AGENDA'S. Ned. R. K. Volksbond. AW. Leiden en Omstreken. Maandag, 9—10 uur, Brandstoffeneommissic. Donderdag, 9 uur. Bestuursvergadering. Zaterdag, van 8—9 u. Bibliotheek; 9—10 uur Snaar- en Voorschotbank. 1 Zondag, 28 Febr. 's middags 12ya uur ver gadering van het Ondersteuningsfonds. Agen da- Verkiezing kasnazieners; voorstel Y. Schou ten in verband met het aannemen van leden boven den 50-jarigen leeftijd; en wat verder ter tafel kan komen. St. Jozefsgezellen-Vereeniging. Zondag, is de zaal open van 127a2*/ji en van 57 uur voor de leerlingen; ten 6 uur prijzen uitdeeleu van de kegelclub „Klein maar dapper", van 8-10 uur verpl. bijeenkomst voor de Gezellen, ten 83/4 kegelclub „Hout of'Fout". Maandag, Dinsdag:, en Donderdag de zaal beschikbaar voor de Gezellen. Woensdag, ten 9 uur rep. Gymnastiek. Donderdag, Kegelölub Afd. Geh. Gezellen Alle negen", ten 9 uur. Zaterdag, zitting spaarkas en bibliotheek op de gewone uren. Zita-Vereeniging. Zondag, geopend vanaf 12 uur; van half 4 tot half 5 uur Zangles, van half 5 tot half 6 uur godsdienstonderricht voor alle meisjes van het Patronaat. Van half 6 tot half 7 ont spanning. Spaarkas, Bibliotheek Patronaats meisjes. 's Avonds tot 10 uur gezellige bijeenkomst in de lokalen der winkeljuf!', en dienstboden. Maandag, geen Kookles. Dinsdag, van 11 tot 12 uur voormiddags en van 89 uur 's avonds arbeidsbeurs. In lichtingen voor verschillende betrekkingen; van 8 tot half tien uur knipcursus. Van 8— 9l/a uur Herhalingsonderwijs Patro naatsmeisjes. Woensdag-avond van 8—10 uur, gezellige bijeenkomst voor dienstboden; van 8 tot half 10 uur cursus in het verstellen, voor Patro naatsmeisjes. Spaarkas en Bibliotheek van 8—9 uur, (ook niet-leden kunnen worden toegelaten). Van 8—972 uur Costumecursus. Donderdag-avond, van half 8 tot 9 uur Her halingsonderwijs - Patronaatsmeisjes; de zaal geopend voor dienstboden. Van half 8half 10 kookles voor de Patro naatsmeisjes. Vrydag-avond, van half 89 uur verstellen voor de meisjes van 't Patronaat. Van half 8 tot half 10 gezellige bijeenkomst van meisjes. Afdeeling Vrouwenbond. RoosSer der Reiraiten. a. van het St. Clemenshuis te Noord- wijkerhout. 22—25 -Febr. Vrouwen uit Volendam (f4.-). 27 Febr.—2 Maart. Mannen en Jonge- lingen (f 4.—) 9—12 Mrt. Heeren Middenstand uit ste den (f 6.—) 15—19 Mrt. Jonge Dames uit den defti- gen stand (10. 22—25 Mrt. Jonge Dames uit den Mid denstand (f 6.—) 29 Mrt.^-l April. Heeren uit :den Defti- gen stand (f 10.— j 3—6 April St. Jozephsgezellen-Vereeni- ging (f 4.—) 811 April. Jongelingen H. B. S- en Gymn. Hoogere Klassen (f4. b. van het Retraitenhuis „De Thabor" te Rotterdam. 22—25 Febr. Leden van de Vereeniging Eeuwigd. Aanb. (f 10.—) Door een Pater Norbertijn. 1—4 Maart. Leden der Derde Orde v. d. H. Franciscus (f 10.Door een Pater Franciscaan. 8—11 Maart. Leden der Derde Orde v. d. H. Franciscus (f 6.Door een Pater Franciscaan. 1518 Maart. Leden der Derde Orde v. d. H. Franciscus f( 4.Door een Pater Franciscaan. 22—25 Maart. Leden der Mariavereen., en andere Meisjes (f 4.Door een Pa ter Capucijn. 2831 Maart. Meisjes (f4.Door een Pater Augustijn. 7—10 April. Leden der Mariavereen. en andere jonge Dames (f6.Door een Pa ter Capucijn. N. B. Men wordt verzocht zich voor deze Retraiten öp te geven bij de Eerw. Geeste lijkheid. Een groote weldaad. De grootste weldaad, die Qod den mensch in de natuurlijke orde geven kan, is on getwijfeld het geschenk eener waarlijk christelijke moeder. Ik zeg met opzet niet eerie tee de re liefdevolle moe der, want als eene moeder zelf van wereld- sche liefde vervuld is, dan is hare liefde niet nuttig voor het kind, doch verderfe lijk. Doch eene christelijke moeder is on der alle Godsgeschenken het grootste... Wanneer de moeder reeds lang in het graf rust, doch de zoon door de stormen des levens aangegrepen, heen en weer ge slingerd wordt, nu op het punt staat zijn geloof en zeden te verliezen en zich in hei eeuwig verderf te storten,, dan zal dè vrome, edele gestalte zijner christelijke moeder _hem voor den geest komen, en hem met wonderbare kracht terugvoereta op' de paden van geloof en deugd. Wie bet Christendom en zijne deugden, zijne in nerlijke waarheid, zijne zuiverheid, zijne tot het uiterste doorgedreven zich-zelf- vergetende liefde in het leven eener chris telijke moeder of haar evenbeeld, eene christelijke zuster, heeft leeren kennen, wie in zulk een familiekring den vrede genoten heeft, dien Christus Zijnen vrede noemt, dien ontrukt de herinnering (aan dat alles) aan -iederen poel van verderf, waarin de wereld hein slingert. Al wie de deugd eenmaal in zulke heerlijke toon beelden gezien heeft, hij kan niet zonder tegenzin en verachting het kwaad zien, *elfs al is hij er zelf door aangetast. Mgr. von Ketteler. Een vreemdsoortig bezwaar. „Maar ik begrijp toch niet, merkte zeker iemand eens op dat men altijd zoo roemt op de éénheid van geloof bij de katholieken, 't Is daar niets beter, dan bij de Protestanten met hun overgroot getal van secten. Ga meer eens_na, in het eene diocees heeft men vastendag,' terwijl men in het andere daarvan totaal niets kan bemerken. Zoo heeft Paus Pius X feestdagen afge schaft, en zoo blijft het maar aan den gang, dan dit en dan dat." „Hoe heb ik het nu met je? Dat heeft immers met het Geloof totaal niets te ma ken. Dat zijn slechts disciplinaire maat regelen, die dikwijls van geheel bijzondere omstandigheden afhangen.^ Of denk je sqjps, dat de Kerk op ééne plaats leert, dat vasten iets goeds is en op de andere, dat het iets kwaads is? Dan zouden de za ken anders staan, maar dat is niet zoo." „Maar die afschaffing van feestdagen dan, dat is toch iets heel vreemds." „Och zoo vreemd kan ik dat niet vin den. Dat is door vroegere Pausen wel meer gebeurd, wanneer er n.l. bijzondere rede nen voor aanwezig waren. De verplichting wordt daardoor slechts weggenomen, doch daarmede wil Paus niet een gebod ge ven dat men op dien dag moet werken. En zelf dit zou met het Geloof niets te ma ken hebben. Alleen als de Paus daarmede had willen zeggen, dat die of die Heilige voortaan niet meer als Heilige mocht be schouwd worden, dan was het wat an ders. Maar...." „Ja... Nu héb ik toch een heel anderen kijk op die zaken. Ik moet bekennen, dat ik zelf niet begrijp, dat ik dat niet eerder heb ingezien." „St. Antoniue". Een medaille van de H. Maagd. Een verbannen Franschman, uit grafe lijk bloed gesproten, die zoo gelukkig was geweest zijn schatrijk vermogen uit de roofgierige handen van Robespierre, Dan- ton en Marat te redden, vertelde dikwerf het volgende voorval uit zijn leven. Reeds lang was ik in een gevangenis van Parijs opgesloten en zag met nog honderd lotgenooten de voltrekking van het doodvonnis tegemoet. Op zekeren mor gen trad de cipier binnen en las de na men af van die waren aangewezen om de, doodska'r te bestijgen en het hoofd te leg gen onder de bloedende guillotine. Onder het vijftigtal, dat op de doodenlijst was opgeteekend, behoorde ook ik. Er ont stond een onbeschrijfelijke verwarring. Onder het vloekender ongedurige moor denaars. weenden en snikten sommigen, of vloekten in wanhoop de dwingelandij wier offer zij waren, terwijl anderen vreugdeliederen aanhieven vol dankbaar heid jegens God, die het morgenrood hun ner verlossing deed dagen. Allen haddén reeds' den kerker verlaten ,en den lijdenstocht aanvaard; ik alleen was, nog achtergebleven. „Ach, heb ge duld, riep ik dein' cipier toe, ik heb mijn medaille verloren, en zonder die kan jk niet gaan." ..Medaille? wat voor medaille?" riep hij gramstorig uit, en terwijl ik met angstige overhaasting het stroo doorzocht, waarop ik in den kerker lag, antwoordde ik: „mijn medaille, de mijne." „Voorwaarts, riep hij met een gebieden gebaar, geen getalm." „Ach. zoo smeekte ik op het vochtige stroobed geknield, wees barmhartig, één oogenblikje slechts. Geheel mijn leven lang droeg ik die medaille bij mij, op de borst, en nu op mijn laatsten tocht naar den dood..." de droefheid over het verlies van mijn dierbaar kleinood, versmoordde mijn stem. Ik verwachtte een hevig en uitval van toorn en meende dat de onverbidde- liike man nu de wacht zou roepen om mij weg te sleuren. Doch, o wonder!'Hij bleef zoo bedaard mogelijk, glimlachte en sprak: „Nu blijf dan van daag zonder me daille, om morgen mét uw medaille het schavot te bestijgen." Met deze woorden keerde hij mij den rug toe en wierp de deur der gevangenis op den grondel. Op hetzelfde oogenblik vond ik de medaille terug; ik riep dencipier, maar te ver geefs, hij scheen mij niet te hooren; toen drukte ik de dierbare beeltenis der H. Maagd aan dé lippen met zoo vurige dankbaarheid, als had zij mij het leven gered. Den volgenden morgen werd de gevan genisdeur weder geopend; een vreemde cipiert* dien ik nooit te voren gezien had, trad binnen en las de namen der veroor deelden af. Ik was daaronder niet. De reden hiervan bleef mij onbekend; wellicht meende men, öf dat ik reeds was ter dood gebracht, öf heimelijk ontvlucht. Het zal een acht dagen later geweest zijn, toen des avonds in den hof, die on middellijk aan den kerker grensde en met brandbare stoffen opgevuld was, het ge- roep van „brand", „brand" werd aange heven. Bijna op hetzelfde oogenblik vlo gen de gevangenisdeuren open en een krachtige stem, naar ik meende die van den vroegeren cipier, donderde ons in de ooren: „Redde zich wie kan, volg ons." Bliikbaar was de brand niet toevallig ontstaan. maar opzettelijk veroorzaakt, om den gevangenen gelegenheid tot vluchten te geven. Dit bemerkten wij 6poedig en ieder haastte zich om van de gunstige gelegenheid gebruik te maken. Helaas! slechts weinigen slaagden in hun poging tot ontvluchten, want, toen de wachten van hun eersten schrik bekomen waren, bemerkten zij den toeleg en sloten jaüle uitgangen af. Door het nachtelijk duister begunstigd, trok ik ongehinderd door de straten en stegen der stad, en be reikte binnen weinige da-jen de grenzen van den Rijn. In Straatsburg had ik na melijk een ouden vriend mijns vaders ont moet en deze verschafte mij de noodige middelen om spoedig verder te ontkomen. Mijn eenigst verlangen was nu mijne echtgenoote en kinderen, twee meisjes van 16 en 12 jaar, terug ie vinden. Na mijne veroordeeJing hadden zij besloten hun vaderland, dat hun geen troost bie den kon, terstond te verlaten en in een stad van Duitschland, zoo mogelijk in de katholieke Rijnstreek hun woonplaats te vestigen. Meer wist ik niet aangaande mijne dierbaifm, die er geen oogenblik aan twijfelden, of ik was als slachtoffer der revolutie gevallen. Ik wandelde nu door alle steden, dor pen en vlekken langs den Rijn en zocht nauwkeurig naar het verblijf der mijnen, zonder wie voor mij het leven geen waar de had. Zoo gingen twee lange troostlooze jaren voorbij, zander dat mijne nasporin- een het minste resultaat hadden opgele verd. Langzamerhand kwijnde het zoote vertrouwen weg. Op zekeren dag woonde ik als gewoon lijk het II. Misoffer bij. Ik bad nog, nadat de Driester naar de sacristie was terug gekeerd en bijna alle geloovigen de kerk verlaten hadden. Nu is het mijn gewoon te, nooit éen mij nog niet bekende kerk te verlaten, of ik wandel ze langzaam door, om te zien of er ook kunstschatten worden gevonden. Die gewoonte volgde ik toen ook en daar voerde mij mijn be schermengel in een zijkapel, waar eene dn diepen rouw gehulde dame, die met twee meisjes voor het Mariabeeld was neergeknield, mijn aandacht wekte. Blijk baar was het een moeder met.hare kin deren. Daar ik op ongeveer twintig schre den afstands achter hen stond, kon ik noch de dame, noch de kinderen in het gelaat zien: maar toch was ik vast over tuigd, dat dit mijne geliefden waren, naar wie ik reeds twee jaren lang zoo reikhal zend had uitgezien; en dit had mij zoö verheugd en aangegrepen, dat ik mij bij na niet kon staande houden. Ik verliet de kapel en zocht in het schip der kerk een geschikte plaats, vanwaar ik onge merkt een ieder bespieden kon, ^ie de kerk verliet. Binnen weinig tijds zou dan*mijn voor gevoel óf blijde zekerheid öf bittere te leurstelling worden! Nog vijftien minuten lang bleven wij in 't gebed verslonden vijftien minuten, die door de angstige spanning, waarin ik verkeerde, mij vijf tien urén toeschenen toen ik eindelijk hun gelaat koh beschouwen. Wie be schrijft de gevoelens van mijn hart, toen ik eindelijk mijn echtgehoote en kinderen had weergevonden! Mijn ademhaling ver snelde, het hart klopte hoorbaar en zoo geweldig, als dreigde het te barsten, en ik was verplicht mij tegen de muur vast te drukken, om niet te bezwijken. Maar ik had geen tijd te verliezen. Ik herstelde mij zooveel mogelijk en volgde mijne dien baren op eenigen afstand, tot zij zich in een net maar klein landhuisje aan mijn oog onttrokken. Ik won inlichtingen bij een landbouwer in, erf vernam weldra, dat zij sedert een jaar ongeveer dat huisje hadden gehuurd en bewoond. Ik waagde het niet 'de geweldige nei ging mijns harten te volgen, om hen ter stond) te omarmen en eéü vreugdekus op het voorhoofd - te drukken,' de plotselinge vreugde over-het onverwachte wèdérrien had doodelijk kunnen zijn. Ik keerde daarom naar mijn verblijfplaats terug, en schreef aan mijne echtgenpote met ver draaide hand de volgeïide régelen Mevrouw, „Een trouwe vriend van Mijnheer Uw echtgenoot veroorlooft zich, UEd. een evenzoo gewichtige als blijde tijding mede te deelen. Uw echtgenoot is gelukkig uit den kerker van Parijs ontsnapt en zoekt UEd. sedert twee jaren in alle streken van het Rijnland, waarschijnlijk zult gij hem spoedig wederzien." Eenige dagen later volgde een tweede schrijven, waarin ik haar mededeelde, dat haar echtgenoot van haar verblijf plaats verwittigd was en zeer spoedig met haar zou vereenigd zijn. Den volgenden morgen sloten wij elkan der in de armen. U de gevoelens en aan doeningen te schilderen, waardoor ons hart op dat gelukkig oogenblik werd over meesterd, is mij onmogelijk. Wij dankten de Goddelijke Voorzienigheid, die ons zoo wonderbaar beschermd en hereenigd had, en loofden de H. Maagd, aan wier voor spraak wij voorzeker veel hadden te dan ken. In het volgend voorjaar trokken wij nahr Oostenrijk om daar in stille rust onze dagen te eindigen. Nog draag ik, zoo eindigde de edele graaf, dezelfde medaille op de borst, daaraan hoop ik getrouw te zijn tot aan den dood; en als ik voor altijd van deze aarde scheiden zal, dan ia het eenige kleinood, wat in het graf mijn borst zal sieren, de Medaille der H. Maagd." De schandvlek. Hoe had hij haar leeren kennen? O, zoo gewoontjes! Christiaan had haar 't eerst te Plom- bières gezien. Zij gaf juist haar vader 'n arm, in de rue de la Prèfecture. Haar bevallige bewegingen haar kinder lijke opmerkzaamheid, en nog veel meer. waardoor de eene ziel tot de andere de mysterieuze taal spreekt van 't oneindige^ dat alles trof hem... Plombières is een vuist groot. Christiaan zag baar nog eens en nog- eens, hij lette op haar onder de muziek, in de kerk, bij uitstapjes; en dat ging gemak kelijk genoeg, zoo op reis, onder de va- cantie in 'n badplaats, waai- men zoo vrij is, waar betrekkingen nog gemakke lijker worden aangeknoopt dan verbroken. En toen na 3 weken de maag van Irene's papa weer heelemaal op streek wa3... was Christiaans hart geheel en al van streek. In Parijs werd die ziekte nog erger... Als welopgévoed jongraensch sprak Chris, tiaan er over met zijn ouders, die voor zichtig maar vlug een onderzoek instelden. Acht dagen later hangt Papa zijn hoed aan de kapstok en zegt tot zoontje: „Kerel, je kunt aan den slag. 'n Excellente familie hoor.... vrouwtje: non plus ultra, zedelijk en lichamelijk goed gezond, zit de helft van de week in goede werken... 'n fortuin dat glad opweegt tegen-'t onze.... 21 jaar oud... Nou, al» je zin in d'r hebt en je yrilt met alle geweld de pij... niet in.„?" Of hij zin in d'r had!... En of hij de pij in wou. En werkelijk 't liep als van een leien dakje. De twee papa's en de twee mama's konden met elkaar overweg, dat 't al niet beter kon. En dat ging met een enthousias me, dat deed terugdenken aan hun eigen jonge jaren. Puur bij toeval ontmoetten ze mekaar bij het uitgaan van de kerk. „Hé, heb ik u niet van den zomer in Plombières gezien...?"... „Juist... en... was u daar ook niet?" „Juist... precies..." „U is er heusch niet minder op gewor den... „Ja maar dat Plombières ook!... wat een heerlijk water!... Mag ik u mijn oudsten zoon voorstellen?" „Meueer!... Mevrouw!... Juffrouw].. En daar liepen ze samen een eindje over den boulevard des Invalides, vroolijk keu velend in het Paaschzonnetje met zijn streelende lentekoestering... „Weet u nog van die Val-d'Ajol? daar hadt je zoo'n heel licht rijnwijntje?"... „Zeker, zeker!...? Of ik dat nog weet... Met opzet liet men de twee jongelui naaèt elkaar loopen en Christiaan, heelemaal in de war, vroeg ook aan Irene: „Weet u nog...? Maar toen ging 't niet meer over Rijn wijn. Juist als je op 't punt bent om aan iemand iets van je geluk te verklappen: wees dan op je hoede! want 't ongeluk staat voor je deur! Zoo luidt een Russisch spreekwoord. Christiaan, die geen Russisch kende, kon zijn blijdschap niet voor zich zelf houden. Hij verklapte 't aan een ouden onge- trouwden vriend, die archivaris was. „Groot nieuws!... binnenkort ben 'k ver loofd!'" „En... mag ik weten met wie?" „Met mejuffrouw Irene Kalyste." „Irene Kalyste!!...?" „Hé... ken je haar?" „Nu of ik die familie ken... is 't niet uit de Vendée...?" „Ja, die is 't..." 't Gesprek stokte een oogenblik. „Wou je me soms wat zeggen...?" waad de Christiaan. „Ikke Nee!" „En je kent haar...?" „Ja..." „Maar... hoe dan?" „Och!... uit mijn oude paperassen... uit mijn boeken..." „Zóe... en wat staat er over ze in... in die boekén...?" „Ja, dat ben ik vergeten!..De ouders vah je aanstaande zijn puike lui." „Buitengewoon! zoo echte, gezeten Pö- rijzenaars, ernstig, net, deftig.:, schat) rijk.:." ,,0..: rijk?... dat zal wel waar zijn." „Ja maar, zeg eens, ik geloof dat jij ook meej- weet dan je zegt!" „Neeb, heelemaal niet, hoori... ik weet heusch niets, heusch niets, heusch niets, heusch!...." Den volgenden morgen belde Christiaans vader bij den archivaris aan. „Zeg..., m'n zoon vertelde me gisteren van zijn gesprek met je... ik wil de beeie waarheid hooren. Wij zijn van goede fa milie, waar geen blaam... geen schandvlek op rust. Je moet spreken of je wilt of niet! Ik ben van je vrienden en die lui zijn vreemd voor je... daar valt toch waarachtig niet te kiezen." „Ik dacht wel dat ge komen zoudt....?" antwoordde de archivaris koel. En hij sloeg een boek open dat al klaar lag op zijn bureau; een paar lintjes staken er uit om de bladzijden aan te wijzen. Hij hield zijn vinger bij 'n bepaalde alinea: en Christiaans vader las Nog droeviger was het lot van de Hospitaalzusters. Het geheele klooster, ka pel en bibliotheek inbegrepen plus onder- hoorigheden, te weten zes boerderijen, be slaande een oppervlakte van vier honderd hectaren, werden in den tijd van vijf minu ten voor bijna niets toegewezen aan den heer Mathieu Kalyste, den achtsten Septem ber zeventienhonderd drie en negentig. „De regeeringscommissaris wilde aldus beloonen des heeren Kalyste goede dien sten jegens de Republiek en de nuttige wenken door hem gegeven om de contra revolutie te smoren..." „En dat zijn dezelfde...?" vroeg Chris tiaans vader. „'t Was hun bloedeigen overgrootvader... ze stammen er direct van af." „En dóarom zijn ze zoo gefortuneerd?" „Ja... Die Mathieu Kalyste was een sjofel notaris-klerkje..." 't Gesprek stokte een oogenblik... Precies als den avond te voren. ,,'t Is de zuivere waarheid..." zei de ar chivaris ten laatste. „Ja... maar ik ben er je toch dankbaar voor hoor!"... antwoorde de vader terwijf hij hem een hand gaf. Ondertusschen is dat huwelijk geketst. De Kalyste's overdonderd... vragen zich af „waarom"...? „Reeds meer dan een eeuw, precies 117 jaar lang is de immerdurende gerechtig heid na den dood, bezig, de schandvlek af te wissen van een geslacht, en nog heeft zij haar louteringswerk niet volbracht, nog heeft zij geen medelijden met de tra nen van hen, die geen schuld hebben. Onder den vloek van dien schandvlek staat daar nu een jong meisje... met rood geschreide oogen... starend op het portret van een jong nóan... edel... en slank. Aan wiens trouw zij geloofde... Hoe dan toch... waarom toch, houdt hij niet meer van mij... hij die toch niet veinsde...?... En mischien zal dat arme kind dit stuk je lezen, dat heelemaal gaat over hè&r en als ze het tijdschrift opvouwt zal z# vr®« gen: „Wie i9 toch die verloofde...? En begrijpen zal zij het niet. PIERRE L'ERMITE. DE ROOS. Oorlogsschetsje. De kleine zag het met glanzende oogjeflL Ken heel regiment trok onder krijgskreten door de straten en iedere soldaat droeg een lichtroods roos op den veldgrauwen uniform. Een feestelijke stemming kwam over het kleine meisje met die lustig los warre lende haren het was als in Zondags- stemming wanneer moedertje het witte kleed aan heeft en een roodkleurige rooS tusschen den rokgordel draagt. Voor het kleine tuinraampje aan het huis lichtten nog eenige nageteelde roos jes in het vaasje. Die bloeien daar nog voor vader, denkt de kleine trots, wanneer pappetje straks ook moedig ten oorlog trekt. Eenige dagen later was het lieve,kleine meisje bezag de laatste overgebleven roos in de warmgestookte kamer op vaders soldatenjas te spelden. De moeder stond daarbij, met een dap peren glimlach op de lippen, en zag door een trillenden tranensluier het beeld der roos, welker helkleurige bladeren op den uniform vielen als vlokjes bloed, als vlammende bloedvlekjes. Dat trof haar moeder- en vrouwenhart hard en scherp. Zij zag een menschen- mond, welke levendig, trillend rood op gaf, en dat Duitsch bloed zwaaf en heet in vreemden bodem zinkt.... Veertig uur later zit haar echtvriend ini den volgepropten soldatentrein. De roos verwelkt op den veldgrauwen uniform. Van sommige lieve minnewoord jes was hem, ook al waren zij reeds lang verklankt, een warme zoete herinnering bijgebleven. Als de roos ook stierf, dan zou haar geur hem nog aan fluisterwoordjes en handstrelinkjes herinneren. De man denkt aan de lichtende kinder- oogen, aan een stille kamer aan den tuin. waarin eens deze roos in een vaas te geu ren-bloeien stond. Door deze gedachte kwam het, dat dc roode roos uit de hand welke ze wildé wegwerpen, in den zak van den veldgrau wen uniform gleed... Zwaar en raak sloegen de vijandelijke kogels in. A(an op man zeeg neer, om in dit leven nooit meer op te staan. Een soldaat lag daar met een hoofd- woride en voelde het heete bloed over zijn bevend, bleoke gelaat kruipen. Hij. pro beerde zich op te richten, maar tever geef sell was. deze. poging. Niet sterven... neen hij wjlde nog niet voor altijd verlaten, wat hij hier op aarde lief had. Zij, die hij beminde, hadden zijn mannelijke kracht, zijn mannelijke, be scherming nog zoozeer van noodc. Verwarde beelden doken voor zijn ver zwakkend geestesoog op. Nevels beefden en trilden door zijn brekende oogen. Het werd donker om hem heen, hij kon moeilijk meer het licht onderscheiden. Was dat nu de laatste, groote duisternis, waarin alles zou verzinken?... De handen van den gevallen man gle den in krampbeweging naar de borstzak.. De vingers bogen en knelden alsof zij iets wilden wurgen, en omvatten de doode, dorre bladeren eener roos. Dan LoSsen zij zach op uit den verstijfden kramp alsof andere handen ze zacht omvademd had den en tot rust brachten. Een lichten in de oogen, een lachen gaat over het eerst vertwijfelde gelaat en maakt alles licht en effen. Een kind ziet hij... een gezellige huis kamer waarin bloemen staan... Daar gaat een mensch sterven... het oog is gesloten, de adem gebroken... Zijn laatste oogeribliikken waren nog ge lukkig, waren deels gewijd aan God, deels aan zijn klein gezin. En daar ginds in het groote vaderland staat een moeder in rouwkleederen, naast haar blikt lachend een aardig meiske naar pas ontloken rozen in het bloemen vaasje. En dan zegt het kind, niet wetend wat pijn zij haar moeder door deze woorden deed: Kijk mama, eenzelfde roos als papa mee nam. „Geld." Een levend kruisbeeld. In Frankrijk is het kruisbeeld uit school en gerechtszaal verbannen. Zulks gaf aan leiding tot het volgend tooneel. Zekeren dag was het gerechtshof bijeengeroepen om een uitspraak te doen in zake een samen zwering tegen de republiek. Een der getuigen komt binnen. „Waarop moet ik zweren?" klinkt zijne stem. „Waarop zal ik zweren, terwijl de Gekruiste hier te vergeefs wordt gezocht!" Onderzoekend gaat zijn oog opnieuw de zaal rond. Dan vervolgt hij „Als Christen ben ik een levend kruis beeld en daarom: In naam des Vader en des Zoons en des Heiligen Geestes, Amen. Ik zweer de waarheid te zeggen." Bij die kloeke verklaring ging er een electrische schok door de aanwezigen. Van de tribunes juichte en klapte men, met een geestdriftig voetgetrappel als be geleiding. Het was of men hunne wangen gloeien zag onder een geduchten kaak slag, toegebracht door een onzichtbare hand. De jonge man, die allen zulk een les durfde geven, was Theodoor Botrel, do Btetonsche zanger, dien men in zijn ge boortestreek op de handen draagt, dien het lichte en luchte Parijs zoo gaarne toe juicht: die zeker is, overal waar hij zijn liederen doet klinken, van een nieuvy; schitterend succes. Dat is een prachtige geloofsbelijdenis, die ons tot stichting en voorbeeld moge dienen. „De Rozenkrans."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 3