OFF1CIEELE KERKLIJST
3)e ^eidóohd 0omanï
Derde BSad.
Wat onze tegenstanders beweren.
jaüe)
VAN
f3oarcK,^^ic^i5ntRr7giPR^7i5ffcïOCTcïOp;igog}tg^"7aT50S}rc?r7ipj
Zaterdag 13 Maart 1915.
DE VIERDE ZONDAG VAN
DEN VASTEN.
Les uit den I. brief van den H. Paulus
aan de Galaten. IV. 22.
Lieve Broeders! daar staat geschreven,
dat Abraham twee zonen gehad heeft:
eenen bij de slavin en eenen bij de huis
vrouw. Maar die van de slavin is naar
het vleesch geboren; die van de huisvrouw
naar de belofte. Dit aiu is zinnebeeldig
gezegd. Want dit beteekent de twee Tes
tamenten: het eene op den berg Sina, tot
slavernij barende, en dit is Agar. Want
Sina is een berg in Arabië, die in verband
staat met het tegenwoordige Jeruzalem,
hetwelk in slavernij is met zijn kinderen.
Maar het Jeruzalem van hier boven is vrij
en dit is onze moeder. Want daar staat
geschreven: verblijd u, onvruchtbare, die
niet baart; spring op van blijdschap, gij,
die geen moeder wordt; want die verlaten
was, heeft meer kinderen gekregen, dan
die eenen man had. Doch wij, Broeders
zijn kinderen der belofte, gefijk Izaakt
Maar gelijk toen hij, die naar het vleesch
geboren was, hem die naar den geest ge
boren was, vervolgde, alzoo gaat het nu
ook. Maar wat zegt de Schriftuur? Jaag
de slavin weg met haren zoon: want de
zoon der slavin zal geen erfgenaam zijn
met den zoon der vrije huisvrouw. Aldus
Broeders, zijn wij geen kinderen van de
slavin, maar van de vrije huisvrouw: dooi
de vrijheid, waardoor Christus ons vrij
gemaakt heeft.
Evangelie uit den H. Joannes VI 1.
In dien tijd ging Jezus over de zee van
Galilea, dat is van Tiberias. En Hem volg--
dc een groote menigte, omdat zij de mira
kelen zagen, die Hij over de zieken deed.
Jezus ging dan op een berg, en zat daar
neder met zijne Discipelen. En Paschen,
het Hoogtijd der Joden, was nabij. Toen
Jezus dan zijn oogen ophief en zag, dat
er een zeer groote menigte tot Hem kwam,
teide Hij tot Philippus: van waar zullen
wij brood koopen, opdat dit volk ete? Dit
nu zeide Hij om hen te beproeven: want
Hij wist wel, wat Hij doen zou. Philippus
antwoordde: voor tweehonderd denarissen
brood is voor hen niet genoeg, opdat elk
een klein stukje krijge. Een zijner Disci
pelen, Andreas, de broeder van Simon Pe
trus zeide tot Hem: hier is een Ènaap, die
vijf gerstebrooden en twee vischjes heeft;
maar wat is dit onder zoovelen? Jezus zei
de dan: doe de menschen nederzitten. Nu
was er veel gras op die plaats. Zij zaten
dan neder, omtrent vijfduizend mannen in
getal. En Jezus nam de brooden, en de
dankzegging gedaan hebbende, deelde Hii
ze uit aan de nederzittenden; insgelijk ook
van de vischjes, zoo veel als zij wilden.
En nadat zij verzadigd waren, zeide Hij tot
zijn Discipelen: vergadert de overgescho
ten brokken, opdat er niets verloren ga. Zij
verzamelden ze dan en vulden twaalf
torven met brokken, die van vijf gerste
brooden overgeschoten waren, van hen
die gegeten hadden. Die menschen dan,
bet mirakel ziende, dat Jezus gedaan had,
zeiden: de.ze is waarlijk de Profeet, die in
de wereld moest komen. Doch Jezus, we
tende, dat zij zouden komen om Hem mede
te voeren en Koning te maken, vluchtte
weder alleen naar den berg.
Verklaring van het Epistel.
God, Die, naar de opmerking van den
H. Th om as van Aquino, de bewerker is
zoowel van de geschiedenis als van de H.
Schrift, in Wiens macht het ook staat de
bekomst en door geschiedkundige gebeur
tenissen en door voorspellende woorden
te verkondigen, heeft van tijd tot tijd ge
broken door feiten. Immers, de H. Schrift
heeft op vele plaatsen niet slechts hare
letterlijke, maar ook eene typische betee-
«cis, d.w.z. de H. Geest heeft meermalen
hedoeld, dat de woorden der H.- Schrift,
ehalv-e hetgeen zij als bij eersten oogop-
Blao en in letterlijken zin beduiden, ook
^uden slaan op andere personen, zaken
en feiten die niet met name worden ge
noemd.
Ife Apostel Paulus geeft er ons een oor-
■jtesd van in het Epistel van dezen Zon-
waar hij den typischen of vooraf-
lidenden zin van een gedeelte uit Abra-
geschiedenis mededeelt.
,n 'jet Roek der Schepping staat n.l. be-
reven, dat Abraham twee zonen had;
we Th Isniaèl- van de slavin Agar en deze
rd hem volgens den gewonen loop der
a uur geboren; de ander, Izaak, van zijne
ff^-ote Sara en deze werd hem op
gen leeftijd geschonken krachtens eene
nip ,iem door God gedaan. Allereerst
hein te vviorden opgemerkt, dat God in
ten m e Jestament had toegestaan, dat
tor, an zich met meerdere vrouwen ver-
tionpr-b.6* Nvare tc hard geweest voor het
'Jk volk der Joden, indien God Zijne
wet in al hare gestrengheid hadde ge
handhaafd. Daarenboven had Hij er Zijne
hoogere bedoeling mede. De Joden moes
ten door hunne snelle voortplanting eene
voorafbeelding zijn van het nieuwe volk
Gods, de Kerk der Christenen, en hare
snelle verbreiding over de aarde. Deze bei
de zonen nu van Abraham met hunne
moeders zijn een beeld van het Oude en
Nieuwe Verbond, van de Synagoge der
Joden en de Kerk der Christenen. Ismaël
is de voorafbeelding van het volk der Jo
den. En terecht werd dit volk aangeduid
door den zoon der slavin. In slaafsche
vreeze diende het den God zijner vaderen
en met vrees en beving hoorde het de wet
Gods afkondigen op den Sinaï in Arabic.
Doch onze moeder de H. Kerk, het Jeru
salem dat omhoog is en ons ten hemel
leiden zal, heeft eene wet der vrijheid en
liefde. Met liefde en vreugde dienen *ij
God en niet de hoop op aardsche beloo
ningen, maar de hoop op eeuwigen zegen
doet ons met getrouwheid de wet Gotjs
vervullen. En wat hee.ft Ha H. Kerk zich
bij dat alles snel verbreid! Waarlijk, zij
heeft wel reden om te jubelen, omdat al
spoedig hare kinderen de Joden in aantal
overtroffen! En gelijk Ismaël werd uitge
dreven naar de woestijn, omdat hij Izaak
lastig viel, zoo werd ook het oude volk
Gorls verstooten, hunne heilige stad werd
verwoest en als een niet-volik zwerven zij
over den ganse hen aardbodem. En wij
zijn het volk Gods geworden! Laten wij
het waarde ©ren en niet slechts ons toeleg
gen op pijnlijke nauwgezetheid in het er-
vullen onzer uitwendige verplichtingen,
maar vooral op inwendige heiligheid en
verbetering des harten.
H. N. P. J. BERKHOUT.
Verklaring van het Evangelie.
Het ontzaggelijk wonder, hetgeen het
Evangelie van Zondag „Laetare" ons ver
haalt, had plaats aan den noord-oostelij
ken oever van het meer Genesareth bij
het stadje Bethsaïda. Ofschoon een tame
lijk afgelegen streek, was Jezus toch daar
heen- gevolgd door een zeer groote menigte
volks, betgeen de Evangelist zelf ons ver
klaart door dezen korten tusschenzin:
„Paschen. het feest der Joden, was zeer
nabij." Want dientengevolge waren er
zeer veel vreemdelingen in het land, om
het Paaschfeest- te Jeruzalem te vieren;
van deze gelegenheid maakten zij nu ge
bruik, om te gaan luisteren naar den Pro
feet van Nazareth, van Wien zij nge-
twijfeld al veel hadden gehoord. In hun
liefde voor Jezus en in hun ijver om Zijn
woord te hooren, letten zij niet op ver
moeienissen en ontberingen, vergaten zij
zelfs te eten en te drinken. Daardobr ge
roerd besloot Jezus Zijn dankbaarheid te
bewijzen en hun liefde te beloonen c< or
een heerlijk wonder.
Ofschoon de goddelijke Heiland wist,
wat Hij zou gaan doen, zooals de Evan
gelist zelf opmerkt, wilde hij toch eerst
het geloof en het vertrouwen Zijner apos
telen beproeven. Maai- uit het antwoord
van Philippus op Jezus' vraag, alsook uit
de mismoedige opmerking van Andreas
blijkt helaas- maar al te duidelijk, hoe
zwak en klein nog hun geloof was, of
schoon zij toch al zoo vele en treffende be
wijzen van Jezus' goddelijke almacht had
den aanschouwd. Ook om hun geloof te
verlevendigen en te versterken zal het
groote wonder dienen, hetwelk Jezus nu
gaat verrichten.
De goddelijke Zaligmaker laat het wei
nige voedsel dat aanwezig is, vijf brooden
en twee gedroogde visschen, bij Zich
brengen; Hij spreekt er dan Zijn godde-
lijken zegen over viit en laat het vervol
gens door Zijn apostelen uitdeelen aan de
menigte, die in groepen van 50 en 100
(Marc. VI, 40), zich op het gras had ne
dergezet, en alleen reeds bijna 5000 man
nen groot was, behalve nog de vrouwen
en kinderen, wier aantal wel minstens
even zoo groot zal zijn geweest. En in
Jezus' almachtige handen vermenigvul
digde zich op wonderbare wijze die kleine
hoeveelheid voedsel, zoodat allen „zoo/eeï
ontvingen, als zij beliefden," zoodat allen
werden verzadigd, en er na de spijziging
zelfs nog twaalf manden met brokken
overschoten. Die brokken liet Jezus inza
melen, om daardoor de grootte van het
wonder nog meer te doen uitkomen cn te
vens aan de apostelen en het volk in te
prenten hoogachting en waardeering voor
Gods gaven.
Geweldig was de indruk, dien dit won
der op het volk maakte. Ja, nu was er
geen twijfel meer mogelijik: Jezus van Na
zareth moest wel de door God beloofde
Profeet, de Messias zijn. Doch zij maak
ten daaruit een geheel verkeerde en vror
Jezus zeer bedenkelijke gevolgtrekking.
Hij is de beloofde Messias: derhalve moet
Hij onze Koning zijn, in Jeruzalem Zijn
troon opslaan, om van uit Sion Zijn rijk
te grondvesten en de oppermachtige
Romeinen te onderdrukken.. Zoo
meenden zij in hun wereldsche opvatting
over den Messias zijn ambt en zijn rijk.
En met geweld wilden zij hun, ondoor
dacht onthusiasme in daden omzetten, den
Wonderdoener van Nazareth in triomf
naar Jeruzalem voeren en Hem uitroepen
itot koning der Joden. Maar Jezus ontt'ok
zich heimelijk aan de menigte, om in de
eenzaamheid van het gebergte in een vu
rig gebed te spreken met God Zijnen
Vader.
Zijn groote beteelcenis ontleent dit won
der aan de gebeurtenis, welke den vol
genden dag plaats had, toen Jezus aan
het volk beloofde, dat Hij door een nog
veel grooter wonder Zijner almacht en
liefde Zijn eigen Vleesch en Bloed geven
zou als spijs en drank aan het mensch-
dom. Toen bleek zoo duidelijk de opper
vlakkigheid van het volk: velen bespot
ten Hem, de meesten en zelfs velen Zijrer
leerlingen verlieten Hem voor goed. De
H. Kerk wil dan ook, dat de herinnering
aan dit heerlijke wonder ons geloof ver
levendigen, onze liefde tot Jezus vermeer
deren zal, om zoo ons des te waardiger
voor te bereiden op onze Paaschcommu-
nie, op het nuttigen va.n ..het Brood i-.it
den hemel," dat Hij ons heeft gegeven cn
hetwelk „alle geneugte in zich bevat."
(Wijsh. XVI, 20.)
CHR. S. DESSING,
Zoeterwoude. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
HET ALTAAR.
IV.
Gedreven door diepen eerbied, begon men
zooals ik reeds mededeelde langza
merhand het altaar te versieren.
Reeds in de 4de eeuw werd het altaar
versierd met het zoogenaamde „c ibo-
riu m". Dit was een soort baldakijn of
troonhemel, welke op vier of zes zuilen
rustte en het geheele altaar overdekte („ci*
borium"- of „baldakijnaltaar"). Dikwijls
hingen aan metalen roeden van boven af
kostbare weefsels, die aldus het altaar om
huifden. Een overblijfsel hiervan vindt
men nog terug in de gewoonte, welke men
in sommige kerken aantreft, pm aan de
muren rondom het altaar gordijnen op te
hangen.
Dit „ciboriura" ook wel Jfumbraculum"
of „overschaduwing" geheeten had een
lieerlijk-schoone symbolische beteekenis:
want daardoor werd voorgesteld, hoe de
kracht van den H. Geest het altaar „over
schaduwt"; die kolommen stonden daar
statig als wachters van den Grooten Ko
ning, wiens zinnebeeld het altaar is;-en
de vier kostbare gordijnen („tetravela"
geheeten) huiden het altaar in een diepe
geheimzinnigheid, 't Is wel te betreuren,
dat men later van deze zoo eenvoudige,
waardige altaarversiering is afgeweken.
Een andere versiering, welke eerst in
de 9de eeuw hier en daar werd aange
bracht, is het „antependium" of
„voorhangse 1". Deze versiering,
welke aan den voorkant van het altaar
(vóór de altaartombe) opgesteld werd, be
stond uit een devote voorstelling (meestal
aan de H. Schrift ontleend) en vervaardigd
uit edel metaal of uit een geschilderd pa-
neel of uit een of ander fijn borduurwerk.
Ook deze voorhangsels werden meestal in
overeenstemming gebracht met den kleur
van den dag. Zeer dikwijls vinden wij in
onze kerken nog dergelijke versieringen
aangebracht aan de voorzijde van het al
taar onder de altaartafel.
Nog een enkel woord over een andere
versiering, de z.g. „retabel". Vroeger
plaatste men tijdens de godsdienstige
plechtigheden de lichten niet op, maar in
de onmiddellijke nabijheid van het altaar.
In de 13de eeuw echter kwam hierin ver
andering en werd het licht geplaatst op
een kleine verhevenheid, achter op de al
taartafel aangebracht. Langzamerhand
echter werd daarachter een plaat beves
tigd met een of andere vrome voorstelling.
Deze plaat, welke eerst klein was en dien
de tot stichting van den priester, werd
weldra grooter en grooter, en vormde na
eenigen tijd op het altaar een geheelen
achterbouw, welke bestond uit allerlei
godsdienstige tafereelen of beeldengroe
pen. Dit zijn de zoogenaamde „Retabel
altaren" geworden.
Dit was een wrange vrucht der Gothiek
en Renaissance. „Want door hare kolos
sale retabels, zoo schrijft Pater van der
Kamp, werd de vrome aandacht der ge-
loovigen van de altaartafel, die toch hoofd
zaak is, afgetrokken, voorzeker men wilde
de kunst dienstbaar maken aan het al
taar, inaar, in plaats van aan het al
taar schatting te betalen, begon de
kunst naar den voorrang, naar de heer
schappij te dingen."
Over een vierde versiering, namelijk het
„conopeum" (of tabernakel-omhulsel)
zullen wij een en ander zeggen, als wij
spreken over het tabernakel.
J. P. VERHAAR Pr.
Dikwerf wordt de kleur dier gordijnen
in overeenstemming gebracht met den
kleur van den dag.
Meerdere malen ziet men op die muren
alleen geschilderde gordijnen', die ons aan
bovengenoemde versiering herinneren.
Alles ï9 maar toeval!
Wanneer wij de natuur van de laagst
tot de hoogst staande wezens, zoowel in
hun samenstelling als in hun werkingen,
aandachtig beschouwen, dan valt niet te
ontkennen, dat er een wel niet volmaakte
maar toch werkelijke en veelzijdige orde
en doelmatigheid bestaat. Nu wordt door
allen aangenomen de dwaze alleen zou
liet loochenen dat ieder tot stand ge
komen feit een oorzaak moet hebben en
wel een oorzaak, die een volledige
verklaring geeft. Geen wonder dus, dat
ieder weldenkend mensch vraagt naar een
volledige verklaring van die bestaande
orde en doelmatigheid.
Nu zijn er velen en het zijn juist de
gene, die van God en Zijn gebod niets wil
len weten die deze verklaring zoeken
in de stoffelijke natuur zelf. De natuur,
zoo redeneeren zij, is gebonden aan hare
wetten, welke met noodzakelijkheid haren
loop vaststellen, terwijl uit een toeval-
1 i g e n samenloop van omstandigheden
en een t o e-v a 11 i g e inwerking van
allerlei uiterlijke invloeden die orde en
doelmatigheid geboren wordt. Van een
Wezen, dat oneindig wijs en almachtig is,
en dat met verstandelijk overleg die doel
matige inrichting aan de natuur heeft ge
geven, daarvan is bij hear natuurlijk geen
sprake. Alles is maar toeval, of m. a. w.
het toeval bestuurt eigenlijk alles.
Nu zouden wij ons terstond kunnen be
roepen op de Goddelijke Openbaring, wel
ke ons leert, dat de Goddelijke Wijsheid
alles ten goede bestuurt, dat Zij alles bij
maat en getal en gewicht dus nauwgezet
geregeld heeft (Prov. VIII. 1. XI. 24) doch
wij vragen nu alleen naar hetgeen ens
natuurlijk gezond verstand leert.
Zeker, de natuur is gebonden aan wet
ten, welke, in geval alle noodzakelijke
voorwaarden vervuld en alle omstandig
heden gunstig zijn, de tot stand gekomen
feiten, zooals b.v. de wereldorde in Laar
geheel en in haar onderdeelen, onmiddel
lijk verklaren. Doch is nu die gunstige
samenloop van omstandigheden en het
aanwezig zijn van alle voorwaarden en
kel en alleen toevallig of van te
voren bedoeld?
Nu kan men wel spreken mn een toe
vallig samentreffen dier omstandigheden
en toevallig inwerken dier uiterlijke in
vloeden in dien zin, dat wij ze niet alle
'volledig kennen, maar dan is het toeval
slechts de' naam van onze eigen onkunde
of gebrekkige kennis, zoodat van toeval
geen sprake meer is, als wij alle omstan
digheden en uiterlijke invloeden kennen.
Zoo b.v. zullen vijandige afdeelingen sol
daten het toevallig vinden, dat zij elkan
der juist op deze bepaalde plaats ontmoe
ten, terwijl een vlieger, die in de lucht al
de bewegingen dier troepen volgde, de
ontmoeting niet toevallig vindt, doch ze
zelfs verwachtte.
Neemt men nu toeval in dezen zin,
dat de orde en doelmatigheid in de natuur
te beschouwen is als het resultaat van
alle gunstige omstandigheden en nood
zakelijke voorwaarden, dan beweert men
eigenlijk niets anders dan: iets gebeurt
zonder ooi-zaak. Juist immers van die'fei
telijk bestaande samenloop van omstan
digheden wordt de verklaring gezocht.
In beide gevallen dus geeft het toeval
geen volledige afdoende verklaring.
Doch de volstrekt afdoende verklaring
is alleen te vinden in een wezen buiten
de natuur, dat met verstandelijk overleg
en wel met alwetendheid en oneindige
wijsheid de natuur kon vormen, en haar
werking regelen, zoodat de feitelijk be
staande orde en doelmatigheid in de na
tuur van te voren bedoeld is door een on
eindig wijzen wereldordenaar, dien we God
noemen. Zeer terecht en zeer schoon
dichtte dan ook de groote Vondel:
„Natuur, Gods dochter, baart uit eerstge-
schapen stoffen,
Zij voert gehoorzaam uit den last haar
ingeschapen."
L. J. W. JANSSEN SCHMIDT,
pr.
Liturgische Misgebeden om
den vrede.
gedurende den oorlog door Z. D. II. den
Bisschop voorgeschreven aan de priesters,
aanbevolen aan de geloovigen.
Gebed (vóór 't Epistel).
Latefc wij bidden:
O God, van Wien de heilige begeerten,
de goede voomeme-ns, en de rechtvaardige
werken voortkomen: geef aan Uwe
dienaars dien vrede, welken de wereld
niet geven kan; opdat onze harten gene
gen zijn tot het volbrengen van Uw ge
boden, en wij, van de vrees voor de vij
anden ontslagen, door Uwe bescherming
in rust mogen leven.
Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen
Zoon, die met U 'leeft en heersebt in de
eenheid des H. Geestes, God, door alle
eeuwen der eeuwen. Amen.
Stil Gebed (vóór de Praefatic)
O God, die de volkeren, welke in U ge-
looven, door geen vrees laat ontstellen:
gewaardig U de gebeden en offeranden
van liet U toegeheiligd voLk te aanvaar
den; opdat de vrede door Uw© goedheid
verleend, de Christenrijken tegen alle vij
anden beveilige.
Door onzen Heer, Jezus Christus, 'Uwen
Zoon, die etc.
Gebed (na de Communie)
Laten wij bidden:
O God, die den vrede geeft en liefhebt,
U kennen is leven, U dienen is regeeren:
verdedig dan .tegen allen aanval degenen,
die U smeeken; opdat wij, die op Uwe be
scherming vertrouwen, van de vijandige
wapenen niets behoeven te vreezen.
Door onzen Heer, Jezus Christus, Uwen
Zoon, die etc.
VASTEN- EN 0NTH0UDINGSWET.
Woensdag en Vrijdag is het gebruik van
vleesch verboden.
Vrijdag is bovendien verboden het ge
bruik van gesmolten vet in plaats van
boter.
Maandag., Dinsdag, Donderdag en Za
terdag is het voor hen, die door de wet
van onthouding gebonden zijn (die den
leeftijd van zeven jaar hebben bereikt),
geoorloofd éénmaal daags vleesch te ge
bruiken en meermalen daags gesmolten
vet In plaats van boter.
Zondag is het geoorloofd meermalen
daags vleesch te gebruiken.
Op alle dagen is het verboden vleesch en
visch aan eenzelfden maaltijd te gebruiken.
(Visch en gesmolten vet inplaats van boter
is echter toegestaan.)
Ook een Les voor U?
El- leefde een vroom man, Justus ge
naamd, die zeer in aanzien was bij zijn
medeburgers, daar zijn mond steeds waar
heid sprak en van niemand een kwaad
woord liet hooren. Daar was nu oüder de
burgers een man, die vele gebreken en
fouten had, en daarop geen acht slaande,
steeds zonder medelijden of verschooning
met felheid de misstappen van anderen be
sprak en hekelde.
Dit verdroot Justus cn liii wenschte zij-
nen medeburger een wijze les te geven.
En aldus deed hij. Hij nam een grooten en
kleinen zak, welke heiden hij met zand
vulde. Den grooten zak nam hij op zijn
schouders, den kleinen droeg hij voor zich
uit, en zoo kwam hij aan de woning van
zijn kwaadsprekenden medeburger. Deze
zeer verwonderd, dat die achtbare grijs
aard zulk een ongewonen last droeg, vroeg
hem wat dit mocht beduiden. Waarop hij
dit wijze antwoord gaf: deze groote zak
met zand gevuld, welken ik op mijn schou
der draag, beteekent het groot aantal mij
ner eigen zonden; ik werp die achter mijn
rug hij liet toen tegelijkertijd den zak
achter zich vallen om ze niet meer te
zien, of daarover te rouwen en te ween en;
dit kleine zakje, dat ik op mijn borst
draag, verbeeldt de zonden en misstappen
van anderen. Ik draag het voor mij uit om
het steeds zelf te zien en te laten zien door
anderen.
Ik handel dwaas en verzoek u vriendelijk
mij te helpen den zwaren zak op te lichten,
opdat ik deze voor mij uit drage, en dan
zal ik het kleine zakje op den schouder leg
gen en het achter mij werpen om mij van
het gezicht daarvan te bevrijden en er niet
meer aan te denken. Mijn eigen zonden
aldus voor mijn oogen hebbend, zal ik wee-
nen en God vergiffenis vragen.
Eigen veroordeeling.
Het gebeurt meermalen, dat een misda
diger, terwijl hij als een vreeselijk dreigend
tafereel zijn volle schuldbewustzijn voor
zich ziet, ronduit zijne misdaad bekent.
Zoo zijn er ook vele ongeloovigen, die in
een oogenblik van meer helder zien, wan
neer de hartstocht een poosje kalrn is, hun
eigen laagheid volmondig bekennen. Al
hebben zij zeiven, wanneer weer de harts
tocht ontbrandde, niet aan die roepstem
van het geweten beantwoord, toch zijn
voor ons die uitspraken van allergrootst
belang. Het is om deze reden, dat wij en
kele er van willen aanhalen.
„Het hart, het meest geschikt tot laag
heden en ondeugden, woont in een onge-
loovige", bekende Voltaire.
„Ik dacht vroeger aldus J. J. Rousseau
dat men ook zonder godsdienst een
rechtschapen man kon zijn, maar ik ben
van deze dwaling teruggekomen."
„Houd uw ziel steeds in zulk een toe
stand zoo spreekt dezelfde ongeloovige
J. J. Rousseau dat gij kondet wenschenv
dat er een God bestond, en gij zult nooit
aan deze waarheid twijfelen."
De beroemde ongeloovige dichter Goethe,
het type van een modern heiden, moest
zelf bekennen: „Onbaatzuchtige karak
ters, waarvoor men hoogachting kan koes
teren, heb ik slechts daar gevonden, waar
ik een leven vond, op godsdienst gegrond
vest."-