OFFICIEELE KERKLIJST S)cC^id6olie Somant ra ra ra Derde Blad. Wat onze tegenstanders beweren. VAN 13. ®38 mi sra soa ra fflël Zaterdag 8 Mei 1915. VIJFDE ZONDAG NA PASCHEN. Les uit den brief van den H. Jacobus I 22—27. Veelgeliefden! Weest daders van liet woord en niet, u zeiven bedriegend, slechts hoorders! Want indien iemand hoorder en niet dader van het woord is, kan hij ver geleken worden met een man, die zijn na tuurlijk gelaat in een spiegel waarneemt; deze immers ziet zich zeiven en gaat heen, j>n -aanstonds heeft hij vergeten, hoe hij er uitzag. Doch hij, die met aandacht de volmaakte wet der vrijheid gadeslaat en n volhardt, deze, geen vergeetachtig hoorder, maar dader des werks geworden zijnde, zal door zijn doen .zalig zijn. Zoo nu iemand meent godsdienstig te zijn, terwijl hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart misleidt, diens godsdienstigheid is jdel. De reine en onbevlekte godsdienstig heid voor God en den Vader is deze: wee- ien en weduwen in hunnen druk bezoeken zich zelven onbesmet van deze wereld bewaren. Evangelie uit den H. Joannes XVI 23—30. In dien tijd sprak Jezus tot zijne Disci pelen: voorwaar voorwaar, Ik zeg u: zoo :;ij den Vader in mijnen naam iets zult vragen, Hij zal het u geven. Tot nog toe hebt gij niets in mijnen naam gevraagd. Vraagt en gij zult verkrijgen, opdat uwe reugde volkomen zij. 11c h/o deze dingen a gelijkenissen tot u gesproken. Het uur ;ömt, dat Ik niet meer in gelijkenissen tot spreken, maar u openlijk van den Va ir verkondigen zal. Op dien dag zult gij in mijnen naam bidden; en niet zeg Ik u, Jat Ik den Vader voor u zal vragen; want Je Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij liefgehad en geloofd hebt, dat Ik van God uitgegaan. Ik ben van den Vader uit gegaan en in de wereld gekomen; weder- ni verlaat Ik de wereld en ga Ik tot den ader. Zijne Discipelen zeiden tot ITem, .e, nu spreekt Gij openlijk en zegt geene jelijkenis! Nu weten wij, dat Gij alles weet in niet noodig hebt, dat iemand U onder- rage. Daarom geiooven wij, dat Gij van iod zijt uitgegaan. (erklarino van hel Epistel. Wij moeten het zaad van het woord iods in cc.ze harten opnemen en het la- in gedijen, zoo luidde de vermaning- van et Epistel van den vorigen Zondag. He ien geeft de H. Jacobus de wijze aan, iaarop wij het. woord der prediking luchtbaal' moeten maken. Broeders, z o ervolgt het Epistel, weest daders an iet woord en niet, u zelven bedriegend, lechts hoorders. Ja, wie zich tevreden net het aanhooren der prediiking en iet tevens daarnaar zijn "leven inricht, noodig zijne levenswijze verandert, die edrie-gt zich zelven, want het geloof ulleeri il hem niet baten. Wie het gehoorde niet beoefening brengt, is gelijk aan een ian, die in het voorbijgaan een blik op spiegel slaat. Nauwelijks heeft hij Sell claaivan verwijderd, of hij is reeds [ergeten, hoe hij er uit ziet. De waarheden 's geloofs, de geboden van ^pod en van Ie H. Kerk. de lessen van volmaaktheid, jopr Christus ons geleerd in woord cn torbeeld, die alle te zamen zijn een <pie- itl, waarin wij\unnen zien, hoe het ge leid is met onze ziel. Maar niet een vluch- üge blik mag het zijn, dien wij in rien ipiegel werpen: neen, wij moeten n et 'indacht de volmaakte wet der vrijheid iideslaan en daarin volharden, d. i. tal veer den blik naar dien spiegel v en- len en nauwkeurig nagaan, welke srnet- |fQ er kleven aan onze ziel. Wie ildus undelt, zal niet zoo licht, wat hem unt- reekt. vergeten en de gestadige herinue- ing aan zijne fouten zal hem een voort- arende aansporing zijn om ze te verbete- jto. Zoo iemand is niet slechts aandachtig 'dorder des'wcordis, maar ook getrouwe olbrenger van het bevolene en hij zal fat'door den vrede ontvangen van ccn oed geweten, doch vooral hiernamaals tloond worden. Heeft Jezus zelf ook niet ftegd: ..Zalig zijn zij, die het woord niet lechts aanhooren maar ook bewaren"? en s.otte geeft de I-I. Jacobus aan zijne |ers een ge nuttige wenken aangaande e ware en de. valsclie vroomheid: \ls ^and zich verbee'dt. godsdienstig te zijn, - Jaar zijne tong niet in bedwang houdt, 15 godsdienstigheid is ijoèr. Ernstige ljook voor ons! want, o, daar geschieden jovele zeilden door middel van de tong! Wal de liefde tot den naaste wordt zoo Enigma al gekwetst door ltefdelooze ge- Prekken, door lastertaal en woorden, die fgemis geven. Doch ware godsvrucht is ,!!re liefde.tot God. ,,Wie echter zijnen Jeder, dien hij ziet, niet liefheeft,hoe J1 hij God, Dien hij niet ziet, liefhebben?" [Joann. 4 20.) Ware godsvrucht toont 511 onder meer door werkdadige, hulp- 'J'di-e 1 fde ten opzichte van de nood- '?nden en door zorgvuldige afwering van den besmettenden geest der wereld. Ware vroomheid vervult niet alleen de plichten tegenover God, maar ook die ten opzichte van den naaste. ,,0 God, oor sprong van alle goed, verleen ons genadig, dat wij onder uwe ingeving denken wat goed is, en onder uwe leiding het ook vol brengen." (Gebed der H. Mis.) H. N. P. J. BERKHOUT. Leimuiden. Kapelaan. Verklaring van het Evangelie. Nog een andere reden tot troost gaf Je zus bij Zijn afscheid aan de apostelen. Ook als Hij eenmaal voor goed was weg gegaan zou Hij toch onzichtbaar over hen waken en konden zij door te vragen, door te bidden alles van Hem verkrijgen. In Zij nen Naam moesten zij dan den hemelschen Vader vragen, wat zij noodig hadden; en zij zouden zeker verhoord worden, zooals Jezus hun uitdrukkelijk verzekerde: .Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u" Tot dan toe, d. w. z. vóór Jezus' lijden en sterven, hadden de apostelen aan God den Vader nog niets gevraagd in Jezus' naam; dat konden zij nog niet, omdat Jezus eerst gestorven moest zijn en ten hernel opge klommen, om de verdiensten van Zijn lijden en dood aan te bieden aan God den Vader en zoa de Middelaar te zijn voor de menschen. Maar dan moesten zij vol ver trouwen bidden om alles, wat hun waar lijk gelukkig kon maken; en zelfs bij den zwaren levensstrijd zouden zij van vreugde overvloeien. Tot nu toe had Jezus tot Zijn apostelen gesproken in gelijkenissen, d. w. z. op eenigszins bedekte en niet geheel duidelijke wijze, omdat de apostelen nog te zwak waren in het geloof, om de verheven waar heden en diepzinnige geheimenissen des geloofs goed te hegrijpen. Immers het licht des H. Geestes ontbrak hun nog. Maar wanneer de II. Geest over hen nederdalen .zou, dan zou de goddelijke Zaligmaker door dien II. Geest overduidelijk tot hen spreken, dan zou hun verstand worden be straald door een wonderbaar licht, waar door hun volkomen klaar en helder zou worden alles, wat Jezus vroeger hun had Door dien II. Geest zouden de apostelen ook in inniger liefdesgemeenschap komen met God den Vader. Want bezield door dien Geest Gods zou hun geloof in Jezus levendiger, hun liefde voor Jezus vuriger worden; en juist daarom zou God de Va der hen liefhebben, om wille van Zijn eenig geliefden Zoon Jezus. Niet alleen omdat Jezus dan voor Zijn apostelen bidt tot den Vader, maar ook omdat de Vader zelf hen bemint, zal Hij hun gebed verhooren. Nu de goede Meester Zijn leerlingen zóó heeft voorbereid op de naderende schei ding, nu Hij hun hart met zooveel zoeten troost en geloovig vertrouwen heeft ver vuld, nu kan Hij wel ronduit zeggen wat zij toch weten moeten. Openlijk zegt Jezus hen dan nu, dat Hij van den Vader is uitgegaan, Gods Zoon is van alle eeuwig heid, en in de wereld is gekomen, de men- schelijke natuur heeft aangenomen, om zich voor de wereld en liet menschdom op te offeren. Maar wanneer straks Zijn offer is volbracht en Zijn taak geëindigd, wan neer Hij is vernederd en verguisd in Zijn lijden en dood, maar ook verheerlijkt in Zijn verrijzenis en hemelvaart: dan ver laat Hij de wereld en keert terug tot Zijnen Vader, om ook in Zijn menschelijke na- tuurd beloond en verheerlijkt te worden alle eeuwen door. Als de apostelen deze verheven en in drukwekkende woorden van Jezus hooren, uitgesproken op zulk een plechtigen toon, dan is het of er plotseling een heldere lichtstraal in hun verstand en hart is doorgedrongen. Nu begrijpen zij dat Jezus God is, dat het niet noodig is Hem te on dervragen, omdat Hij alles weet, - zooals zij zelf nu op zoo trëffende wijze ondervon den. Want ofschoon zij vurig verlangden te weten waarheen hun Meester zou gaan na Zijn dood, durfden zij Hem er niet naar vragen (vgl. Evang. van den 3den Zondag na Paschen). Maar Jezus, Die hun gedachte kende, vervulde thans hun wensch door de duidelijke verklaring van het doel van Zijn heengaan. De naderende Kruisdagen" moeten wij allen benutten als echte biddagen, door in ootmoed des harten en met geloovig ver trouwen te bidden tot God den Vader in Jezus' Naam. Bidden wij dan voor de stof felijke vruchten der aarde, maar bidden wij dan bizonder vurig om den wasdom van de geestelijke vrucht, waarvan Jezus het zaad heeft uitgerooid, toen Hij van den Vader is uitgegaan en in de wereld is gekomen: den vrede voor de menschen die van goeden wil zijn. CIIR. S. DESSING. Zoeterwoude. Kapelaan. ONZES HEEREN HEMELVAART. Les uit de Hondelingen der Apostefón 1 1—11. Het eerste verhaal, o Theophilus? heb ik gedaan van alles,, wat Jezus begon te doen en te lecren, tot aan den dag, dat Hij, door den Heiligen Geest bevelen gevend aan de Apostelen, die Hij had uitverkoren, werd opgenomen. En aan hen heeft Hij zich ook na zijn lijden levend betoond door vele bewijzen, daar Hij gedurende veertig da gen verscheen en sprak over het Rijk Gods. En terwijl Ilij met hen at, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar de belof te des Vaders af te wachten, welke (zeide Hij) gij uit zijnen mond gehoord hebt: want Joannes doopte wel met water, doch gij zult met den heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. Zij, die vergaderd waren, vroegen Hem dan, zeg gende: Heer! zult Gij in dezen tijd het ko ninkrijk van Israël herstellen? Doch Hij sprak tot hen: het komt u niet toe de tij den en oogenblikken, welke de Vader in zijne macht bepaald heeft, te weten. Maar gij zult de kracht van den Heiligen Geest die over u komen zal, ontvangen, en gij zult Mij getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot aan het uiteinde der aarde. En na dit gezegd te hebben, werd Hij, terwijl zij het zagen, opgeheven: en eene wolk onttrok Hem aan hunne oogen! Als zij dan Hem, die ten hemel voer, nastaarden, zie, stónden er bij hen twee mannen in witte kleederen, die ook zeiden: mannen van Galilea! wat staat gij hier naar den hemel op te zien? Deze Jezus, die van u ten hemel is opgenomen, zal alzoo komen, gelijk gij Hem ten hemel hebt zien varen. Evangelie uit den H. Marcus. XVI. 1420. In dien tijd, toen de elf Discipelen aan tafel zaten, verscheen hun Jezus en be strafte hunne ongeloovigheid en de hard heid huns harten, daar zij degenen, die ge zien hadden, dat Hij verrezen was, niet ge loofd hadden. En Hij sprak tot hen: gaat in de geheele wereld, predikt het Evangelie aan alle schepselen! Die geloofd zal heb ben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet geloofd zal hebben, zal ver oordeeld worden. En deze teekenen zullen hen, die geloofd hebben, volgen: in Mijnen naam zullen zij duivelen uitwerpen; nieu we talen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen, en zoo zij iets doodelijks ge dronken hebben, het zal u niet schaden; den zieken zullen zij de handen opleggen, en deze zullen gezond worden. En de Heer Jezus nu, nadat Hij tot hen gesproken had, is ten hemel opgenomen en zit aan Gods rechterhand. En zij gingen uit en predik ten overal, terwijl de Heer medewerkte en het woord bevestigde door de teekenen, die er op volgden. Openbaring is overbodig! Wanneer wonderen mogelijk .zijn en door den mensch met zekerheid kunnen ge kend worden is er geen twijfel aan, of God kan openbaringen doen, m. a. w. God k a n een bepaalden godsdienst openbaren. Immers, als een of ander per soon, die beweert door God gezonden te zijn om de menschen goddelijke openba ringen te doen, echte wonderen verricht, dan stelt God zich zelven borg voor de zending van dien persoon, dan drukt God Zijn zegel op diens getuigenis. Zoo kan God door zijn gezanten een bepaalde Godsvereering voorschrijven. Nu beweren velen: God kan het zeer zeker, doch God zal een bepaalde gods dienst niet geopenbaard hebben om de eenvoudige reden, dat zulks totaal nutte loos was: een geopenbaarde godsdienstis overbodig en God doet niets, wat overbodig is. De mensch heeft reeds van God verstand gekregen; welnu voorgelicht door het natuurlijk licht zijner rede kan hij reeds leven, gelijk God dit verlangt. Zeker, God doet niets wat overbodig is, doch op schromelijke wijze vergist men zich, als men meent dat het menschelijk geslacht, zooals het eenmaal is, zonder Openbaring kan leven, zooals God het verlangt. Wij houden vol en zul len aantoonen, dat Openbaring wel dege lijk nuttig en niet overbodig is. Als God den mensch wil opheffen in een bovennatuurlijke orde ter bereiking van een bovennatuurlijk doel, dan is het zelfs absoluut noodzakelijk dat God deze bo vennatuurlijke orde en dit bovennatuur lijk doel openbaart. Doch ook afgezien hiervan, is een goddelijke Openbaring voor de menschen zeer nuttig, ja zelfs prac tise h noodzakelijk: zonder het licht der Openbaring zou de mensch niet voldoende en niet met ze kerheid weten, en ook niet gemak kei ij k doen, wat Hij tegenover God we ten en doen moet, bv. dat er één God is, die het goede loont en het kwade straft, dat de mensch volgens de regels der na tuurlijke zedewet moet leven. Velen, al te zeer in beslag genomen door hun dage- lijksche bezigheden, zouden geen tijd heb ben, anderen te kortzichtig zijn om door ernstig onderzoek tot de kennis dier waar heden te komen. En die weinigen, die tijd en lust en ontwikkeling genoeg bezaten om door eigen onderzoek die waarheden op te sporen, zouden wellicht( eerst op laten leeftijd na een langdurig onderzoek een zeer onvolledige en gebrekkige kennis dier waarheden gekregen hebben, terwijl men toch niet op laten leeftijd alleen, maar ,ten allen tijde die waarheden kennen en er ook naar leven moet,, 's Menschen ver stand, door booze neigingen en driften ver duisterd, en aan zich zelf overgelaten, vervalt hierbij dikwijls in twijfel en dwa- ling. Dit wordt ten duidelijkste bevestigd door de geschiedenis der volken van alle tijden. Welk een diepgaand verschil van mee ning betreffende de allernoodzakelijkste waarheden bij die volken, welke het geloof in de Openbaring misten. Zij vervielen tot afgoderij, tot het veel-godendom, terwijl op zedelijk gebied hun dwalingen niet minder groot waren. Zelfs hun grootste wijsgeeren b.v. Plato, Aristoteles, die de dwaasheid van het veel-godendom inza gen, vermengden de geringe kennis, welke zij van het Opperwezen bezaten, met vele grove dwalingen en verheerlijkten zelfs de schandelijkste ondeugden, 't Was lang niet overbodig, dat God zelf eens tusschenbeido kwam en met juistheid aangaf, wat de mensch weten en doen moest, om te leven in de ware verhouding, waarin hij tot God staat. En ook nu is de menschheid, Levende buiten de Openbaring, uit eigen kracht niet tot dat juiste en volledige inzicht gekomen. Ook de tegenwoordige modern- heidensclie wijsgèeren, die dus alle open baring verwerpen, zijn, waar bet de na tuurlijke waarheden omtrent God en onze verhouding tot God betreft, vervallen in twijfel aan alles, en ontkenning van alles. Wanneer het menschelijk geslacht gelijk vroeger vóór de Christel. Openbaring nog in dwaling verkeerde dan zouden dezö moderne wijsgeeren, al doen zij zich nog zoo. geleerd voor, een volledige en zekere kennis van den natuurlijken godsdienst niet gegeven hebben. Ieder onbevooroordeeld mensch zal moe ten toegeven, dat het toch wel zeer nuttig is, als God zelf eens zeggen komt, hoe 't nu eigenlijk wezen moet. L. J. M. JANSSEN SCHMIDT. Pr. Een schoon woord over de H. Kerk. Een Katholiek priester te Londen gaf op de hem gedane vraag: ,,Wat is dan toch de Katholieke Kerk?" deze zinrijke voorstel ling, welke woord voor woord een nadere overweging verdient. God de Vader is de grondlegger der Ka tholieke Kerk, Gods Zoon is baar Verlos ser, de Heilige Geest haar Heiligmaker. De allerzaligste Maagd is hare Koningin; de Engelen zijn hare beschermers; de Patriar chen haar stam; de Profeten hare orakels; de Apostelen hare verbreiders; de Heiligen hare voorsprekers. De Paus te Rome is haar zichtbaar Hoofd; de Kardinalen zijn hare Raadsleden; de Bisschoppen hare herders; de Priesters hare stem; de Diakens hare huishouders; de Subdiakens hare die naren; de Martelaren hare getuigenissen; de Leeraars haar licht; de Belijders hare bevestiging; de Religieuse vereenigingen hare ondersteuningen; de heilige Maagden haar sieraad; al de geloovigen hare kinde ren. Het H. Doopsel is hare wieg; het Vorm sel hare kracht; het Allerheiligste Sacra ment des Altaars haar voedsel; de Biecht en het laatste Oliesel hare geneesmiddelen; het Priesterschap hare rechtspraak, het Huwelijk hare voortkweeking. De Tien Geboden zijn hare muren; hare eigen Vijf Geboden hare wallen; hare Evan gelische raden hare buitenwerken. Het Lichaam onzes Heeren Jezus Christus is haar schat; de onfeilbaarheid haar kentee- ken; de eenheid haar middenpunt; de alge meenheid haar spiegel; de Heilige Schrift haar bewijs; de traditie of mondelijke over levering hare vastheid. De Conciliën zijn hare waardigheid; waarheid is haar richt snoer; zachtmoedigheid haar geest; ijver hare bron; gebed haar beschermend schild; geduld hare overwinning. Het geloof is haar deur; de hoop haar weg; de liefde hare verheerlijking; de ge nade onzes Heeren haar rijkdom; de zui verheid haar bloesem; gerechtigheid haar luister; voorzichtigheid haar oog; moed haar arm; gematigdheid hare ademhaling. De heiligheid is hare vreugde; de zonde haar afschuw. De rechtvaardigen zijn oor zaak van haar gejuich, de zondaars de oor zaak van hare droefenis. De Joden zijn hare levende gedenkteekenen, de dwalenden haar kommer,, de bekeering van allen is de bron van haar aanhoudend zuchten en bidden tot God. De volharding barer leden in de getrouwste navolging van Christus is haar verlangen, de verheerlijking van God haar roern. De Allerheiligste Drieëenheid is het al lerhoogste voorwerp harer aanbidding, de op Calvarië geslachtofferde Godmensch is haar zoen- en lof-, haar smeek- en dar f v- offer. De ceremoniën'of plechtigheden zijn haar feestelijke tooi. De aarde is hare ballingschap; het kruis haar deel; de glorie des hemels haar doel. Ergernissen zijn hare smart, berouw is haar troost, vergeving van de zonde, van de schuld en eeuwige straf hare mildheid. Jezus Christus is haar koninklijke Brui degom; zijne tegenwoordigheid hare ver rukking; het einde der wei-eld de dag van hare kroning. Haar strijd is op de aarde; haar lijden in het vagev-uur, haar triomf in des hemels eeuwige heerlijkheid} in het zalig aanschouwen van God, Als ge mij bemint, doe uw plicht. In het jaar 1809 deed het 12e linie-regi ment van het Fransche leger zijn zegevie renden intocht te Straatsburg, nadat de soldaten met roem overdekt, bij Wagrom aan het leger der verbondenen een totale nederlaag hadden toegebracht en zij hunne vijanden als schapen voor zich uit joegen. Doch niet allen jubelden, want één van hen werd geboeid in de stad gebracht; het was Pierre Pitois, een der dapperste soldaten van dat regiment. En wat was zijne mis daad?^ was daags vóór den slag gedeser teerd, en moest nu terecht staan voor den krijgsraad, die hem dan ook, wegens deser tie in tijd van oorlog, ter dood verooindeel de. Hij werd naar de gevangenis terugge voerd, en zou den anderen dag voor liet front van het geheele regiment zijn vonnis ondergaan, Meer wakend dan slapend zat hij in zijn cel na te denken, toen kort voor midder nacht de deur zijner gevangenis werd open gedaan en hij een officier zag binnentre den. Deze zette zich naast den veroordeelde neder en begon hem aldus aan te spreken: „In den slag bij Austerlitz zag ik u vechten ik bewonderde uwen moed, en nu kom ik in den Iaatsten nacht van uw. leven bij u, om te vernemen, of ik u in een of andere zaak ook van dienst kan zijn. Kan ik uwe ouders of uw zuster of broeder soms de laatste groeten van u overbren gen?" „Mijn vader is al lang dood, en zusterë of broeders heb ik niet", was het ant woord. „Dan misschien de laatste groeten aan uwe oude moeder?" vroeg de officier. „O mijnheer!" sprak de soldaat op smee kenden toon, „spreek dien naam niet meer uit, want zoo dikwerf ik zulks hoor, dan komen mij de tranen in de oogen." „Maai", vervolgde de officier, „gij moet mij op dit oogenblik alles zeggen, ook de reden waarom gij gedeserteerd zijt!" Nu begon de soldaat het volgende ver haal: „Sedert den cfag mijner eerste H. Com munie beminde ik op deze aarde slechts één persoon, en dat was mijne goede moe der: haar beminde ik met alle kracht, die mij bezielde; zij was mijn eenigst geluk op deze wereld. Toen ik soldaat moest wor den, bracht de gedachte van haar te moe ten scheiden, mij bijna in vertwijfeling. Zij bemerkte zulks en zoide mij deze woorden: „Pieter, alg gij mij bemint, ga dan en doe uw plicht!" Ik ging en volgde den raad mijner moeder. De plicht van den soldaat is gehoorzaam te zijn, en voor zijn vader land zelfs zijn leven op te offeren. Ik nam mij zulks voor en vocht met moed. Op ze keren dag ontving ik een brief, die mij meldde, dat mijne moeder ziek was. Ik vroeg verlof om haar te bezoeken, doch het werd mij geweigerd... Tranen kwamen mij in de oogen, mijne goede moeder ziek en ik kon niet bij haar zijn; doch op eens kwa men rnij de woorden mijner moeder in de gedachte: „Als ge mij bemint, doe uw plicht!" Zulks deed mijn moed herleven en ik droogde mijn tranen af. Eenige dagen later kwam er een tweede brief die, helaas, het doodsbei'icht inhield van mijne lieve moeder. Wat moest ik nu doen? Ik was de vertwijfeling nabij. Ik verliet in stilte mijn regiment, om ten minste nog aan haar graf een Iaatsten groet te brengen. Ja, bet was tegen de krijgswet, maar ik wilde toch do plaats weten, waar zij dat dierbaar over schot hadden neergelegd. „Na een verinoeienclon tocht kwam ik io mijne geboorteplaats aari en ijlde naar het kerkhof, om daar op haar graf mijn dank baarheid voor hare liefde ie uilen in een hartelijk gebed voor hare ziel. Na eenige oogenblikken stond ik op ik zag een bloempotje slaan met vergcot-mij-nictjes, plukte cr eenige bloempjes van en verborg ze op mijn borst cn na nog een Iaatsten groet aan de rustplaats van mijne goede moeder te hebben gewijd, nam ik met spoed den terugweg aan, om mij weer bij mijn regiment te voegen, doch te laat. Nu heb ik niéts meer op deze wereld, want zij, die ik beminde, is mij ontnomen. „Daar de wereld voor mij geen aantrek kingskracht meer heeft", ahlus vervolgde hij, „verzoek ik u beleefd, mij een Iaatsten liefdedienst te bewijzen, namelijk deze: de bloemen, die ik op het graf mijner moeder heb geplukt en in een zakje op mijne borst rusten, moeten daar blijven tot aan mijn Iaatsten snik en ook met mij aan de aarde wórden toevertrouwd. Want zoolang ik ademhaal, zal de gedachte aan mijne moe der mij bij blijven; het is alsof ik haar nog hoor zeggen: „Als gij mij bemint, doe uw. plicht!" De onbekende officier beloofde hem, dat aan zijn verzoek zou worden voldaan, drukte hem de hand en verliet, zonder nog een enkel woord te spreken, de gevangenis. Den volgenden morgen klonk reeds vroeg het geroffel der trommen, men hoorde heb marcheeren van een groot aantal soldaten, die zich naar de markt begaven, om het vonnis van den deserteur te volvoeren. Ook de gevangene werd naar de gerechtsplaats geleid en hem daar nog eenmaal het dood vonnis voorgelezen, dat volgens de militaire wetten voor desertie beloopen wordt. Het peleton, dat het vonnis moest uitvoeren, had de geweren geladen en wachtte op het commando om te vuren, toen eensklaps de kreet weerklonk: „De Kci/.crt de Keizeri51

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5