OFFICIEELE KERKLIJST Derde Blad. em gm) 6fr/8 ewa EKiEMMMMKaBSMMiSIia IÉBBBBBHBSS t^mm ESI ESI VAN ESI ■ESI ESi ESI ESI- CTtroiGWKiGi^igMTOigi^KiGitTOiGMTOiG^raiGWTOig^raiGï^KiiGiwratGqKifaiGi^ieïwraiggy/alGMroigi^KiigftTO Zaterdag 17 Juli 1915. ACHTSTE ZONDAG NA PINKSTEREN Les uit den brief van den heiligen Paulus aan de Romeinen VIII 12 17. Broeders! Wij hebben eene schuld te betalen, niet aan het vleesch, dat wij naar den vleesch© zouden leven. Want indien gij naar den vleesche leeft, zult gij sterven, I doch indien gij door den geest de werken des vleesches sterven doet, zult gij leven- Want zooveLen door den Geest Gods geleid worden, zijn kinderen Gods. Immers hebt gij niet ontvangen een geest van knecht schap wederom in vrees, maar gij hebt ont- vangen eenen geest van aanneming tot kinderen, in welken wij roepen: Abba, I (Vader!) De Geest zelf toch geeft getuigenis aan onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Indien nu kinderen, dan ook erfgena men; erfgenamen namelijk van God en medeërfgenamen van Christus. Evangelie uit den H. Lucas XVI 1 19. In dien tijd sprak Jezus tot zijne Discipe len deze gelijkenis: Er was een zeker rijk man, die eenen rentmeester had; en deze werd bij hem aangeklaagd, dat hij zijne goederen verkwist had. En hij riep hem en zeide tot hem: wat hoor ik dit van u? Doe tekening van uw rentmeesterschap! want I gi| zalt mei langer rentmeester kunnen I zijn De nntmeester nu sprak hij zich ;-.el- ven: wat zal ik doen, daar mijn heer mij hït rentmeesterschap ontneemt? Spitten I kan ik niet, te bedelen schaam ik mij. Ik weet, wat ik doen zal, opdat, wanneer ik van het rentmeesterschap zal zijn afgezet, zij mij in hunne huizen zullen ontvangen. Hij riep dan de schuldenaars zijns heeren, I oen voor een, bij zich en zeide tot den eerste: I hoeveel zijt gij mijnen heer schuldig? Deze zeide: honderd vat olie. En hij zeide ïot hem: neem uw handschrift, zet u terstond neder en schrijf vijftig. Daarop zeide hij tot I eenen andere: en gij, hoeveel zijt gij schul- dig? Deze zeide: honderd mud tarwe. En hij zeide tot hem: neem uwen pachtbrief en I schrijf: tachtig. En de heer prees den on- rechtvaardigeri rentmeester, omdat deze I voorzichtig gehandeld had. Want de kin- I de.-en dezer wereld zijn voorzichtiger in hun geslacht dan de kinderen des lichts. En Ik zeg u: maakt u vrienden uit den on- I rechtvaardigen Mammon, opdat, zij, wan neer gij zult bezwijken, u opnemen in de eeuwige woontenten. Verklaring van het Epistel. Wij, broeders, zegt de Apostel en zijn woord geldt evenzeer Voor ons, dtie door het H. jDoopse.l ledematen van Ghrils- 1 tu-s zijn geworden wij, broeders, hebben ti iet een schuld te betalen aan het vleesch, dat wij naar het vleesch zouden leven. Wij mogen niet toegeven aan de neigin gen ee.ner bedorven natuur, want grooit is de straf, dóe wij daardoor zouden beioo- pen. Indien wij immers onze lusten laten heerscben in ons hart, alles inwilligen., I wet onze booze natuur ons vraagt, j.ndien wij ©ns zeiven telkens nieuwe behoeften scheppen en aan diie behoeften altoos vol doen, dan zuM'en wij sterven. Dan zal de H. Geest en met Hem het leven, der ge- I na,Ie uclt onze zliel verdwijnen en vallen wij ten prooi aan liet eeuwig verderf. Vreeselijk ls de straf, waarmede de Apos- lel ons bedreigt, maar heerlijk is de be- ïooning, die bij ons belooft, ails wij moe dig stand houden in den, strijd tegen de booze begeerlijkheid. Inderdaad, indien wij onze verkeerde; neu'gimge/n in bedwang houden, indien wij de wenken des vlee sches in ons zei ven dooden, dan zinlliem wij ons voor tijd en eeuwigheid gelukkig ma ken- dan zullen wij hier leven het leven der genade en ihiernamaa1© niet ziel en lichaam deelen in het leven der gloria. En de Apostel blijft het bewijs wiet schul dig. Alwie de werken des vleesches in zich zeiven doodt, wordt door den H. Geest geleid en wordit door aanneming I lend van God. De H. Joannes Chrysosto- mu? maakt hier de bemerking, dat de Apostel miict zegt: Alwie door het IJ. Doop sel God tot Vader hebben ontvangen, zij zijn kinderen Gods, maar, al wie door Gods Geest geleid worden, zij zijn Gods k .n de ren. Inderdaad wij mogen ons wiet I vleien, zatög te worden, al hebben wij het I voorrecht van het ware ge'ioof ontvanger^. I irvhen 'n cms wiet woont de H. Geest, Die I de Geest ocik van Christus \g. Wij moeten I trachten hetzelfde gevoelen te hebben, I wat iin Christus Jezus was, minnen, wat I Ifij lieeft liefgehad, versmaden, wat Hij I heeft veracht. Dan mogen wij met ver- I trouwen God onzen Vader noemen, dan behoeven wij Hem niet te vreezen met dde slaafsche viveze. gelijk eertijds de Joden in het Oud Verbond, dan zal zelfs de H. f,eest i"i i >ns het getuigenis af,'eggen, dat Mij kindern Gods zijn. Weliswaar zijn wij nooit onfeilbaar zeker, dat de genade Gods jn ons woont. Het H. Concilie van Trent© veroordeelde reeds deze dwaling, en als de H. Paulus zijn lichaam kastijd de, omdat hij vreesde verloren te gaan, wie zou zich dan de eeuwige zaligheid met volle zekerheid durven beloven? Maar daar zijn toch ook kenteekenen, waaruit men althans met waarschijnlijkheid kan opmaken, dat wij in staat van genade zijn. Wie boetvaardigheid doet over de vroegere zonden en de gevaren en naaste gelegenheden tot zonde met zorg vermijdt, wie smaak heeft voor de zaken zijner za ligheid, wie de deugd standvastig be oefent, wie in lijden en moeilijkheden ge duldig is en bovenal daarbij den plicht des gebeds niet verwaarloost, hij heeft den vrede van een goed geweten, hij noemt zich terecht een kind van God, hij mag hopen met Christus eenmaal deel te heb ben aan de gelukzalige eeuwigheid. H. N. P. J. BERKHOUT, Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Er is wellicht geen gelijkenis door den goddelijken Zaligmaker uitgesproken, welke aanleiding heeft gegeven tot zooveel mis verstand en verkeerd begrip bij velen, als de gelijkenis van den omreohtvaardiv getn rentmeester, welk© het evangelie van dezen Zondag ons geeft. Dat misverstand en verkeerd begrip berust dan hoofdza kelijk op dat gedeelte van de gelijkenis, waarin, de heer den onrechtvaardiLgen rentmeester prijst, omdait hij voorzichtig had gehandeld. Wij -zullen zoo aanstonds duidelijk maken, naar ik vertrouw, clait er vopr een dergelijk misverstand vol strekt geen reden is. - De parabel is ontleend aan het dage- jijksch leven, ©n stek ons vóór een heer met uitgestrekte bezittingen, landerijen, boomgaarden enz. en een rentmeester, diJe is aangesteld om de goederen van diien heer te besturen, o. a. door het verpach ten der landerijen en het innen der pacht gelden. Heit ls te hegrijpen, dat een rent meester, die 'daarbij niet eerlijk en nauw gezet van geweten te werk gaat, zij.n ambt gemakkelijk kan misbruiken (ten eigen bate. Dat nu had de rentmeester uit de gelijkénis gedaan. Natuurlijk kon diit niet lang verborgen blijven, maar <ai spoeaig was het den lieer ter oore gekomen, die terstond zijn ontrouwe rentmeester ter verantwoording mLep en hem daarbij te vens aanzegde, dat hij hem nflet Janger oj's rentmeester in zijn dienst wilde hou den. Geheel onverwacht komt deze slag voor den ontrouwen dienaaij, die er maar zor geloos en lichtzinnig op los had geleefd, niet er aan denkend, dat zijn misdaad toch eenmaal aan het licht zou komen. En nu hij opeens voor het geval staat, nu komt hij met schrik tot de ervaring, dat weldra armoede en gebrek zijn deel zullen zijn; want hij begrijpt, dat het hem niet gemakkelijk aal vallen een nieuwe betrek king als rentmeester te krijgen. Boven dien handenarbeid, een vak of ambacht, om daarmede in zijn onderhoud te voor zien, heeft hij noodt geleerd, en daar staan zijn handen ook ndet naar. En om genade brood -te eten-, de hand uit te 6 teken voor een aalmoes, daartegen verzet zich met alle kracht zijn eergevoel. Dat noodt! Maar al voelt hij zich geslagen, versla gen is hij allerminst.. Hij is te sluw en te ■behendig, om de -toekomst a1® hopeloos te beschouwen. Dan maar nieuwe onrecht vaardigheden bij de vele on gerechtighe den, die hij reeds bedreef. Wat geeft hij er om, een man die God of gebod kent noch vreest! En van den tijd, welke hem overblijft om zijn.rekening en verantwoor ding op te maken, weet hij behendig ge bruik, of juister misbruik te maken, om zijn toekomst te verzekeren. Daartoe ver- vaitecht hij (Opzettelijk de schuldbrieven der schuldenaars van zijn heer, die hij één voor één bij znch laat komen, om hun schuld voor een groot deel te verminde ren. En dan volgen in de gelijkenis deze merkwaardige woorden: ,,En de heer prees den bedriegelijken rentmeester, omdat hij ■voorzichtig gehandeld had". Maar ïaten we deze woorden goed lezen. Want voor eerst er staat -nfet, dat Jezus dien man prees, maar dat „de heer", n.l. de heer van den rentmeester, zijn ontrouwen dienaar prees. En waarom prees hij hem? Omdat hij zijn heer zoo had bedrogen? Neen volstrekt niet! Want hij prees hem, omdat hij ..voorzichtig" had ge handeld, hij prees hem om de slimheid en het overleg, waarmede hij voor zijn toekomst zorgde. Want daardoor maakte hij zich vrienden, die hem ongetwijfeld in zijn toekomstigen nood wel helpen zou den en hoeden voor gebrek en aamoede. Hiermede is de eiigenilijke parabel ten eiinde; mi komt de toepassing. Jezus wil ons door dirt, voorbeeld le'eren, d-at ook wij mét wijs overleg moeten zorgen voor onze toekomst, n.l. voor ons itoekomstrig, eeuwig leven. ,,De kinderen dezer wereld", n J. degenen die a'leen bezorgd zijn voor het tijdelijke en voor wat tot deze wereld behoort, zonder zich te bekommeren om de andere wereld, om een leven hierna maals. worden door Jezus ten voorbeeld gesteld aan de kinderen des lichts, d.w.z. degenen, die wandelen in het licht der waarheid en voor God al'leen willen leven. De eersten zijn in hun geslacht, in hun doen en laten als wereldlingen, voorzich tiger, verstandiger d>an de Jaatsten, door dat genen voor hun wereldsche beijangen beter zorgen, dan dezen voor de belangen hunner ziel. Die verstandige zorg en voorzicht! gen ijver moeten de laats ten van de eeroten navolgen, door, zonder hun onrechtvaardigheid na te volgen, zich vrienden te maken voor het eeuwige le ven door middeil van het geld en goed de zer aarde. „Mammon" was de naam van een afgod, den heidenschen god van don rijkdom. Hier wordit er mede bedoeld de rijkdom, welke door Jezus „on/rech tv aar dig" wordt genoemd, niet omdat hij in zich on rechtvaardig is, maar omdat hij niet zelden tot onrechtvaardigheden aan leiding geeft en dikwijls door velen op bedriegelijke m onrechtvaardige wijze wordt verkregen. Door middel van hun gel-d en goed, door het ondersteunen van armen en behoeftiiigen, moeten de rijken zich vrienden maken in hun leven, op dat dezen bij hun dood hun krachtige voorsprekers 'zijn, om hun een plaats te bereiden in het rijk der hemelen. CHR. S. DESSING, Zoeterwoude. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. Biechtstoel. De vorm van den biechtstoel, zooals wij dien kennen, dateert eerst uit de 16de eeuw, toen de H. Carol us Borromeus (plm. 1584) gelastte om tusschen biecht vader en biechteling een vaste scheiding aan te brengen. Vroeger had men op de verschillende plaatsen verschillende ge bruiken: hier zien wij den priester zich neerzetten in een leuningstoel op een ge schikte plaats in de kerk, terwijl de biechteling neerknielde om zijn zonden te belijden (1); elders is het gewoonte, dat de biechtelingen hun zonden beleden aan den altaarvoet of bij het afsluithek van het priesterkoor. (2). Eerst in de 16de eeuw kwam er meer eenheid, en lang- vorm, namelijk een dubbel vertrekje, ge scheiden door een houten schot met tra liewerk; in 't eene vertrekje bevindt zich de biechtvader, die de biecht hoort van den geloovige, die door een afzonderlijke deur het andere vertrekje is binnengetreden; dikwijls hangt er in dop biechtstoel een kruisbeeld om den biechteling tot berouw en vertrouwen op God op te wekken. Nog een enkel woord over de uitwendige versiering van den biechtstoel, welke wij soms aantreffen. Meerdere malen wordt er een afbeelding van St. Petrus aange bracht, dragend twee sleutels, een van goud en een van zilver. St. Petrus was de eerste drager van de macht om zonden te vergeven (3): ,,al wat gij op aarde zult gebonden hebben, zal ook in den hemel ge bonden zijn; en al wat gij op aarde zult ontbonden hebben, zal ook in den hemel ontbonden zijn." (4). De twee sleutels dui den de sleutel-macht" aan: de zilveren de macht om te „binden", de gouden de macht om te „ontbinden." Dikwijls zien we in den ring der sleutels een kruisje, dat wijst op den oorsprong dier macht. Een andere Heilige, dien wij soms afge beeld zien op den biechtstoel, is de II. Jo annes Nepomucenus met den vinger op den mond, en soms nog met een steen naast zich. Zooals wij wellicht reeds we ten, werd deze Heilige in het jaar 1383, toen hij voor den Bohemer koning Wen- cislas IV het biechtgeheim niet wilde ver breken, met steenen bezwaard, te Praag in de Moldau geworpen. Vandaar heeft hij den eeretitel van „patroon van het biechtgeheim" verkregen. Als voorbeelden van boetvaardigheid of (van Gods onkferniende barmhartigheid jegens den rouwmoedigen zondaar treft men verschillende voorstellingen aan, zoo als den verloren zoon, die weer berouwvol tot zijn vader terugkeert; den goeden Herder, ronddolend en zoekend naar zijn verloren schaapje, of het weder vindend tusschen de doornen, of het dragend op zijne schouders; den hoogmoedigen Pha- rizeeër tegenover den nederigen tollenaar, die klopt op zijn borst; Joannes den Doo- per, die Christus aanwijst met deze woor den: „Ziet daar het Lam Gods, dat weg neemt de zonden der wereld; den barm- hartigen Samaritaan (Christus), die de wonden heelt (de zonden) van den gesla gen en beroofden reiziger (den zondaar), Maria Magdalena, de boetvaardige zon- daresse; den rouwmoedigen koning Da vid; enz. 1). Vandaar wellicht de naam biecht- „stoel" of „stoel der boetvaardig heid)". 2). Later daarover meer bij de bespre king der II. H. Sacramenten. 3.) Deze macht wordt ook „sleutel macht" genoemd, omdat daardoor de he mel geopend wordt voor de boetvaardigen. („En U zal ik geven de sleutels van het rijk der hemelen", zeide Christus tot St. Petrus.) 4.) Matth. 16 19. Ook vindt men soms als symbool van het biechtgeheim een roos met vijf blaad jes, hetwelk de stilzwijgendheid beduidt. De roos was oorspronkelijk het zinne beeld van Christus' liefde; de vijf blaad jes wijzen op Jezus' heilige wonden; dit symbool werd ook als een teeken van een niet te schenden trouw boven de tafels der ouden gehangen. Later ontstond uit deze tweevoudige symbolieke beteekenis, die der stilzwijgendheid bij het H. Sacrament der biecht. Ziehier een en ander kort en onvol ledig over den oorsprong en de sym bolieke versiering van den biechtstoel. J. P. VERHAAR, pr. Uit Haydn's jeugd. Het was een heerlijke zomermorgen, toen de jonge Jozef Haydn zich met haas tige schreden naar het klooster Mariazell begaf. Met beangstigd gelaat bekeek hij de witte muren met de talrijke hooge ven sters, en in zijn verbeelding zag hij, hoe de eerbiedwaardige monniken nu eens stil ernstig, dan weer vriendelijk door de kloosterzalen wandelden. „Hoe mag de koordirigent er toch wel uitzien?" vroeg hij zich in stilte af, terwijl hij een rol muziekpapier te voorschijn haalde en weemoedig beschouwde. Lang stond hij daar in gedacht© ver diept; eindelijk richtte hij zijn schreden naar de kloosterpoort en vroeg den broe der-portier of het mogelijk was, den diri gent van het zangkoor te spreken. „Dat zal moeilijk gaan, goede vriend", antwoordde de portier, bedenkelijk de schouders ophalend. „Pater directeur is met ernstige en dringende Le/igtiè'ten overladen. De woorden van den broeder moesten zeker wel een smartelijke uitdrukkuig op het gelaat van den jongeling te voorschijn hebben gebracht, want de Kloosterling zag hem medelijdend aan en zei: „Nu, ik zal het eens probeeren, misschien iukt het wei". Haydn werd in een groote kamer ge- MBuera?,r eWlfiuVtól- Mi''»;SlWlte-'ftJVH: meuten bevonden. De directeur zat, den rug naar de deur gekeerd, aan zijn schrijftafel. „Wat verlang je, mijn vriend?" vroeg de pater. Ilaydn haalde diep adem. „Mijn naam is Jozef Haydn, eerwaarde vader, ik was eens koorknaap in de kerk van den II. Stephanus, te Weenen. Men zegt, dat ik goed kan zingen en ook wat van muziek versta." „En verder?" vroeg de geestelijke. „Ik heb ook reeds een twaalfstemmig Salve Regina gecomponeerd en nog eeni- ge andere liederen. Wat ik thans bij me heb, is het beste, wat ik tot nu toe ge maakt heb." „En wil je dat aan ons klooster verkoo- pen?" vroeg de pater verder. „Neen", antwoordde de jongeling, „ik wil geen handel drijven, ik ben niet hier gekomen om geld te verdienen, maar om u te verzoeken mijn composite in de kerk t© willen laten voordragen." „Dat kan niet, dat gaat niet, vriend", zei hij eindelijk. ..En als ik u nu daarom dringend smeek te?" „Onmogelijk, beste vriend, ga maar naar beneden in de eetzaal, daar zult ge goed onthaald worden, maar wat ge uw compositie noemt, neem die maar weer mee." „Ik herhaal, dat ik koorknaap bij de St. Stephanuskerk was en dat... „Er komen zooveel jongelieden hier, die zich voor vroegere koorknapen van de St. Stephanuskerk uitgeven", viel de mon nik hem in de rede „en „als het er op aankomt, kunnen ze geen noot zingen." Met deze woorden keerde hij zich om en zette zich weer aan zijn schrijftafel. Haydn verliet de kamer. Eerst toen hij weer voor de klooster poort stond, kwam hij tot bezinning. Hij ging het voorplein over en zocht daarbuiten tegen de helling van een heu vel een lominerijken boom op. Aan den voet hiervan vleide hij zich neer en droom de met open oogen. Maar toen de klok ken in volle accoorden voor de Hoogmis luidden, sprong Jozef Haydn vroolijk op en lachte in zich zelf: „En kunnen nog geen noot zingen, heeft de pater gezegd! Nu goed, ik zal toonen, dat ik zingen kan!" Op zijn schreden terugkeerend, ging Haydn de kerk van het klooster binnen en sloop op hetkoor. Haydn ging naast een der koorknapen staan, die den solo moest zingen, vertelde hem, dat hij op het koor van de St.-Ste- phanuskerk een goed zanger geweest was en verzocht hem eindelijk de partij eens te mogen zien. De jonge solist voldeed hieraan en Ilaydn had weldra do melo dieën gevat. „Laat mij in uw plaats zingen," fluister de Haydn. „Neen, dat durf ik niet! antwoordde hij. „Maar ik verzeker u, dat ik goed kan zingen." „Neen, de directeur is veel te streng, het zou slecht voor mij kunnen uiloopen." Haydn hield den knaap verlokkend een geldstuk voor de oogen. Deze keek begeo- rig naar het geld; de strijd tusschen plicht en. begeerigheid duurde een poos, toen eensklaps de bel 't begin der Hoogmis aankondigde. Het orgel ruischte in volle accoorden door het gebouw, de pater over zag met onderzoekenden blik als een veld heer zijn zangers, een maatslag op den lessenaar, en Haydn had den knaap de partij ontrukt en begon inet zilverheldere stem het Kyrie te zingen. De verblufte knaap keek met open mond naar den pa ter, maar deze vestigde een welgevalligen blik op Haydn. Het Kyrie was ten einde. „Zing verder", fluisterde de monnik Haydn toe. Haydn was overgelukkig. De Hoogmis was geëindigd. Haydn legde zijn muziekboek neer, naderde den pater en vroeg schertsend maar toch bescheiden: „Wel, kan ik geen noot zingen?" De monnik zag hem vriendelijk aan, vatte Haydn bij de hand en zei: „Kom met mij mee". De priester voerde hem naar den kloos tertuin en vroeg: „Wie heeft u zingen geleerd?" „Reuter, de kapelmeester te Weenen." „Die onvriendelijke man? Nu ja, hij mag u de noten geleerd hebben, muar den geest, de bezieling van het gezang hebt gij on mogelijk van hem." Ilaydn wist niet, wat hij zou antwoor den. „Weet gij, hoe gij gezongen hebt?" vroeg de pater verder. „Neen", klonk het schuchter. „Nu, dan zal ik het u zeggen. Gij hebt gezongen alsof gij zelf de mis gecomponeerd hebt. Grooter lof kan ik u niet geven. Ik heb de mis gecomponeerd en vandaag eerst heeft ze mij met innige vreugde en dankbaarheid jegens den goeden God ver vuld. Gij zijt een zoon der muziek in de edelste beteekenis." Jozef Haydn voelde zich overgelukkig. Zulk een lof wus hem nog nooit ten deel gevallen. „En wat zijt gij vöornemens te begin- ne^'^vroegjie kloosterling verder. ruwe werkelijkheid terug. Hij haalde zijn laatsten halven florijn uit den zak en zei: „Dat is mijn geheel vermogen, met dit geld en mijn tulenten moet ik voor mijn toekomst zorgen." De monnik zag hem deelnemend aan en zei: „Gij zijt arm aan aardsche goederen, maar rijk aan talenten, doch zeg mij eens, zijt ge ook een godsdienstige en brave jongen?" „Wat zal ik u antwoorden", zoi Ilaydn met trillende stem. ,,lk wil alles worden, behalve slecht." De monnik nam Ilaydn bij de hand en wandelde met hem door de lanen vu» den kloostertuin. De jonge kunstenaar liet het oog bewonderend over al liet schoono weiden. Het was een zalige weck, die Ilaydn in het klooster doorbracht, en geen wonder ook. IIij mocht naar hartelust op het groote kerkorgel spelen en zich in de biblothoek van den pater aan de inu/.iekschatton ver zadigen, en daarbij de arme muzikant had hier rijkelijk te eten en te drinken. De laatste dag der aangeboden gastvrij heid was eindelijk aangebroken. De jonge componist nam afscheid. „Het was een heerlijke tijd, dien ik bij u heb doorgebracht", zei hij, den monnik de hand reikend. „Hij zal nimmer uit mijn geheugen gewischt worden. Zegen mij nu vader, voor ik wegga". Ilaydn knielde en boog het hoofd. „God zij met u! Ge zult eens beroemd en groot zijn, als ik in het graf zal rusten", zei de priester plechtig. Dit zeggende drukte hij den jongeling iets in de hand en keerde door de klooster poort terug. Haydn ging het voorplein over en den berg af. Plotseling bleef hij staon om te zien wat de priester hem in de hund had gedrukt, liet waren twintig gulden met den bijge- voegtlen wensch: „Een steentje voor uw gelukkige toekomst." Tranen van ontroering liepen over zijn wangen. Hij stamelde een dankgebed, sprong op en riep uit: „Nu voorwaarts, met God, met mijn talenten en met mijn twintig guldenl" „Tijd." KERKBERICHTEN. AARLANDERVEEN. Parochie van de H.H. Apostelen Petrus en Paulus. Zondag: de H.H. Missen om 7.30 en 10 uur. 's Middags 2 uur I/>f. In de week de II. Mis om 8 uur. ALPHEN. Parochie van den H. Bonifacius. Zor.dag: H.H. Missen 7 uur; 8.30 uur; 10 uur Hoogmis; 1.30 Catechismus, 2.30 uur Vasj>ers met Rozenhoedje; 4.30 uur Conferentie van het Juvenaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5