Maar die vraag was al heel ongelukkig gekozen voor een wetgeleerde, voor iemand die beter dan ieder ander weten moest, wat God in do Mozaïsche wet daartoe had voorgeschreven. Vandaar dat Jezus den man zeer terecht en scherpzinnig verwijst naar de wet, naar het groote gebod dei- liefde jegens God en den naaste en hem zelf het antwoord op zijn vraag laat ge ven; daaraan heeft hij zich slechts te hou den om zalig te worden. Dat had de wetgeleerde niet venvacht; en hij staat, dan ook een oogenblik verbluft en verlegen over het wijze, eerbied afdwin gende antwoord van den goddelijken Za- lyigmaker. Doch aanstonds weet hij zich weer uit de verlegenheid te redden, en doet het dan voorkomen, alsof het hem eigenlijk om niets anders te doen is n.l. om een antwoord op de bekende vraag, waarover de Joden zelf toenmaals het on derling niet ééns waren, wie men als zijn naatste moest beschouwen. Op deze vraag nu geeft Jezus zulk een treffend en tevens afdoend antwoord door de heerlijke gelij kenis van den barmhartigen Samaritaan. De gebeurtenis, welke de parabel uit beeldt, wordt in den mond van Jezus een roerend drama in drie bedrijven, treffend en schokkend door de 'scherpe tegenstel ling vooral van de karakters der perso nen, welke in het drama optreden In het eerste bedrijf schildert Jezus in scherpe lijnen de gebeurtenis: een reiziger of pel grim, die van Jeruzalem naar het 1000 M. Jager gelegen stadje Jericho afdaalt^ wordt op zijn reis daarheen, een afstand van 6 a 7 uur gaans door het woeste, dor re bergland, overvallen door roovers, die hem berooven van al zijn geld en koste baarheden, hem onbarmhartig mishande len, hem daar halfdood langs den weg neerwerpen en dan zich met hun buit uit den voeten maken. Kort na dit drama komen langs de plaats waar de ongelukkige ligt badend in zijn bloed een Joodsch priester en Le viet. De Joodsche priester is door zijn roeping en waardigheid uitverkoren, niet alleen om de offers in den tempel op te dragen, maar vooral om aan anderen een voorbeeld te geven in liet onderhouden van de wet Gods. Hij ziet den armen man lig gen, doch vervolgt zijn weg, zonder een hand naar hem uit te steken. De Leviet, zoo genoemd, omdat, hij »u. afstammeling van Levi (een der zonen van Jacob) uit verkoren was ,om de priesters te helpen in het heilig dienstwerk, was daardoor dus ook meer dan. de andere mensclien ver plicht tot stipte naleving der wet Gods. Ook hij ziet in het voorbijgaan den onge lukkige liggen, maar verwaardigt zich evenmin hem hulp te bieden, hem eenige leniging te geven in zijn deerniswaardi- gen toestand. Zóó begrepen zij, dienaren van het heiligdom, het gebod der naasten liefde. Hoe stuitend liefdeloos, hoe wreed en onbarmhartig is hun gedrag! Nu worden wij door Jezus ingeleid in het derde bedrijf van het droeve drama: en met welk een roerende ontknooping! Daar nadert een Samaritaan, een bewo ner van Samaria, een doodsvijand der Joden. Hij is voor zaken op reis naar Je rusalem en ziet den mishandelden Jood daar liggen. Een oogenblik misschien komt in hem op de oude wrok en haat; doch de erbarmelijke toestand van het slachtoffer is voldoende, die gedachte te verdrijven en te doen plaats maken voor een innig medelijden. Onverwijld gaat hij naar den ongelukkige toe, stijgt af van zijn lastdier en knielt naast hem neer. Zoodra hij bemerkt dat de arme man nog leeft, geeft hij hem een dronk verkwikken- den wijn, onderzoekt zijn wonden, wascht ze zorgvuldig uit niet de olie, welke hij bij zich heeft en verbindt ze dan met een stukje linnen. Vervolgens neemt hij hem behoedzaam op, legt hem voorzichtig op zijn rijdier en brengt hem naar de naast- bijgelegen herberg, waar hij nog betere zorgen aan hem wijdt. En als hij den an deren dag vertrekken gaat, om zijn zaken in de stad te regelen, geeft hij den waard nog tweo tienlingen (een bedrag van ruim één gulden) met den uitdrukkeiijken last, om voor den gewonde goed te zorgen tot aan zijn terugkomst; en dan zou hij hem betalen, wat hij meer mocht hebben uit gegeven voor den ongelukkige. Zie, dat was echte naastenliefde, een ongelukkigen vijand zóó liefderijk verzor gen. Dat moest de wetgeleerde dan ook op de vraag van Jezus beschaamd en to gen wil en dank erkennen, dat de Sama ritaan, wiens naam hij nu niet eens wil de noemen, getoond had te weten, wie zijn naaste was. Welnu, dan kon het ant woord van Jezus wel niet anders zijn dan dit: „Ga, en doe gij eveneens." De wetge leerde moest doen, zooals de Samaritaan had gedaan, wilde hij inderdaad de naas tenliefde beoefenen, n.l. iedereen," onver schillig of hij vriend of vijand was, zóó beminnen en behandelen, gelijk hij zelf wenschte behandeld en bemind te worden. CHR. S. DESSING, Heilo. Kapelaan. Liturgische beschouwingen De Liturgische gewaden. II. In ons vorig artikeltje zagen wij, hoe n* da allereerste eeuwen der Kerk er feitelijk geen onderscheid bestond tusschen litur gische en profane kleedingstukken. De Apostelen en hunne eerste opvolgers ver kozen voor het verrichten der godsdiensti ge plechtigheden die gewaden, waarmede de voornaamste personen (zooals Senato ren, Patriciërs, enz.) gekleed gingen. Wa ren die reine, rijke gewaden echter een maal voor die godsdienstoefeningen ge bruikt, dan mochten zij niet meer dienen voor profraun gebruikt. Waaruit bestond nu de kleeding, waar mede de voorname, officieele personen zich tooiden? Op de eerste plaats uit een „tunica" of onderkleed met of zonder mouwen, en op de tweede plaats uit een .penula", of „planeta" een bovenkleed zonder mouwen en zonder opening van. vo ren: alleen van boven was een opening voor het hoofd, en wilde men zijn handen gebruiken, dan moest men dit kleed eerst opheffen. Als we nu de afbeeldingen uit de eerste eeuwen zien, dan vinden wij de kerkelijke personen met deze gewaden afgebeeld, zoowel tijdens als buiten de liturgische plechtigheden. Langzamerhand zijn die gewaden in verschillende opzichten veran derd en vermeerderd, totdat zij geworden zijn zooals wij ze heden kennen. De geloo vigen zelf zien we vol ijver er voor zorgen, dat die gewaden zoo kostbaar mogelijk zijn, omdat zij ten volle beseften, dat alles, wat diende tot opluistering van den hun zoo dierbaren godsdienst, ook zoo rijk en kostbaar mogelijk moest zijn. Vandaar dan ook dat in den loop der eeuwen de kerke lijke gewaden steeds sierlijker en kunst voller werden, en in de 13de eeuw hun hoogste vervolmaking bereikten. De Re naissance heeft echter, helaasl veel bedor ven. De rijke, ruime gewaden, werden ver knipt, verkort, verminkt en geheel mis maakt en 't kost ons heel wat moeite om in die verkleinde, en verkorte gewaden de heerlijke symbolische beteekenissen ten volle terug te vinden. Gelukkig zien we hierin, vooral den laatsten tijd, een ken tering komen, die heenwijst naar een te- rugkeeren en een herstellen van de heer- lijk-schoone liturgische gewaden. In enkele volgende artikelen zullen wij de voornaamste, hedendaagsche, liturgi sche. gewaden bespreken, 't Is daarom misschien nuttig eerst aan te geven, dat wij die gewaden kunnen onderscheiden in drie groepen: vooreerst de liturgische mis gewaden, vervolgens de overige liturgische kleedingstukken, ten slotte de pontificale eereteekenen. J. P. VERHAAR, Pr. Een woordje over een Leidsch klooster onzerdagen „Die juffrouwen op de Hooijgracht in het Sint-Elisabeth-gesticht zijn zeer be leefd." Aldus heit getuigenis van eenen niete Katholieken arts. Ja! Ja!... De zusters, die in dat gesticht verplegen, hebben primo gelofte van armoede. Rijk of arm onder de patiënten is haar volkomen gelijk; zij mogen persoon lijk niets bezitten. Zij hebben s e c u n d o ook gelofte van gehoorzaamheid. Zij verplegen dus, op gebod, alle kranke lieden, Katholieken, Protestanten, Israëlieten, geloovigen en ongeloovigen, ouden en jongeren, onbe- smetten en besmetten. Zij hebben tertio gelofte van maag dom in kuischheid. In eiken patiënt wordt door de zuster één enkel type gezien: d e lijdende Christus. Dit alles vrij willig, levensLangl Het onderhouden daar enboven van den Franciscaner Ordesregel, voor zoover deze der verpleging niet in den weg komt, houdt het zielelevén der zus ters hoog en vol genade. Die juffrouwen zijn beleefd! Ja! Jal En dat komt toch niet uit dulio- far-nientel Hoelang meent gij bijvoorbeeld, amice lector, dat, een paar uren recreatie per dag uitgezonderd, de dienst van een zuster wei duurt? Twee dagen plus é.én nacht. De zuster dus, die vanmorgen circa zes uur haar slaapleger verliet, werkt vandaag heel den dag. In den aanstaanden nacht waakt zij. En morgen werkt zij evengoed als vandaag. Eerst morgenavond, als de klok zeven uurtjes slaat, gaat zij ter ruste. En, zóó permanent? Week-in, week-uit? Om u te dienen. Sterke zusters nemen, bij veel drukte van verpleging, er nog wel eens een waaknachtje bij. Zwakke zusters vragen en krijgen vrijdom. Wat dat nachtwaken inheeft? 't Is moeilijk alles te noemen. Maar iets kunnen wij lichtelijk naar voren brengen. Do waakzusters (die „nuchter" blijven voor hare dagelijksche H. Communie) hebben de taak van: Op de tableauxder electrische schellen te letten; Pas-geopereerde of ijlende patiënten niet uit het oog te verliezen; Kranken medicijnen in te geven; Doktoren op t© schellen bij onverhoed- sche rampen der patiënten; Zieke kinderen bij hun woelen te kal- meeren; Op de buitenschellen te letten, ten einde dadelijk aan de deur te zijn voor 's nachts in-te-brengen patiënten; Eindelijk over alles en nog wat te gaan, bijvoorbeeld over het onverwacht sterven van één patiënt. En de dood haalt er, tij dens het.waken der zusters, menigeen Zij hebben troost aan elkaar, die beleef de zusterkensl Voorzeker. Zij bieden ook telkens vrij willige hulp aan elkaar bij het eeuwige vloeren-vegen, kamers-doen, bedden-opma ken, trappen-reinigen, enz. Ja, en wat zal 't een genoegen zijn, zoo denkt misschien deze of gene lezer, wat een genoegen voor een zuster hare uitver korene vriendin onder de medezusters te kiezen, en met die ééne lief en leed te dee- len, haar altoos bij te staan, haar altoos te zoeken, haar Een groote dwaling I In de kloosterlijke communiteiten is de uitsluitende" vriendschap immers ver boden. Men bemint elkaar allen en vurig. Dat eischt de goede orde en de deugd. En de kranken varen er best bijl Nog de wijkverpleging in de stad, door den ZeerEerw. Deken opgericht. In het afgeioopen jaar hebben de zusters in drie gebouwen als volgt gearbeid. In het ge bouw aan de Oostdwarsgracht gebeurden 12.936 behandelingen en van uit dat ge bouw 8975 ziekenbezoeken. In het gebouw aan de Middelstegracht 13.483 behandelingen en uit dat gebouw deed de zuster 9027 bezoeken. In het gebouw aan de Boerhavestraat gebeurden 9952 behandelingen en uit dat gebouw deed de zuster 7917 bezoeken. Hier hebben ook van 10 October tot 25 Novem- Uei Dölgiov,l,o -v-luohtolingon gownnnii. en op de Hooygracht in het gesticht waren mede Belgische kinderen, af en toe, ge huisvest. Een vriendelijk saluut, aan de zeer be leefde „juffrouwen", of de zusters van de Hooygracht. B. pr. Bedroefden. Grootje was op; bijna zeven kruisjes had ze achter den rug. De laatste dagen dreigden hare kromme vinger^ niet meer tegen de kinderen en toen ze,"van louter duizeligheid, een kommetje van 't tafeltje naast haar bed stiet, was ze zelfs haar lijfspreuk: „Hoe jaminer! och, hoe jam mer toch!" vergeten, 't Was versleten werk met haar; ze zei 't zelf. Op een zwoelen onweersavond, was ze dan «til en vredig ingeslapen, den slaap- des moeden, waaruit ze niet meer zou ont waken. Over hare strakke, droge, kijkers schoolden, diep in de oogholten, de grijze wimpers te zamen. Hare magere knokkel handen. omklemden met hun beide 't kruisje; tusschen de witte, dunne vingers door hing de oude, afgeprevelde rozen krans. - Op het met rimpels en voren doorgroef de gelaat, lag eene kalmte, alsof nu alles goed was en tevreden, nu 't oude, simpele zieltje was heengegaan naar betere ge westen. Samen hadden ze bij haar bed gebeden maar met een: „Heer, geef hare ziele de eeuwige rust, en het eeuwige licht ver lichte haar!" waren ze opgehouden en op gestaan, want buurvrouw stond aan de deur van het kamertje. „G'n avond! ach... neen!... hoe -ge- rustig 't mensch daar ligt, vrouw Berend- sel" in zalige doeming wrongen zich hare handen samen. „O... och,... vrouw Pietersi... ik kan 't u niet zeggen,... hoe kalm 't goeie mensch is weggeslapen, en als ik dan bedenk (de man verliet met de kinderen het ver trek) wat 'n last ik nog met d'r had kun nen hebben,... en dat 't nu toch eenmaal gedaan moest zijn..." „Och ja! dat kan ik me best voorstel len; toen mijne moedert" Vrouw Schuifelaars trad binnen, „toen mijne moeder." „G'(ci avond!" lispelde de binnentre dende. „toen mijne moeder... *t is nu al zes jaar gele je,... och mensch,... as 'k dat nog 'a nagaan... ach neen... t is nog maar ge lukkig zoo." „Ach ja!"... De zakdoeken werden te voorschijn ge haald, en met hun drieën huilden zij voort, niet wetend, wat 't beduidde, dat vrouw Waerberg niet 'ns kwam zien. Op haar wit bed lag grootje, met iets om en over zich, te onbegrijpelijk voor bet huilend trio, om ec aan to denken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5