OFFICIEELE KERKLIJST S)c £cidóc he Gou/tcmt ra em mm mm mm mm ra mm aax /pjm /piw\ <phi\ /im. VAN Eöel ■"■PS28 SESiisai "weede B!ad. Zaterdag 7 Augustus 1915. elfde zondag na pinksteren Les uit den eersten brief van den H. Paulus aan de Gorinthiërs XV 1—10. Broeders! ik maak u liet Evangelie be- jkend, dat u gepredikt heb, dat gij ook hebt aangenomen, waarin gij ook vol hardt, waardoor gij ook zalig wordt, in dien gij het, zooals ik het u gepredikt iheb, vasthoudt, of gij moest zonder reden [gelóófd hebben. Want ik heb u in de eerste i datgéne overgeleverd, wat ik ook lontvangen heb: dat Christus voor onze I zonden gestorven is, naar de schriften; en dat Hij begraven is, en dat Hij op den I derden dag verrezen is, naar de Schrif- iten; en dat Hij begraven is, en dat Hij gezien is door Cephas, en daarna door de elf. Vervolgens is Hij ge- Izien door meer dan vijfhonderd broeders I tegelijk; en van deze zrjn er velen tot nu I itoe in leven, ©enigen echter zijn ontsla- I pen. Verder is Hij gezien door Jacobus, I vervolgens door al de Apostelen. En het I laatste van allen is Hij ook gezien door mij, die als een misgeborene ben. Want 1 ik ben de minste der apostelen, die niet waardig ben een apostel genoemd te wor- I den, omdat ik de. Kerk van God vervolgd Iheb. Doch door de genade Gods ben ik, 1 wat ik ben, en zijn genade jegens mij is friet ijdel geweest. Evangelie uit den H. Marcus VII 31—37. In dien tijd verliet Jezus het gebied van f Tyrus en begaf zich door Sidon naar de I zee van Galiiea, midden in het gebied der J tien steden. En men bracht tot Hem iemand, die doof en stom was, en smeekte I-Hem, dat Hij denzelven de hand zou op- I leggen. Iiij nu nam hem afgezonderd van I de schare tot Zich, en stak zijn vingers in p zelfs oor(| x en, gespuwd hebbende,') j raakte Hij deszelfs tong aan; en opziende I naar den hemel, verzuchtte Hij en zeïde [tot hem: epheta! dat is: wordt geopend! j En terstond werden zijne ooren geopend, I en werd de band zijner tong losgemaakt, I en sprak hij goed. Hij nu gebood hun, dat I zij het niemand zouden zeggen. Maar hoe 1 meer Hij hun dit gebood, zooveel te meer j vermeldden zij het, en zooveel te meer I verwonderden zij zich, zeggende: Hij heeft I alles welgedaan! én de dooven heeft Hij I doen hooren én de stommen doen spreken! Verklaring van het Epistel. Al spoeiddig heelt de kerk te Corinth© de waarheid ondervonden v.ani Christius' woord: „Heit jis noodóg, dat er ergenmssan komen." (Mattih. 18 7.) Inderdaad, ontzet tend groeit was de engerniLs, aldaar gewekt door eenige dwaaTèeeiraa.rs, diie dé leer van Jezus in hare grondslagen aantastten. Misschien waren het Hymenaeius en Pihi- üetus. over wie zich de Apostel op eene andere plaats :ln zijne brieven beklaagt, doch wie het ook mogen geweest zijn, i hunne dwaalleer, was buitengewoon ver- j dierfelijk, wijl zij dfe verrijzenis des vlee- sches ontkenden. In het gedeelte van den. brief aan de GorimitMërs, wa.'(k!e heden j wordt voorgelezen, bewijst die Apostel de waarheid der Christelijke leer aangaande dit punt. Hij herinnert zijne leze is aan I zijne prediking van weleer, welke zij ge- floovig hadden aangenomen, waarin, zij tot dan toe waren staande gebleven,.waar door zij hier reeds een voor san aak moch- ten genieten v.an het -zialdg ge/nk des he mels en hiernamaals eeuwig met eer en j heerlijkheid zouden worden gekroond. Dcch dén mochten zij ook geen tititel of jota afwijken van de leer, die hij hun ge- I) red likt had en waarvoor, hij hun de be wijzen uit de Schriften had aangehaald; zoo toch zouden zij tevergeefs het geloof ontvangen hebben. Immens, wie ook maar één leerstuk des geloofs ontleent, verwerpt ze daardoor af lie tegelijk, wijl ze alle steu nen co heit onfeilbaar gezag van Gcid. De Apostel bewijst nu, dat we allen eenmaal uit dsn dood zullen verrijzen uöt het feit, dat Christus verrezen is; '„want indien cr K«en verrijzenis der dooden-ïs, zoo f(s ook Christus niet verrezen". (1 Gor. XV, 13) en om helt feit van Christus' veairijzenis te staven, beroept hij z-icli op'de getuigenis van degenen, aan wi'e de verrezén Christus I a's verschenen. Het is waar, niet al die verschijningen zijn geboekt in hét Evan- 8^-2. maar de Leizers konden zef.f nog haar I de juistheid van Paulus'woorden onder- I zoeken. Welke zijn dan de verschijningen, waarop, de Apostel zdoh beroept? Voor- die aan Cephas, den H. Petrus, den Prms der Apastelen, vervolgens die aan .d» elf Apostelen, verder die aan Jacobus, die aan meer dan vijfhonderd broeders en ton slotte die, waarmede hij zef.f was be voorrecht. Heit geschiedde immers op den naar Damascus,, toen Paulus op Lastt der Opperpriesters al de Christenen wilde voeren voor den Hoogen Raad, dat Jezus zelf hem verscheen, hem met het licht der genade bestraalde en 'hem van een woe- g oio ofgverwoJjpïr veranderde in gen vunigen ApcateL En o, a's de H. Paulus zich herinnerde, wat hij vroeger gewe-eist was >en teft welk een hoogte hij nu was geklommen., dian noemt hij zilch een cmitij- dig geborene, den minste der Apostelen^ wijl hij de Kerk Gods vervolgd heeft! Dan wal hij wolkomen, dat de hooge voor rechten. waarmede hij begunstigd was, hem soms zouden ve.rleiden, tot hoogmoed en dan schrijft hij dat alles toe aan Gods onverdiende genade, waaimede hij tróuw had medegewerkt. Eene les voor ons; wanit genade hebben wij aften ontvangen, ieder x'éigens zijnen staat, maar wij moieten het den Apostel kunnen nazeggen: Gods gena de is i'n mij niet ijdel geweest. •II. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Niet zonder reden geeft de evangelist ter inleiding zoo nauwkeurig de plaats aan, waar door Jezus werd verricht het won der, hetwelk in het evangelie van dezen Zondag ons wordt verhaald. Hij wilde daardoor ongetwijfeld de aandacht vesti gen op het feit, dat Jezus een wonder ver luchtte in een bijna geheel heidensche om geving. Want Phenicië met zijn beide voornaamste, aan de Middellandsche Zee gelegen handelssteden Tyrus en Sidon, was grootendeels bewoond door heidenen, evenals de landstreek Decapolis, d. w. z. de landstreek der tien zgn. vrije steden, welke toen te zamen een stedenbond vorm den. Daar geschiedde de wonderbare ge nezing van den doofstomme. Ook de heidenen wisten, dat Jezus vele wonderen deed. Zoodra zij nu vernamen, dat de wonderdoener van Galiiea in hun •midden was, brachten'zij een doofstommen mensch, waarschijnlijk ook een heiden, bij Jezus en vroegen Hem, of Hij den ongeluk kige de hand wilde opleggen. Want blijk baar wisten zij, dat Jezus door die uitwen dige handeling dikwijls zieken en gebrek- kigen genas. Jezus zag het geloof en het vertrouwen van die menschen; en dat was voldoende voor Hem, om aan hun smeekbede gehoor te geven. Doch Jezus deed dit op een eigen aardige wijze. Hij nam den ongelukkige mede, buiten de volksmenigte, zoodat nie mand getuige kon zijn van het wonder. Waarom deed Jezus dit? De goddelijke Za ligmaker was volgens Zijn eigen woorden gezonden tot het huis van Israël, het volk der Joden, en niet tot de heidenen. Tot deze laatsten zou Hij later Zijn Apostelen zenden, om hun de waarheden van het evangelie te verkondigen en deze door wonderen te bevestigen. Daarom deed Je zus slechts bij hooge uitzondering een wonder voor de heidenen en zorgde dan nog, dat het zoo weinig mogelijk de aan dacht trok. Zoo geschiedde ook hier. Merkwaardig is het wel, dat Jezus bij deze genezing zooveel uitwendige hande lingen aanwendde. Wat hiervan de reden is kunnen wij slechts gissen. Hoogstwaar schijnlijk zal de goddelijke Zaligmaker het gedaan hebben, om den doofstomme te doen begrijpen, wat er met hem gebeuren zou. Jezus legde Zijn vinger in diens ooren; daaruit kon hij begrijpen, dat zijn ooren zouden geopend worden. Met speeksel raakte Jezus zijn tong aan, om hem te doen begrijpen, dat zijn tong ontbonden en hem de spraak zou teruggegeven worden. Daarna zag Jezus ten hemel en verzuchtte daarbij, ongetwijfeld om den doofstomme te kennen te geven, dat hij alleen door de macht Gods, afgesmeekt door eejL ver-t trouwvol gebed, kon genezen worden. En eerst toen sprak Jezus het beslissende woord: ,,Effeta", hetwelk door de evange list zelf wordt verklaard ten gerieve van zijn lezers, ,,dat is: wordt geopend".' En nauwelijks heeft Jezus dit woord gespro ken, of de ongelukkige is genezen van zijn dubbele kwaal: hij kan nu hooren, hij kan nu spreken. En hij is volkomen gene zen, de beide organen zijn weer geheel normaal. Want daarom zegt de evangelist er zoo met nadruk bij: ,,En hij sprak goed." Het volk was opgetogen van verbazing en blijdschap, toen zij den doofstomme, nadat hij in hun midden was terugge keerd, hoorden spreken. Doch Jezus ge bood hun, aan die genezing geen rucht baarheid te geven; en wel om dezelfde re den, welke wij hiervóór reeds hebben aan gegeven. Maar neen, zulk een machtig en heerlijk wonderwerk verzwijgen, dat kon den zij niet. Jezus' deemoedig verzoek was voor hen juist een reden te meer, om zijn wonderwerk overal bekend te maken. En in de dankbaarheid huns harten klonk heit alom in het rond als een jubel: en zege lied Jezus ter eere: ,,Hij heeft alles wel gedaan: èn de dooven heeft Hij doen hoo ren èn de stommen doen spreken." CHR. S. DESSING, Heilo. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. DE LITURGISCHE GEWADEN. In het algemeen kunnen wij zeggen, dat wij onder liturgische gewaden verstaan die Idee ding stekken, welke door de geusje lijken, volgens voorschriften der H. Kerk, moeten gebruikt worden bij het verrichten der verschillende liturgische handelingen. Reeds in het Oude Verbond bestonden er bepaalde voorschriften omtrent de klee ding waarmede de bedienaren van het heiligdom zich moesten tooien bij hun hei lig dienstwerk. Tot in de kleinste bizon- derheden had Jehova daaromtrent zijn voorschriften gegeven. Maar hooger, eindeloos hooger is het dienstwerk van de priesters van het Nieu we Verbond, wanneer zij staan aan het offeraltaar. De liturgische kleeding van de Oude Wet was een voorafbeelding van en een heenwijzing naar de Nieuwe Wet, en passend was het dan ook dat de priesters van dit Nieuwe Verbond zouden dragen hun eigen liturgisch gewaad. Toch moeten wij niet denken, dat onze liturgische gewaden hun oorsprong vinden in de priesterlijke kleeding van het Oude Verbond; zelfs moeten wij het ons niet zoo voorstellen, dat reeds in de eerste eeuwen gebruikt werden juist dezelfde kleeding- stukken als wij kennen en aanstonds be paalde voorschriften bestonden. Dit is geenszins het geval: onze priesterkleeding was in de eerste eeuwen niets anders dan .de gewone kleeding van Grieken en Ro meinen; eerst veel later kwam hierin ver andering en ontstond er een scherp onder scheid tusschen liturgische en profane ge waden, tusschen de kleeding der priesters in hun bediening en die der leeken. Evenwel moeten wij niet meenen, dat de priesters in die tijden zich kleedden in hun gewone alledaagsche kleeding: hier voor was de eerbied voor het H. Sacra ment te hoog in de eerste eeuwen der Kerk. Maar evenals de geloovigen in reinej en meer sierlijke kleeding kerkwaarts gin gen ter viering van de H. Geheimen, zoo mogen we dit ook zeker veronderstellen van den priester als hij opging naar het altaar om te hernieuwen het mysterie van Golgotha. En dat de-ze veronderstelling juist is, blijkt uit verschillende uitspraken die wij nog uit die eerste eeuwen bezitten. Over de historische ontwikkeling der liturgische gewaden in een volgend artikel. J. P. VERHAAR, Pr. Zijn kind. Vroólijik voel heit zonnetóchit door de ven sters van een statig huis op de markt van Keulen. Een knaapje keek droevig over het gnoote .plein,, waar blijde kinderen speelden. Hij ge/voeilcte aich zoo eenzaam im het grooite huiis, nu hij zijn lieve moe der door den dood had verloren. Zijn vader was n/u eens druk met zijn zaken beziig em gaf zioh dan weer gehoed en al over aam sombere gedachten. Zijm geest verwijlde bij zijn dierbare echitge- noote, die nu voor Immer vam hem was heengegaan en im zijn droefheid had hij zicih tot niu tóe slechte weinig bekom merd om zijn kleiman jongen. Hij dacht eT niet aan, dat ook zijn zoontje de zachte hand en het trouwe hant van de afgestor vene zoozeer miste. De warme zonnestralen kusten het kind, dat niemand meer geleefkoosd had sinds mem zijn moeder had weggedragen. De vader zag zijn kleine aan het venster stiaan em riep hem tot zich. Toen nam hij liem op z'n knieën ©n gevoelde voor de eerste maal, dat hij zijm kind tot nu toe verwaarloosd had. „Pa, is Ma nog altijd dood?" vroeg Ber nard vertrouwelijk, zonder te vermoeden wielik een heimwee die eenvoudige vraag uitdrukte. De wonden im heit hart van den diep getroffen man waren wederom opengere ten. Dat bewezen de trainen, waarmede de o ogen zich vulden. Gaat ge mee uit, Bernard?" vroeg hij om het kind en zichzelf op andere gedach ten te brengen. ,,0 ja, juist als met ma!" rdeip het armé kind, dat altijd aan zijm moeder te denken scheen. Spoedig waren beadem op het plein en trokken door eemnge winkelstraten. Het aardige gezichtje vam den kledme straalde van vreugde. Vnoolijk liep hij naast zijm vader, terwijl hij guitig babbelde, ais had hij nog nooit smarten gekend. Plotseling sloeg de knaap een zijstraat im zonder op zijm vader ló letten. Deze Vio'gde hem verbaasd en was nieuwsgie rig, waarheen hij h'em brengen zou. Hij. ging een klein, tamelijk verscholen kéék je binnen dat het Lievelingskerkje zijner moeder geweest was em waar zij altijd even gimg bidden, warneer ze zich in de stad bevond. .Benaard, mijn jongen, waarheen brengt ge mij toch?" vroeg de vader in het pjor- taaü. ,,In de kajpel der H. Moeder Gods, waarheem ma mij altijd meenam," ant woordde de kleine. Maar wiat de-edt ge daar dam wel?" vroeg de mam weer om zijm ontroering te verber gen. ,,0, daar baden wij voor u," antwoord de Bernard, terwijl hij zijn muts reeds afnam en zijm vader aam de hand waar b-hnauem trok. Bernard scheen im het heiligdom der Moeder Gods thuis te zijn,. Vrijmoedig liep hij zijn vader vooruit, nam wijwater, ikwiekle em klopte eandge mailem o(p den borst. Daarna ging hij terstond waar een afzonderlijk kapelletje, waarin achter hekwerk het geiwadenbeald prijkte. Zijn vader volgde hem in al zijn bewe gingen. Telkens hoorde hij in zijn bim- newste weder die woorden: „Wij baden voor u, altijd voor u." Eeiwige mammen em vrouwen lagen daar op do knieën em riepen, stt'devoot de lieve Moedermaagd aam. Het oude gewaden* beedd schitterde im kaarslicht. Heerlijke blc-emem omwolkten het met veelvuldige geuren.... Sch retend beschouwd© de vader zijn kleinen jongen, wieme mondje voortdu rend bewoog im ijverig bidden em wiens oogjes onafgebroken gericht bleven op het lieve Madonna-gelaat Op deze plaats dus hadden zijn goede vrouw em Bemand zoo dikwijls voor hem gebeden em nooit had hij dit vermoed.... Misschien bad zij ook nu voor hem im den hemel, terwijl zijn onschuldig engeltje hare gebeden ondersteunde o.p aarde.... Wat had hij zijm vrouw veel verdriet be rokkend door zijm onverschilligheid in den godsdienst... Neem, hij was geen goed Katholiek geweest... En zijm vrouw was juist het tegendeel... Peinzend stond de zwaar-bepnoefde man bij het beeld der H. Maagd, die hier reeds zoo menigmaal het gebed harer kinderen verhoord had... Em im de ziel vam den tot dam toe zoo omvenschikiigem vader ont waakte een vast em onherroepelijk, besluit: „Ja, ik zal rouwmoedig mijn zonden aan een priester belijden en terugkeerem tot God, mijwem Vader." Geheel veranderd verliet hij met zijn kind de plaats vam genade. Bertwaid huppelde vroolijk naast liem voort em vermoedde niet, dait zijn kinder lijk gebedje door Maria verhoord was. „St. Antonius". (Naar ELSBETH DiiKER.) Het oorlogskind. Peter Marks was een middenstander die het niet smal had, zijn zadelmakerij ging goed en jaren lang was hij gelukkig getrouwd met zijn aardig lief vrouwtje Torietje Tonie. Nu een jaar geleden is er een zware schaduw op hun huwelijksgeluk gevallen: het onderpand van hun trouw werd door den dood uit hun midden weggerukt en sinds, na hun vijfjarige Willy, een leuk, vlug jongske, niet meer onder de leven den is, heeft de opgewekte geest van Pe ter een heerslag gekregen en is zijn vrouw Tonie nog stiller en afgetrokkener geworden dan ooit. Zoo vaak een beetje levensgeluk hun fa miliekringetje kwam opmonteren, verdon- Kerde de gedachte aan Willy's dood weer een voornaam deel van hun lichtende le vensvreugde. Zoo oefende het kind nog aan gene zijde des grafs invloed uit op die eenvoudige burgermen^chjes, die ilu hun dagelijksch leven niet die beslomme ringen. en emoties kenden, welke een mensch al gauw geleden verliezen doet vergeten. De geluksmelodie huns levens werd vaak vervalscht door de weemoedige klanken van levensleed, van treurnis over niet te herstellen geluk. Daar brak de wereldoorlog uit. Peter moest reeds in de eerste, dagen van den langen strijd als landweerman naar zijn regiment. Zijn vrouw zette op deze oproeping geen vroolijk gezicht en de traan welde eerder op dan de glimlach. „Kom vrouwtje, nu niet den moed laten zakken, zulks dient nergens toe. Thans heeft het rijk iederen man -noodig. Nu moet iedereen zijn plicht doen. Waar de halve wereld tegen ons opstaat, mag geen van ons, die de wapenen dragen kan, achterblijven. Dat zult gij, hoop ik, toch wel begrijpen?" „Ja, dat moet zoo wel gaan, Peter." „En Tonie, maak je nu niet voor den tijd bezorgd. Iedere kogel treft immers niet. En wanneer ik al vallen moge, gij zult dan toch in geen geval van ellende omkomen. Met deze woorden stelde de zadelma ker zijn vrouw gerust. Daarna regelde hij haastig zijn zaken, steMe een deskundig vakman in zijn werkplaats als meester knecht, die door hem zjooveet moge/.jk in de zaak werd ingewijd. Zijn vrouw zorgde intusschen voor de vele kleinigheden welke aan zijn volledige sol datenuitrusting nog ontbraken. Geen klacht kwam meer over haar lip pen, doch dat zij 's nachts, wanneer haar man sliep, stil in haar kussen weende, [fulks ontdekte niemand. De dag van afscheid was daar. Vrouw Tonie hield zich ook nu dapper. Zij zag heel goed, dat Peter zich bezorgd maakte, doch zij spande al haar krachten in, hem alle zware, onrustige gedachten uit het hoofd te praten. „De zaak zal wel loopen, Peter. De meesterknecht schijnt een bekwam vak man te zijn. En over den winkel behoef jij je niet bezorgd te maken, want daarin weet ik wel raad en weg." Bij de laatste omarming dreigde de aandoening haar te overweldigen, maar pij verzamelde ljafir laatst© kracjiten, en verglimlachte haar opwellende tranen. „Blijf niet zoo lang weg, Peter." Dit-schertswoord gaf haar weder -'e oude geestkracht. Peter wenkte haar nog eenmaal uit len trein toe, en dan reed die lange wagenrij langzaam de stationshal uit. Tonie Maks stond als een levend beeld en zwaaide werktuiglijk met den zakdoek in haar hand. Uit de verte klonken de bruisende hoerakreten der menigte tot» haar door. Dan keerde zij huiswaarts en behoefde zij haar smartetranen niet meer in to houden; thans kon immers niemand meer haar zien en was zij alleen. Alleen! Met schreiende hevigheid stelde zij zich plotseling de vraag: En wanneer nu Peter ook eensEerst het kind en dan de manl Neen! Zulk een noodlot had zij toch niet verdiend! Zulks ware on recht: Neen, zoo wreed kan de hemel niet zijnl Zij zette die donkere onheilsgedachten van zich af en toog trouw aan den ar beid. Zij had nu meer plichten dan vroe ger, en wanneer Peter terug kwam, moest hij thuis alles in orde vinden. In deze gedachten vond zij haar rust terug. Peter Maks voer den vijand tegemoet. Al dat nieuwe, 't opwindende, dat hij on derweg waarnam in den trein, bracht hem een weinig in de war. Zijne, in het alledaagsche leven der kleine stad zwaar moedig geworden natuur, was nog niet opgewassen tegen den geweldigen aan drang van die groote, -nieuwe, sterke aan doeningen. Eerst langzumerhand leerde hij met dezen harsttochtelijken, stormach- tigen maat van het nieuwe leven vasten tred te houden. Maar altijd bleef hij to midden van die luidruchtige opgeruimd heid zijner strijdmakkers, de rustige, be zonnen toeschouwer. Toen de vijandelijke grenzen overschre den waren, overviel ook den andere een zekere lichte, onverklaarbare onrust. Was het de nabijheid van den vijand, het on geduld om in het gevecht te komen of de gedachte van de geheel© zwaarte dfcé reu zengebe urtenis? Niemand gaf zich hierover rekenschap, maar allen kwamen onder den indruk van het nieuwe, onbekende in hun leven. En dan kwamen de eerste platgeschoten dorpen. Platgebrande huizen, rookende houten hutten, kale muren. In de straten liep het vee zonder toezicht, honden en varkens merkt© men in alle hoeken op. Peter raakte in gedachten verdiept. Nog ontbraken hem de ervaring en het beleven van allest waarvan hij hier slechts de uit werking zag. Hij voelde medelijden met de verdreven bewoners uit deze steden. Zijn hart kromp ineen, wanneer hij dacht aan het lot van deze menschen, die hun. vaderhuis hadden moeten verlaten en nu hun have en goed verwoest terug zouden vinden. Hij kon opeens niet meer zingen gelijk de anderen; de tonen bleven hem in de keel steken. 's Avonds trok zijn bataljon een tot nog toe gespaard gebleven dorp binnen. Het was nog niet door de bewoners verlaton en bood nog den aanblik als in vredestijd. Poter kwam met drie kameraden, een koopman, een smid en een fabrikant, on der dak in het eerste huis aan den ingang van het dorp. De eigenaar was een zwart baardige, ongunstig uitziende boer, dte zijn ware gezindheid niet kon verbergen en die zich den ganschen avond niet meer liet zien. De boerin daarentegen trad den soldaten met onderworpen slaafsche vriendelijkheid tegemoet. Zij maakte snel hun nachtleger klaar en trof daarna toe bereidselen voor het avondeten. Deze vrouw beviel niet aan Peter Maks. De houding van den boer scheen hem na tuurlijk toe. Zij waren immers toch vijan den voor die lieden! Wel is waar verdacht zijn rechtschapen en achterdochtloozo geest nog geen kwade bedoelingen, maar toch dwong zekere onverklaarbare onrust jiem, iederen blik, iedfere beweging de* boerin te volgen. Na een voor de landelijke gesteldheid zeer weelderig avondeten trok Peter zich met zijn strijdmakkers terug. De tienurige marsch en het gebrek aan rust in den verloopen nacht deden hum uitwerking gevoelen. Gelukkig waren zij ditmaal alle vier van wacht vrij gesteld. Peter kwam in een kamertje naast de keuken te liggen, terwijl de drie anderen op een strooleger in de voorkamer nacht rust vonden. Over zijn bespieden van de vrouw had hij met zijn wapenbroeders niet gesproken. Het dacht hem een onrechtvaardigheid tee iemand op een bloot vermoeden to verdenken. Daar het in oorlogstijd verboden wa» zich te ontkleeden, trok hij alleen de zwaar bezoolde schoenen uit, zette deze benevens zijn geweer en sabel naast zich binnen zijn bereik en maakte het zich daarna zoo gemakkelijk mogelijk op zijn stroozak, waar hij ook eenige kussens te zijner beschikking had. In huis was alles stil. Na een korte poos hoorde hij evenwel den zwaren stap van den boer buiten en iq dep. gchuur, dan drong uit ^en stal

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 3