OFFICIEELE KERKLIJST
3)e Steidóohe,
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
Derde Blad.
."FTTfii
ira
IjM
/piirahn min /p)rt, vpm /m\ ypm vm /m\ /pirarararairmsrmsrm^ra^^
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
rai
VAN
ra
ira
Zaterdag 3 Juli 1915.
ZESDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den Brief van den M. Paulus aan de
Romeinen VI 311.
Broeders! Wij allen, die gedoopt zijn in
Christus Jezus, zijn in Zijnen dood gedoopt.
Want door den doop zijn wij met Hem
mede begraven geworden in den dood, op
dat, gelijk Christus van de dooden verrezen
is door de heerlijkheid des Vaders, zoo ook
wij in nieuwheid van leven wandelen. Im
mers, indien wij medegeplant zijn door ge
lijkheid aan Zijnen dood, zullen wij het
insgelijks zijn aan Zijne verrijzenis, daar
wij weten, dat onze oude mensch mede ge
kruisigd is, opdat het lichaam der zonae
worde te niet gedaan, en wij der zonde niet
meer dienstbaar zijn; want die gestorven
is, is van de zonde gerechtvaardigd. Zijn
wij dan met Christus gestorven, wij geloo-
ven, dat wij insgelijks ook zullen leven met
Christus; daar wij weten, dat Christus uit
de dooden verrijzend, niet meer sterft; de
dood zal geen heerschappij meer voeren
over Hem. Want, dat Hij der zonde gestor
ven is, is Hij éénmaal gestorven; doch dat
Hij leeft, leeft Hij Gode. Aldus ook gij, re
kent u wel der zonde gestorven, doch Gode
levend ;te zijn in Christus Jezus onzen Heer.
Evangelie uit den H. Marcus VIII 1—9.
In dien tijd, toen er eene groote schare
bij Jezus was en zij niet te eten hadden,
riep Hij zijne leerlingen te zamen en spraü
tot hen: Ik heb medelijden met de schare;
want ziet, reeds drie dagen lang zijn z.ij
aanhoudend bij Mij, en zij hebben niets te
■eten; en zoo Ik hen ongespijsd naar hun
huis laat gaan, zullen zij op den weg be
zwijken, want eenigen van hen zijn van
verre gekomen. Zijne Discipelen nu ant
woordden Hem: van waar zal iemand hier
in de woestijn hen met brood kunnen ver
zadigen? En Hij vroeg hun: hoeveel brooden
liebt gij? Zij zeiden: zeven. En Hij beval
zetten. En de zeven brooden nemend, brak
Hij ze, dankend, en gaf ze aan Zijne Dis
cipelen, opdat dezen ze zouden voorzetten;
en zij zetten ze der schare voor. En zij had
den eenige vischjes, welke Hij ook zegende
en beval voor te zetten. Zij nu aten en wer
den verzadigd; .en wat overgeschoten.was
van de brokken namen zij op: zeven kor
ven. Degenen nu, die gegeten hadden,
waren omtrent vierduizend; en Hij liet
lien vertrekken.
Verklaring van het Epistel.
In de verzen, die aan diit Epistel vooraf
gaan, had de H. Paulus den Romeinen
aangetoond, dat God uit louter barmhar
tigheid alle nünschen, Joden zoowel als
liemïenen, geroepen had tot het ware ge
loof: ja, dait Gods baimhartigitoeiid veeil
overvloediger was dan de zonde. De Apos
tel vreesde nu, dat zijne lezers daaruit de
gevolgtrekking zouden maken,, dat men
moest voortgaan met zonden op zonden te
stapellen, om Gods barmhartigheid' des te
meer te doen uitschijnen: doch hij waar
schuwt heen daarvoor en wijst hen er op,
hoe zij door hun H. Doopsel inert, Christus
gestorven, begraven en verrezen moeten
zijn.
Tot goed begrip van dit Epistel moet
men weten, dat in de allereerste tijden
des Christendoms het Doopsel op eene
andere dan de thans gebruiikeilij-ke wijze
werd toegediend. In die overoude tijden
moest namelijk de doopeling, geheel of ge
deeltelijk, in het water worden onderge
dompeld. en zelfs heeft het gebruik nog
eeuwen lang voortbestaan. Door die on
derdompeling nu en het wederom oprij-
zon ui't heit water werd Christus' dood en
begrafenis en Zijne verrijzenis afgebeeld.
Broeders, zoo zegt dan de Apostel, wij
alten, die in Christus Jezus gedoopt zijn,
die door het II. Doop^I ledematen zijn
geworden van Zijn mystiek lichaam, zijn
an Zijnen doo.d gedoopt, d. w. z. wij zijn
gedoopt om in ons zeiven te bewerken, wat
door Zijnen dood wordt afgebeeld: of lieve?
niet slechts moeten wij met Rem dood zijn
en begraven maar gelijk Christus door de
almacht des Vaders van de dooden is op
gestaan, zoo ook moet an wij met Hem tut
een nieuw leven verrijzen. Want als wij
door het Doopsel eenige gelijkenis verkre
gen hebben met Jezus' dood, wij moeten
ook op Hem gelijken in Zijne verrijzenis.
En waarin moet die gelijkenis bestaan?
De Aposteil haalt hier oen spreekwoord
aan. als hij zegit: Wie dood is, zondigt
ïi.ïet meer. Derhalve mag iemand, die in
zijn II. Doopsel het lichaam der zonde
heeft afgelegd, zich niet meer met haar
inlaten, de zonde mag voor hem geene
aantrekkelijkheid meer bezitten: het
rieeseh met zijne begeerlijkheden moet in
*ms gekruisigd worden (en dit is onze
overeenkomst meit Jezus' dood) en wij
moeten voortaan leven voor God (en dit
is onze ge/.ijkeniis op Zijne verrijzenis). En
die gelijkenis moet eene blijvende zijn!
Jezus is om de zonde eens gestorven en
voortaan leellt Hij Gode, d. i. tot verheer
lijking van God, Zijnen hemelschen Va
der Zijn offerdood behoeft niet te worden
herhaald, want Hij was voldoende, om de
zonden van duizenden werelden uit te boe
ten. Maar zoo ook mag de zonde nooit of
nimmer meer heenschappij over ons voe
ren en moeiten wij, door liet geloof en de
liefde op het innigst met Jezus Christus
veireenigd, voortaan alleen voor God leven.
II. N. P. J. BERKHOUT,
Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
De eerste wonderbare broodvermenig
vuldiging, welke de goddelijke Zaligmaker
verrichtte, om de menigte te beloonen
voor haar hongerige graagte naar het
geestelijk brood van Zijn goddelijk woord,
wordt ons door de H. Kerk in herinnering
gebracht op den ien. Zondag in de Vasten,
als een voorbereiding op onze P-aasch-
commumie. Op den Gen Zondag na Pink
steren worden wij herinnerd aan de ge
beurtenis, waarbij Jezus voor de tweede
maal een dergelijk wonder verrichtte. Dit
wonder geschiedde in het derde jaar van
Jezus' openbaar leven op dezelfde plaats
als het eerste wonder der brooden en on
der bijna gelijke omstandigheden; het
wordt ons alleen verhaalt door de Evan
gelisten Mattheus en Marcus.
Ook nu was het wederom het hertel ijk
medelijden van Jezus met het voü'k, het
welk Htm bewoog dit ontzaglijk wonder
te verrichten. Het trof Zijn goddelijk
Hait, dat die talrijke menschen zóó ver
vuld waren van ijver en verlangen, om
het woord der waarheid uit Zijnen mond
té vernemen, dat zij daarvoor vermoeienis
sen en ontberingen zich getroostten, ja
zelfs hun lichamelijk voedsel vergaten.
Die ijver moest beloond worden; Jezus
wilde Zich niet laten overtreffen in edel
moedigheid. ,,Ik heb medelijden met de
schare". Wat een groote mate van liefde
ligt in deze gevoelvolle woorden van Jezus
opgesloten!
Met deze woorden richt Jezus ziich tot
Zijn apostelen, cm als het ware van hen
■K-url-. TTiogxiTT-CT—crtM=.UTU»t TH TJTCÏ1 -rTCJCra—
der menigte. Want ook nu, evena's de
eerste maal, heeft Jezus de bedoeling, om
dioor heit won der, hetwelk Hij zall gaan
verrichten, het geloof Zijner a-piosttelen te
versterken en te bevest'Tgen. En dat was
wel noodig, zooals verder duidelijk blijkt.
Want ofschoon bet nauwelijks een jaar
was geleden, dat Jezus op dezelfde plaats
de volksmenigte voor de eerste maal zoo
wonderbaar had gespijzigd, toch geven de
leerlingen ook nu weer aan Jezus ten
anitwoord op twijfélachtigen en bijna on-
geloovigen toon: „Hoe zou men dezen hier
meit brood kunnen verzadigen?" Zoo zwak
is nog hun vertrouwen op God, zoo klean
hun geloof in Jezus!
En dan herhaalt zich het heerlijke won
der va.n een jaar ge'eden. Jezus laat hert
volk zich nederzetten, Hij neemt de zeven
brooden, welke de apostelen bij zich had
den spreekt een kort en innig dankgebed
4ot God Zijnen Vader, breekt de brooden
en laat ze dan door de leerlingen aan de
menigte uiitdieelen. Het.zeilfde doet Hij met
die enkele vischjes, welke men bij Hem
bracht. En allien, 4000 in getal, alten van
de zeven brooden en de enkele vischjes,
zoo dat. zij volop verzadigd werden; ja, e.r
schoten zelfs nog zeven manden met brok
ken ever. Jezus liet-ook nu weer deze
brokken zorgvuldig verzamelen, om daar
door het wonder nog des te duidei'ijker en
schitterender te doen uitkomen,.missohien
ook wel om aan veilen, die van verre wa
ren gekomen, nog eenigen mondvoorraad
mede te geven op hun weg naar huis.
Wie met waren ijver Jezus zoekt en
volgt, hem zal het ook in het stoffelijke
aan niets ontbreken. AI zijn de zorgen en
moeilijkheden voor het levensonderhoud
van zich zeil ven en zijn gezin nog zoo
zwaar en drukkend: de ware christen, die
Gods wil volbrengt en zijn plicht doet,
weet, dat God hem obk in zijn stoffelijk
leven niet zat verlaten. Daarvoor aail Jezus
desnoods ook een wonder doen. „Werp op
den Heer uw zorg en Bij, Hij zelf, zal u
voeden." (P-s. LIV, 23.)
CHR. S. DESSING,
Zoete rwoude. Kapelaan.
400-Jarig feest der Dominicanen
Orde in Nederland.
1515 -1915
Den 2den Juli herdachten de Paters
Dominicanen van Nederland het verheu
gend feit, dat voor vier eeuwen de Neder-
ilandsche Provincie wend opgericht. Wa
ren de tijdsomstandigheden niiet zoo
droevig, dan lag er genoeg beteekends in,
om liet op een feestelijke wijze te herden
ken. Maar nu van uiterlijk feeistventoon
moest worden afgezien, zui len onze le
zers het zéker waarcleeren terts meer van
deze belangrijke orde, waaraan de Neder-
lapdsche kerkprovincie zooveel verschul
digd is, te vernemen. Vrij spoedig nadat
de H. Dominicus zijn zonen de wereld
had ingezonden, zetten de paters den
voet op onzen bodem.
In 1232 kwamen al Paters uit Keulen
in ons land, om op last van den Paus in
steden en' dorpen ridders en vrijen tot de
kruisvaart tegen de Stadimgers en Sara
cen en op te .roepen. Niet onwaarschijn
lijk moet hierin de aanleiding gezocht
•worden tot de stichting van de kloosters
te Utrecht, Leeuwarden en Haarlem. La
ter kwamen de Dominicanen ui't Antwer
pen on terzelfder tijd die uit Luik, om
zich ite Zierikze© en Maastricht te vesti
gen. Overal zich verheugend dn de hooge
gunst van hertogen en graven, wisten de
Predikbroeders die tot het stichten van
kloosters voordeelig aan te wenden,waar
aan dan ook vele kloosters, o.a. dat te
Nijmegen, hun oprichting dankten.
Al deze Nederlandse be kloosters vorm
den nog niet een zelfstandige eenheid of
provincie, maar werden met die va.n
Duitschland en het tegenwoordige België
vereenigd onder den naam van „Teurto-
nische Provincie".
Toen echter tot behoud van een goede
tucht en een geregeld bestuur splitsing
noodzakelijk werd, kwamen ten jare 1303
nagenoeg alle Nederlandsche kloosters
met de Noordelijk gelegen Duitsche con
venten onder één be/stuur en vormden de
„Saksische Provincie".
Groot waren de moeilijkheden, waar
mede de provincie te kampen had. Ontzet
tende branden, cloor kwaadwilligheid of
een ongelukkig toeval aangestookt, maar
zóó hevig, dat halve steden er door in de
asch werden gelegd, waren oorzaak dat
de eenmaal zoo bloeiende kloosters van
Haarlem, Utrecht, Leeuwarden, Den Bosch
en Don Haag in vlammen opgingen.
Maar moodloditiger nog werd de vreese-
lijke ramp der zwarte pest, die in 1350
geheel Europa, en ook ons vaderland,
aantastte. Het gevolg was, dat geheele
kloosters werden ontvolkt, andere voor
een derde van hun leden werden beroofd.
Op voorstiet van den Duitschen toeiizor
werd bij biïHe van 2 Juli 1515, de Neder
landsche provincie door Paus Leo X op
gericht.
Zij bestond, uit zes en twintig kloosters,
waarvan de voornaamste tot het tegen
woordige België behoorden. Op Neder-
feï*, a*™. ,.u.tre.cht'
terdam, Nijmegen. Zutphen, Leeuwarden.,
Groningen, Zwolle, W.insum, 's-Hertogen-
bosch en Maastricht.
Van stonde af aan, maakten zij zich
verdienstelijk voor de Kerk van Nederland
en brachten zij groote mammen voort.
V an dezen mogen wij zeker niet onver
meld Haten de twee Wijbisschoppen Judo-
cus van Dale en Jacobus de Riidder, die
wij al omstreeks 1500 dn hét. Utrecbtsche
diocees werkzaam vinden, alsook Gode-
fridus van Mierlo en Annoktus Nylen, die
onderscheidenlijk de bisschoppelijke ze
tels van Haarlem en Groningen bezetten,
en den later optredenden Ophovius, den
vermaarden Bisschop van 's-Hertogan-
bosch.
Andere Paters hebben in de bast rijding
van het Lutheranisme als onvermoeide in
quisiteurs omsteirfelijken roem verworven.
Maar hun wakkere geloofsijver werd te
vens de oorzaak hummer vervolging.
Paus Paulus V stond in 1620 de Domi
nicanen toe staties te betrekken, welke
zij mtu nietig bezetten: din Amsterdam, Rot
terdam, Schiedam, Utrecht., Nijmegen en
nag enkele 'kleinere plaatsen. Het moeder
huis der Ned. Provincie ïs gevestigd te
Iluissen en het studiehuis is .te Zwotle.
Ook hebben de Paitens nog een inrichting
van middelbaar onderwijs te Nijmegen.
Ook in onze Ilallandsche koloniën ver
richten zij hunne missie-arbeid, o. a. op
Curacao en Poriborico.
Wat een Protestant onder
vond, en hoe hij oordeelde
over de Maria-vereering.
De bekenden Pater Weninger van de
Sociëteit van Jesus, missionaris in Ame
rika, verhaalt in zijn boek: „Katholicismus
Protestantisraus en ongeloof bet volgende
voorval:
Voor eenige jaren trof ik een officier
van de cavallerie in Minesota, aan de gren
zen dor iJioux-Lndianen. Toen ik, naar
Amerika reizend, den weg nam over Parijs,
was daar juist de revolutie in vollen gang,
en- streed er die officier dapper tegen de
oproerlingen. Hij was van geboorte Pro
testant, doch gehuwd meteen Katholieke
vrouw. Tijdens een bezoek dat hij mij
bracht, spraken wij ook over godsdienst;
toen hij mij op eenmaal zeide:
Wat mij bij de Katholieken het meest
bevalt, is, dat zij Maria met groote innig
heid en liefde eeren. Ik ben Protestant,
doch ik hoor het gaarne, wanneer mijn
vrouw met de kinderen bidt: .Heilige
Maria, Moeder Gods, bid voor ons zondaars
nu en in het uur van onzen dood."
„Hoor eens, zoo voegde hij er bij, wat mij
eenmaal te Parijs overkomen Ls. De revo
lutie van 1848 was uitgebroken. Reeds don
derde het kanon in destraten der hoofd
stad. Daar reed generaal Vignau aan mijn
huis voorbij en riep: voort vriend, naar de
barrikaden." Ik maakte spoedig mijn
testament, omarmde mijn vrouw en kinde
ren en reed de opstandelingen te gemoet.
Dat was een verschrikkelijk oogenblik.
Ik heb menige slag in Algiers meege
maakt, doch dat was niets tegen dit stra-
tengevecht. Toen de kogels mij allerwege
om het hoofd floten, dacht ik aan het ge
bed mijner goede kinderen! Midden in
het heetst van den kamp rijdend, riep ik
in mijn hart tot den hemel: „Heilige Maria
Moe-der Gods, bid voor mijl" En zonder
ling, ik ben aan honderd doodsgevaren
gelukkig ontsnapt.
Of deze door Maria bevoorrechte Pro
testant later Katholiek geworden is, weten
wij niet; wel weten wij, dat menigo Ka
tholiek, door Maria naar ziel en lichaam
•gezegend, die aan Maria het behoud zijner
deugd, het behoud van zijn leven dankt,
die door Maria in honderden bekoringen
gered, van honderden gevaren bevrijd is
geworden, die door Maria in ziekte en te
genspoed, in vervolging en laster vertroost
werd, niet dankbaar genoeg is en, in de
dagen van voorspoed, zijne goede Moeder
te licht vergeet.
De moeder van een priester.
In een van die gesprekken, waarin hij
zoo gaarne het verledene doed herleven,
sprak de oude pastoor den naam zijner
moeder uit. Ik hoorde het nauwelijks. Zijne
stem had meer dan gewoonlijk gebeefd en
was nog eensklaps zwakker geworden. Hij
scheen zeer aangedaan. Ik durfde hem niet
ondervragen. Hij raadde liet en sprak
aldus:
„Gij zijt gelukkig, mijn kind; gij bezit
uwe goede moeder nog. Wanneer gij met
vacantie komt, opent z.ij u hare armen en
drukt u aan haar hart. Bij uw verrek ver
gezelt zij u met hare bezorgdheid en haar
gebed. Indien de droefheid van de afwe.
zigheid zich te zeer doet gevoelen, indien
de moedeloosheid uwe ziel binnensluipt,
dan komt zij toegesneld. In het uur van
welslagen is zij ook daar, en plaatst op
uw voorhoofd de kroon, de belooning van
verstand en arbeid. Al hare ijverzucht be
paalt er zich bij, u eenmaal het altaar te
zien beklimmen. Moge zij -lang voor u ge
spaard blijven! Men wordt treurig en oud
van den dag af dat men ziine moeder ver-
Ï./U 1JIUW piaat* nr-eilH ccJic
moeder in het leven eens priesters inl
„Mijne moeder geleek onder vele ojp
zichten aan de uwe. Is er niet iels dat men
in al de moeders van priesters terug vindt?
In eene nederige hut geboren, was mijne
moeder de dochter van eenen boer en werd
de vrouw van een arbeider. Maar, bij ge
brek aan adel, had zij in haar hart dien
der deugd, en deed zij haar best denzelve
als erfenis aan hare kinderen achter te
laten. Zij beminde ons allen. Het kwam
mij echter voor, dat zij tusschcn mij en
mijne andere broeders een bijna onmerk
baar onderscheid maakte in hare teeder-
lieid. Misschien heeft het oog eener moeder
ingestorte kennis van de werking der ge
nade, die in een harer kinderen iets groots
bereidt.
„Op zekeren dag waren wij in het veld.
Terwijl hare armen zich vermoeiden, ont
spanden zich hare gedachten on haar hart
in God. Haar arbeid, haar gebed alles was
voor ons. Eensklaps hoorde ik haar zuch
ten en deze woorden murmelen:
„Mijn God, zal er dan geen een priester
worden?"
„Ik zegde niets; zij moest zelfs niet kun
nen denken, dat ik haar had gehoord.
Echter kwam in het vervolg dit woord mij
dikwijls in de gedachte:
„Mijn God, zal er dan geen een priester
worden?"
Het was slechts een jaar daarna, op den
dag mijner eerste Communie, dat mijn ge
heim het hare werd:
,,IIet is vandaag de schoonste dag uws
levens", zegde zij mij. „Misschien, ant
woordde ik haar met een geheimzinnig
gelaat. En de dag waarop men voor den
eersten keer het altaar beklimt?"
Zij drukte mij aan haar hart, zij had mij
begrepen.
Wat was ik gelukkig! Met welken arbeid,
met welke beroovingen betaalde die held
haftige moeder mijne lange jaren van
studie niet? Niets ontmoedigde haar.
Zij wist aan de anderen haar edelmoe
dige geestdrift in te boezemen. Gij liadt
eens moeten zien, welken nieuwen moed
hare woorden en haar voorbeeld gaven aan
mijnen vader, aan mijnen broeder en aan
al de armen, die voor den toekomstigen
priester werkten. Eene-moeder alleen bezit
het geheim van zulke even verhevene als
verborgen toewijding.
Wat zij geleden heeft in dien aanhou
denden strijd van hare christelijke eer
zucht tegen de armoede, heeft men moeten
raden; zij sprak er nooit over. Wie zou
ook al de smeekingen kunnen verhalen,
die zij ten hemel opzond, al de bezoeken
die zij aan de Lieve Vrouw in de kerk van
heit dorp deed?
Het welslagen in de studie, getrouwheid
aan de roeping, verachting van alles wat
eene jeugdige ziel kan verleiden en van
haren weg aftrekken, in hoe groote maat
zijn die zaken het gevolg van de gebeden
eener moeder! God alleen weet het: Er is
in het leven van den seminarist een aller
gewichtigst oogenblik. T.wee wegen bieden
zich voor hem aan: Hij kan ze op voor
hand met den blik doorloopen, en wat
meer is, het is in hot volle bezit zijner
vrijheid. Welken weg gaat hij kiezen? Zal
hij aan alles verzaken om Jezus Chri9tu9
te dienen? Of zullen hem de vreugden der
.wereld wederliouderi, cn zal hij even als
de jongeling van hot Evangelie treurig
terug gaan? Vreeselijke vraag, die men
zich wat vroeger of wat later zeker zal
moeten stellen. Welke angstenl welke hart-
verscbeuringen! Hij alleen begrijpt zo, die
ae proef heeft doorstaan. I-k vetrgis mij:
het oog eener moeder leest tot in don
grond van de ziel van haar kind. Zij weet
al wat het lijdt. Misschien zal er nooit oene
zinspeling op dezen inwendigen strijd ge
maakt worden. Slechts de bezoeken van
de Lieve Vroujv worden menTgvuldiger, en
dat jeugdige, zorgvolle voorhoofd ontvangt
's avonds iets teeders in den moederlijken
kus. Eindelijk zegepraalt de gratie; doch
onder de heinelsche vreugde die in opper
ste deel van de ziel der moeder en des
zoons uitschittert, mengde zich ik weet
niet welke teederheid, die aan droefheid
gelijkt: de overwonnen natuur gevoelt nog
tegen welken prijs het offer wordt ge
bracht"
De grijsaard hield op. Zijne gelaatskleur
was levendiger. De herinnering aan die
stormen des harten verlevendigde in hem
het vuur der jeugd. Men zou gezegd heb
ben een oud soldaat te zien, die zich ont
vlamt op het zien van eenen veldslag, do
sabel zwaait en zich op den vijand werpt.
Weldra hernam hij: „Mijne moeder ha/1
gebeden; ik was overwinnaar: zij had de
vreugde, mij hot altaar te zien beklimmen.
Ziehier in al hunne eenvoudigheid do
woorden die zij mij eenige dagen na mijne
wijding zegde:
„Nu zijt gij priester, mijn zoonl" Zij
hield een ogenblik op cn bezag mij met
eene teederheid met eerbied, gemengd.
Vervolgens, na een lang stilzwijgen:
„Nu zijt gij priester, o! wat is God toch
goed voor ons!" Hare tranen onderbraken
haar.
„Ik begrijp evenmin als gij de verhe
vene plichten, die de Bisschop u heeft op
gelegd; echter zegde mij mijn geloof zulke
schoone dingen op het oogenblik uwer wij
ding! En bij r*~
.*-S6uo iu curvenO! wat is God goed
voor eene arme moederl"
Zij snikte. Vele dagen zijn er sedert dien
dag verloopen, doch zulke zaken vergeet
men niet. Tien jaren verliepen er. Mijne
moeder was bij mij komen wonen in de
nederige pastorij, waar God mij geroepen
had.
Niets eenvoudiger, niets in den schijn
gewoner dan liet leven, dat zij van dan af
leidde. Zij scheen slechts eene zorg te heb
ben: zich bescheiden op don achtergrond te
houden. Dankbaar voor de oplettendhe
den, waarmede ik het mij een plicht en
eer rekende, haar te omringen, leed zij er
door in hare ootmoedigheid. En toch welke
ruime plaats nam zij buiten haar weten in
de harten in. Men gaf er zich eerst goed
rekenschap van bij haren dood Eenstem
mig verhieven zich eensklaps de lofprijzin
gen en de zegelingen rond de overblijfselen
van die vrouw uit het volk, die tot aan het
einde zoo nederig en zoo verborgen was
gebleven.
Verzonken in mijne droefheid, vond ik
er een grooten troost in, hare ongel ach tigo
godsvrucht, hare onuitputtelijke liefdadig
heid, hare vindingrijkheid om iedereen to
verplichten, zonder iemand lastig te zijn,
te hooren prijzen De armen vooral zegden,
dat zij hunne moeder hadden verloren. Zij
liet een groote leemte in het dorp achter.
Hare laatste woorden hadden het woord
van den II. Geest gerechtvaardigd: „Do
sterke vrouw zal op den laalsten dag
glimlachen". Het schijnt mij toe, haar nog
op haar bed van smarten te zien. Zij riep
mij zacht cn toen zij mij bemerkte, had
een onuitsprekelijken glimlach: „Ik sterf
tevreden, zegde zij; mijn zoon Ls priester,
en ik sterf bij hem".
Eenige oogenblikken later stamelde zij
nog deze woorden: Mijn zoon... Mijn God!"
Niettegenstaande de angsten des doods,
die naderden, werd baar gelaat door oen
weerschijn des heme-ls opgehelderd. Ik
heb zeer vele stervenden bijgestaan; doch
ik heb niemand zoo zien sterven...'
De grijsaard zwoeg. Hij weende. En ik,
ik zeide zacht: Mijn Godl geef aan mijne
moeder, mij eens priester te zien!"
Gods wegen.
Maar zal dan mijn gebed nimmer ver
hooring vinden?" zucht eene godvreozende
moeder. „Dag in, dag uit bid ik reeds tot
Onze Lieve Vrouw van 't Heilig Hart, en
hoe meer ik bid, hoe hopeloozer de zaken
mij toeschijnen,"
Die moeder is eene weduwvrouw, maar
niet eene, die gedrukt wordt door geldelijke
zorgen, want de nalatenschap harer ouders
en die van haren overleden gade vortegen-
wordigen te zamen een aanzienlijk vermo
gen. Maar andere zorgen, wij zouden zeg
gen, ander lijden drukt haar liefdevol moe
derhart.
Zij heeflt een zoen, een jongeling van in
de twin/tig. Voor het uiterlijk bosdhaafè en
wellevend, is die jongeling inwendig een
bedorven wezen cn do waakzame moeder^