Tweede Blad. 6ö JAARGANG No. 1747 e C^idóclie (Bou/tant Zaterdag 10 Juli 19I5. Uit de Pers. De leider der anti-rev. partij. Naar aanleiding van dr. Kuyper's drie star in de „Standaard", waarin hij de antLrevolutiannaire partij voor de 'keuze stelt öf «hem in den vervolge weder ver trouwen te schenken, öf hem zijn ontslag te geven als leider der Antir. partij, schrijft de „Tijd": „Dat er oneenigheid bestond in de ant-i- revolutionnaire partij was ook voor niet- ingewijden geen geheim sedert niet wei nige incidenten, we like de heerschende .geschillen teekenden, ha'jf in het openbaar werden afgespeeld. Heeft dus de verkla ring van dr. Kuyper niets verrassends, toch zal het ultimatum velen zijner getrou wen doen opschrikken. En allen, die den ongemeen begaafden leider der ant.i-revo- lutionnaire partij op diens loopbaan heb ben gevolgd, zullen het tragische gevoe len van de bittere klacht over de houding van een deel der zijnen, wien hij :in her innering moet brengen de groote dingen, welke hij voor de partij tot stand heeft gebracht. Tocih zal men, rneenen wij, goed doen, zich aan christelijke zijde niet al te on gerust te maken en aan de overzijde zich wiet' te spitsen op een scheuring in de anti-revohitionnaire partij, Dr. Kuyper :<s een veel te taktisch leider en kent te goed de geschiedenis van zijn partij, om niet te weten dat, er voor een scheuring hoe genaamd geen aanleiding bestaat. Dr. Kuyper geen leider meer? Er bestaat geen enkele voorman onder de anti-re vo!utio n- nairen'.. welke dat zou wenschen, en aller minst de zoo uitnemend geredigeerde Rotterdammer" waartegen dr. Kuyper* zich voornamelijk richt, zou van zij» „ontslag" willen weten. Wat thans bij onze bondgenooten aan de orde is, heeft bijna iedere partij meegemaakt en is, wel verre van een scheurings-symptoom, een bewijs van groei. Ook de Katholieken hebben den tijd gekend, dat d.r. Schaep- man, destijds onzen leider, over menig ■punt anders dacht, dan de jongere gene ratie Van Nispen, Aalberse, Regout e'.a. Vrees voor scheuring bestond toen oniler ons niet en bestaat thans evenmin onder de anti-revolutionnairen. Alleen wordt thans e enigszins door dr. ■Kuyper zijn positie als leider maar voren gebracht en zijn zekere geschillen (d.r. Kuyper is journalist gebleven) in het openbaar behandeld. Of dit voor de kracht der anti-revoiuti-anaire partij bevorder lijk is, het staat niet aan ons. dit te be- oordeelen; doch de scheuring, of ook maar een ernstig conflict, dat betreurens waardige gevolgen na zich zou kunnen sleepen, vreezen wij niet. Ons inziens be staat er echter wel één geschilpunt, rlat noodzakelijk oplossing vraagt: de strijd tusschen dr. Kuyper en mr. Heemskerk naar aanleiding van het optreden van dezen als kabiinets-formateur. Wij mee- rt'en, dat hieruit vele, zoo niet alle on aangenaamheden voortvloeien. Kon men het hierover eens worden, en ons dunkt dat niet onmogef.ijk, dan ware de aan leiding tot twist vervallen. Dat overigens dr. Kuyper zelf niet de zaken o>pi de spits wil drijven, blijkt uit zij.ri bereidwillig heid om mede te werken aan een Raad van Advies, waartoe bij zelf het initia tief wil nemen. Of dit de aangewezen .weg is, zal de toekomst moeten, leeren; in elk geval weten wij, dat onder de an.ti- revolutionnaiiren den vaste wil bestaat, de eenheid, waardoor de partij zoo sterk geworden is. te bewaren.." Het „Centrum" schrijft o.m.: Een beoordeeling van de inwendige aangelegenheden der anti-revolutionnaire partij en hare verhouding tot den leider, of tot de leiders, valt buiten onze'bevoegd heid. Aileen zouden wij willen zeggen, dat lo eer: partij wat hare aanvoering betreft, met onder e.lk opzicht op één lijn kan worden gesteld met een leger; 2o. dat wel geen enkele partij gciheel vrij zal blijven moch ooit geheel vrij gebleven is van zekeren w e d ij v e r zullen wij maar zeggen tusschen degenen, die dn de gele deren vooraanataan; 3o. dat het niet noo- dig was in de driestar, waarin dr. Kuy per zijn ultimatum stelt, tevens zijn dienststaat over te leggen. Bij vriend en vijand" is hekend, wat hij voor de anti-revolutionnaire partij is ge weest en wat hij voor haar heeft gedaan» Wij kunnen slechts hopen èn voor die partij-zelve èn voor de po'ffieke verhou dingen in 't land, dat deze crisis geen breede proporties zal aannemen en dat een gelukkige opliossing zal te vinden zijn, die én leider én partij bevredigt ein beiden ten goede komt. De Haagsche redacteur van het „Han delsblad" heeft naar aanleiding van Dr. Kuyper's driestar „Vertrouwen of ont slag" een onderhoud gehad met Mr. Heemskerk, waaraan wij het volgende ontleenen: „De heele zaak" zoo stelde mr. Heemskerk voorop „is een persoonlijke quaestie. Er bestaan geen fronde tegen, .dr. Kuyper's leiding. Niemand wil, voor zooveel ik weet, hem als leider verwijderen (niemand zou het trouwens ook kunnen) al is niet iedereen, dat spreekt vanzelf, het steeds en in alle opzichten met die leiding eens. De heer Kuyper maakt een groot beeld van verzet tegen zijn leiding uit een persoonlijke quaestie die hij zelf in 't lo ven heeft geroepen. Hij denkt namelijk, ten onrechte, dat ik in 1907 het opzet ge had heb om het kabinet-De Meester te doen vallen en einde zelf minister te worden en dus te voorkomen dat er in 1009, bij een overwinning van rechts, weer een Ministe- rie-Kuyper op zou treden. Dat ik met opzet het Kabinet-De Meester zou hebben doen vallen, heeft hij meermalen geschreven, maar ik weet, dat hij mij daarbij ook het motief van ministerieele begeerte toedenkt; ik heb hem ook eens geschreven: Gij on derstelt dat van mij, maar het is niet zoo zonder dat hij, in zijn antwoord, mijn sistenu als onjuist verwierpen die onderstelling dan ook niet terugnam." En verder: „Maar de heer Kuyper beweert dat hij, als leider van de anti-revolutionaire partij, te veel buiten overleg werd gelaten, dat de Kamerfractie hem niet voldoende raad pleegde en dat men tegen zijn leiding in ging. Deze voorstelling is, zoo verklaarde de heer Heemskerk, ten deele onjuist en houdt ten deele geen rekening met het feit dathet niet gemakkelijk is, met dr. Kuyper werkelijk overleg te plegen. „In de Staal-crisis is er overleg gepleegd met den heer Kuyper. In de kabinetscrisis van 1907'08 is hij eveneens gekend; dit geschiedde vóór het aanvaarden, door mij, van de opdracht tot kabinetsformatie; de aanvaarding bleek echter tegen mijn zin, onvermijdelijk; zooals ik eens in de Kamer heb vqrklaard, heb ik tegengestribbeld zoo veel ik kon. En dr. Kuyper heeft mij het vervullen van mijn taak toen waarlijk niet gemakkelijk gemaakt. „Nu is er geen overleg met dr. Kuyper gepleegd vóór wij tegen de begrooting van minister Van Rappard stemden. Maar dat kon niet omdat er geen vooraf beraamd plan was. Eerst op Zaterdagochtend 21 Dec. heeft de club tot tegenstemmen be sloten en het is onmogelijk om telkens, in een belangrijk moment dat zich in een Kamervergadering voordoet; naar den lei der te gaan loopen om advies! Gij weet hoe onverwacht de politieke momenten vaak opkomen in de Kamer; het ware zeer dik wijls practisch onmogelijk om advies bui ten de Kamer te halen. Vond dr. Kuyper dat zijn invloed op den gang van zaken in het Parlement niet groot genoeg was, clan had hij zelf plaats kunnen nemen in de Tweede Kamer; ik weet dat minstens twee leden van de anti-revolutionaire fractie be reid waren, hun zetel voor hem te ruimen: Het aanbod van Sneek, na den dood van inr. Okma in 1907, heb ik zelf aan hem overgebracht." Uitbreiding Landstorm. Dc „Tijd" schrijft naar aanleiding van de Memorie van Antwoord van de Minister inzake het'Wetsontwerp tot uitbreiding van de landstorm: Ontegenzeggelijk zijn de goede kansen van het wetsontwerp, waarover het Voorloopig Verslag zulke onheilspellende wolken had samengetrokken, na deze concessie en de haar vergezellende verklaringen verhelderd. Niet enkel over belangrijke onderdeelen, als de kosten, de indeeling enz. zal echter nog heel wat gestreden worden, ook tegen den opzet van het ontwerp zal zich een wel licht sterke minderheid blijven kanten, vooral nu de regeering opnieuw de gelegenheid openlaat, om de tijdelijkheid der voorgestelde maatregelen als blijvend te vreezen, en niet weinigen den algemeenen dienstplicht op den achtergrond zien dreigen. Daarentegen zal het ernstig betoog over de noodzakelijkheid, om met kracht de vrij heid en onafhankelijkheid te verdedigen, indien de onzijdigheid des lands wordt ge schonden, en het waardige beroep op het vertrouwen in de regeering met vooropzet ting van het gezonde beginsel der gelijke verdeeling van lasteu, niet slechts buiten de Kamer vaderlandsche sympathieën wekken, maar tevens daar binnen stemmen verwer ven voor maatregelen, die minder door een regeering, dan door den nood des tijds ge boden schijnen. „Het Centrum" schrijft o.m.: „Wat uit deze Memorie ook zeer duidelijk blijkt, is dat terecht gewaarschuwd werd tegeu de verwachtingen, welke door sommige of vele voorstanders van het ontwerp werden gewekt bij hen, die thans reeds bijna een jaar onder de wapenen zijn en wien men het deed voorkomen, alsof zij bij aanneming der wet spoedig zouden worden afgelost. Ongetwijfeld zal dit te goeder trouw zijn geschied, maar men had zeer zeker beter gedaan geen verwachtingen te wekken, waar van een zoo snelle vervulling in geen geval mogelijk is." Het „Voiii" (fe.r>,jft naar aan- leiding van de Memorie vah Antwoorèn „Helt ontwerp krijgit door deze uiteen zetting heit karakter van een aiflossiinigs- ontvverp. Meer kunnen wij er heden wrat van zeggen. Is het nu aannemelijker ge worden? Blijft het onaannemelijk?" vraagt het blad weifelend. En het antwoordt: „Ei is een korte poos van nauwgezet na gaan der onderdoe'.en van het geheet noo- dig, voor een beslist oordeel kan worden uitgesproken. Maar ook indien dit oor deel tein slotte ongunstig moeit luiden, kunnen wij met voldoening constateeren, dat het tweede ontwerp belangrijk min der ongunstig aanzien heeft dan het eerste." Nieuwe Uitgaven. Een belangrijke studie. De Oorlog en Gods Voorzienigheid door J. D. J. Aengenent, pr. „Fu- tura" Leiden. „Een der zwaarste en moeilijkste pro blemen is ten alle tijde geweest de vraag naar den oorsprong der rampen en ellen den, waarvan de wereld zoo vol is." Aldus begint prof. Aengenent zijn be schouwingen onder bovenstaanden titel. En eenige bladzijden verder lezen we: „In onzen tijd is het vraagstuk niet minder aan de orde, en heeft het zelfs een geheel bijzonder karakter aangenomen. Want terwijl zoowel de Gnostieken en ManLchee/n als de Reformatoren, ijl weerwil van liun verkeerde theoriën om trent liet kwaad, vasthielden aan het be staan van God, wordt in onze dagen ge tracht om aan het bestaan van het kwaad in de wereld een argument tegen het be staan van God te ontleenen. „Vooral in de laatste maanden heeft men daartoe bijzondere aanleiding gevonden in den ontzettenden oorlog, die sedert 1 Aug. van het vorig jaar is uitgebroken, en die geheel Europa teistert en gedompeld heeft in een zee van ellende." Ziehier, in enkele woorden aangegeven de algeineene belangrijkheid en tevens de bijzondere actualiteit van de studie, welke prof. Aengenent in een 48 bladzijde groote brochure heeft uitgegeven bij „Futura". Onze lezers herinneren zich misschien het betrekkelijk uitgebreid verslag, dat wij hebben gegeven van de lezing, die prof. Aengenent over bovenstaand onderwerp heeft gehouden op den socialen cursus, eenige weken geleden te Leiden voor de voormannen van de R. K. Vakbeweging georganiseerd. In dit verslag hebben zij misschien reeds opgemerkt, met welk een helderheid prof. Aengenent onderscheid weet te maken in de zich bij de oplossing van dit allermoeilijkst probleem dooreen- warrende begrippen, met welk een klaar heid hij de .verschillende onderdeelen van dit bij uitstek actueele vraagstuk weet aan te geven. Dat zij dan niet aarzelen zich de bovengenoemde brochure aan te schaf fen, waarin in den breede wordt uitge werkt, wat in de bedoelde lezing en vooral in het courantenverslag daarvan min of meer beknopt werd aangeduid. Gedegene wetenschappelijkheid en een voudige betoogtrant, deze eigenschappen zijn, zooals wij dat van den Warmondschen hoogleeraar gewoon zijn, het kenmerk van zijn beschouwingen. Hiermede is tevens gezegd, dat zij voor de ontwikkelden een kortelijk geestesvoedsel vormen, terwijl zij ook voor de minder ontwikkelden volstrekt niet ongenietbaar kunnen worden ge noemd. Veel is er over den oorlog in verband met het Godsbestaan geschreven, veel meer wordt er over gesproken in allerlei kringen. Niet zelden hebben die gesprek ken den vorm van opwerpingen, zijn ze uitingen der in twijfel en verwarring ge brachte geesten. Het boekje van pmf Aen genent is de aangegeven gids, die in de heerschende onwetendheid en duisternis leiding en licht kan brengen. Wij aarze len niet als onze meening uit te spreken, dat er sedert het uitbreken van den oorlog geen studie in verschenen, welke ons een zoo gewenschte en tevens een van zulk een deskundige zijde geschonken voorlich ting schenkt als „De Oorlog en Gods Voorzienigheid/' van prof. Aengenent Ingezonden stukken. (Buiten verantwoordelijkheid der Red.) Legertoestanden in Leiden. Meer dan eens hoorde ik van onze ge mobiliseerde soldaten Lla-bten ever Je toestanden in ons leger en na persoonlijk een minitieus onderzoek te hebben, inge steld moet ik zelf constateeren, dat /.ij niet van alten grond ontbloot zijn. Op de eerste plaats wensch ik dc aan dacht te vestigen op de ligging onzer sol daten. Bij het oeconomisch debat en later bij de nieuwe credieten voor de bestendi ging der mobilisatie is in de Tweede Ka mer uitvoerig gesproken over de toestan den in ons leger en net. name door den heer Schaper is een tafereel geschetst over de ligging der soldaten in Tilburg. Daar lagen de mensehen op strou op den bega- nen grond \luk naast elkander, -ouder eenige afscheiding; een toestand, welke volgens den spreker uit een hygiënisch oogpunt onverantwoordelijk moet worden genoemd. En wat antwoordde Minister Bosboom? Dat het een der grootste zorgen der Ugcr- autoriteiten is voor een goede hygiënische ligging der manschappen te zorgen, inaur dat de geachte afgevaardigde uit Appinge- dam niet uit het oog moet verliezen dat Tilburg een doorgangscentrum was waar steeds groote troepenverwisselingen plaats hadden on daar dus meer dan elders uaa een goede ligging vele bezwaren verhou den waren. En nu heeft het ons eenigszins verwon dert, om niet te spreken van bevreemd, dat onze Leidsche afgevaardigde, die toen toch ook in de Kamer aanwezig was, den Minister eens niet gewezen heeft op den toestand in Leiden. Want wat den heer Schaper van Tilburg mededeelde geldt in even groote mate voor Leiden, alleen met dit verschil, dat het daar volgens den Minister een noodtoestand betrof en hier in Leiden een normale, tenminste in zoo verre men in de gegeven omstandigheden van een normale toestand spreken mug en kan. Het bezwaar voor Tilburg, dat daar steeds troepenverwisseling plaats heeft, gaat niet op voor Leiden, want onze jon gens liggen hier reeds elf maanden aan een stuk; volgens onze bescheiding mee ning lang genoeg om, indien do ernstige wil er wus, een dragelijken toestund te scheppen. Ook hier liggen nu dc jongens reeds elf maanden op den beganen grond. Bijna overal liggen de stroozukken we gens gebrek aan ruimte naast elkander, zonder dat van eenige afscheiding sprake is. Meer speciaal valt dit treurige ver schijnsel waar te nemen in de gemeente lijke openbare school aan de Brandewijn- steeg. Meer dan elders had men hier met de ruimte te woekeren en zoo kwam het, dat ook een doorloopgang t ij d e l ij k in gebruik moest worden genomen. Deze doorloopgang is de verbinding met de buitendeur en het gebouw, zoodat ieder die in het gebouw komt deze doorloop passeeren moet. Voor de slapenden was dit natuurlijk minder pleizicrig. Den ge- heelen nacht werd er door heen geloopem Maar behalve dit bezwaar was er nog een tweede, n.l. de kou en de tocht. Klachten bleven dan ook niet uit, ergo verkoudheden deden zich voor, zoodat ook de dokter zich met de zaak ging bemoeien. En 't resultaat hiervan was, dat de toen malige compagnies-commandant op Kat- ,wijk voor de troep mededeelde, dat dio kamer moest ontruimd worden. Maar van 't ontruimen kwam niets en die slapplaats heeft den geheelen winter door die bestemming gehouden. Tot voor enkele maanden. Op herhaalde klachten eu dank zij de bemoeiingen van den kapitein-dokter Wegenaar kwam er een commissie van doktoren die het lokaal afkeurde voor slaapgelegenheid. Maar enkele weken geleden kwam er weer nieuwe aanvulling uit het depot bataljons, en wat iedereen zou weigeren to gelooven is gebeurd. De door doktoren herhaalde malen afgekeurde slaapgele genheid is weder in gebruik genomen tot op den huidigen dag toe. Is het een overdreven eisch, dat mannen die dag in dag uit zwaren diensten moe ten doen, een goede slaapgelegenheid ver gen om den korten tijd van rust, 's mor gens om 5 uur ls het in den regel reveille, zoo goed mogelijk te kunnen besteden? Wij meenen van niet. In diezelfde school is nog een slaapge legenheid voor de koks, waar het zoo vochtig is dat het leerwerk er groen be schimmeld wordt. FEUILLETON. De noodlottige erfenis. EERSTE DEEL. Het drama in de Alpen. I. OP DEN BERGTOP. Gtteelfige drukte heerschte er in het kleine Zwitscihersche dorp Imhof, niet ver van Mearingeji"- gelegen. De da,g was nog niét aangebroken, imaar de glotschers, die men ui't het dorp zien kon, begonnen te gloeien, als de eer ste aankondiging van liet naderend zon licht; op de bergen, diie Imihof nauw in sloten, werd hot iceds dag en spoedig zou de nacht ook uit hét diepe dal verdreven zijn. Op de steenen van de dorpsstraat klon ken de voetstappen der met nagels besla gen schoenen van de bergbeklimmers, die onder vroolijk gesprek hun tocht aan vaardden; zware diligences reden, onder bet gerinkel der paardenhelden, naar de hotels om reisgoed op te laden en reizi gers te halen, die zich liever niet waag den aan de sohoone, maar vermoedende en soms gevaarlijke bergbestijging en er mee tevreden waren de Alpen uit de verte te zien en door hun dalen te trekken; kinderen van bet dorp waren, ook o-p de been om met dien verkoop van snuiste rijen en souvenirs nog iets aan de vertrekkendende toeristen te verdienen. In de meit donker eikenhout betimmer de en met heftenkoppeq en jaclittropeën versierde gelagkamer van een „hotel", dat deze plechtige benaming slechts in het reisseazoen droeg en het overige ge deelte van het jaar een gewone dorps herberg was, zat een luidruchtig gezep schap toeristen aan het ontbijt. Zij waren den vorigen avond uit het gebergte gekoanen met hun Alp ens tokken, versierd met bloemen, die zij op hun tocht hadden geplukt. Nu rustten zij zich op nieuwe vermoei nissen toe, door heit stevige ontbijt alle eer te bewijzen', terwijl liun rugzakken die 5n een hoek van het vertrek lagen* hog van den noodigen mondvoorraad voor onderweg waren voorzien. Allen waren in de 20, forsche knapen met blozende gezichten, die straalden van levenslust en vreugde over de heer lijke natuurtafereolen, die zij schier over al waar zij kwamen in di't bevoorrechte land te aanschouwen kregen. Dus gij gaat ons verlaten? zeide een van het gezelschap tegen zijn tafelbuur man. In elk geval niet voor langen tijd, antwoordde deze, want wij zijn nu an het begin van September èn over een maand is het goede leven alweer ui't. Dan vinden wij elkaar terug te Lausanne, op de ban ken van de hoogeschool. In afwachting wil dk nog, zooveel mogelijk van die heer lijke b9rgen genieten, alvorens ik mij we der onder de hoede dei5 Alma Mater stek Hét is jammer, want wij hebben zoo aangenaam samen gereisd. Ja zeker, het spijt mij ook, dat ik niet Jonger deel van het gezelschap kan uitmaken, maar de bergen trekken mij zoo Aan, dat ik niét anders kan^ De 26 dagen, die nog van mijn vacantie over zijn, wil ik in hun midden doorbrengen. Waar het reisplan van uw gezelschap nu verder bezoeken aan het lager gebergte en do dalen aangeeft, moeten zich hier onze wegen scheiden. En wat zijn uw plannen verder? Een vast pil an heb ik niet gemaakt. Ik ga van hier met de diligence naar Meb- ringen, waaT ik de Jochpas overga en dan dwaal ik verder op goed geluk het hoog gebergte in, waar ik misschien nog een of anderen onbekenden top ontdek, die mijn naam als A'ipenisit beroemd zal maken. Verleden jaar beeft een Engelschim an dat geluk gehad en zijn naam is aan een door hem ontdekten top gegeven. Dat heef't mijn eerzzucht en mijn nationali teitsgevoel opgewekt. Wat een zoon van ,1e perfide Alibion" kan, inoet een Waad- lander, een kind van de Alpen, ook kun nen, daarop wil ik niet rusten voordat de reisgidsen ook een Silvère-top of pa5~~2ul- len aangeven. Dan gaat gij zeker zonder gids. Zonder gids, opdat ik mijn Engel- schen mededinger kan overtreffen, want die had er twee bij zich. Pas maar op, de Alpen kunnen soms verraderlijk zijn. Dat zijn ze niet! riep de Waadlan- der eenigsziins heftig uit, men moet ze kennen, dat is alles. Welnu, ik durf mij er op beroemen dat ik ze ken. Alls jongen van 12 jaar ging ik al met de gidsen mee en de gletchers hebben voor mij geen ge heimen meer. Komaan, dan zullen wij een droTfl instellen op uw aanstaande beroemdheid als AIpeni$t,, Hij tikte tegen zijn glas, dut hij daarna met geitenmelk vulde. De andere leden van 't gezelschap keken verwonderd op en het werd even stil, waarna een der jongelieden riep: Wat nu? Een toost aan de ontbijt tafel? Juist, aan de ontbijttafel omdat wij niet tot het diner kunnen wachten en waarom zouden wij niet, evengoed als met tintelenden wijn of schuimende champagne, een heildronk kunnen uitbrengen met deze heerlijke geitenmelk, die toch ook op de bergen is gewonnen, evengoed als de wijn en zelfs op een hoogte waar de wijnstok niet meer bloeien kan. Bravol Bravol Die gedachte is origi neel I Vooruit met den toostl Op wien? Op onzen vriend en studiemakker Paul Silvère, die afscheid van ons neemt om het hooggebergte in te trekken en daar zijn roem als Alpenist te gaan zoeken. Wij wenschen hem alle geluk en voorspoed op zijn tocht en drinken op de gezondheid van den wakkeyeri Waadlander, die eenmaal de trots vun heel Zwitserland zal zijn. Hij leve! De glazen met geitenmelk gingen omhoog en de vroolijke stemmen galmden door de gelagkamer: Hij leve, hij leve. Hip, hip, lio! Silvère antwoordde lachend: Mijnheeren, bedankt voor die harte lijke ovatie, die ik mij hoop waardig te maken en nu, vaart allen wel, tot weer zien in Lausanne! Hij drukte allen de hand en verliet de tafel. In een hoek van de zaal keek hij zijn uityijating nog eenjj na, gespte ziju Rugzak aan, wond zich een lang, stevig en rekbaar koord orn het middel, met een kleinen houweel daartusschen gestoken en nam zijn alpenstok in dc hand. Na zijn vrienden nog een laatsten groet te hebben toegeroepen, verliet hij het hotel. De dorpsstraat werd nu door de eerste zonnestralen zwak belicht en de met spij kers beslagen schoenen van Silvère klet terden op de ongelijke steenen. Op den hoek stond de diligence, tot het vertrek gereed. Silvère stapte er in en voort ging liet, den brceden straatweg op, die door bet dal liep tusschen malsche weiden door, dio omzoomd waren met berghellingen, be groeid met donker groen. Ongeveer een uur reed Silvère met de diligence en even voordat deze Mciringen bereikt had, stapte bij uit op een kruis punt waar een smal pad van den straat weg af naar boven voerde. Dat pad sloeg bij in. Het kronkelde zich tegen de berghelling op, tusschen de dichte pijnboomen door, die evenwel, nadat het korten tijd gestegen had, ophielden en dan begon reeds het heerlijke vergezicht over het dal. Silvère, reeds verkwikt door de zuivero lucht die inen bij de nadering van hot hooggebergte inademt, ging met den vas ten stap van een geoefend bergbeklimmer, langs dat pad en toen hij de bosschen ach ter zich had, keerde hij zich even om, ten einde het heerlijk schoone panorama te genieten, dat zich voor zijn oogen ont« -'de. XXocrit vervo^ri.),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 1