OFFICIEELE KERKLIJST
S)cC^id6olie Somant
ra
ra
ra
Derde Blad.
Wat onze tegenstanders beweren.
VAN
13.
®38
mi
sra
soa
ra
fflël
Zaterdag 8 Mei 1915.
VIJFDE ZONDAG NA PASCHEN.
Les uit den brief van den H. Jacobus
I 22—27.
Veelgeliefden! Weest daders van liet
woord en niet, u zeiven bedriegend, slechts
hoorders! Want indien iemand hoorder en
niet dader van het woord is, kan hij ver
geleken worden met een man, die zijn na
tuurlijk gelaat in een spiegel waarneemt;
deze immers ziet zich zeiven en gaat heen,
j>n -aanstonds heeft hij vergeten, hoe hij er
uitzag. Doch hij, die met aandacht de
volmaakte wet der vrijheid gadeslaat en
n volhardt, deze, geen vergeetachtig
hoorder, maar dader des werks geworden
zijnde, zal door zijn doen .zalig zijn. Zoo nu
iemand meent godsdienstig te zijn, terwijl
hij zijn tong niet in toom houdt, maar zijn
hart misleidt, diens godsdienstigheid is
jdel. De reine en onbevlekte godsdienstig
heid voor God en den Vader is deze: wee-
ien en weduwen in hunnen druk bezoeken
zich zelven onbesmet van deze wereld
bewaren.
Evangelie uit den H. Joannes XVI 23—30.
In dien tijd sprak Jezus tot zijne Disci
pelen: voorwaar voorwaar, Ik zeg u: zoo
:;ij den Vader in mijnen naam iets zult
vragen, Hij zal het u geven. Tot nog toe
hebt gij niets in mijnen naam gevraagd.
Vraagt en gij zult verkrijgen, opdat uwe
reugde volkomen zij. 11c h/o deze dingen
a gelijkenissen tot u gesproken. Het uur
;ömt, dat Ik niet meer in gelijkenissen tot
spreken, maar u openlijk van den Va
ir verkondigen zal. Op dien dag zult gij
in mijnen naam bidden; en niet zeg Ik u,
Jat Ik den Vader voor u zal vragen; want
Je Vader zelf heeft u lief, omdat gij Mij
liefgehad en geloofd hebt, dat Ik van God
uitgegaan. Ik ben van den Vader uit
gegaan en in de wereld gekomen; weder-
ni verlaat Ik de wereld en ga Ik tot den
ader. Zijne Discipelen zeiden tot ITem,
.e, nu spreekt Gij openlijk en zegt geene
jelijkenis! Nu weten wij, dat Gij alles weet
in niet noodig hebt, dat iemand U onder-
rage. Daarom geiooven wij, dat Gij van
iod zijt uitgegaan.
(erklarino van hel Epistel.
Wij moeten het zaad van het woord
iods in cc.ze harten opnemen en het la-
in gedijen, zoo luidde de vermaning- van
et Epistel van den vorigen Zondag. He
ien geeft de H. Jacobus de wijze aan,
iaarop wij het. woord der prediking
luchtbaal' moeten maken. Broeders, z o
ervolgt het Epistel, weest daders an
iet woord en niet, u zelven bedriegend,
lechts hoorders. Ja, wie zich tevreden
net het aanhooren der prediiking en
iet tevens daarnaar zijn "leven inricht,
noodig zijne levenswijze verandert, die
edrie-gt zich zelven, want het geloof ulleeri
il hem niet baten. Wie het gehoorde niet
beoefening brengt, is gelijk aan een
ian, die in het voorbijgaan een blik op
spiegel slaat. Nauwelijks heeft hij
Sell claaivan verwijderd, of hij is reeds
[ergeten, hoe hij er uit ziet. De waarheden
's geloofs, de geboden van ^pod en van
Ie H. Kerk. de lessen van volmaaktheid,
jopr Christus ons geleerd in woord cn
torbeeld, die alle te zamen zijn een <pie-
itl, waarin wij\unnen zien, hoe het ge
leid is met onze ziel. Maar niet een vluch-
üge blik mag het zijn, dien wij in rien
ipiegel werpen: neen, wij moeten n et
'indacht de volmaakte wet der vrijheid
iideslaan en daarin volharden, d. i. tal
veer den blik naar dien spiegel v en-
len en nauwkeurig nagaan, welke srnet-
|fQ er kleven aan onze ziel. Wie ildus
undelt, zal niet zoo licht, wat hem unt-
reekt. vergeten en de gestadige herinue-
ing aan zijne fouten zal hem een voort-
arende aansporing zijn om ze te verbete-
jto. Zoo iemand is niet slechts aandachtig
'dorder des'wcordis, maar ook getrouwe
olbrenger van het bevolene en hij zal
fat'door den vrede ontvangen van ccn
oed geweten, doch vooral hiernamaals
tloond worden. Heeft Jezus zelf ook niet
ftegd: ..Zalig zijn zij, die het woord niet
lechts aanhooren maar ook bewaren"?
en s.otte geeft de I-I. Jacobus aan zijne
|ers een ge nuttige wenken aangaande
e ware en de. valsclie vroomheid: \ls
^and zich verbee'dt. godsdienstig te zijn,
- Jaar zijne tong niet in bedwang houdt,
15 godsdienstigheid is ijoèr. Ernstige
ljook voor ons! want, o, daar geschieden
jovele zeilden door middel van de tong!
Wal de liefde tot den naaste wordt zoo
Enigma al gekwetst door ltefdelooze ge-
Prekken, door lastertaal en woorden, die
fgemis geven. Doch ware godsvrucht is
,!!re liefde.tot God. ,,Wie echter zijnen
Jeder, dien hij ziet, niet liefheeft,hoe
J1 hij God, Dien hij niet ziet, liefhebben?"
[Joann. 4 20.) Ware godsvrucht toont
511 onder meer door werkdadige, hulp-
'J'di-e 1 fde ten opzichte van de nood-
'?nden en door zorgvuldige afwering
van den besmettenden geest der wereld.
Ware vroomheid vervult niet alleen de
plichten tegenover God, maar ook die ten
opzichte van den naaste. ,,0 God, oor
sprong van alle goed, verleen ons genadig,
dat wij onder uwe ingeving denken wat
goed is, en onder uwe leiding het ook vol
brengen." (Gebed der H. Mis.)
H. N. P. J. BERKHOUT.
Leimuiden. Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
Nog een andere reden tot troost gaf Je
zus bij Zijn afscheid aan de apostelen.
Ook als Hij eenmaal voor goed was weg
gegaan zou Hij toch onzichtbaar over hen
waken en konden zij door te vragen, door
te bidden alles van Hem verkrijgen. In Zij
nen Naam moesten zij dan den hemelschen
Vader vragen, wat zij noodig hadden; en
zij zouden zeker verhoord worden, zooals
Jezus hun uitdrukkelijk verzekerde:
.Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u" Tot dan
toe, d. w. z. vóór Jezus' lijden en sterven,
hadden de apostelen aan God den Vader
nog niets gevraagd in Jezus' naam; dat
konden zij nog niet, omdat Jezus eerst
gestorven moest zijn en ten hernel opge
klommen, om de verdiensten van Zijn
lijden en dood aan te bieden aan God den
Vader en zoa de Middelaar te zijn voor de
menschen. Maar dan moesten zij vol ver
trouwen bidden om alles, wat hun waar
lijk gelukkig kon maken; en zelfs bij den
zwaren levensstrijd zouden zij van vreugde
overvloeien.
Tot nu toe had Jezus tot Zijn apostelen
gesproken in gelijkenissen, d. w. z. op
eenigszins bedekte en niet geheel duidelijke
wijze, omdat de apostelen nog te zwak
waren in het geloof, om de verheven waar
heden en diepzinnige geheimenissen des
geloofs goed te hegrijpen. Immers het
licht des H. Geestes ontbrak hun nog. Maar
wanneer de II. Geest over hen nederdalen
.zou, dan zou de goddelijke Zaligmaker
door dien II. Geest overduidelijk tot hen
spreken, dan zou hun verstand worden be
straald door een wonderbaar licht, waar
door hun volkomen klaar en helder zou
worden alles, wat Jezus vroeger hun had
Door dien II. Geest zouden de apostelen
ook in inniger liefdesgemeenschap komen
met God den Vader. Want bezield door
dien Geest Gods zou hun geloof in Jezus
levendiger, hun liefde voor Jezus vuriger
worden; en juist daarom zou God de Va
der hen liefhebben, om wille van Zijn eenig
geliefden Zoon Jezus. Niet alleen omdat
Jezus dan voor Zijn apostelen bidt tot den
Vader, maar ook omdat de Vader zelf hen
bemint, zal Hij hun gebed verhooren.
Nu de goede Meester Zijn leerlingen zóó
heeft voorbereid op de naderende schei
ding, nu Hij hun hart met zooveel zoeten
troost en geloovig vertrouwen heeft ver
vuld, nu kan Hij wel ronduit zeggen wat
zij toch weten moeten. Openlijk zegt Jezus
hen dan nu, dat Hij van den Vader is
uitgegaan, Gods Zoon is van alle eeuwig
heid, en in de wereld is gekomen, de men-
schelijke natuur heeft aangenomen, om
zich voor de wereld en liet menschdom op
te offeren. Maar wanneer straks Zijn offer
is volbracht en Zijn taak geëindigd, wan
neer Hij is vernederd en verguisd in Zijn
lijden en dood, maar ook verheerlijkt in
Zijn verrijzenis en hemelvaart: dan ver
laat Hij de wereld en keert terug tot Zijnen
Vader, om ook in Zijn menschelijke na-
tuurd beloond en verheerlijkt te worden
alle eeuwen door.
Als de apostelen deze verheven en in
drukwekkende woorden van Jezus hooren,
uitgesproken op zulk een plechtigen toon,
dan is het of er plotseling een heldere
lichtstraal in hun verstand en hart is
doorgedrongen. Nu begrijpen zij dat Jezus
God is, dat het niet noodig is Hem te on
dervragen, omdat Hij alles weet, - zooals
zij zelf nu op zoo trëffende wijze ondervon
den. Want ofschoon zij vurig verlangden
te weten waarheen hun Meester zou gaan
na Zijn dood, durfden zij Hem er niet
naar vragen (vgl. Evang. van den 3den
Zondag na Paschen). Maar Jezus, Die hun
gedachte kende, vervulde thans hun wensch
door de duidelijke verklaring van het doel
van Zijn heengaan.
De naderende Kruisdagen" moeten wij
allen benutten als echte biddagen, door in
ootmoed des harten en met geloovig ver
trouwen te bidden tot God den Vader in
Jezus' Naam. Bidden wij dan voor de stof
felijke vruchten der aarde, maar bidden
wij dan bizonder vurig om den wasdom
van de geestelijke vrucht, waarvan Jezus
het zaad heeft uitgerooid, toen Hij van
den Vader is uitgegaan en in de wereld is
gekomen: den vrede voor de menschen die
van goeden wil zijn.
CIIR. S. DESSING.
Zoeterwoude. Kapelaan.
ONZES HEEREN HEMELVAART.
Les uit de Hondelingen der Apostefón
1 1—11.
Het eerste verhaal, o Theophilus? heb ik
gedaan van alles,, wat Jezus begon te doen
en te lecren, tot aan den dag, dat Hij, door
den Heiligen Geest bevelen gevend aan de
Apostelen, die Hij had uitverkoren, werd
opgenomen. En aan hen heeft Hij zich ook
na zijn lijden levend betoond door vele
bewijzen, daar Hij gedurende veertig da
gen verscheen en sprak over het Rijk Gods.
En terwijl Ilij met hen at, gebood Hij hun
Jeruzalem niet te verlaten, maar de belof
te des Vaders af te wachten, welke (zeide
Hij) gij uit zijnen mond gehoord hebt:
want Joannes doopte wel met water, doch
gij zult met den heiligen Geest gedoopt
worden, niet lang na deze dagen. Zij, die
vergaderd waren, vroegen Hem dan, zeg
gende: Heer! zult Gij in dezen tijd het ko
ninkrijk van Israël herstellen? Doch Hij
sprak tot hen: het komt u niet toe de tij
den en oogenblikken, welke de Vader in
zijne macht bepaald heeft, te weten. Maar
gij zult de kracht van den Heiligen Geest
die over u komen zal, ontvangen, en gij
zult Mij getuigen zijn te Jeruzalem en in
geheel Judea en Samaria en tot aan het
uiteinde der aarde. En na dit gezegd te
hebben, werd Hij, terwijl zij het zagen,
opgeheven: en eene wolk onttrok Hem
aan hunne oogen! Als zij dan Hem, die ten
hemel voer, nastaarden, zie, stónden er bij
hen twee mannen in witte kleederen, die
ook zeiden: mannen van Galilea! wat staat
gij hier naar den hemel op te zien? Deze
Jezus, die van u ten hemel is opgenomen,
zal alzoo komen, gelijk gij Hem ten hemel
hebt zien varen.
Evangelie uit den H. Marcus. XVI. 1420.
In dien tijd, toen de elf Discipelen aan
tafel zaten, verscheen hun Jezus en be
strafte hunne ongeloovigheid en de hard
heid huns harten, daar zij degenen, die ge
zien hadden, dat Hij verrezen was, niet ge
loofd hadden. En Hij sprak tot hen: gaat in
de geheele wereld, predikt het Evangelie
aan alle schepselen! Die geloofd zal heb
ben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden;
maar die niet geloofd zal hebben, zal ver
oordeeld worden. En deze teekenen zullen
hen, die geloofd hebben, volgen: in Mijnen
naam zullen zij duivelen uitwerpen; nieu
we talen zullen zij spreken; slangen zullen
zij opnemen, en zoo zij iets doodelijks ge
dronken hebben, het zal u niet schaden;
den zieken zullen zij de handen opleggen,
en deze zullen gezond worden. En de Heer
Jezus nu, nadat Hij tot hen gesproken had,
is ten hemel opgenomen en zit aan Gods
rechterhand. En zij gingen uit en predik
ten overal, terwijl de Heer medewerkte en
het woord bevestigde door de teekenen, die
er op volgden.
Openbaring is overbodig!
Wanneer wonderen mogelijk .zijn en
door den mensch met zekerheid kunnen ge
kend worden is er geen twijfel aan, of
God kan openbaringen doen, m. a. w.
God k a n een bepaalden godsdienst
openbaren. Immers, als een of ander per
soon, die beweert door God gezonden te
zijn om de menschen goddelijke openba
ringen te doen, echte wonderen verricht,
dan stelt God zich zelven borg voor de
zending van dien persoon, dan drukt God
Zijn zegel op diens getuigenis. Zoo kan
God door zijn gezanten een bepaalde
Godsvereering voorschrijven.
Nu beweren velen: God kan het zeer
zeker, doch God zal een bepaalde gods
dienst niet geopenbaard hebben om de
eenvoudige reden, dat zulks totaal nutte
loos was: een geopenbaarde
godsdienstis overbodig en God
doet niets, wat overbodig is. De mensch
heeft reeds van God verstand gekregen;
welnu voorgelicht door het natuurlijk licht
zijner rede kan hij reeds leven, gelijk God
dit verlangt. Zeker, God doet niets wat
overbodig is, doch op schromelijke wijze
vergist men zich, als men meent dat het
menschelijk geslacht, zooals het eenmaal
is, zonder Openbaring kan leven, zooals
God het verlangt. Wij houden vol en zul
len aantoonen, dat Openbaring wel dege
lijk nuttig en niet overbodig is.
Als God den mensch wil opheffen in een
bovennatuurlijke orde ter bereiking van
een bovennatuurlijk doel, dan is het zelfs
absoluut noodzakelijk dat God deze bo
vennatuurlijke orde en dit bovennatuur
lijk doel openbaart. Doch ook afgezien
hiervan, is een goddelijke Openbaring voor
de menschen zeer nuttig, ja zelfs prac
tise h noodzakelijk: zonder het
licht der Openbaring zou de mensch
niet voldoende en niet met ze
kerheid weten, en ook niet gemak
kei ij k doen, wat Hij tegenover God we
ten en doen moet, bv. dat er één God is,
die het goede loont en het kwade straft,
dat de mensch volgens de regels der na
tuurlijke zedewet moet leven. Velen, al te
zeer in beslag genomen door hun dage-
lijksche bezigheden, zouden geen tijd heb
ben, anderen te kortzichtig zijn om door
ernstig onderzoek tot de kennis dier waar
heden te komen. En die weinigen, die tijd
en lust en ontwikkeling genoeg bezaten
om door eigen onderzoek die waarheden
op te sporen, zouden wellicht( eerst op
laten leeftijd na een langdurig onderzoek
een zeer onvolledige en gebrekkige kennis
dier waarheden gekregen hebben, terwijl
men toch niet op laten leeftijd alleen, maar
,ten allen tijde die waarheden kennen en er
ook naar leven moet,, 's Menschen ver
stand, door booze neigingen en driften ver
duisterd, en aan zich zelf overgelaten,
vervalt hierbij dikwijls in twijfel en dwa-
ling.
Dit wordt ten duidelijkste bevestigd
door de geschiedenis der volken van alle
tijden.
Welk een diepgaand verschil van mee
ning betreffende de allernoodzakelijkste
waarheden bij die volken, welke het geloof
in de Openbaring misten. Zij vervielen tot
afgoderij, tot het veel-godendom, terwijl
op zedelijk gebied hun dwalingen niet
minder groot waren. Zelfs hun grootste
wijsgeeren b.v. Plato, Aristoteles, die de
dwaasheid van het veel-godendom inza
gen, vermengden de geringe kennis, welke
zij van het Opperwezen bezaten, met vele
grove dwalingen en verheerlijkten zelfs de
schandelijkste ondeugden, 't Was lang niet
overbodig, dat God zelf eens tusschenbeido
kwam en met juistheid aangaf, wat de
mensch weten en doen moest, om te leven
in de ware verhouding, waarin hij tot
God staat.
En ook nu is de menschheid, Levende
buiten de Openbaring, uit eigen kracht
niet tot dat juiste en volledige inzicht
gekomen. Ook de tegenwoordige modern-
heidensclie wijsgèeren, die dus alle open
baring verwerpen, zijn, waar bet de na
tuurlijke waarheden omtrent God en onze
verhouding tot God betreft, vervallen in
twijfel aan alles, en ontkenning van alles.
Wanneer het menschelijk geslacht gelijk
vroeger vóór de Christel. Openbaring nog
in dwaling verkeerde dan zouden dezö
moderne wijsgeeren, al doen zij zich nog
zoo. geleerd voor, een volledige en zekere
kennis van den natuurlijken godsdienst
niet gegeven hebben.
Ieder onbevooroordeeld mensch zal moe
ten toegeven, dat het toch wel zeer nuttig
is, als God zelf eens zeggen komt, hoe 't nu
eigenlijk wezen moet.
L. J. M. JANSSEN SCHMIDT. Pr.
Een schoon woord over de H. Kerk.
Een Katholiek priester te Londen gaf op
de hem gedane vraag: ,,Wat is dan toch
de Katholieke Kerk?" deze zinrijke voorstel
ling, welke woord voor woord een nadere
overweging verdient.
God de Vader is de grondlegger der Ka
tholieke Kerk, Gods Zoon is baar Verlos
ser, de Heilige Geest haar Heiligmaker. De
allerzaligste Maagd is hare Koningin; de
Engelen zijn hare beschermers; de Patriar
chen haar stam; de Profeten hare orakels;
de Apostelen hare verbreiders; de Heiligen
hare voorsprekers. De Paus te Rome is
haar zichtbaar Hoofd; de Kardinalen zijn
hare Raadsleden; de Bisschoppen hare
herders; de Priesters hare stem; de Diakens
hare huishouders; de Subdiakens hare die
naren; de Martelaren hare getuigenissen;
de Leeraars haar licht; de Belijders hare
bevestiging; de Religieuse vereenigingen
hare ondersteuningen; de heilige Maagden
haar sieraad; al de geloovigen hare kinde
ren.
Het H. Doopsel is hare wieg; het Vorm
sel hare kracht; het Allerheiligste Sacra
ment des Altaars haar voedsel; de Biecht
en het laatste Oliesel hare geneesmiddelen;
het Priesterschap hare rechtspraak, het
Huwelijk hare voortkweeking.
De Tien Geboden zijn hare muren; hare
eigen Vijf Geboden hare wallen; hare Evan
gelische raden hare buitenwerken. Het
Lichaam onzes Heeren Jezus Christus is
haar schat; de onfeilbaarheid haar kentee-
ken; de eenheid haar middenpunt; de alge
meenheid haar spiegel; de Heilige Schrift
haar bewijs; de traditie of mondelijke over
levering hare vastheid. De Conciliën zijn
hare waardigheid; waarheid is haar richt
snoer; zachtmoedigheid haar geest; ijver
hare bron; gebed haar beschermend schild;
geduld hare overwinning.
Het geloof is haar deur; de hoop haar
weg; de liefde hare verheerlijking; de ge
nade onzes Heeren haar rijkdom; de zui
verheid haar bloesem; gerechtigheid haar
luister; voorzichtigheid haar oog; moed
haar arm; gematigdheid hare ademhaling.
De heiligheid is hare vreugde; de zonde
haar afschuw. De rechtvaardigen zijn oor
zaak van haar gejuich, de zondaars de oor
zaak van hare droefenis. De Joden zijn hare
levende gedenkteekenen, de dwalenden
haar kommer,, de bekeering van allen is
de bron van haar aanhoudend zuchten en
bidden tot God. De volharding barer leden
in de getrouwste navolging van Christus
is haar verlangen, de verheerlijking van
God haar roern.
De Allerheiligste Drieëenheid is het al
lerhoogste voorwerp harer aanbidding,
de op Calvarië geslachtofferde Godmensch
is haar zoen- en lof-, haar smeek- en dar f v-
offer. De ceremoniën'of plechtigheden zijn
haar feestelijke tooi.
De aarde is hare ballingschap; het kruis
haar deel; de glorie des hemels haar doel.
Ergernissen zijn hare smart, berouw is
haar troost, vergeving van de zonde, van
de schuld en eeuwige straf hare mildheid.
Jezus Christus is haar koninklijke Brui
degom; zijne tegenwoordigheid hare ver
rukking; het einde der wei-eld de dag van
hare kroning. Haar strijd is op de aarde;
haar lijden in het vagev-uur, haar triomf
in des hemels eeuwige heerlijkheid} in
het zalig aanschouwen van God,
Als ge mij bemint, doe uw plicht.
In het jaar 1809 deed het 12e linie-regi
ment van het Fransche leger zijn zegevie
renden intocht te Straatsburg, nadat de
soldaten met roem overdekt, bij Wagrom
aan het leger der verbondenen een totale
nederlaag hadden toegebracht en zij hunne
vijanden als schapen voor zich uit joegen.
Doch niet allen jubelden, want één van hen
werd geboeid in de stad gebracht; het was
Pierre Pitois, een der dapperste soldaten
van dat regiment. En wat was zijne mis
daad?^ was daags vóór den slag gedeser
teerd, en moest nu terecht staan voor den
krijgsraad, die hem dan ook, wegens deser
tie in tijd van oorlog, ter dood verooindeel
de. Hij werd naar de gevangenis terugge
voerd, en zou den anderen dag voor liet
front van het geheele regiment zijn vonnis
ondergaan,
Meer wakend dan slapend zat hij in zijn
cel na te denken, toen kort voor midder
nacht de deur zijner gevangenis werd open
gedaan en hij een officier zag binnentre
den. Deze zette zich naast den veroordeelde
neder en begon hem aldus aan te spreken:
„In den slag bij Austerlitz zag ik u
vechten ik bewonderde uwen moed, en
nu kom ik in den Iaatsten nacht van uw.
leven bij u, om te vernemen, of ik u in
een of andere zaak ook van dienst kan zijn.
Kan ik uwe ouders of uw zuster of broeder
soms de laatste groeten van u overbren
gen?"
„Mijn vader is al lang dood, en zusterë
of broeders heb ik niet", was het ant
woord.
„Dan misschien de laatste groeten aan
uwe oude moeder?" vroeg de officier.
„O mijnheer!" sprak de soldaat op smee
kenden toon, „spreek dien naam niet meer
uit, want zoo dikwerf ik zulks hoor, dan
komen mij de tranen in de oogen."
„Maai", vervolgde de officier, „gij moet
mij op dit oogenblik alles zeggen, ook de
reden waarom gij gedeserteerd zijt!"
Nu begon de soldaat het volgende ver
haal:
„Sedert den cfag mijner eerste H. Com
munie beminde ik op deze aarde slechts
één persoon, en dat was mijne goede moe
der: haar beminde ik met alle kracht, die
mij bezielde; zij was mijn eenigst geluk op
deze wereld. Toen ik soldaat moest wor
den, bracht de gedachte van haar te moe
ten scheiden, mij bijna in vertwijfeling. Zij
bemerkte zulks en zoide mij deze woorden:
„Pieter, alg gij mij bemint, ga dan en doe
uw plicht!" Ik ging en volgde den raad
mijner moeder. De plicht van den soldaat
is gehoorzaam te zijn, en voor zijn vader
land zelfs zijn leven op te offeren. Ik nam
mij zulks voor en vocht met moed. Op ze
keren dag ontving ik een brief, die mij
meldde, dat mijne moeder ziek was. Ik
vroeg verlof om haar te bezoeken, doch het
werd mij geweigerd... Tranen kwamen mij
in de oogen, mijne goede moeder ziek en ik
kon niet bij haar zijn; doch op eens kwa
men rnij de woorden mijner moeder in de
gedachte: „Als ge mij bemint, doe uw
plicht!" Zulks deed mijn moed herleven en
ik droogde mijn tranen af. Eenige dagen
later kwam er een tweede brief die, helaas,
het doodsbei'icht inhield van mijne lieve
moeder. Wat moest ik nu doen? Ik was de
vertwijfeling nabij. Ik verliet in stilte mijn
regiment, om ten minste nog aan haar graf
een Iaatsten groet te brengen. Ja, bet was
tegen de krijgswet, maar ik wilde toch do
plaats weten, waar zij dat dierbaar over
schot hadden neergelegd.
„Na een verinoeienclon tocht kwam ik io
mijne geboorteplaats aari en ijlde naar het
kerkhof, om daar op haar graf mijn dank
baarheid voor hare liefde ie uilen in een
hartelijk gebed voor hare ziel. Na eenige
oogenblikken stond ik op ik zag een
bloempotje slaan met vergcot-mij-nictjes,
plukte cr eenige bloempjes van en verborg
ze op mijn borst cn na nog een Iaatsten
groet aan de rustplaats van mijne goede
moeder te hebben gewijd, nam ik met spoed
den terugweg aan, om mij weer bij mijn
regiment te voegen, doch te laat. Nu heb
ik niéts meer op deze wereld, want zij, die
ik beminde, is mij ontnomen.
„Daar de wereld voor mij geen aantrek
kingskracht meer heeft", ahlus vervolgde
hij, „verzoek ik u beleefd, mij een Iaatsten
liefdedienst te bewijzen, namelijk deze: de
bloemen, die ik op het graf mijner moeder
heb geplukt en in een zakje op mijne borst
rusten, moeten daar blijven tot aan mijn
Iaatsten snik en ook met mij aan de aarde
wórden toevertrouwd. Want zoolang ik
ademhaal, zal de gedachte aan mijne moe
der mij bij blijven; het is alsof ik haar nog
hoor zeggen: „Als gij mij bemint, doe uw.
plicht!"
De onbekende officier beloofde hem, dat
aan zijn verzoek zou worden voldaan,
drukte hem de hand en verliet, zonder nog
een enkel woord te spreken, de gevangenis.
Den volgenden morgen klonk reeds vroeg
het geroffel der trommen, men hoorde heb
marcheeren van een groot aantal soldaten,
die zich naar de markt begaven, om het
vonnis van den deserteur te volvoeren. Ook
de gevangene werd naar de gerechtsplaats
geleid en hem daar nog eenmaal het dood
vonnis voorgelezen, dat volgens de militaire
wetten voor desertie beloopen wordt. Het
peleton, dat het vonnis moest uitvoeren,
had de geweren geladen en wachtte op het
commando om te vuren, toen eensklaps de
kreet weerklonk: „De Kci/.crt de Keizeri51