IvbK
3)c Scicbelve (Sou/zont
j~-'.~ -/^SSui!8ECS5HQi>U^OWt^u^ii!ilypi^uZ5Bn^^öl^SZ^^liB^'@)r I/feL.
m
m
WJT'-W- D
ra
ra
Derde Blad.
Wat onze tegenstanders beweren.
R!6it78t(^/3tGS*K>imr/3
rarararararararaE:
K!(W/3|SS«w«Wiro^
iaüii
Kü'
B23
BÜH
Bik
Bii'.
Bk
VAN
raS
ra
ai23
!ku2
K21
ra
.ra
tra
tra
BSiSS
^THi^fiFrA'itaxa^ËlW^ra
Zaterdag 3 April 1915.
PASCHEN.
Les uit den I. Brief van den H. Paulus
aan de Corinthiërs V. 7.
Broeders! verwijdert den ouden zuur-
deesem, opdat gij een nieuw deeg moogt
wezen, gelijk .gij ook ongedeesemd zijl
Wamt ons PaascMam, Christus, is ge
slacht. Laat ons dan ie est vieren, niet
met den .ouden.' zuurdeesem, noch met den
zuurdeesem van hoosheid en ondeugd,
maar met ongedeesemde brood en van op
rechtheid en waaiheid.
Evangelie uit den H. Marcus. XVi. 1.
In dien tijd kochten Maria Magdalena,
Maria, de moeder van Jacobus en Salo
me, welriekende kruiden, om Jiezus te
gaan balsemen. En zeer vroeg, op den
eer dien dag der week, kwamen zij bij
het graf, teen de zon opgegaan was. Zij
nu zeiden tcfc elkander: wie zaïl «ons den
steen van den ingang des grafs afwen
telen? En opziende, zagen zij den steen
afgewenteld; deze nu was zeer groot. En
in het graf gaande, zagen zij eenen jon
geling ter rechterzijde zitten, (gekleed in
een lang wit gewaad; en zij ontstelden.
Doch hij sprak tot haai*: wees niet ver
schrikt; gij zoekt Jezus van Nazareth,
die gekruist is; Hii is verrezen; Hij is niet
hier; ziet de plaats, waar men Hem ne-
derlegde! Gaat, zegt aan zijne Discipelen
en aan Petrus, dat Hij u voorgaat naar
Galilea: daar zult gij Hem zien, gelijk Ilij
u gezegd heeft.
Verklaring van het Epistel.
Een grondig kenner van het mensche-
lijk hart blijkt de JH. Paulus, dat hij 'met
zulk een duidelijk beeld clen verwoestenden
invloed der zonde teekent. „Weet gij niet"'
zoo schreef hij aan de Corinthiërs, ,,dat
een weinig zuurdeesem het geheele deeg
bederft?" Het was, wijl er te Corinthe een
openbare zondaar leefde, dien de Apostel
uit de gemeenschap der Kerk had gesloten;
want in zijn brandenden zielenijver was
hij bevreesd, dat het kwade voorbeeld aan
stekelijk zoude werken.
Na aldus die bepaalde zonde te hebben
berispt en gestraft, gaat de H. Paulus er
toe over om een korten, algemeenen levens
regel op te stellen, die ons op het huidig
hoogfeest wordt voorgelezen.
Het Christelijk Paaschfeest was* denke
lijk nabij, waarvan het Paschen der Joden
een voorafbeelding was. Nu was het een
streng voorschrift der Wet, dat men ter
waardige viering van dat feest, zorgvuldig
allen ouden deesem uit zijn huis moest
verwijderen. Wie tot op het zevende uur
van den Paaschdag nog gedeesemd brood
had bewaard, moest op bevel van den
rechter worden gegeeseld. Hoe schoon kon
dit worden toegepast op de waardige vie
ring van ons Paschen!
Broeders, .zoo vermaant de Apostel nu
zijne lezers evenzeer als ons, doet weg den
ouden zuurdeesem der zonde; gij zijt im
mers ongedeesemd, d. w. z. door Christus
in het H. Doopsel van alle zonde ger einigd.
Want wij moeten een Paschen vieren, dat
niet slechts enkele dagen, maar heel ons
leven voortduurt. Ons Paaschlam. is reeds
geslacht. Het is Jezus Christus, die zich zei
ven eens ten offer heeft gebracht op den
berg van Calvarië: Zijn offerbloed heeft
oneindige waarde en Zijne slachtoffering
behoeft dus niet telken ja re te worden
herhaald. Onderzoekt derhalve u zeiven
nauwkeurig en zoo de zonde haren intrek
mocht hebben genomen in uw hart, ver
wijder zo daaruit en laat haar nim
mer daarin terugkeeren. Tot een
nauwkeurig onderzoek des gewetens
spoort ons de Apostel aan, waar
bij wij onze booze neigingen lee-
ren kermen, die getoomd en beteugeld moe
ien worden. Tot een nieuwen oprechten
levenswandel wekt hij ons op; dat is liet
ongedeesemd brood, waarmede wij -feest
moeten vieren. Dan zal ons Paschen een
naardig, een zalig Paschen zijn, dat nim
mer ophoudt, doch zal worden voortgezet
'n den hemel in het .zalig aanschouwen
Jan het Lam, dat voor ons is geslachtof
ferd.
II. N. P. J. BERKHOUT,
heimuiden. Kapelaan.
Verklaring van het Evangelie.
ra'VeVaT|ge'"'ie van Pasch,e,n verhaalt c.ns
e blijde boodschap van Jezus' verrijze-
s, door een Engel des hemels geopen
baard aan drie vrome vrouwen, de boet-
aaiyüge zondares Maria Magdalena,
J5,a var» Jacobus, ai.I. de vrouw v-an
I it! k,1S Iv kaphas pin moeder van
vvnT S <'en 3 ergeren (den minderen) on
u<la* Thaddeüs, on Salome, n.l. de
1 >U|W van Zehedeüs en de moeder van
*aa \US ('en ouderen (den meerderen) en
oannes. Deze vrouwen waren er bij
■tegenwoordig geweest, toen Jezus'
lichaam door Jozef van Arimathea en Ni-
codemus van het kruis was afgenomen
en, na volgens het godsdienstig gebruik
der Joden gebalsemd te zijn, dn eon aan
Jozef van Aiimatthea toebehoorend, ge
heel nieuw graf was begraven. Misschien
was deze balseming, doar de haast waar
mede zij moest geschieden met het oeg
op dein naderenden Sabbath, niet ver
richt in den geibruikelijken vorm. Van
daar dat deze vrome vrouwen het plan
zullen hebben gevormd, om zoodra moge
lijk opnieuw deze eer aan Jezus' lichaam
te bewijzen. Zoodra dan ook de morgen
schemering van den eersten dag dei-
week was aangebroken, gtngen zij met
de voor hun liefdedienst benoodigde spe
cerijen naar 'het graf van Jezus.
De rijke en aanzienlijke Joden bezatten
graven op hunne eigendommen, waar
voor zij benutten de natuurlijke rotsho
len, of die zij in de rotsen lieten uithou
wen. Een poort met een grooten steen af
gesloten gaf toegang tot hot graf. Eerst
kwam men in een portaal, hetwelk tce-
gang verschafte tot een grafkelder \an
ongeveer 2 Meter in het vierkant, waar
in men door een lage poort binnen ging.
Tegenover deze poort bevond zich een
r.'eenen tafel, uitgehold in den vorm van
een drinkbak, waarin het lijk werd neer
gelegd. Ann den buitenkant van cicn
grafkelder werd een steen geplaatst, wel-
k'e den voim bad van een molensteen, en
die de toegang tot het graf geheel afsloot.
Zoo was ook het graf van Jozef van Ari-
inathe.a ingericht, waarin het lichaam
van Jezus was neergelegd. Deze hizonder-
h.eden meenden wij hier te moeten aan
geven tot goed begrip van het verdere ge
deelte van het evangelie-verhaal.
In hun bezorgdheid voor het balsemen
van Jezus' lichaam, alsmede in bun
droefheid over Zijn dood hadden de v ro
me vrouwen er zeker niet aan gedacht,
dat de> toegang tot het graf was afgesloten
door een groote steen,'die te zwaar was
voor hun zwakke krachten, om ze te ver
wijderen.; En blijkbaar wisten zij ook niet,
dat Pilaius den steen had laten verzege
len; want dan zouden zij elkander niet
zoo bezorgd hebben gevraagd i" „Wie zal
ons den steen wegwëntelen van clen in
gang van het graf?"
Doch toen de vrouwen bij liet. graf kwa
men, zagen zij tot hun groote verbazing,
dat de steen reeds verwijderd was van de
opening. En benieuwd om te weten, wat
daarvan de reden mag zijn, gaan zij het
graf binnen. Maar plots blijven zij ver-
schrikt staan; rechts in de grafkelder zien
zij op de grafplaats zitten een hemelsche
verschijning, een Engel in aanzien gelijk
aan een jongeling, gekleed in blinkend
wit gewaad. Doch aanstonds spreekt, deze
hun bemoedigend toe en verkondigt hen
met. van hemelsche vreugde trillende stem
de blijde mare, dat Jezus niet meer is in de
macht des doods, dat Hij niet meer rust
in het sombere graf, maar dat Hij in heer
lijkheid is verrezen. En de Engel geeft aan
de vrouwen de opdracht om aan de leer
lingen van Jezus en vooral aan Petrus,
als hoofd der apostelen en der geheele
Kerk, te zeggen, dat zij moesten gaan naar
Galilea, want daar zouden zij hun verre
zen Meester zien, zooals Hij hij het laatste
avondmaal had gezegd: „Nadat Ik zal ver
rezen zijn zal Ik u vóórgaan naar Galilea."
Marc, XIV 28. Die landstreek zal Jezus
bij voorkeur hebben uitgekozen, omdat
daar de meeste apostelen waren geboren,
omdat Hij daar bij voorkeur gepredikt en
de meeste wonderen verricht had.
Ook wij verheugen ons met de apostelen
en leerlingen van Jezus en met de vrome
vrouwen ieder jaar op dezen dag, „dien de
Heer heeft gemaakt", over de verheerlijkte
opstanding van onzen goddelijken Zalig
maker. Die onomstootelijke waarheid, ver
kondigd door oen Engel des hemels, over
tuigend bevestigd door Jezus' verschijnin
gen aan Zijn apostelen en leerlingen, is de
hechte grondslag van ons geloof en van
onze zekere verwachting, dat wij, na met
Christus te hebben geleden en gestreden,
na met Hem begraven te zijn, ook met Hem
naar ziel en lichaam verrijzen zullen tot
een leven van onsterfelijke heerlijkheid.
CIIR. S. DESSING,
Zoeterwoude. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
HET TABERNAKEL.
II.
In ons vorig artikeltje hebben wij een
■en ander medegedeeld ove-r den oorsprong
en de geschiedenis van het tabernakel.
Wij hebben gezien, hoe langzamerhand
die tegenwoordige vorm, namelijk een
vierkant kastje midden op het altaar, ont
staan is. Nu nog iets over de in- en uit
wendige .versiering van hiet tabernakel.
Van binnen moet het tabernakel ver
sierd warden met witte zijde of «een andere
kostbare (liefst wit-kleurige) ©tof, bij
voorbeeld damast, zilverlaken of 'goud
brokaat. He.t moet helder zijn en vrij van
de geringste stofdeeltjes. Op den bodem
Ligt een gewijde linnen doek, „corporale"
.geheeten, waarop het H. Sacrament ge
plaatst wordt. Hoofdvereischte is dus zoo
gToot mogelijke reinheid en zuiverheid,
verzinnebeeld door de reine, witte kleur,
omdat het tabernakel' de woontente is
van den volmaakt-reinen Koning der
Maagden.
De buitenzijde van het tabernakel was
eertijds omhuld door een soort gordijn,
„conopeum" geheeten. Dikwijls kwam de
kleur van het conopeum overeen met de
kleur van den dag, terwijl bij zwarte
godsdienstoefeningen de paarse kleur was
voorgeschreven. Een overblijfsel van het
conopeum is ongetwijfeld nog het gor
dijn, dat men soms aan de voorzijde van
het tabernakel vindt aangebracht.. Deze
omsluiting van het tabernakel is een tref
fende verzinnebeelding, dat hier de rust
plaats is van onzen „verhorgen" God.
Deze tabemakel-omkleeding is tevens te
beschouwen als een zinnebeeld van hooge
ve.reering, waandoor de mensch zich zei
ven onwaardig bekent, om van aanschijn
tot aanschijn naar zijn God te mogen
opzien. Deze zinnebeeldige beteekenissen
komen in een nog veel schooner licht te
staan, als wij ons herinneren, wa.t wij
neerschreven over het zoogenaamde cibo-
riurn of de overhuiving van het geheele
altaar, door een baldakijn, waaraan kost
bare gordijnen afhingen en geheel het
altaar geheimzinnig omhulden. Jammer
genoeg wordt deze altaar- en tabernakel-
cmhuiving bijna nergens meer aange
troffen.
In het tabernakel mag volstrekt niets
anders bewaard worden dan het Aller
heiligste, dus niet de H. Olie voor de zie
ken noch reliquieën van cle Heiligen. Het
moet altijd goed gesloten rijn, en volgens
de voorschriften in onze kerkprovincie
moet liet zelfs van een brandkast zijn
voorzien, om zooveel mogelijik het H. Sa
crament te beveiligen, terwijl de sleutel
bewaard moet worden door den pastoor
of door een anderen priester.
Vóór het tabernakel in de kerk brandt
dag en nacht een godslamp als een tee-
ken van Jezus' tegenwoordigheid. Is het
H. Sacrament niet. aanwezig, dan moet het
licht, van de godslamp worden uitgedoofd.
In tlit ge vit 1 wórdt ook de tabernakeldeur
opengezet, om de rreloovig- n aanstonds te
doen opmerken, dat het tabernakel ledig
is. Wij hebben dit in deze week kunnen
zien op Witten Donderdag en Goeden Vrij
dag.
J. P. VERHAAR, Pr.
Bovennatuurlijke Openbaring is
onmogelijk!
Wanneer bewezen is, vooreerst, dat op
alle menschen een natuurlijke verplich
ting rust God te dienen, en vervolgens,
dat slechts één godsdienst de ware zijn
kan, dan volgt noodzakelijk dat alle
menschen dien éénen waren godsdienst
moeten zoeken en volgen. Immers, wie
verplicht is tot een of ander doel, is ook
verplicht tot die noodzakelijke middelen,
zonder welke het doel niet kan bereikt
worden. Bovendien, veronderstellen wij
eens, dat God zelf een bepaalden gods
dienst heeft geopenbaard, dan zal toch/
deze stellig de eenig ware zijn en dan
zullen ook allen verplicht zijn dezen aan
to nemen.
Wanneer nu de volgelingen van een of
andere godsdienst althans met eenige
schijn van waarheid volhouden, dat hun
godsdienst door God geopenbaard is, dan
zou men hun kunnen vragen: Bewijs, dat
uw godsdienst inderdaad een door God ge
openbaarde godsdienst is. Doch nu zijn er
velen, die van to voren eiken weg voor
deze bewijsvoering trachten af te snijden
door te beweren, dat een B o v e n n a-
tuurlijke Openbaring onmo
gelijk is. God kan, zoo zeggen zij, ons
niets openbaren buiten de natuurlijke or
de, en verondersteld, dat God het zou
kunnen, wie, of wat geeft mij dan de zeker
heid, dat God het inderdaad gedaan heeft;
immers, wij hooren of zien God niet., hoe
weet ik dan dat God en wat Hij tot ons
gesproken heeft.
Degene, die beweert, dat God onmogelijk
den mensch iets kan openbaren door woor
den, teekens of op welke manier ook,
moet de reden van die onmogelijkheid of
tegenstrijdigheid zoeken óf wel hij God
ófwel bij den mensch. Welnu: is het soms
van den kant van God iets tegen
strijdigs, dat Hij een bepaalde Godsver-
eering zou voorschrijven? Volstrekt niet..
Immers, God zelf weet het beste hoe Hij wil
en moet gediend worden, en zou Hij, die
den menschen de spraak heeft geschonken,
ook niet in staat zijn om den mensch iets
te openbaren en wel zoo, dat de mensch
zekerheid heeft, dat hij door God onder
richt wordt? Nu kunnen wij. voorzeker,
met ons gezond verstand de allernoodzake
lijkste waarheden bv. dat er één God is,
die het goede loont en het kwade straft,
alsmede onze natuurlijke verplichtingen
achterhalen, doch dit neemt niet weg, dat
een bovennatuurlijke Openbaring die
waarheden en verplichtingen beter, volle
diger en spoediger doet kennen; waaruit
volgt. dat. God ook reden had om openha
ringen te geven. Zoo ziet ge, dat de Open
baring het natuurlijk licht der rede niet
uitdooft of verzwakt, maar veeleer verhel
dert en versterkt.
Ook van den kant der menschen is er
niets tegenstrijdigs in gelegen, als God
hen iets zou mededeelen.
Uit eigen ondervinding toch weten wij,
dat wij veel meer geleerd hebben op gezag
van een ander b.v. ouders en onderwijzers,
dan door eigen vinding. En zou het dan in
strijd zijn met onze waardigheid als
mensch, of zou het voor ons beschamend
zijn, zoo wij ons door den Alwetenden God
zelf lieten oiiderrichten? Volstrekt niet.
Van den kant van God en ook van den
kant der menschen dus is bovennatuur
lijke Openbaring mogelijk. Doch hoe kun
nen we met zekerheid weten, dat God en
wat Hij geopenbaard heeft.
De ondervinding van een ieder toont al
lerduidelijkst aan, dat God niet tot ieder
een onmiddellijk „gesproken" heeft. Zulk
een onmiddellijk Openbaring schijnt
menigeen misschien meer gewenscht,
doch God was voorzeker niet verplicht
zoo Hij Openbaringen wilde geven tot
dezen vorm zijn toevlucht te nemen. God
kon het ook op een andere wijze doen,
door n. 1. aan enkele personen Openbarin
gen te geven, die de verplichting kregen
het geopenbaarde in naam van God en met
Diens gezag aan anderen mede te deelen.
Aan God het recht of de macht daartoe
ontzeggen, zou wel wat te onredelijk zijn.
Doch iets anders is, dat degenen, die
zich als gezanten van God uitgeven en
bovennatuurlijke Openbaringen doen, ter
dege moeten b e w ij z e n dat God door
hen spreekt. Dit is niet meer dan billijk.
Op gelijke wijze moet aan het hof een bui-
tentenlandsche gezant eerst zijn geloofs
brieven toonen, wil hij als zoodanig erkend
worden.
Staat het bewijs nu dnomstootelijk vast
dat zij Godsgezanten zijn, dat dus God
door hen spreekt, dan hebben de andere
menschen er ook volle zekerheid van, dat
God en wat Hij gesproken heeft.
L. J. M. JANSSEN SCHMIDT, Pr.
Rooster der Retraiten.
van het St. Clemenshuis.
te Noorwijkerhout.
3G April. St. Josepsgezellen-Vereeni-
ging (f4.—)
8—11 April Jongelingen H. B. S. en
Gymn. Iloogere klassen (f 4.Retraite
van de Eervv. Zusters.
2629 April. Meisjes uit steden (f4.
36 Mei. Jonge Dames uit den Midden
stand. (f 6.
8—11 Mei. Mannen, H. Familie, hoofd
zakelijk uit Leiden (f 4.
13—16 Mei „Kruisverbonders (f 4.
2225 Mei. Mannen en Jongelingen v. d.
Ned. R. K. Volksbond (f4—).
31 Mei4 Juni. Gehuwde Dames van
den deftigen stand (f 10.
811 Juni. Jonge Dames uit den Mid
denstand (f 6.
1417 Juni. Meisjes (f4.
21—21 Juni. Huismoeders (f 6.
26—29 Juni. Jongenspatronaten (f4.
N. B. Men wordt verzocht zich voor deze
Retraiten op te geven bij de Eerw. Gees
telijkheid.
Oude gebruiken bij het
Paaschfeest.
Evenals bij het Kerstfeest zijn ook bij
het Paaschfeest nog vele gebruiken in
zwang, die van vele eeuwen her dateeren.
Bij het nagaan echter van den oorsprong
en de beteekenis van eenige der voornaam
ste dier gebruiken, is het noodig ze in twee
soorten le onderscheiden: die welke een
christelijke bedoeling hebben, en die, wel
ke verband houden nog met de vroegere
natuurfeesten, met andere woorden dus
gebruiken, die slaan op de Opstanding van
Christus, de geestelijke opstanding en die
welke betrekking lif.I ben op dc opstanding
der natuur.
Deze laatsten stammen uit den tijd der
Heidenen en zijn in den loop der tijden
in verschillende volkeren overgegaan en
door sommigen nog heden ten dage be
waard gebleven, hoewel dc Ileidensche be
doelingen ervan door de beschaving zijn
verdwenen en hunne beteekenis thans ook
in verband 'kan gebracht worden met het
Christelijk Paaschfeest.
Zelfs in den naam van Paaschfeest is
in sommige landen nog iets Heidensch
overgebleven. Terwijl wij het feest der
Opstanding noemen Paschen en de Fran-
schen Paquez, is in Duitschland dit Chris
telijke feest bekend als Ostern, in Enge
land als Easter aldus in vroeger eeuwen
genoemd naar de licht- en lente-godin
Ostara of Easter. Thans is er echter nie
mand meer, die bij het hooren van den
naam Ostern .of Easter aan die afgodin
zal denken, doch ieder weet, dat daarmede
het christelijke Paaschfeest is bedoeld.
Met den Paasch-Zondag is in de Katho
lieke streken het einde gekomen van den
langen vastentijd.
Het feest der verrijzenis is aangebroken,
de opstanding van Christus levert grond
voor groote blijdschap, die zich uit in al
lerlei wijzen.
Wij zullen hier niet spreken óver den
christelijken groet, dien de menschen
elkander den Paaschmorgen brengen, noch
over de heerlijke Kerkelijke ceremoniën en
lofzangen, doch zooals wij hierboven reeds
zeiden, slechts behandelen eenige oude
gewoonten, die aan de dagen van Paschen
zijn verbonden gebleven.
Op de eerste plaats moeten wij dan noo-
men de
Paascheieren.
Welke is de beteekenis van het ei. Het
ei is het symbool van het graf en de op
standing; het ei breekt en er ontstaat een
nieuw leven. Anderen willen in het ei zien
eeno betuiging van vreugde daarover, dat
men zich weer aan het genot van vleesch
kan overgeven, dat men gedurende den
vastentijd moest nalaten. Het gebruik der
Paascheieren is zeer oud en stamt uit den
tijd, toen de groote Vasten vóór Paschen
veel strenger gehouden werd dan tegen
woordig en na Aschwoensdag eieren zoo
wel als vleesch voor de geloovigen tot de
verboden spijzen behoorden.
Dit gebruik gaf aanleiding tot verschil
lende huiselijke en openbare feesten. Hier
onder behoorde o. a. de e.ierprocessie.
In de 13de eeuw kwamen te Parijs de
studenten en de jongelieden uit de ver
schillende stadsdeelen op Paaschmorgen
op de openbare pleinen tezamen en bega
ven .zich in langen optocht onder trompet
geschal en paukenslag naar de hoofdker
ken, waar zij een deel der „Laudes", lof
gezangen zongen. Dan keerden zij op
straat terug en organiseerden een vrooliik
zoeken naar Paascheieren. Reeds toen
kleurde men deze rood en blauw of geheel
bont.
Dit gebruik bestaat nog in enkele ge
meenten rondom Parijs. En ook in ons
land gaan in verschillende kleinere plaat
sen langs de huizen de kinderen en vragen
goedgunstige huismoeders een eitje ten
geschenke.
Bewoners van Zwolle en Deventer zullen
u ook nog kunnen verhalen van de
„Paaschweide", waarheen, hun kleine
kleuters uit „eiertikken" gaan. Zij stoo-
ten gekleurde eieren tegen elkander, en
het Pauschèïf dat al de anderen overleeft
en het langst ongekneusd blijft, maakt
zijn eigenaar tot bezitter van al de ge
schonden eitjes.
Voor do kinderen is in Duitschland de
eigenlijke vreugdedag, de dag der vroolijk-
heid, tot uitgelatenheid toe, de Paasch-
maandag, een dag van spelen op de
Paaschwei, evenals in ons land nog in
sommige plaatsen eieren zoeken, eieren
pikken en eierenwedstrijden.
Dan is het feest en dartelheid, die zich
o. a in Zuid-Duitschland daarin open
baart, dat de jongelingen de meisjes of de
meisjes de jongens met versierde zweepen
door het doip jagen. In de rustpoozen
wordt er gegeten en gedronken en de hier
en daar gebruikelijke paaschbrooden her
inneren aan het bijzondere gebak, dat met
Paschen genuttigd werd.
In Griekenland, in Italië, in Spanje en
Provence voert de jeugd eierendansen uit.
Het schenken van Paascheieren was ook
aan het Fransche hof gebruikelijk.
Op Paaschdag worden er manden vol
vergulde en beschilderde eieren door den
koning te Versailles aan zijn hofhouding
uitgereikt.
Het was Lodewijk XIV, een zeer vrij
gevig vorst, die voor het eerst de eieren
liet openmaken om er geschenken in te
verbergen.
Ook Lodewijk XV en Marie Antoinette
begiftigden hun omgeving koninklijk, en
om de waarde der geschenken te verhoo-
gen, riepen zij de hulp van bekende kun
stenaars in.
In Frankrijk is het op heden nog gebrui
kelijk, dat de dorpskinderen van huis lot
huis gaan en dan onder het zingen van een
of anderen volkszang eieren verzamelen.
Dat is een feestdag, waarop zij zich
reeds gcruirnen tijd te voren verheugen.
In Rusland licerscht het geven van
Paascheieren als mode.
Vooral aan het hof wordt daarbij vcol
luxe aan den dag gelegd cn de eieren zijn
zeer kostbaar.
Een tweede overoud gebruik is dat van
het ontsteken van
Paaschvuroit.
dat men ook op verschillende plaatsen
van ons land, bijv. in de provincie Fries
land kent.
Ook voor dit gebruik moeten we terug
gaan tot de Germanen, die dit vuurfeest
op hun beurt waarschijnlijk weer hadden
overgenomen van de Perzen.
In Duitschland noemt men die viirefa
nog steeds de Ostaravuren. De gewoonte
bestaat daar een beeld van Juda9 in den
vorm van een stroopop er in te verbran
den.
Nieuwe kleeren op het Paaschfoe9t.
Ieder weet, dat 't een oud gebruik is, om
op Paschen nieuwe kleeren aan tc hebben.
„Paaschpronk" cn „op z'n Paaschbcst"
zijn de woorden die burgerrecht hebben.
En 't Engclschc rijmpje zegt:
„At Easter let your clothes be new,
Or else be sure you will it rue."
De oorsprong hiervan Is niet rnoc\
op