OFFICIEELE KERKLIJST
S)e £eicbofie (Somanf
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
ra
Derde Blad.
VAN
fq\7pl
JOS -
rairararararararararararararararararara
(AV/3;iW/3!6lV/31^1M/3|G\>r/3!(W/3
Zaterdag 12 Juni 1915.
DERDE ZONDAG NA PINKSTEREN.
Les uit den brief van een m- petrus.
V 6—11.
Allerliefsten! Vernedert u onder de mach
tige hand Gods, opdat Hij u verheffe ten
tijde der bezoeking; werpt al uwe bekom
mernissen op Hem, want Hij is voor u be
zorgd. Weest matig en waakt; want uw
vijand, de duivel, gaat rond als een brie-
schonde leeuw, zoekende wien hij kan ver
slinden. Wederstaat hem, sterk zijnde in
het geloof, gedenkende, dat uwe broeders,
die in de wereld zijn, hetzelfde te lijden
hebben. En de God van alle genade, die
ons door Jezus Christus tot Zijne eeuwige
glorie geroepen heeft, zal ons na weinig
lijden volmaken, bevredigen en grondves
ten. Hem zij de glorie en heerschappij, in
alle eeuwen der eeuwen. Amen.
Evangelie uit den H. Lucas XV 110.
In dien tijd naderden tot Jezus tollenaars
en zondaars om Hem te hooren. En de
phariseën en schi'iftgeleerden morden,
^eggende: de.ze ontvangt zondaars en eet
ïiiet hen! Hij nu sprak tot hen deze gelijke
nis, zeggende: welk mensch onder u, die
honderd schapen heeft, laat niet, als hij er
één van verliest, de negen en negentig in
de woestijn achter, en gaat niet het ver
lorene zoeken, totdat hij het vinde? En als
hij het gevonden heeft, legt hij het met
vreugde op zijne schouders, en thuis ko
mend, roept hij zijne vrienden, en geburen
samen, hun zeggende: verheugt u met mij;
.want ik heb mijn schaap gevonden, dat
verloren was! Ik zeg u, dat er aldus vreug
de zal zijn in den hemel over éénen ron-
daar, die boetvaardigheid doet, meer aan
over negen en negentig rechtvaardigen, die
geene boetvaardigheid noodig hebben. Oi
welke vrouw, die tien drachmen heeft,
steekt niet, als zij ééne drachme verliest,
een lamp aan, veegt niet het huis uit en
zoekt niet zorgvuldig, totdat zij ze vinde?
En als zij ze gevonden heeft, roept zij hare
vriendinnen en gebuurvrouwen samen, zeg
gende: verblijdt u met mij; want ik heb de
drachme gevonden, die ik verloren had!
Aldus, zeg Ik u, zal er vreugde zijn bij de
engelen Gods over éénen zondaar, die boet
vaardigheid doet.
Verklaring van het Epistel.
Drie vermaningen! zijn het, dlie d© H.
'Apostel Peitrus ons geeft ,in het Epistel
van heden. Hij wekt op toit nederigheid
en ventrouwen op God, tot moedigen strijd
tegen den boo zen vijand onzer zaligheid
en tot geduldig verdragen van het lijden.
1. „Vernedert u onder de machtige hand
van God." Eai inderdaad, daar is geen
deugd zoo noodzakelijk als de nederig
heid Gelijk de hoogmoed het begin is van
alle kwaad, zoo is de nederigheid het fun
dament der deugden. Ootmoed past ons
tegenover den groeten en maohit'igen God,
■Die met een enkel woord .alles uit het niet
heeft voortgebracht. Nederigheid betaamt
ons tegenover den almachtigen Schepper,
Die aan niemand en aan niets, behoefte
hee.ft, terwijl wij hij alles wait wij doen,
zelfs bij iederen ademtocht Zijne hulp
noodig hebben. Maar dan mogen wij wij
alle zorg werpen op den Heer, dan kunnen
rvij gerust de toekomst tegemoet zien, we
tende, dat God aan de ootmoedig en Zijne
genade niet zal weigeren, dat God den ne
derige verheffen, d. i. beioonen zal op den
dag der bezoeking.
2. Wee-st matig en waakt, want uw vij
and, de duivel'j loopt rond als een brie-
sche,ode leeuw, zoekend wien hij zal ver
slinden:^ wederstaat hem, svtierk zijnde in
het. geloof. Een zeer juist beeld, want, o,
de duivvel is zoo belust op ons eeuwig ver
derf: maar moedig den strijd aanvaard,
gedachtig de kroon der gerechtigheid, die
ons is weggelegd.
3. Weett, dat uwe broeders, waar ter we-
re'd zij ook mogen zijn, hetzelfde te lijden
hebben.. Zietdaar de derde vermaning: en
het zij ons een troost, dat wij lin ons lijden
en strijden, in onze bekoringen en moei
lijkheden niet alleen staan, dat voor ieder
een, wie hij ook zijn moge, het woord der
H. Schrift bewaarheid1 wordt, dat het le
ven des menschen een voortdurende strijd
is, dat heit een eeuwigheid van geluk in
ons kan bewerken en dat God de gever
van alle genade, ons ook om de verdiensten
van Christus zaïl sterken dn den strijd en
de kroon des levens zal geven; zoodat de
nederige Christen bij elke aanvechting
van Satan, in allen tegenspoed e.n afrijd,
terecht met don Psalmist mag uitroepen:
„De Heef is mijn licht en mijn heit, wien
zal! ik vreezen? De Heer is de beschermer
mijns levens; voor wien zal ik sidderen?"
20, 1.)
II. N. P. J. BERKHOUT,
Lcimuiden. Kapelaan,
Verklaring van het Evangelie.
Een der schoonste en meest troostende
bladzijden van de H. Schrift geeft ons het
evangelie van dezen Zondag in de gelijke
nissen van het verloren schaap en de
verloren drachme. Daarin heeft Jezus ons
willen leeren Zijn onmetelijke liefde en
liefdevolle barmhartigheid jegens d
zondaars.
Door een der tollenaars was Jezus ten
maaltijd genoodigd, waar Hij aanlag met
een aantal vrienden ~van den y as the ei',»
tollenaars en zondaars. Tollenaars waren
beambten van den Romeinschen keizer, be
last met liet innen der tolgelden en belas
tingen in het Joodsche land. Daardoor al
leen reeds waren zij gehaat bij het Jood
sche volk, dat met tegenzien zich onder
wierp aan het Romeinsche gezag. Maar zij
werden bovendien veracht en gemeden
door de Joden, vooral door de priesters en
oversten des volks, omdat de tollenaars bij
het innen der belastingen zich veelal schul
dig maakten aan grove onrechtvaardighe
den en ergerlijke verdrukkingen. Men ver
meed hun gezelschap, omdat zij in zoo'n
slechten naam stonden en zij werden daar
om op één lijn gesteld met degenen, waar
van het publiek bekend was, dat zij een ze
deloos leven leidden, de zondaars, waarop
het evangelie blijkbaar doelt.
Jezus had aan de uitnoodiging van den
tollenaar gevolg gegeven, gedreven door
zijn liefde voor de zondaars en omdat Hij
wist, dat ook de andere gasten de goede
bedoeling hadden, en gedreven waren door
het verlangen, om naar Zijn woord te
luisteren, om van den profeet van Naza
reth t-e leeren, wat zij doen moesten, om
van den weg der ongerechtigheid en zonde
terug te keeren op het pad der gerechtig
heid en der deugd. Jezus, Die gekomen
was om de zondaars te roepen, om te zoe
ken en te behouden wat verloren was, Je
zus ontvangt lien met de grootste liefde.
En door Zijn vriendeilijkheid en innemend
heid had Hij spoedig hun harten gewon
nen; door Hem werden zij niet barsch of
ruw toegesproken, zooals door de Joodsche
priesters, maar elk Zijner woorden adem
de liefde en vertrouwen, met liefdevolle
zachtheid en treffenden ernst legde Hij
den vinger op de wondeplekken hunner
zielen, met liefdevollen aandrang hen aan
manend tot inkeer, berouw en boete.
Doch die liefde van Jezus, dat Hij met
zulke menschen omging, was natuurlijk
weer een doorn in het oog der Farizeeërs,
die spottend en verdachtmakend de me
nigte toeriepen: ,,Deze ontvangt zondaars
en eet met hen". Jezus antwoordt niet
eens op deze lage verdachtmaking, maar
met goddelijke zachtmoedigheid geeft Hij
verklaring Zijner, handelwijze in de twee
heerlijke schoone gelijkenissen, die nu
volgen.
Ieder herder, die wezenlijk gehecht is
aan zijn kudde, zal doen zooals Jezus het
in de gelijkenis voorstelt, wanneer er één
schaap slechts ongemerkt van de kudde
is afgedwaald. Dan gaat hij het onver
wijld zoeken, doorkruist geheel het geberg
te en doorzoekt de spelonken en rotsklo
ven; of hij begeeft zich in de woestijn, kijk
en speurt ov.eral in het rond, luistert naar
ieder verwijderd geluid en zoekt rusteloos
en onvermoeid, totdat hij liet eindelijk
vindt. Dan neemt hij het vol liefde op,
drukt het streelend aan zijn hart en draagt
het vol blijdschap op zijn schouders naar
luuis; en daar vertelt hij met stralend ge
laat aan al zijn vrienden van zijn groot
geluk. Zoo doet ook Jezus ten opzichte
vlan iederen zondaar, die in schuldige on
bezonnenheid zich afscheidt van de kudde
Zijner schapen. En dan is er vreugde niet
alleen in het liefdevol Hart van Jezus,
maar ook in geheel den hemel, meer vreug
de zelfs op dat oogenblik over dien éénen
zondaar, welke zich bekeerde, dan over
het groote aantal rechtvaardigen.
Wat een ijver en zorg wendt een goede
huisvrouw aan, aldus stelt Jezus het voor
in een pakkend beeld, wanneer zij van
haar klein bezit van tien drachmen er één
verliest, een zilveren munt ter waarde van
ongeveer vijf en veertig centen. Aanstonds
steekt ze de lamp aan, om in het donker
h^ar schat te kunnen zoeken; en als ze
dien dan nog niet vindt, dan veegt ze het
heele huis uit tot in de kleinste hoekjes en
gaatjes, opdat zij zoodoende haar schat
zeker zal vinden. Wanneer zij dan de
drachme gevonden heeft, dan is zij niet
alleen zelve innig verheugd, maar zij gaat
ook met een blij gelaat haar vriendinnen
en buurvrouwen deelgenooten maken in
haar vreugde. Zoo doet ook Jezus. Hij
verstoot de zondaars niet harteloos, zooals
de Farizeeën deden, Hij verwaarloost hen
niet lichtzinnig, alsof hun zielen geen
waarde hebben. Neen, Hij gaat ze zoeken
met allen ijver en moeite en vol liefde, als
een kostbare schat, die Hij verloren heeft.
En de vreugde Zijns harten over de terug
gevonden schat, een onsterfelijke ziel, vindt
vreugdevollen weerklank in de reien der
zalige geesten en Engelen Gods.
'CHR. S. DESSING,
Zoeterwoude,, Kap.
Liturgische beschouwingen.
Uitrusting van het altaar.
IV.
DE ALTAARSCHEL'.
Sinds het schellen onder de liturgische
oefeningen (vooral onder de H. Mis) tij
dens de Middeleeuwen (omstreeks de 14do
eeuw) in zwang is gekomen, behoort ook
de altaarschel tot de uitrusting van het
Altaar. Het bellen onder de II. M.'is wordt
door de rubrieken voorgeschreven -bij het
„Sanelus" en eveneens bij de opheffing
dér H. Hostie en van den Kelk gedurende
de consecratie. 1)
Het belten onder de H. Mis heeft een
dubbel doel, het is namelijk op de eerste
plaats een uiting van vreugde en is ver
volgens een opwekking tot de geloovigen
oui Christus te aanbidden. Vooral bij het
„Sanctus", heit vreugdelied der hemelko-
ren, is het bellen een uiting van blijd
schap bij de nadering van onzen goddelij-
ken Verlosser, gelijk ook het volk der Jo
den bij Jezus' blijde intocht in Jeruzalem
Hem het heerlijk Hosanna toezong. Die
vreugde komt eveneens toT uiting, wan
neer de blijde altaai-schellen klinken hij
den engelenzang ..Gloria in excelsiis"
(„Eere zij aan God in den hooge") op Wit
ten Donderdag en Paasch-Zaterdag. En
tevens is het zwijgen der altaarschel ge
durende de drie groote iijdeosdagen der
Goede Week een teeken, dat dan geen
vreugde past, maar dat de Kerk in droef
heid is en treurt. Ook bij de Opheffing is
het bellen een teeken van blijdschap over
de komst van Jezus Christus, maar nog
meer een opwekking tot aanbidding. Reeds
Durandus schrijft daarover: ,,Bij de Op
heffing van de H. Hostie en den Kelk rinr
kelt de altaarschel; want ook in het Oude
Verbond deden de Levieten bij het opdra
gen der offers de zilveren klaroenen weer
klinken, opdat het volk door diit geschal
zou worden gewaarschuwd en gereed zou
staan om hun Heer te aanbidden!" Deze
opwekking tot aanbidding Mgt ook opge
sloten in het schellen onder de processies
met het Allerheiligöt©.
Volledigheidshalve moeten wij hier bij
de uitrusting van het Altaar nog opnoe
men de reiiquieën, teelden en bloemen,
welke wij ook dikwijls op het Altaar vin
den, en tenslotte ook de ampullen, twee
kannetjes, waarin water en wijn gegoten
Avordt wat voor de H. Mis noodig is.
J. P. VERHAAR, pr.
1) Volgens een besluit der II. Riten-
Ccngregatie is het niet geoorloofd een z.g.
gong te gebruiken (d. i>. een metalen
bekken, waarop met een befkleeden hamer
geslagen wordt). Deze opmerking mogen
de m-iLddad.'ge geloovigen wel onthouden,
daar zij soms meenen, dat zij door het
schenken van een gong hij ee.n of andere
feestelijke gelegenheid der kerk een
dien fit heAvijzen, terwijl zij zich dan door
de onbekendheid met bovengenoemd ver
bod teleurgesteld zien.
Menschen die de roepstem
hebben vernomen.
Daar was eens... lang, zeer lang geleden!
Gij wandeldet nog door het kinderlijke
sprookjesland uwer jeugd. Uw kinder-
phantasie hield zich nog zoo onschuldig
bezig met velerlei droombeelden. Een
droom was u de ouderliefde, die u lieflijk
beschermend omgaf... een droom Avas het,
die aanlokkelijkheid van kinderlijke on
schuld die op uwe ziele lag als een eerste
zonnestraaltje op bloesemknop in Mei... een
droom dat eerste spelen en werken uwer
jeugdige verbeelding... een droom dat eer
ste ontkiemen van het zaad door bekwame
hand uitgestrooid in de kinderziel... een
droom iederen dag en dagelijks.
Als een droom lag daar voor U uw doel:
leven genaamd. Dat doel lag nog zoo
ver en zoo wijd, als had het zich verscholen
achter blauwende bergen, in onreikbare
plaatsen. En gij wist nog niet wat het zijn
zou, dat leven. Gij hoordet slechts sprook
jes, geruchten daarvan...
Maar dan?... dan kwam het tot U, het
leven. En het leven riep U. Waarheen? Dat
weet gij! Riep het U tot den arbeid? Tot
moeilijken harden arbeid? Verheug U,
verheug U, als het U riep tot harden moei
lijken arbeid! Houd den hamer kort en
laat hem nedervallen met helderen slag en
klank op hetgeen gij te smeden hebt! Of
riep het leven U op tot den strijd? Wees
een held, eene heldin, Avanneer het tot den
strijd U riep! Strijd is niet moeielijk voor
dengene, die hem jubelend begroet als een
levenstaak Avaarbij zijne krachten zullen
toenemen; neen, iedere strijd is een deur
die toegang geeft tot nieuAve, groote
vreugd.... stoot slechs open die deur met
forschen slag.
Of zeg het mij: riep het leven U misschien
to,t lijden? Ach, het lijden is een diepe
zee, waarin reeds menigeen verdronk! Maar
leed is ook een zegenrijke vloed; het is
slechts noodig dat gij weet te vinden de
kostbare parelen, die God heeft neergelegd
op den diepsten bodem voor alle mensclie-
ljjk lijdenl
Zeg mij toch, waarheen het leven u
riep!
Maarrrriep het u ook niet tot geluk?
Tot stil, verborgen geluk, dat met zijn
helder, sterk licht geheel uw leven, geheel
uw Avezen doordringt? Laat het Avaar zijn
dat er geen menschenleven bestaat zonder
groot leed maar er is ook geen menschen-
leven zonder groot geluk voor ieder, die
open oogen heeft om het te zoeken en te
vinden, a-ooi- een ieder die geen schuld op
zich laadt, Avaardoor hij dat geluk weder
zou verliezen,
Het leven mag u evemvel geroepen heb
ben en nog roepen, waarheen het wil,
éénmaal roept het leA'en u niet meer. Een
maal Avordt gij geroepen door iemand, die
sterker is dan het leven éénmaal roept
u de dood!
En dan?
Hoe droevig en alleen staat hier de twij
felaar, de ongeloovige.
Waarom wilt gij dat eigenlijk weten?"
vraagt deze, en Avie ter Avereld kan vol
doende antwoord geven op zulk een vraag?
Wij zien niet méér en niets anders dan
het leven, en dat is zóó groot en zóó rijk,
dat Avij daarmede volledig tevreden kun
nen zijn. Wat heeft zulk eene vraag voor
nut? Ieder heeft zijn levenstaak, aan wel
ker vervulling hij arbeiden moet, geven
moet het beste wat hij heeft, zelfs zijn le
ven. Vervullen wij die taak naar beste
krachten! Doen wij wat wij kunnen voor
ons, voor de onzen, voor het volk waartoe
wij behooren, voor onze medemenschen! Of
daarna nog iets anders komt, is eene te
lastige vraag, die wij toch niet vermogen
op te lossen. Bestaat gij niet meer, dan be
staat toch nog uw werk, het meest Avaar-
devolle dat in u was, uw persoon blijft dan
toch nog voortleven in hetgeen gij tijdens
uav leven hebt verricht. En bestaat er niets
meer voor u, dat uw geest of uav stempel
draagt, dan hebt gij toch uw leven nuttig
doorgebracht en kunt gij gerust van het
tooneel dezer wereld verdwijnen." Hierin
bemerkt gij de stem van den godloochenaar,
Dit is het gunstigst© antwoord wat de
ongeloovige u geeft op de vraag: en
dan?
Maar dat is toch te oppervlakkig ctn
veel te weiinig om daarop de gezamentlijke
werken van geheel een menschenleven te
grondvesten. Jawel, zeer zeker, het le
ven is zoo groot en zoo vol en zoo brui-
schend met zijne duizenden en nogmaals
duizenden stemmen, en deer zijn werk
zaamheden genoeg, die een geheel men
schenleven A'orderen. Maar Avaartoe dat
alles, wanneer er tem slotte geen oever
meer is aan de overzijde van die brui-
schende zee, van welker ééne kust Avij zijn
afgevaren op den dag onzer geboorte.
Waartoe? Waartoe??....
Nemen wij het leven in zijn volle ernst!
Waartoe het oog nog geopend te houden
voor het Jicht, Avanneer het zich toch een
maal zal moeten sluiten voor ieder licht?
Waartoe nog te lachen, wanneer toch
eenmaal de grijns des doods het laatste
masker is, dat Avij dragen op het oogen
blik dat het ijzeren voorhang zonder eenig
mededongen neervalt? En wordt niet iede
re heldendaad eene opzettelijke dAvaasheid
wanneer het einde voor 's menschen le
venslied vol hoon zou klinken: „sterf en
vergal"
Het mag heldenmoed zijn wanneer een
legerafdeeling zich opoffert in den strijd
in het vooruitzicht dat de volgende leger
scharen over de lijken der gevallenen heen
het lied voor victorie mogen uitjube'en!
Maar wanneer ten slotte alles valt, wan
neer bevriende en vijandelijke machten
aan het eind van den strijd in denzelfden
algemeenen heksenketel aan de vernieti
ging worden prijsgegeven! Waartoe dan
die zinnelooze moed?
Vernietiging! Vergetelheid!
Het kan niet zijn het einddoel van
's menschen kostbaar leven. Dit slechts te
denken is goddeloos!
Daar zijn vele stemmen die ons roepen,
roepen tot andere levensbeschouwing.
I-Ief het oog naar omhoog, naar dien
met millioenen sterren bezaaiden hemel.
Van uit dat sterrenheir klinkt toit U om
laag eene stemme die u zegt: O menschen-
kind, geen enkele ster is er aan het gan-
sche firmament, die niet zijne eigen plaats
inneemt en zijnen Aveg niet Aveet te vin
den door die oneindige ruimte hoe
kunt gij dan. gelooven dat gij den Aveg
niet moogit vinden, niet zult vinden, die
naar de Zonne voert waaromheen alle
geesten zich bewegen.
Die stem vinden Avij in het geweten.
Die stem vinden Avij mider nóg in de
openbaring. Alles heeft zin en alles be
reikt zijn doel in de>ze wereld. Zou de
mensch alleen gedoemd wezen zijn doel
niet te bereiken? Alles vindt zijn bevredi
ging hier op aarde. Zou do mensch alleen
niet kunnen vinden die bevrediging. Zou
de mensch, het pronkjuweel der schepping
Gods, doelloos moeten rondgaan geheel
zijn lange leven? Doelloos, omdat hij hier
op aarde niets vinden kan wat zijn lust,
zijn verlangen naar hot Schoone, naar het
Volmaakte kan bevredigen? Onmogelijk!
Die ooren heeft om te hooren, hoort al
tijd en'overal in de schepping en in die
diepte van zijn eJgen menschel!jk hart
eene stemroo, zachtkeng en stil als het hart
dat mauAvelijks hoorbaar slaat, maar ook
luide als de donder, die met veel majes
teit komt aanrollen, on die stom roept Lf
toe met deze woorden: „Gij leeft thans Lm
eon Avoestijn, waar niets U bevredigen
kan, kom huiswaarts, kom huiswaaris,
koon naar bet huis uws V ad eis, daar zult
gij verzadigd Avordcn en genieten het
Eeuwig Schoone het Eeuwig Volmaakt©
God!"
Kom huiswaarts, een groot Gastmaal is
den terugkeerenden bereid! Gij zult daar
vindon, bij wien gij in eeuwigheid zijn
moog-t, als gij voor dat eeuwig bezitten en
genic-ten voor God rijp zijt geworden! Daar
zal God zelf Spijs en Drank UAver en aller
zielen zijn. En als gij reeds opgetogen
Avaart en van vreugde juichtet Avanneer
men hier op aarde hot Brood der Waar
heid voor U brak, wanneer uAve ziele den
dronk der allerreinste Schoonheid mocht
genieten, hoezeer zult gij dan jubelen,
wanneer uavo ziel zich zal mogen baden
in de oneindige oceaan van Gods Schoon
heid en Goedheid en Liefde, wanneer God
zelve geheel uw wezen zal doordringen in
onbegrijpelijke eeuwigheid.
Scliaar u bij degenen, die de roepstem
van den Grooten Koning hebben verno
men, die U toeklinkt van uit de eeuwig
heid. Schaar U bij de wakenden,
bij de stijdendenbij de reinen
van hartebij de idealisten! Ga dap
per vooraan en vertrouw op den Grooten
Strijder, die heimelijk en toch merkbaar
met u strijdt, op den Grooten Helper, die
u heimelijk in alles helpt. Vertrouw op
uwen God!
Keer huiswaarts! Keer weer! Maar kom
niet met leege handen en vóór alles: kom
in het bruidskleed uwer ziele. Hoe waart
gij, toen God u dit kleed aantrok? Edel
Avaart gij en rein en goed. Zoo moet gij
blijven, om het bruidsgewaad der ziele te
bewaren!
Kapelaan DE GROOT,
RoülofarondsveeiL
Rooster der Reiraiien.
van het St. Clemenahuis.
te Noorwijkerhout.
14—17 Juni. Meisjes (f 4.
21—24 Juni. Huismoeders (f6.
2629 Juni. Jongenspatronaten (f 4.
811 Juli Mannen en Jongelingen (f 4.jf
15—18 Juli Mannen en Jongelingen ,f 4.—
19—22 Juli Moisjespatronaten (f 4.—)
24—27 Juli Mannen en Jongelingen (f 4.
30 Juli3 Augustus II. II. Onderwijzers.,
58 Augustus Dames Onderwijzeressen.,
1013 Aug. Normalisten (Jongens) uit
Amsterdam.
16—19 Aug. II.II. Onderwijzers.
21—24 Aug. Jongelingen uit den netten
Burgerstand (f 4.
28—31 Aug. Normalisten der Eerw. Broe
ders, Den Haag.
25 September Jongelingen van de IL
B. S. en Gymn. (hoogere kl.) (f 4.
7—10 Sept. Ileeren (f 10.—)
13?6 Sept. Heeren Vincentianen (f 6.
N. B. Men wordt verzocht zich voor deze
Relraiten op te geven bij de Eerw. Gees
telijkheid.
Rooster der Retraiten van hat Rslraitenhuis
„De Thabor", Eendrachtsstraat,
Rotterdam.
69 Juli. Dames Zelatricen van O. L.
Vrouw van Goeden Raad, Middenstand
(Verg. ,f 0.--). Door een Pater Augustijn.
1316 Juli. Dames Zelatricen van O. L.
Vrouw van Goeden Raad, gewonen stand
(Verg. f 4.—). Door een Pater Augustijn.
19—22 Juli. Congregatie 11. Tlieresiakerk
Den Haag. Verg. f 4.Door een Pater
Jezuïet. (Voltallig.)
2629 Juli. Meisjes van den gewonen
stand. (Verg. f 4.Door een Pater Gar-
meliet.
2—5 Augustus. Jonge Dames "Midden
stand. (Verg. I G.Dooreen Pater Jezuiet.,
9—12 Augustus. Meisjes van den gewo
nen stand. (Verg. f 4.Door een Pater,
Carmëiiet.
16—19 Augustus. Onderwijzeressen eni
Jonge Dames Middenstand. (Verg. f 6.
Door een Pater Franciscaan.
2326 Augustus. Meisjes van den gewo
nen stand. (Verg. f 4.Door een Pater,
Franciscaan,
39 Augustus2 September. Tertiarissen
der Paters Capucijnen,'Middenstand. (Ver
goeding f 6.—). Door een Pater Capucijn.,
(Voltallig.)
25 September. Kweekschool der Eerw.
Zusters, Den Haag. (Voltallig.)
6—9 September. Tertiarissen der Pater3
Capucijnen, deftigen stand. (Verg. f 10.
Door een Pater Capucijn.
13—16 September. Congregatie uit Am
sterdam gewonen stand. (Verg. f 4.—).,
Door oen Pater Dominicaan.
20—23 September. Congregatie uit Am.
sterdam Middenstand. (Verg. f G.Door
oen Pater Dominicaan.
28 September1 October. Congregatie
uit Amsterdam deftigen stand. (Verg.
f 10.—). Door een Pater Dominicaan.
58 October. Tertiarissen der Pate/rd
Capucijnen gewonen "stand. (Verg. f 4.
Door een Pater Dominicaan.
N.B, Men wordt verzocht de Ipegong^