OFFICIEELE KERKLIJST 3)e Steidóohe, ra ra ra ra ra ra ra ra ra ra Derde Blad. ."FTTfii ira IjM /piirahn min /p)rt, vpm /m\ ypm vm /m\ /pirarararairmsrmsrm^ra^^ ra ra ra ra ra ra ra ra rai VAN ra ira Zaterdag 3 Juli 1915. ZESDE ZONDAG NA PINKSTEREN. Les uit den Brief van den M. Paulus aan de Romeinen VI 311. Broeders! Wij allen, die gedoopt zijn in Christus Jezus, zijn in Zijnen dood gedoopt. Want door den doop zijn wij met Hem mede begraven geworden in den dood, op dat, gelijk Christus van de dooden verrezen is door de heerlijkheid des Vaders, zoo ook wij in nieuwheid van leven wandelen. Im mers, indien wij medegeplant zijn door ge lijkheid aan Zijnen dood, zullen wij het insgelijks zijn aan Zijne verrijzenis, daar wij weten, dat onze oude mensch mede ge kruisigd is, opdat het lichaam der zonae worde te niet gedaan, en wij der zonde niet meer dienstbaar zijn; want die gestorven is, is van de zonde gerechtvaardigd. Zijn wij dan met Christus gestorven, wij geloo- ven, dat wij insgelijks ook zullen leven met Christus; daar wij weten, dat Christus uit de dooden verrijzend, niet meer sterft; de dood zal geen heerschappij meer voeren over Hem. Want, dat Hij der zonde gestor ven is, is Hij éénmaal gestorven; doch dat Hij leeft, leeft Hij Gode. Aldus ook gij, re kent u wel der zonde gestorven, doch Gode levend ;te zijn in Christus Jezus onzen Heer. Evangelie uit den H. Marcus VIII 1—9. In dien tijd, toen er eene groote schare bij Jezus was en zij niet te eten hadden, riep Hij zijne leerlingen te zamen en spraü tot hen: Ik heb medelijden met de schare; want ziet, reeds drie dagen lang zijn z.ij aanhoudend bij Mij, en zij hebben niets te ■eten; en zoo Ik hen ongespijsd naar hun huis laat gaan, zullen zij op den weg be zwijken, want eenigen van hen zijn van verre gekomen. Zijne Discipelen nu ant woordden Hem: van waar zal iemand hier in de woestijn hen met brood kunnen ver zadigen? En Hij vroeg hun: hoeveel brooden liebt gij? Zij zeiden: zeven. En Hij beval zetten. En de zeven brooden nemend, brak Hij ze, dankend, en gaf ze aan Zijne Dis cipelen, opdat dezen ze zouden voorzetten; en zij zetten ze der schare voor. En zij had den eenige vischjes, welke Hij ook zegende en beval voor te zetten. Zij nu aten en wer den verzadigd; .en wat overgeschoten.was van de brokken namen zij op: zeven kor ven. Degenen nu, die gegeten hadden, waren omtrent vierduizend; en Hij liet lien vertrekken. Verklaring van het Epistel. In de verzen, die aan diit Epistel vooraf gaan, had de H. Paulus den Romeinen aangetoond, dat God uit louter barmhar tigheid alle nünschen, Joden zoowel als liemïenen, geroepen had tot het ware ge loof: ja, dait Gods baimhartigitoeiid veeil overvloediger was dan de zonde. De Apos tel vreesde nu, dat zijne lezers daaruit de gevolgtrekking zouden maken,, dat men moest voortgaan met zonden op zonden te stapellen, om Gods barmhartigheid' des te meer te doen uitschijnen: doch hij waar schuwt heen daarvoor en wijst hen er op, hoe zij door hun H. Doopsel inert, Christus gestorven, begraven en verrezen moeten zijn. Tot goed begrip van dit Epistel moet men weten, dat in de allereerste tijden des Christendoms het Doopsel op eene andere dan de thans gebruiikeilij-ke wijze werd toegediend. In die overoude tijden moest namelijk de doopeling, geheel of ge deeltelijk, in het water worden onderge dompeld. en zelfs heeft het gebruik nog eeuwen lang voortbestaan. Door die on derdompeling nu en het wederom oprij- zon ui't heit water werd Christus' dood en begrafenis en Zijne verrijzenis afgebeeld. Broeders, zoo zegt dan de Apostel, wij alten, die in Christus Jezus gedoopt zijn, die door het II. Doop^I ledematen zijn geworden van Zijn mystiek lichaam, zijn an Zijnen doo.d gedoopt, d. w. z. wij zijn gedoopt om in ons zeiven te bewerken, wat door Zijnen dood wordt afgebeeld: of lieve? niet slechts moeten wij met Rem dood zijn en begraven maar gelijk Christus door de almacht des Vaders van de dooden is op gestaan, zoo ook moet an wij met Hem tut een nieuw leven verrijzen. Want als wij door het Doopsel eenige gelijkenis verkre gen hebben met Jezus' dood, wij moeten ook op Hem gelijken in Zijne verrijzenis. En waarin moet die gelijkenis bestaan? De Aposteil haalt hier oen spreekwoord aan. als hij zegit: Wie dood is, zondigt ïi.ïet meer. Derhalve mag iemand, die in zijn II. Doopsel het lichaam der zonde heeft afgelegd, zich niet meer met haar inlaten, de zonde mag voor hem geene aantrekkelijkheid meer bezitten: het rieeseh met zijne begeerlijkheden moet in *ms gekruisigd worden (en dit is onze overeenkomst meit Jezus' dood) en wij moeten voortaan leven voor God (en dit is onze ge/.ijkeniis op Zijne verrijzenis). En die gelijkenis moet eene blijvende zijn! Jezus is om de zonde eens gestorven en voortaan leellt Hij Gode, d. i. tot verheer lijking van God, Zijnen hemelschen Va der Zijn offerdood behoeft niet te worden herhaald, want Hij was voldoende, om de zonden van duizenden werelden uit te boe ten. Maar zoo ook mag de zonde nooit of nimmer meer heenschappij over ons voe ren en moeiten wij, door liet geloof en de liefde op het innigst met Jezus Christus veireenigd, voortaan alleen voor God leven. II. N. P. J. BERKHOUT, Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. De eerste wonderbare broodvermenig vuldiging, welke de goddelijke Zaligmaker verrichtte, om de menigte te beloonen voor haar hongerige graagte naar het geestelijk brood van Zijn goddelijk woord, wordt ons door de H. Kerk in herinnering gebracht op den ien. Zondag in de Vasten, als een voorbereiding op onze P-aasch- commumie. Op den Gen Zondag na Pink steren worden wij herinnerd aan de ge beurtenis, waarbij Jezus voor de tweede maal een dergelijk wonder verrichtte. Dit wonder geschiedde in het derde jaar van Jezus' openbaar leven op dezelfde plaats als het eerste wonder der brooden en on der bijna gelijke omstandigheden; het wordt ons alleen verhaalt door de Evan gelisten Mattheus en Marcus. Ook nu was het wederom het hertel ijk medelijden van Jezus met het voü'k, het welk Htm bewoog dit ontzaglijk wonder te verrichten. Het trof Zijn goddelijk Hait, dat die talrijke menschen zóó ver vuld waren van ijver en verlangen, om het woord der waarheid uit Zijnen mond té vernemen, dat zij daarvoor vermoeienis sen en ontberingen zich getroostten, ja zelfs hun lichamelijk voedsel vergaten. Die ijver moest beloond worden; Jezus wilde Zich niet laten overtreffen in edel moedigheid. ,,Ik heb medelijden met de schare". Wat een groote mate van liefde ligt in deze gevoelvolle woorden van Jezus opgesloten! Met deze woorden richt Jezus ziich tot Zijn apostelen, cm als het ware van hen ■K-url-. TTiogxiTT-CT—crtM=.UTU»t TH TJTCÏ1 -rTCJCra— der menigte. Want ook nu, evena's de eerste maal, heeft Jezus de bedoeling, om dioor heit won der, hetwelk Hij zall gaan verrichten, het geloof Zijner a-piosttelen te versterken en te bevest'Tgen. En dat was wel noodig, zooals verder duidelijk blijkt. Want ofschoon bet nauwelijks een jaar was geleden, dat Jezus op dezelfde plaats de volksmenigte voor de eerste maal zoo wonderbaar had gespijzigd, toch geven de leerlingen ook nu weer aan Jezus ten anitwoord op twijfélachtigen en bijna on- geloovigen toon: „Hoe zou men dezen hier meit brood kunnen verzadigen?" Zoo zwak is nog hun vertrouwen op God, zoo klean hun geloof in Jezus! En dan herhaalt zich het heerlijke won der va.n een jaar ge'eden. Jezus laat hert volk zich nederzetten, Hij neemt de zeven brooden, welke de apostelen bij zich had den spreekt een kort en innig dankgebed 4ot God Zijnen Vader, breekt de brooden en laat ze dan door de leerlingen aan de menigte uiitdieelen. Het.zeilfde doet Hij met die enkele vischjes, welke men bij Hem bracht. En allien, 4000 in getal, alten van de zeven brooden en de enkele vischjes, zoo dat. zij volop verzadigd werden; ja, e.r schoten zelfs nog zeven manden met brok ken ever. Jezus liet-ook nu weer deze brokken zorgvuldig verzamelen, om daar door het wonder nog des te duidei'ijker en schitterender te doen uitkomen,.missohien ook wel om aan veilen, die van verre wa ren gekomen, nog eenigen mondvoorraad mede te geven op hun weg naar huis. Wie met waren ijver Jezus zoekt en volgt, hem zal het ook in het stoffelijke aan niets ontbreken. AI zijn de zorgen en moeilijkheden voor het levensonderhoud van zich zeil ven en zijn gezin nog zoo zwaar en drukkend: de ware christen, die Gods wil volbrengt en zijn plicht doet, weet, dat God hem obk in zijn stoffelijk leven niet zat verlaten. Daarvoor aail Jezus desnoods ook een wonder doen. „Werp op den Heer uw zorg en Bij, Hij zelf, zal u voeden." (P-s. LIV, 23.) CHR. S. DESSING, Zoete rwoude. Kapelaan. 400-Jarig feest der Dominicanen Orde in Nederland. 1515 -1915 Den 2den Juli herdachten de Paters Dominicanen van Nederland het verheu gend feit, dat voor vier eeuwen de Neder- ilandsche Provincie wend opgericht. Wa ren de tijdsomstandigheden niiet zoo droevig, dan lag er genoeg beteekends in, om liet op een feestelijke wijze te herden ken. Maar nu van uiterlijk feeistventoon moest worden afgezien, zui len onze le zers het zéker waarcleeren terts meer van deze belangrijke orde, waaraan de Neder- lapdsche kerkprovincie zooveel verschul digd is, te vernemen. Vrij spoedig nadat de H. Dominicus zijn zonen de wereld had ingezonden, zetten de paters den voet op onzen bodem. In 1232 kwamen al Paters uit Keulen in ons land, om op last van den Paus in steden en' dorpen ridders en vrijen tot de kruisvaart tegen de Stadimgers en Sara cen en op te .roepen. Niet onwaarschijn lijk moet hierin de aanleiding gezocht •worden tot de stichting van de kloosters te Utrecht, Leeuwarden en Haarlem. La ter kwamen de Dominicanen ui't Antwer pen on terzelfder tijd die uit Luik, om zich ite Zierikze© en Maastricht te vesti gen. Overal zich verheugend dn de hooge gunst van hertogen en graven, wisten de Predikbroeders die tot het stichten van kloosters voordeelig aan te wenden,waar aan dan ook vele kloosters, o.a. dat te Nijmegen, hun oprichting dankten. Al deze Nederlandse be kloosters vorm den nog niet een zelfstandige eenheid of provincie, maar werden met die va.n Duitschland en het tegenwoordige België vereenigd onder den naam van „Teurto- nische Provincie". Toen echter tot behoud van een goede tucht en een geregeld bestuur splitsing noodzakelijk werd, kwamen ten jare 1303 nagenoeg alle Nederlandsche kloosters met de Noordelijk gelegen Duitsche con venten onder één be/stuur en vormden de „Saksische Provincie". Groot waren de moeilijkheden, waar mede de provincie te kampen had. Ontzet tende branden, cloor kwaadwilligheid of een ongelukkig toeval aangestookt, maar zóó hevig, dat halve steden er door in de asch werden gelegd, waren oorzaak dat de eenmaal zoo bloeiende kloosters van Haarlem, Utrecht, Leeuwarden, Den Bosch en Don Haag in vlammen opgingen. Maar moodloditiger nog werd de vreese- lijke ramp der zwarte pest, die in 1350 geheel Europa, en ook ons vaderland, aantastte. Het gevolg was, dat geheele kloosters werden ontvolkt, andere voor een derde van hun leden werden beroofd. Op voorstiet van den Duitschen toeiizor werd bij biïHe van 2 Juli 1515, de Neder landsche provincie door Paus Leo X op gericht. Zij bestond, uit zes en twintig kloosters, waarvan de voornaamste tot het tegen woordige België behoorden. Op Neder- feï*, a*™. ,.u.tre.cht' terdam, Nijmegen. Zutphen, Leeuwarden., Groningen, Zwolle, W.insum, 's-Hertogen- bosch en Maastricht. Van stonde af aan, maakten zij zich verdienstelijk voor de Kerk van Nederland en brachten zij groote mammen voort. V an dezen mogen wij zeker niet onver meld Haten de twee Wijbisschoppen Judo- cus van Dale en Jacobus de Riidder, die wij al omstreeks 1500 dn hét. Utrecbtsche diocees werkzaam vinden, alsook Gode- fridus van Mierlo en Annoktus Nylen, die onderscheidenlijk de bisschoppelijke ze tels van Haarlem en Groningen bezetten, en den later optredenden Ophovius, den vermaarden Bisschop van 's-Hertogan- bosch. Andere Paters hebben in de bast rijding van het Lutheranisme als onvermoeide in quisiteurs omsteirfelijken roem verworven. Maar hun wakkere geloofsijver werd te vens de oorzaak hummer vervolging. Paus Paulus V stond in 1620 de Domi nicanen toe staties te betrekken, welke zij mtu nietig bezetten: din Amsterdam, Rot terdam, Schiedam, Utrecht., Nijmegen en nag enkele 'kleinere plaatsen. Het moeder huis der Ned. Provincie ïs gevestigd te Iluissen en het studiehuis is .te Zwotle. Ook hebben de Paitens nog een inrichting van middelbaar onderwijs te Nijmegen. Ook in onze Ilallandsche koloniën ver richten zij hunne missie-arbeid, o. a. op Curacao en Poriborico. Wat een Protestant onder vond, en hoe hij oordeelde over de Maria-vereering. De bekenden Pater Weninger van de Sociëteit van Jesus, missionaris in Ame rika, verhaalt in zijn boek: „Katholicismus Protestantisraus en ongeloof bet volgende voorval: Voor eenige jaren trof ik een officier van de cavallerie in Minesota, aan de gren zen dor iJioux-Lndianen. Toen ik, naar Amerika reizend, den weg nam over Parijs, was daar juist de revolutie in vollen gang, en- streed er die officier dapper tegen de oproerlingen. Hij was van geboorte Pro testant, doch gehuwd meteen Katholieke vrouw. Tijdens een bezoek dat hij mij bracht, spraken wij ook over godsdienst; toen hij mij op eenmaal zeide: Wat mij bij de Katholieken het meest bevalt, is, dat zij Maria met groote innig heid en liefde eeren. Ik ben Protestant, doch ik hoor het gaarne, wanneer mijn vrouw met de kinderen bidt: .Heilige Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaars nu en in het uur van onzen dood." „Hoor eens, zoo voegde hij er bij, wat mij eenmaal te Parijs overkomen Ls. De revo lutie van 1848 was uitgebroken. Reeds don derde het kanon in destraten der hoofd stad. Daar reed generaal Vignau aan mijn huis voorbij en riep: voort vriend, naar de barrikaden." Ik maakte spoedig mijn testament, omarmde mijn vrouw en kinde ren en reed de opstandelingen te gemoet. Dat was een verschrikkelijk oogenblik. Ik heb menige slag in Algiers meege maakt, doch dat was niets tegen dit stra- tengevecht. Toen de kogels mij allerwege om het hoofd floten, dacht ik aan het ge bed mijner goede kinderen! Midden in het heetst van den kamp rijdend, riep ik in mijn hart tot den hemel: „Heilige Maria Moe-der Gods, bid voor mijl" En zonder ling, ik ben aan honderd doodsgevaren gelukkig ontsnapt. Of deze door Maria bevoorrechte Pro testant later Katholiek geworden is, weten wij niet; wel weten wij, dat menigo Ka tholiek, door Maria naar ziel en lichaam •gezegend, die aan Maria het behoud zijner deugd, het behoud van zijn leven dankt, die door Maria in honderden bekoringen gered, van honderden gevaren bevrijd is geworden, die door Maria in ziekte en te genspoed, in vervolging en laster vertroost werd, niet dankbaar genoeg is en, in de dagen van voorspoed, zijne goede Moeder te licht vergeet. De moeder van een priester. In een van die gesprekken, waarin hij zoo gaarne het verledene doed herleven, sprak de oude pastoor den naam zijner moeder uit. Ik hoorde het nauwelijks. Zijne stem had meer dan gewoonlijk gebeefd en was nog eensklaps zwakker geworden. Hij scheen zeer aangedaan. Ik durfde hem niet ondervragen. Hij raadde liet en sprak aldus: „Gij zijt gelukkig, mijn kind; gij bezit uwe goede moeder nog. Wanneer gij met vacantie komt, opent z.ij u hare armen en drukt u aan haar hart. Bij uw verrek ver gezelt zij u met hare bezorgdheid en haar gebed. Indien de droefheid van de afwe. zigheid zich te zeer doet gevoelen, indien de moedeloosheid uwe ziel binnensluipt, dan komt zij toegesneld. In het uur van welslagen is zij ook daar, en plaatst op uw voorhoofd de kroon, de belooning van verstand en arbeid. Al hare ijverzucht be paalt er zich bij, u eenmaal het altaar te zien beklimmen. Moge zij -lang voor u ge spaard blijven! Men wordt treurig en oud van den dag af dat men ziine moeder ver- Ï./U 1JIUW piaat* nr-eilH ccJic moeder in het leven eens priesters inl „Mijne moeder geleek onder vele ojp zichten aan de uwe. Is er niet iels dat men in al de moeders van priesters terug vindt? In eene nederige hut geboren, was mijne moeder de dochter van eenen boer en werd de vrouw van een arbeider. Maar, bij ge brek aan adel, had zij in haar hart dien der deugd, en deed zij haar best denzelve als erfenis aan hare kinderen achter te laten. Zij beminde ons allen. Het kwam mij echter voor, dat zij tusschcn mij en mijne andere broeders een bijna onmerk baar onderscheid maakte in hare teeder- lieid. Misschien heeft het oog eener moeder ingestorte kennis van de werking der ge nade, die in een harer kinderen iets groots bereidt. „Op zekeren dag waren wij in het veld. Terwijl hare armen zich vermoeiden, ont spanden zich hare gedachten on haar hart in God. Haar arbeid, haar gebed alles was voor ons. Eensklaps hoorde ik haar zuch ten en deze woorden murmelen: „Mijn God, zal er dan geen een priester worden?" „Ik zegde niets; zij moest zelfs niet kun nen denken, dat ik haar had gehoord. Echter kwam in het vervolg dit woord mij dikwijls in de gedachte: „Mijn God, zal er dan geen een priester worden?" Het was slechts een jaar daarna, op den dag mijner eerste Communie, dat mijn ge heim het hare werd: ,,IIet is vandaag de schoonste dag uws levens", zegde zij mij. „Misschien, ant woordde ik haar met een geheimzinnig gelaat. En de dag waarop men voor den eersten keer het altaar beklimt?" Zij drukte mij aan haar hart, zij had mij begrepen. Wat was ik gelukkig! Met welken arbeid, met welke beroovingen betaalde die held haftige moeder mijne lange jaren van studie niet? Niets ontmoedigde haar. Zij wist aan de anderen haar edelmoe dige geestdrift in te boezemen. Gij liadt eens moeten zien, welken nieuwen moed hare woorden en haar voorbeeld gaven aan mijnen vader, aan mijnen broeder en aan al de armen, die voor den toekomstigen priester werkten. Eene-moeder alleen bezit het geheim van zulke even verhevene als verborgen toewijding. Wat zij geleden heeft in dien aanhou denden strijd van hare christelijke eer zucht tegen de armoede, heeft men moeten raden; zij sprak er nooit over. Wie zou ook al de smeekingen kunnen verhalen, die zij ten hemel opzond, al de bezoeken die zij aan de Lieve Vrouw in de kerk van heit dorp deed? Het welslagen in de studie, getrouwheid aan de roeping, verachting van alles wat eene jeugdige ziel kan verleiden en van haren weg aftrekken, in hoe groote maat zijn die zaken het gevolg van de gebeden eener moeder! God alleen weet het: Er is in het leven van den seminarist een aller gewichtigst oogenblik. T.wee wegen bieden zich voor hem aan: Hij kan ze op voor hand met den blik doorloopen, en wat meer is, het is in hot volle bezit zijner vrijheid. Welken weg gaat hij kiezen? Zal hij aan alles verzaken om Jezus Chri9tu9 te dienen? Of zullen hem de vreugden der .wereld wederliouderi, cn zal hij even als de jongeling van hot Evangelie treurig terug gaan? Vreeselijke vraag, die men zich wat vroeger of wat later zeker zal moeten stellen. Welke angstenl welke hart- verscbeuringen! Hij alleen begrijpt zo, die ae proef heeft doorstaan. I-k vetrgis mij: het oog eener moeder leest tot in don grond van de ziel van haar kind. Zij weet al wat het lijdt. Misschien zal er nooit oene zinspeling op dezen inwendigen strijd ge maakt worden. Slechts de bezoeken van de Lieve Vroujv worden menTgvuldiger, en dat jeugdige, zorgvolle voorhoofd ontvangt 's avonds iets teeders in den moederlijken kus. Eindelijk zegepraalt de gratie; doch onder de heinelsche vreugde die in opper ste deel van de ziel der moeder en des zoons uitschittert, mengde zich ik weet niet welke teederheid, die aan droefheid gelijkt: de overwonnen natuur gevoelt nog tegen welken prijs het offer wordt ge bracht" De grijsaard hield op. Zijne gelaatskleur was levendiger. De herinnering aan die stormen des harten verlevendigde in hem het vuur der jeugd. Men zou gezegd heb ben een oud soldaat te zien, die zich ont vlamt op het zien van eenen veldslag, do sabel zwaait en zich op den vijand werpt. Weldra hernam hij: „Mijne moeder ha/1 gebeden; ik was overwinnaar: zij had de vreugde, mij hot altaar te zien beklimmen. Ziehier in al hunne eenvoudigheid do woorden die zij mij eenige dagen na mijne wijding zegde: „Nu zijt gij priester, mijn zoonl" Zij hield een ogenblik op cn bezag mij met eene teederheid met eerbied, gemengd. Vervolgens, na een lang stilzwijgen: „Nu zijt gij priester, o! wat is God toch goed voor ons!" Hare tranen onderbraken haar. „Ik begrijp evenmin als gij de verhe vene plichten, die de Bisschop u heeft op gelegd; echter zegde mij mijn geloof zulke schoone dingen op het oogenblik uwer wij ding! En bij r*~ .*-S6uo iu curvenO! wat is God goed voor eene arme moederl" Zij snikte. Vele dagen zijn er sedert dien dag verloopen, doch zulke zaken vergeet men niet. Tien jaren verliepen er. Mijne moeder was bij mij komen wonen in de nederige pastorij, waar God mij geroepen had. Niets eenvoudiger, niets in den schijn gewoner dan liet leven, dat zij van dan af leidde. Zij scheen slechts eene zorg te heb ben: zich bescheiden op don achtergrond te houden. Dankbaar voor de oplettendhe den, waarmede ik het mij een plicht en eer rekende, haar te omringen, leed zij er door in hare ootmoedigheid. En toch welke ruime plaats nam zij buiten haar weten in de harten in. Men gaf er zich eerst goed rekenschap van bij haren dood Eenstem mig verhieven zich eensklaps de lofprijzin gen en de zegelingen rond de overblijfselen van die vrouw uit het volk, die tot aan het einde zoo nederig en zoo verborgen was gebleven. Verzonken in mijne droefheid, vond ik er een grooten troost in, hare ongel ach tigo godsvrucht, hare onuitputtelijke liefdadig heid, hare vindingrijkheid om iedereen to verplichten, zonder iemand lastig te zijn, te hooren prijzen De armen vooral zegden, dat zij hunne moeder hadden verloren. Zij liet een groote leemte in het dorp achter. Hare laatste woorden hadden het woord van den II. Geest gerechtvaardigd: „Do sterke vrouw zal op den laalsten dag glimlachen". Het schijnt mij toe, haar nog op haar bed van smarten te zien. Zij riep mij zacht cn toen zij mij bemerkte, had een onuitsprekelijken glimlach: „Ik sterf tevreden, zegde zij; mijn zoon Ls priester, en ik sterf bij hem". Eenige oogenblikken later stamelde zij nog deze woorden: Mijn zoon... Mijn God!" Niettegenstaande de angsten des doods, die naderden, werd baar gelaat door oen weerschijn des heme-ls opgehelderd. Ik heb zeer vele stervenden bijgestaan; doch ik heb niemand zoo zien sterven...' De grijsaard zwoeg. Hij weende. En ik, ik zeide zacht: Mijn Godl geef aan mijne moeder, mij eens priester te zien!" Gods wegen. Maar zal dan mijn gebed nimmer ver hooring vinden?" zucht eene godvreozende moeder. „Dag in, dag uit bid ik reeds tot Onze Lieve Vrouw van 't Heilig Hart, en hoe meer ik bid, hoe hopeloozer de zaken mij toeschijnen," Die moeder is eene weduwvrouw, maar niet eene, die gedrukt wordt door geldelijke zorgen, want de nalatenschap harer ouders en die van haren overleden gade vortegen- wordigen te zamen een aanzienlijk vermo gen. Maar andere zorgen, wij zouden zeg gen, ander lijden drukt haar liefdevol moe derhart. Zij heeflt een zoen, een jongeling van in de twin/tig. Voor het uiterlijk bosdhaafè en wellevend, is die jongeling inwendig een bedorven wezen cn do waakzame moeder^

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5