OFF1CIEELE KERKLIJST 3)e ^eidóohd 0omanï Derde BSad. Wat onze tegenstanders beweren. jaüe) VAN f3oarcK,^^ic^i5ntRr7giPR^7i5ffcïOCTcïOp;igog}tg^"7aT50S}rc?r7ipj Zaterdag 13 Maart 1915. DE VIERDE ZONDAG VAN DEN VASTEN. Les uit den I. brief van den H. Paulus aan de Galaten. IV. 22. Lieve Broeders! daar staat geschreven, dat Abraham twee zonen gehad heeft: eenen bij de slavin en eenen bij de huis vrouw. Maar die van de slavin is naar het vleesch geboren; die van de huisvrouw naar de belofte. Dit aiu is zinnebeeldig gezegd. Want dit beteekent de twee Tes tamenten: het eene op den berg Sina, tot slavernij barende, en dit is Agar. Want Sina is een berg in Arabië, die in verband staat met het tegenwoordige Jeruzalem, hetwelk in slavernij is met zijn kinderen. Maar het Jeruzalem van hier boven is vrij en dit is onze moeder. Want daar staat geschreven: verblijd u, onvruchtbare, die niet baart; spring op van blijdschap, gij, die geen moeder wordt; want die verlaten was, heeft meer kinderen gekregen, dan die eenen man had. Doch wij, Broeders zijn kinderen der belofte, gefijk Izaakt Maar gelijk toen hij, die naar het vleesch geboren was, hem die naar den geest ge boren was, vervolgde, alzoo gaat het nu ook. Maar wat zegt de Schriftuur? Jaag de slavin weg met haren zoon: want de zoon der slavin zal geen erfgenaam zijn met den zoon der vrije huisvrouw. Aldus Broeders, zijn wij geen kinderen van de slavin, maar van de vrije huisvrouw: dooi de vrijheid, waardoor Christus ons vrij gemaakt heeft. Evangelie uit den H. Joannes VI 1. In dien tijd ging Jezus over de zee van Galilea, dat is van Tiberias. En Hem volg-- dc een groote menigte, omdat zij de mira kelen zagen, die Hij over de zieken deed. Jezus ging dan op een berg, en zat daar neder met zijne Discipelen. En Paschen, het Hoogtijd der Joden, was nabij. Toen Jezus dan zijn oogen ophief en zag, dat er een zeer groote menigte tot Hem kwam, teide Hij tot Philippus: van waar zullen wij brood koopen, opdat dit volk ete? Dit nu zeide Hij om hen te beproeven: want Hij wist wel, wat Hij doen zou. Philippus antwoordde: voor tweehonderd denarissen brood is voor hen niet genoeg, opdat elk een klein stukje krijge. Een zijner Disci pelen, Andreas, de broeder van Simon Pe trus zeide tot Hem: hier is een Ènaap, die vijf gerstebrooden en twee vischjes heeft; maar wat is dit onder zoovelen? Jezus zei de dan: doe de menschen nederzitten. Nu was er veel gras op die plaats. Zij zaten dan neder, omtrent vijfduizend mannen in getal. En Jezus nam de brooden, en de dankzegging gedaan hebbende, deelde Hii ze uit aan de nederzittenden; insgelijk ook van de vischjes, zoo veel als zij wilden. En nadat zij verzadigd waren, zeide Hij tot zijn Discipelen: vergadert de overgescho ten brokken, opdat er niets verloren ga. Zij verzamelden ze dan en vulden twaalf torven met brokken, die van vijf gerste brooden overgeschoten waren, van hen die gegeten hadden. Die menschen dan, bet mirakel ziende, dat Jezus gedaan had, zeiden: de.ze is waarlijk de Profeet, die in de wereld moest komen. Doch Jezus, we tende, dat zij zouden komen om Hem mede te voeren en Koning te maken, vluchtte weder alleen naar den berg. Verklaring van het Epistel. God, Die, naar de opmerking van den H. Th om as van Aquino, de bewerker is zoowel van de geschiedenis als van de H. Schrift, in Wiens macht het ook staat de bekomst en door geschiedkundige gebeur tenissen en door voorspellende woorden te verkondigen, heeft van tijd tot tijd ge broken door feiten. Immers, de H. Schrift heeft op vele plaatsen niet slechts hare letterlijke, maar ook eene typische betee- «cis, d.w.z. de H. Geest heeft meermalen hedoeld, dat de woorden der H.- Schrift, ehalv-e hetgeen zij als bij eersten oogop- Blao en in letterlijken zin beduiden, ook ^uden slaan op andere personen, zaken en feiten die niet met name worden ge noemd. Ife Apostel Paulus geeft er ons een oor- ■jtesd van in het Epistel van dezen Zon- waar hij den typischen of vooraf- lidenden zin van een gedeelte uit Abra- geschiedenis mededeelt. ,n 'jet Roek der Schepping staat n.l. be- reven, dat Abraham twee zonen had; we Th Isniaèl- van de slavin Agar en deze rd hem volgens den gewonen loop der a uur geboren; de ander, Izaak, van zijne ff^-ote Sara en deze werd hem op gen leeftijd geschonken krachtens eene nip ,iem door God gedaan. Allereerst hein te vviorden opgemerkt, dat God in ten m e Jestament had toegestaan, dat tor, an zich met meerdere vrouwen ver- tionpr-b.6* Nvare tc hard geweest voor het 'Jk volk der Joden, indien God Zijne wet in al hare gestrengheid hadde ge handhaafd. Daarenboven had Hij er Zijne hoogere bedoeling mede. De Joden moes ten door hunne snelle voortplanting eene voorafbeelding zijn van het nieuwe volk Gods, de Kerk der Christenen, en hare snelle verbreiding over de aarde. Deze bei de zonen nu van Abraham met hunne moeders zijn een beeld van het Oude en Nieuwe Verbond, van de Synagoge der Joden en de Kerk der Christenen. Ismaël is de voorafbeelding van het volk der Jo den. En terecht werd dit volk aangeduid door den zoon der slavin. In slaafsche vreeze diende het den God zijner vaderen en met vrees en beving hoorde het de wet Gods afkondigen op den Sinaï in Arabic. Doch onze moeder de H. Kerk, het Jeru salem dat omhoog is en ons ten hemel leiden zal, heeft eene wet der vrijheid en liefde. Met liefde en vreugde dienen *ij God en niet de hoop op aardsche beloo ningen, maar de hoop op eeuwigen zegen doet ons met getrouwheid de wet Gotjs vervullen. En wat hee.ft Ha H. Kerk zich bij dat alles snel verbreid! Waarlijk, zij heeft wel reden om te jubelen, omdat al spoedig hare kinderen de Joden in aantal overtroffen! En gelijk Ismaël werd uitge dreven naar de woestijn, omdat hij Izaak lastig viel, zoo werd ook het oude volk Gorls verstooten, hunne heilige stad werd verwoest en als een niet-volik zwerven zij over den ganse hen aardbodem. En wij zijn het volk Gods geworden! Laten wij het waarde ©ren en niet slechts ons toeleg gen op pijnlijke nauwgezetheid in het er- vullen onzer uitwendige verplichtingen, maar vooral op inwendige heiligheid en verbetering des harten. H. N. P. J. BERKHOUT. Verklaring van het Evangelie. Het ontzaggelijk wonder, hetgeen het Evangelie van Zondag „Laetare" ons ver haalt, had plaats aan den noord-oostelij ken oever van het meer Genesareth bij het stadje Bethsaïda. Ofschoon een tame lijk afgelegen streek, was Jezus toch daar heen- gevolgd door een zeer groote menigte volks, betgeen de Evangelist zelf ons ver klaart door dezen korten tusschenzin: „Paschen. het feest der Joden, was zeer nabij." Want dientengevolge waren er zeer veel vreemdelingen in het land, om het Paaschfeest- te Jeruzalem te vieren; van deze gelegenheid maakten zij nu ge bruik, om te gaan luisteren naar den Pro feet van Nazareth, van Wien zij nge- twijfeld al veel hadden gehoord. In hun liefde voor Jezus en in hun ijver om Zijn woord te hooren, letten zij niet op ver moeienissen en ontberingen, vergaten zij zelfs te eten en te drinken. Daardobr ge roerd besloot Jezus Zijn dankbaarheid te bewijzen en hun liefde te beloonen c< or een heerlijk wonder. Ofschoon de goddelijke Heiland wist, wat Hij zou gaan doen, zooals de Evan gelist zelf opmerkt, wilde hij toch eerst het geloof en het vertrouwen Zijner apos telen beproeven. Maai- uit het antwoord van Philippus op Jezus' vraag, alsook uit de mismoedige opmerking van Andreas blijkt helaas- maar al te duidelijk, hoe zwak en klein nog hun geloof was, of schoon zij toch al zoo vele en treffende be wijzen van Jezus' goddelijke almacht had den aanschouwd. Ook om hun geloof te verlevendigen en te versterken zal het groote wonder dienen, hetwelk Jezus nu gaat verrichten. De goddelijke Zaligmaker laat het wei nige voedsel dat aanwezig is, vijf brooden en twee gedroogde visschen, bij Zich brengen; Hij spreekt er dan Zijn godde- lijken zegen over viit en laat het vervol gens door Zijn apostelen uitdeelen aan de menigte, die in groepen van 50 en 100 (Marc. VI, 40), zich op het gras had ne dergezet, en alleen reeds bijna 5000 man nen groot was, behalve nog de vrouwen en kinderen, wier aantal wel minstens even zoo groot zal zijn geweest. En in Jezus' almachtige handen vermenigvul digde zich op wonderbare wijze die kleine hoeveelheid voedsel, zoodat allen „zoo/eeï ontvingen, als zij beliefden," zoodat allen werden verzadigd, en er na de spijziging zelfs nog twaalf manden met brokken overschoten. Die brokken liet Jezus inza melen, om daardoor de grootte van het wonder nog meer te doen uitkomen cn te vens aan de apostelen en het volk in te prenten hoogachting en waardeering voor Gods gaven. Geweldig was de indruk, dien dit won der op het volk maakte. Ja, nu was er geen twijfel meer mogelijik: Jezus van Na zareth moest wel de door God beloofde Profeet, de Messias zijn. Doch zij maak ten daaruit een geheel verkeerde en vror Jezus zeer bedenkelijke gevolgtrekking. Hij is de beloofde Messias: derhalve moet Hij onze Koning zijn, in Jeruzalem Zijn troon opslaan, om van uit Sion Zijn rijk te grondvesten en de oppermachtige Romeinen te onderdrukken.. Zoo meenden zij in hun wereldsche opvatting over den Messias zijn ambt en zijn rijk. En met geweld wilden zij hun, ondoor dacht onthusiasme in daden omzetten, den Wonderdoener van Nazareth in triomf naar Jeruzalem voeren en Hem uitroepen itot koning der Joden. Maar Jezus ontt'ok zich heimelijk aan de menigte, om in de eenzaamheid van het gebergte in een vu rig gebed te spreken met God Zijnen Vader. Zijn groote beteelcenis ontleent dit won der aan de gebeurtenis, welke den vol genden dag plaats had, toen Jezus aan het volk beloofde, dat Hij door een nog veel grooter wonder Zijner almacht en liefde Zijn eigen Vleesch en Bloed geven zou als spijs en drank aan het mensch- dom. Toen bleek zoo duidelijk de opper vlakkigheid van het volk: velen bespot ten Hem, de meesten en zelfs velen Zijrer leerlingen verlieten Hem voor goed. De H. Kerk wil dan ook, dat de herinnering aan dit heerlijke wonder ons geloof ver levendigen, onze liefde tot Jezus vermeer deren zal, om zoo ons des te waardiger voor te bereiden op onze Paaschcommu- nie, op het nuttigen va.n ..het Brood i-.it den hemel," dat Hij ons heeft gegeven cn hetwelk „alle geneugte in zich bevat." (Wijsh. XVI, 20.) CHR. S. DESSING, Zoeterwoude. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. HET ALTAAR. IV. Gedreven door diepen eerbied, begon men zooals ik reeds mededeelde langza merhand het altaar te versieren. Reeds in de 4de eeuw werd het altaar versierd met het zoogenaamde „c ibo- riu m". Dit was een soort baldakijn of troonhemel, welke op vier of zes zuilen rustte en het geheele altaar overdekte („ci* borium"- of „baldakijnaltaar"). Dikwijls hingen aan metalen roeden van boven af kostbare weefsels, die aldus het altaar om huifden. Een overblijfsel hiervan vindt men nog terug in de gewoonte, welke men in sommige kerken aantreft, pm aan de muren rondom het altaar gordijnen op te hangen. Dit „ciboriura" ook wel Jfumbraculum" of „overschaduwing" geheeten had een lieerlijk-schoone symbolische beteekenis: want daardoor werd voorgesteld, hoe de kracht van den H. Geest het altaar „over schaduwt"; die kolommen stonden daar statig als wachters van den Grooten Ko ning, wiens zinnebeeld het altaar is;-en de vier kostbare gordijnen („tetravela" geheeten) huiden het altaar in een diepe geheimzinnigheid, 't Is wel te betreuren, dat men later van deze zoo eenvoudige, waardige altaarversiering is afgeweken. Een andere versiering, welke eerst in de 9de eeuw hier en daar werd aange bracht, is het „antependium" of „voorhangse 1". Deze versiering, welke aan den voorkant van het altaar (vóór de altaartombe) opgesteld werd, be stond uit een devote voorstelling (meestal aan de H. Schrift ontleend) en vervaardigd uit edel metaal of uit een geschilderd pa- neel of uit een of ander fijn borduurwerk. Ook deze voorhangsels werden meestal in overeenstemming gebracht met den kleur van den dag. Zeer dikwijls vinden wij in onze kerken nog dergelijke versieringen aangebracht aan de voorzijde van het al taar onder de altaartafel. Nog een enkel woord over een andere versiering, de z.g. „retabel". Vroeger plaatste men tijdens de godsdienstige plechtigheden de lichten niet op, maar in de onmiddellijke nabijheid van het altaar. In de 13de eeuw echter kwam hierin ver andering en werd het licht geplaatst op een kleine verhevenheid, achter op de al taartafel aangebracht. Langzamerhand echter werd daarachter een plaat beves tigd met een of andere vrome voorstelling. Deze plaat, welke eerst klein was en dien de tot stichting van den priester, werd weldra grooter en grooter, en vormde na eenigen tijd op het altaar een geheelen achterbouw, welke bestond uit allerlei godsdienstige tafereelen of beeldengroe pen. Dit zijn de zoogenaamde „Retabel altaren" geworden. Dit was een wrange vrucht der Gothiek en Renaissance. „Want door hare kolos sale retabels, zoo schrijft Pater van der Kamp, werd de vrome aandacht der ge- loovigen van de altaartafel, die toch hoofd zaak is, afgetrokken, voorzeker men wilde de kunst dienstbaar maken aan het al taar, inaar, in plaats van aan het al taar schatting te betalen, begon de kunst naar den voorrang, naar de heer schappij te dingen." Over een vierde versiering, namelijk het „conopeum" (of tabernakel-omhulsel) zullen wij een en ander zeggen, als wij spreken over het tabernakel. J. P. VERHAAR Pr. Dikwerf wordt de kleur dier gordijnen in overeenstemming gebracht met den kleur van den dag. Meerdere malen ziet men op die muren alleen geschilderde gordijnen', die ons aan bovengenoemde versiering herinneren. Alles ï9 maar toeval! Wanneer wij de natuur van de laagst tot de hoogst staande wezens, zoowel in hun samenstelling als in hun werkingen, aandachtig beschouwen, dan valt niet te ontkennen, dat er een wel niet volmaakte maar toch werkelijke en veelzijdige orde en doelmatigheid bestaat. Nu wordt door allen aangenomen de dwaze alleen zou liet loochenen dat ieder tot stand ge komen feit een oorzaak moet hebben en wel een oorzaak, die een volledige verklaring geeft. Geen wonder dus, dat ieder weldenkend mensch vraagt naar een volledige verklaring van die bestaande orde en doelmatigheid. Nu zijn er velen en het zijn juist de gene, die van God en Zijn gebod niets wil len weten die deze verklaring zoeken in de stoffelijke natuur zelf. De natuur, zoo redeneeren zij, is gebonden aan hare wetten, welke met noodzakelijkheid haren loop vaststellen, terwijl uit een toeval- 1 i g e n samenloop van omstandigheden en een t o e-v a 11 i g e inwerking van allerlei uiterlijke invloeden die orde en doelmatigheid geboren wordt. Van een Wezen, dat oneindig wijs en almachtig is, en dat met verstandelijk overleg die doel matige inrichting aan de natuur heeft ge geven, daarvan is bij hear natuurlijk geen sprake. Alles is maar toeval, of m. a. w. het toeval bestuurt eigenlijk alles. Nu zouden wij ons terstond kunnen be roepen op de Goddelijke Openbaring, wel ke ons leert, dat de Goddelijke Wijsheid alles ten goede bestuurt, dat Zij alles bij maat en getal en gewicht dus nauwgezet geregeld heeft (Prov. VIII. 1. XI. 24) doch wij vragen nu alleen naar hetgeen ens natuurlijk gezond verstand leert. Zeker, de natuur is gebonden aan wet ten, welke, in geval alle noodzakelijke voorwaarden vervuld en alle omstandig heden gunstig zijn, de tot stand gekomen feiten, zooals b.v. de wereldorde in Laar geheel en in haar onderdeelen, onmiddel lijk verklaren. Doch is nu die gunstige samenloop van omstandigheden en het aanwezig zijn van alle voorwaarden en kel en alleen toevallig of van te voren bedoeld? Nu kan men wel spreken mn een toe vallig samentreffen dier omstandigheden en toevallig inwerken dier uiterlijke in vloeden in dien zin, dat wij ze niet alle 'volledig kennen, maar dan is het toeval slechts de' naam van onze eigen onkunde of gebrekkige kennis, zoodat van toeval geen sprake meer is, als wij alle omstan digheden en uiterlijke invloeden kennen. Zoo b.v. zullen vijandige afdeelingen sol daten het toevallig vinden, dat zij elkan der juist op deze bepaalde plaats ontmoe ten, terwijl een vlieger, die in de lucht al de bewegingen dier troepen volgde, de ontmoeting niet toevallig vindt, doch ze zelfs verwachtte. Neemt men nu toeval in dezen zin, dat de orde en doelmatigheid in de natuur te beschouwen is als het resultaat van alle gunstige omstandigheden en nood zakelijke voorwaarden, dan beweert men eigenlijk niets anders dan: iets gebeurt zonder ooi-zaak. Juist immers van die'fei telijk bestaande samenloop van omstan digheden wordt de verklaring gezocht. In beide gevallen dus geeft het toeval geen volledige afdoende verklaring. Doch de volstrekt afdoende verklaring is alleen te vinden in een wezen buiten de natuur, dat met verstandelijk overleg en wel met alwetendheid en oneindige wijsheid de natuur kon vormen, en haar werking regelen, zoodat de feitelijk be staande orde en doelmatigheid in de na tuur van te voren bedoeld is door een on eindig wijzen wereldordenaar, dien we God noemen. Zeer terecht en zeer schoon dichtte dan ook de groote Vondel: „Natuur, Gods dochter, baart uit eerstge- schapen stoffen, Zij voert gehoorzaam uit den last haar ingeschapen." L. J. W. JANSSEN SCHMIDT, pr. Liturgische Misgebeden om den vrede. gedurende den oorlog door Z. D. II. den Bisschop voorgeschreven aan de priesters, aanbevolen aan de geloovigen. Gebed (vóór 't Epistel). Latefc wij bidden: O God, van Wien de heilige begeerten, de goede voomeme-ns, en de rechtvaardige werken voortkomen: geef aan Uwe dienaars dien vrede, welken de wereld niet geven kan; opdat onze harten gene gen zijn tot het volbrengen van Uw ge boden, en wij, van de vrees voor de vij anden ontslagen, door Uwe bescherming in rust mogen leven. Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen Zoon, die met U 'leeft en heersebt in de eenheid des H. Geestes, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. Stil Gebed (vóór de Praefatic) O God, die de volkeren, welke in U ge- looven, door geen vrees laat ontstellen: gewaardig U de gebeden en offeranden van liet U toegeheiligd voLk te aanvaar den; opdat de vrede door Uw© goedheid verleend, de Christenrijken tegen alle vij anden beveilige. Door onzen Heer, Jezus Christus, 'Uwen Zoon, die etc. Gebed (na de Communie) Laten wij bidden: O God, die den vrede geeft en liefhebt, U kennen is leven, U dienen is regeeren: verdedig dan .tegen allen aanval degenen, die U smeeken; opdat wij, die op Uwe be scherming vertrouwen, van de vijandige wapenen niets behoeven te vreezen. Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen Zoon, die etc. VASTEN- EN 0NTH0UDINGSWET. Woensdag en Vrijdag is het gebruik van vleesch verboden. Vrijdag is bovendien verboden het ge bruik van gesmolten vet in plaats van boter. Maandag., Dinsdag, Donderdag en Za terdag is het voor hen, die door de wet van onthouding gebonden zijn (die den leeftijd van zeven jaar hebben bereikt), geoorloofd éénmaal daags vleesch te ge bruiken en meermalen daags gesmolten vet In plaats van boter. Zondag is het geoorloofd meermalen daags vleesch te gebruiken. Op alle dagen is het verboden vleesch en visch aan eenzelfden maaltijd te gebruiken. (Visch en gesmolten vet inplaats van boter is echter toegestaan.) Ook een Les voor U? El- leefde een vroom man, Justus ge naamd, die zeer in aanzien was bij zijn medeburgers, daar zijn mond steeds waar heid sprak en van niemand een kwaad woord liet hooren. Daar was nu oüder de burgers een man, die vele gebreken en fouten had, en daarop geen acht slaande, steeds zonder medelijden of verschooning met felheid de misstappen van anderen be sprak en hekelde. Dit verdroot Justus cn liii wenschte zij- nen medeburger een wijze les te geven. En aldus deed hij. Hij nam een grooten en kleinen zak, welke heiden hij met zand vulde. Den grooten zak nam hij op zijn schouders, den kleinen droeg hij voor zich uit, en zoo kwam hij aan de woning van zijn kwaadsprekenden medeburger. Deze zeer verwonderd, dat die achtbare grijs aard zulk een ongewonen last droeg, vroeg hem wat dit mocht beduiden. Waarop hij dit wijze antwoord gaf: deze groote zak met zand gevuld, welken ik op mijn schou der draag, beteekent het groot aantal mij ner eigen zonden; ik werp die achter mijn rug hij liet toen tegelijkertijd den zak achter zich vallen om ze niet meer te zien, of daarover te rouwen en te ween en; dit kleine zakje, dat ik op mijn borst draag, verbeeldt de zonden en misstappen van anderen. Ik draag het voor mij uit om het steeds zelf te zien en te laten zien door anderen. Ik handel dwaas en verzoek u vriendelijk mij te helpen den zwaren zak op te lichten, opdat ik deze voor mij uit drage, en dan zal ik het kleine zakje op den schouder leg gen en het achter mij werpen om mij van het gezicht daarvan te bevrijden en er niet meer aan te denken. Mijn eigen zonden aldus voor mijn oogen hebbend, zal ik wee- nen en God vergiffenis vragen. Eigen veroordeeling. Het gebeurt meermalen, dat een misda diger, terwijl hij als een vreeselijk dreigend tafereel zijn volle schuldbewustzijn voor zich ziet, ronduit zijne misdaad bekent. Zoo zijn er ook vele ongeloovigen, die in een oogenblik van meer helder zien, wan neer de hartstocht een poosje kalrn is, hun eigen laagheid volmondig bekennen. Al hebben zij zeiven, wanneer weer de harts tocht ontbrandde, niet aan die roepstem van het geweten beantwoord, toch zijn voor ons die uitspraken van allergrootst belang. Het is om deze reden, dat wij en kele er van willen aanhalen. „Het hart, het meest geschikt tot laag heden en ondeugden, woont in een onge- loovige", bekende Voltaire. „Ik dacht vroeger aldus J. J. Rousseau dat men ook zonder godsdienst een rechtschapen man kon zijn, maar ik ben van deze dwaling teruggekomen." „Houd uw ziel steeds in zulk een toe stand zoo spreekt dezelfde ongeloovige J. J. Rousseau dat gij kondet wenschenv dat er een God bestond, en gij zult nooit aan deze waarheid twijfelen." De beroemde ongeloovige dichter Goethe, het type van een modern heiden, moest zelf bekennen: „Onbaatzuchtige karak ters, waarvoor men hoogachting kan koes teren, heb ik slechts daar gevonden, waar ik een leven vond, op godsdienst gegrond vest."-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 7