OFFIC1EELE KERKLIJST Derde Blad. Wat onze tegenstanders beweren. /am /P)M\ m VAN &HI mi im ma H ma EÜS EOei mi mi iS2ciÈ£2£ilS2êimSE Zaterdag 20 Februari 1915. DE EERSTE ZONDAG VAN DEN VASTEN. Les uit den I' Brief van den H. Paulus, aan de Corinthiërs, VS. 0. Lieve Broeders! wij vermanen, dat gij de genade Gods niet te vergeefs ontvangt. Want Hij zegt: in den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zalig heid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de aangename tijd; ziet, nu is het de dag der zaligheid. Dat wij aan niemand eenige ontstichting geven, opdat onze bediening niet veracht worde: maar laten wij ons in alles gedragen gelijk dienaren Gods; in veel geduld, in verdrukkingen en behoeften, in benauwdheden, in slagen, in gevangenis- in beroerten, in arbeid, in waken, in |vasten, in zuiverheid, in wetenschap, in lankmoedigheid, in vriendelijkheid, in.den Heiligen Geest, in ongeveinsde liefdé, in Ihet woord der waarheid, in de kracht |Gods, door de wapenen der rechtvaardig heid, ter rechter- en ter linkerzijde, door ;n en kwaden naam:, als verleiders, en nochtans rechtvaardigen; als onbekenden, en nochtans'bekend; als stervende, terwijl wij nochtans leven; als gekastijd, en niet dood; als bedroefden, terwijl wij altijd blij de zijn; als arm, daar wij er velen rijk maken; als 'niets hebbend, terwijl wij alles bezitten. Evangelie uit den heiligen Mattheus. IV. I. In dien tijd as Jezus door den geest naar de woestijn geleid, om van den dui vel bekoord te worden. En nadat Hij veertig dagen en veertig nachten geva&t had, kreeg Hij honger. En de bekoorder nabij komende-, zeide tcit Hem: indien Gij de Zoon Gods zijt, zeg, dat de steenen brooden .worden. Maar Hijantwoordde, zeggende daar staat geschréven: de mensch leeft niét van brood alleen, maar van elk woord, dajt uit Gods mond voort komt. Dan nam de duivel Hem op naar' de heilige stad, en stelde Hem cp het dak des Tempels, en zeide tot Hem indien Gij de Zoon Gods zijt, zoo werp U van boven neder; want daar staat geschreven* dat Hij zijne Engelen over U last gegeven heeft, en dat zij U op de handen zullen dragen, opdat Gij uwen voet niet 7audit stooten aan oenen steen. Jezus antwoord de hem daar staat ook geschreven: gij zult den Heer uwen God niet beproeven. De duivel nam Hem wederom op naar penen hoogen berg, en' toonde Hem al de- koninkrijken der wereld in hunnen luis ter. En hij zeide tot Hem: al deze dingen zal ik U. geven, zoo Gij nedervallende mij aanbidt. Dan zeide Jezus tot hem: ga weg, Satan; want daar staat geschreven: den Heer uwen God zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen. Tóen verliet de duivel Hem: en terstond kwamen de Engelen en dienden Hem. Verklaring van het Epistel. Den inhoud van de Epistelles kunnen .wij in het kort aldus samenvatten lo. wij moeten de genaden, ons door God gegeven, benutten; 2o. wij moeten de vijanden onzer zalig heid, met de wapenen in de hand, af- weren^ In het voorafgaande Hoofdstuk had de Apostel Paulus in treffende woorden Gods barmhartigheid beschreven en uiteenge zet, hoe deze zich vooral heeft getoond in de verzoening, die Jezus Christus door Zijn lijden en sterven heeft gebracht. Maar God, Die ons geschapen heeft zon der ons, zal ons niet zalig maken zonder ons (H. Augustinus) en daarom vermaan de de Apostel zijnen Corinthiërs, dat zij de genaden zouden gebruiken, die God door Christus, Zijnen Zoon, hun had geschon ken. Nu is het de aangename tijd, de dag des heils, waarvan de Profeet Isaias heeft gesproken. Zeer terecht herinnert ons" de - Kerk aan deze woorden, die ook tot onze onderrichting zijn geschreven, nu vooral, nu wij den H. .Vastentijd, den tijd von boete en versterving zijn ingetreden. Her dan anders zal de vrome Christen zich toeleggen op gebed; met nog g rooter org zal hij de plichten, vervullen van zijnen staat; hij zal zijnen geest voeden rirwide overw-0ging van Jezus' lijden en ood; zoo mogelijk, zal hij nog meerdere alen dan anders zijne ziel versterken ooor het nuttigen van het Brood der En gelen, het H. Lichaam en Bloed van Chris- us. En voor den zondaar?. Ook voor hem nu dag des heils, waarop hij zich moef1"611 6n 6811 n*'euw beginnen nin^v1-0^ meer kracht aan zijne verma- bij te zetten, niet om zich zeiven in stuit °i^8n ■der Corinthi*rs te verheffen, y G z/ch aan hen en aan ons ben bri'f k zooa^s hij in zijn eersten tfie. arI gezegd: „W-eest mijne navol- gelijk ik hét ben van Christus." Aan niemand eenigen aanstoot geven, opdat daardoor geen vlek worde gewor pen op onzen H. Godsdienst, zich in alles gedragen als ware dien-aars van God, dat is het, waartoe Sint Paulus door woord en voorbeeld opwekt: bij alle verdrukking gelaten zich onderwerpen aan Gods H. Wil, de zuiverheid beoefenen ieder vol gens zijn staat, zich toeleggen op .dege lijke kennis der leer van Jezus, zich zei ven bezitten in minzaamheid en lankmoe digheid tegenover den naaste en bij dat alles zich laten leiden door den H. Geest, den Geest van ongeveinsde liefde, zie daar eene korte opsomming der deugden, welker beoefening de Apostel aan zijne geloovigen aanbeval: ziedaar ook de wa penen der gerechtigheid, waarmede wij den goeden strijd moeten strijden. En wat ons dan ook overkome en hoe wij dan ook door de menschen zullen worden aangezien, wij zullen ons daarover niet bedroeven, maar blijde zijn voor den naam van Jezus iets te lijden en daardoor ook rijk worden aan bemelsche en gees telijke goederen. H. N. P. J. BERKHOUT, Pr. Verklaring van het Evangelie. Nadat de Goddelijke Zaligmaker zich door den IJ. J-oannes den Dooper in den Jordaan had laten doop&n, begaf Hij zich naar de. woestijn Quarantania, een on- vruchtbaren bergrug ten N.W. van Jeri cho. De goddelijke Geest, welke Jezus bij al Zijn doen en laten bezielde, geleidde Hem ook nu naar deze plaats, niet alleen om daar in strenge boetvaardigheid en innig gebed zich nog meer voor te berei den op.. Zijn verheven zending, maar ook om daar zich te laten bekoren door den duivel. Na op wonderbare wijze, zonder het gebruik van spijs en drank, gedurende 40 dagen Zijn goddelijk lichaam in stand te hebben gehouden, liet Christus den in vloed van Zijn menschelijke natuur gel den, zoodat Hij honger begon te gevoelen. Dat was liet. oogenblik, waarop Zijzï god delijke wijsheid en liefde de bekoorder liet naderen. Op dezelfde wijze, waarop do duivel in het Paradijs de eerste menschen door zijn bekoringen tot val had gebracht, wilde hij hier Christus beproeven, om daardoor ze kerheid te verkrijgen,, of Jezus werkelijk de Zoon Gods, de Verlosser der wereld was. Wat was het anders dan een prikkel tot -begeerte naar zinnelust, welke verbor gen lag in de eerste bekoring? Jezus weer staat hem door te wijzen op de kracht van Gods woord en leer, die zelfs in staat zijn het natuurlijk leven des menschen te on derhouden. Hoogmoed wilde satan in Jezus opwek ken, toen hij Hem aanzette, om zich ten bewijze van Zijn goddelijke voortkomst van den tempel naar beneden te werpen. Doch Jezus verslaat den bekoorder door met een woord van de H. Schrift hem er aan te herinneren, dat Hij niet nutteloos en zon der reden, of om ijdel vertoon Zijn godde lijke almacht zal openbaren. Door de kracht, die zijn voormalige enge- lennatuur eigen was, voert de verleider Jezus ten tweeden male door de lucht, nu naar een hoogen berg. Daar vertoont hij zich in zijn waar karakter als geest der duisternis; zelf wil hij als god aanbeden worden en durft het daartoe wagen God zelf van God te trekken. Hij toont Jezus de. pracht en rijkdom der wereld, schijngoed en .klatergoud slechts, en durft dan zeg gen ,,Dit alles zal ik U geven, als Gij ne- dervalt en mij aanbidt." Door zulk een hemeltergende boosheid in heiligen toorn ontgloeid, slingert Jezus den driesten be koorder met verachting van zich af met de woorden: „Ga weg, satan! Want er staat -geschreven: Gij zult den Heer uwen God aanbidden en Hem alleen dienen." (Deut. VI, 13). Overwonnen door Gods onoverwinnelijke heiligheid vlucht de dui vel weg. En nu dalen de engelen üit den hemel nader, om Jezus te huldigen en te dienen, Hem uit naam van God Zijnen Vader te beloonen voor Zijn vernedering en liefde. Door bidden en vasten heeft de godde lijke Verlosser zich gewapend tegen de aan vallen des duivels. Zoo moeten ook wij in dezen tijd van boetvaardigheid ons ster ken tegen zijn verleidingen, maar meer nog met die middelen ons zeiven bestrij den, onze drievoudige begeerlijkheid. Slechts door boetedoening, door zelfver loochening en versterving zal ons dit mo gelijk zijn. Daarom herinnert de H. Kerk op dezen eersten Zondag van den Vasten ons aan het heerlijk voorbeeld van Jezus' boetedoening. CHR. S. DESSING. Zoeterwoude. Kapelaan. Liturgische beschouwingen. HET ALTAAR. In onze dagen van opl-ev enden gods dienstzin, nu het geloovige volk wederom meer smaak gaat vinden in de schoone godsdienstige plechtigheden, omdat het beter leert begrijpen de verheven beteeke- niis der heilige Liturgie, is het goed ge- -zien van onze katholieke pers, die het da- gelijksch voedsel geeft aan onzen geest, om ook de liturgische rubriek niet te ver geten, en zoo nu en dan haar lezers en lezeressen een kleine liturgische toespijze voor te zetten, 't Is daarom dan ook, dat ik. zeer gaarne gehoor geef aan het vrien delijk verzoek der Redactie, om wekelijks een klein plaatsje te vullen met een korte verklaring van een of ander liturgisch onderwerp. Ik meende niet beter te kunnen doen dan deze nieuwe rubriek te openen met een beknopte verhandeling over het Al taar. Het Altaar immers is de voornaam ste plaats in onze kerken, oipdat, daar Jezus Christus zelf onder het II. Misoffer tegenwoordig komt en aan God wordt op geofferd, omdat daar de blijvende woon- tent is van onzen verborgen Heiland. Het Altaar is het middenpunt van ons open baar godsdienstig leven, vandaar ont springt die bronader van licht en warmte, van verkwikkende goddelijke liefde, daar heen richten wij aUen vertrouwvod enze smeekende blikken. Het woord „altaar" (in het Latijn „al- tare") komt van de Latijnsche woorden ,alta res", dat wil zeggen „verheven zaak"; het altaar immers is een'soort tafel, welke een weinig boven den grond verheven is en bestemd om daarop een offer te bren gen. De oorsprong van het Altaar gaat terug tot in de alleroudste tijden. Reeds op de eerste bladzijden der H. Schrift wordt er van altaren gesproken. Zoo o. a. in de ge schiedenis van Noë, van Abraham, enz. En ook de oudé heidenvolken met hun dwaas afgodendom hadden hün altaren. En .dit was heel natuurlijk. Want het al taar is de plaats bestemd om offers te brengen. Welnu, het offer is hét hulde blijk dat de. mensch brengt aan God; en omdat wij bij de oudste volkeren een Gods- vereering aantreffen, vinden wij ook bij hen offers en bijgevolg altaren. Het Altaar gold ten allen tijde als een heilige; plaats. En heiliger en voortreffe lijker is die plaats naarmate het gebrachte offer heiliger en voortreffen keé is. dan zal het voor den Christen reeds aan stonds duidelijk zijn, welk een hooghei lige plaats voor hem het Al'taar zijn moet, omdat op onze Altaren geen vruchten, geen dieren,. zelLs geen menschen, maar ,een God zelf geslachtofferd wordt. „Wij hebben een offeraltaar'"... waar „ons Paaschlam. Christus wordt geslacht!" J. P. VERHAAR, Pr. „Wat den mond ingaat, besmet het hart niet. „Wat 'n domme menschen, die Roomsch- Katholieiken", zoo hoor ik een uit velen mompelen, nu hij op zijn kalender leest, dat de groote „Veertigdaagsche" vasten begonnen is..., die goede menschen moeten nu 's morgens honger lijden, op sommige dagen alle vleesch- en vetspijzen derven, op andere dagen mogen ze slechts eenmaal vleesch gebruiken, op geen enkelen dag visch en vleesch bij denzelfden maaltijd, en dat niet om de duurte der levensmidde len wegens de mobilisatie, doch enkel en alleen omdpt hun Kerkelijke Overheid het hun voorschrijft. Ik zeg maar: „wat den mond ingaat, be smet het hart niet," dus geheel het jaar door vleesch en vetspijzen gebruiken en iéderen morgen een stevig ontbijt nemen, dat zal heusch het: hart niet zondig maken. En dit is nu. geen wijsheid van mij alleen. O neen, heeft Christus niet gezegd, zooals in het evangelie van Mattheus XV 11 staat: „Niet wat den mond binnengaat, be zoedelt den mensch..." Er zijn zoo velen, die aldus spreken en door dit machtwoord het vasten der Roomsch Katholieken willen belachelijk maken. Doch zien we eens, of dit inderdaad zoo is en of tegen hun redeneering niets te zeggen valt. Zeker, iedereen zal toegeven, dat de spijs op zich genomen het hart van den mensch niet onrein maakt,, of hij vleesch of spek of visch gebruikt, of hij twee of vijf boter hammen, gemeubileerd of ongemeubileerd, eet., Zoo kan men ook gerust zeggen, dat de vrucht van den Boom van Kennis van Goed en Kwaad in het Paradijs uit zich zelf ook niet slecht was, zoodat die vrucht op zich genomen het hart van Adam en Eva niet onrein gemaakt heeft. Doch wat maakte hun hart wel zondig of onrein? Het overtre den van het Goddelijk gebod, dat onder strenge straffen hun verbood van dien boom te eten. Welnu, als de Kerk van haar Goddelij ke n Stichter de maoht heeft gekregen om ter bevordering van het Eeuwig Geluk, dus in 't belang der geloovigen, gebo den te geven, en de Kerk, van die macht gebruik makend, geboden geeft, 'zooals b.v. de vasten en onthoudingswetten, dan maakt hot „wetens en willens" overtre den van die geboden het hart, of, liever ge zegd, de ziel der overtreders wel onrein of zondig. Dit is ook duidelijk de leer van Christus. Want nadat Hij gezegd heeft „niet wat de mond binnengaat, bezoedelt den menscli" laat Hij in één adem er op volgen „maar wat den mensch uitgaat, dat is het, wat den mensch onrein maakt." De leerlingen vroegen aan den Meester verklaring van deze woorden. Christus gaf die verklaring door er op te wijzen, dat alles wat den mond ingaat slechts tot voedsel verstrekt aan het lichaam, de ziel des menschen niet raakt en haar dus niet met zonden bevlek ken kan, maar dat uit het hart de kwade gedachten, alle zonden voortkomen, en dat deze den mensch verontreinigen. Degene, die „wetens en willens" verbo den spijzen eet, maakt zich schuldig aan een zonde van ongehoorzaamheid aan de Wetten der H. Kerk: die ongehoorzaamheid komt voor uit het hart en daarom wordt de ziel dan wel onrein of zondig. L. J. M. JANSSEN SCHMIDT Pr. VASTEN- EN ONTHOUDINGWET. Woensdag, Vrijdag en Zaterdag Quater temperdagen. Op die dagen is niet slechts het gebruik van vleesch, doch ook het ge bruik van gesmolten vet in plaats van bo ter verboden. Maandag, Dinsdag en Donderdag is het voor hen, die door de wet van onthouding gebonden zijn (die den leeftijd van zeven jaar hebben bereikt), geoorloofd éénmaal daags vleesch te gebruiken en meermalen daags gesmolten vet in plaats van boter. Zondag is het geoorloofd meermalen daags vleesch te gebruiken. Op alle dagen is het verboden vleesch en visch aan eenzelfden maaltijd te gebruiken. (Visch en gesmolten vet inplaats van boter is echter toegestaan.) De Vastenmandementen onzer Bisschoppen. Z. D. II. de Aartsbisschop van Utrecht, Mgr. H. van de Wetering, wijst er op, dat wij, zoo ooit, dan zeker dit jaar ernstig ter harte moeten nemen de woorden der Kerk, die gedurende den vastentijd i.iet ophoudt ons te vermanen, dat wij ons moeten verootmoedigen voor God. Ook de Aartsbisschop beschouwt den oorlog als een straf van God. „Nooit werd eein zoo verschrikkelijke oorlog gevoerd als wij thans beleven, nooit wellicht sinds den zondvloed kwam een zoo geweldige straf over de aarde." Wij kunnen God niet dankbaar genoeg zijn, 7,egt Mgr. Van de Wetering, dat ons vaderland tot nu toe is gespaard gebleven voor den gruwelijken oorlog. „Dan, de voorbeeldige stra.f van ande ren moet ook ons tot nadenken en inkeer brengen. Want ook wij hebben reden om ons te verootmoedigen en schuld te be kennen voor God. Of voelen wij ons niet schuldig, wanneer wij Z. H. den Paus in zijn eerste encycliek hooren verklaren, dat een der groote oorzaken, waardoor de vrede in de maatschappij verstoord wordt, te vinden is in de begeerlijkheid, waarmee de onstandvastige en vergankelijke goede ren dezer aarde worden nagestreefd, als of daarin alleen het geluk was te zoeken en het leven geen ander en hooger doel had dan genieten? Is de weelde en de zuoht om zooveel mogelijk van het leven te genieten ook in ons land onder alle standen niet veel te hoog opgevoerd? Gaan wij niet te veel op in de zorg voor het tijdelijke als ware dat het voornaamste waarvoor wij te zorgen hebben? Hebben wij soms niet den dienst der wereld ge steld boven den dienst van God?" De moderne wereld dacht den gods dienst niet meer noodig te hebben. De mo derne cultuur zou de wereld gelukkig maken. Maar heeft het der menschheid gebaat, de moderne beschaving te win nen, terwijl zij den godsdienst uit het oog verloor? Goddank wordt in dezen treurigen tijd meer en meer de behoefte aan godsdienst gevoeld. Met meer eerbied ziet men weer op naar de Katholieke Kerk, wier welda dige macht zich in dezen tijd zoo schitte rend toont. De Aartsbisschop vermaant de geloovi gen, door anderer straf wijs geworden, te luisteren naar de .vermaningen die de 31. Kerk bij het ingaan van de Vasten door den mond van den profeet J'oël tot ons 'iricht„Bekeert u tot den Heer uwen God met geheel uw hart in vasten en in wee- nen en in weeklagen." Laat vooral dit jaar de vastentijd, meer nog dan andere jaren, voor ons een tijd zijn van boete en gebed. Ten slotte wijst Mgr. Van de Wetering op heit werk der gesloten retraiten, dat den terugkeer tot God in de hoogste mate bevorderen kan. Z. D. H. Mgr. P. Hopmans, Bisschop van Breda, commentarieert in zijn herderlijk schrijven den eersten zendbrief, door Z. H. Paus Benedictus XV aan de Bisschoppen der geheele wereld gericht. Van de vier daarin opgesomde oorzaken, waardoor de maatschappij zoo diep ge schokt wordt gebrek aan liefde,gebrek aan eerbied voor het gozag, strijd onder de verschillende tijdelijke goederen be spreekt de Bisschop van Breda de eerste: gebrek aan liefde. Na uit het pauselijk schrijven breed aan gehaald te hebben, zegt Z. D. II. Mgr. Hopmans: „Als wij nu de vermaning van onzen H. Vader den Paus hooren om de liefde on der de menschen te doen heerschen en dan overwegen, hoe edelmoedig gij de liefde hebt beoefend tegen over die ongelukkige vluchtelingen, dan vleien wij ons met de zoete hoo^, dat gij heit opperherderlijk woord in zijn geheel zult opvolgen, dat gij u niet alleen jegens de lijdende mensch heid verdienstelijk zult maken door hun lijden te verzachten en hen uit hun ellen de zooveel mogelijk op te heffen, maar ook dat ge u zeiven geweld zult weten aan te doen om de liefde te onderhouden, waar hinderpalen in den weg worden gesteld, dat gij aan alle tweedracht, waar dit mocht be staan, een einde zult maken en het zwij gen zult opleggen aan alle twisten. Moge toch de veete, die soms een scheiding heeft gelegd tusschen geheele familiën, tusschen leden van hetzelfde gezin, ophouden en weder vriendschappelijke omgang onder elkander worden gezocht; moge de klove, die soms geheele parochiën in twee elkan der vijandige kampen heeft gesplitst, ge dempt worden; moge de tweedracht, die de katholieke vereenigingen doet kwijnen en ten slotte, tot groote nadeel van de katho lieke zaak doen ondergaan, verbannen worden; moge het onrecht, bij verkiezingen en andere dergelijke gelegenheden gele den, worden vergeten en vergeven; moge het veatiig, twist- en tweedracht-zaaiend geschrijf in de bladen voor goed een einde nemen en plaats maken voor eendrachtig_ strijden voor de katholieke zaak.'" En nogmaals vermaant de Bisschop de geloovigen, alle persoonlijke grieven op zij te zetten, op te houden krachten en tijd te verspillen aan een onvruchtbaren strijd, die slechts, ten doel heeft persoonlijke hartstochten te voldoen, en na al de ram pen, die de oorlog over de wereld gebracht heeft, niet meer te twisten over onbedui dende zaken..Laat alle kleinzieligheid varen en komt allen als broeders u wijden aan het gemeenschappelijk heil der katholieke zaak in de katholieke vereenigingen zonder u bezig te houden met kwesties, die van geen nut zijn. Z. D. II. Mgr. L. J. A. II. Schrijnen, Bis schop van Roermond, neemt den. geweldi gen oorlog tot uitgangspunt van zijn her derlijk schrijven. Ook Mgr. Schrijnen ziet in den oorlog een ontzettend gericht, dat God over de wereld houdt, die .zicli van hem willen afkeeren. De volkeren hadden hunnen God vergeten en zich afgoden gemaakt van de begeerig- heid naar geld en goed, van de zucht naar bevrediging hunner booze lusten. Gode zij dank heeft de wereld de stem van God verstaan en is zij tot inkeer en tot nadenken gekomen. Heeft door een wondervolle Goddelijke Voorzienigheid de oorlog onze grenzen nog niet overschreden, laten wij daaruit niet besluiten, dat wij beter zijn dan de anderen Ook hier vervolgt de Bisschop van Roermond heeft het zedenbederf veld ge wonnen en in iederen leeftijd, in alle stan den verwoestingen aangericht. De ideeën op zedelijk gebied zijn vervalscht en over de opvoeding der kinderen gaat een vrijere opvatting heerschen. Nog onlangs heeft het Doorluchtig Episcopaat zijn stem moeten verheffen tegen de onzedige kleeding der vrouwen. - Mr. Schrijnen wekt de geloovigen op tot waakzaamheid en tot gebed en weidt uit over de vereeniging „Voor Eer en Deugd" welke door Z. D. II. als uitstekend middel om de deugd van reinheid te bewaren en te versterken, allerkrachtigst wordt aanbe volen. Reinheid, kuischheid is de levenskracht van een volk. Een rein volk is een godsdien stig volk, en zijn natuurlijk en maatschap pelijk, maar ook zijp bovennatuurlijk le ven zal er door gevoed en versterkt wor den. Z. D. H. Mgr. W. van de Ven, Bisschop v. 's-Hertogenbosch, staat stil bij de treu rige tijdsomstandigheden waarin wij ons bevinden en naar aanleiding daarvan vraagt Z. D. H.: Begint de tegen woordige toestand der wereld niet te ge lijken op de laatste dagen, op den tijd, waarvan de Zaligmaker gezegd heeft: het eene volk zal tegen het andere opstaan, het eene rijk tegen het andere. Er zullen hevi ge aardbevingen voorkomen op verschil lende plaatsen en pestziekten en hongers nood? Er moeten vele rampen voorafgaan zegt de H. Gregorius om te kunnen aan kondigen de ramp, die geen einde hebben zal, dat is, het eeuwig verderf. Maar zijn die vermelde rampen geen voorboden var. deze laatste tribulatie? Wat er gebeuren zal en wanneer weet God alleen. Maar hebben genoemde teekenen geen overeenkomst met hetgeen, waarop de Zaligmaker gewezen heeft? En hebben wij die laatste tribulatie misschien nog zoo spoedig niet te wach ten, rampen en ellenden, als onze buren en zoovele andere volken in dezen laatsten tijd hebben ondervonden, zijn zij niet ver schrikkelijk genoeg, om ons-den angst, in

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 5