OFFIC1EELE KERKLIJST
Derde Blad.
Wat onze tegenstanders beweren.
/am /P)M\ m
VAN
&HI
mi
im
ma
H
ma
EÜS
EOei
mi
mi
iS2ciÈ£2£ilS2êimSE
Zaterdag 20 Februari 1915.
DE EERSTE ZONDAG VAN
DEN VASTEN.
Les uit den I' Brief van den H. Paulus,
aan de Corinthiërs, VS. 0.
Lieve Broeders! wij vermanen, dat gij
de genade Gods niet te vergeefs ontvangt.
Want Hij zegt: in den aangenamen tijd
heb Ik u verhoord, en in den dag der zalig
heid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de
aangename tijd; ziet, nu is het de dag der
zaligheid. Dat wij aan niemand eenige
ontstichting geven, opdat onze bediening
niet veracht worde: maar laten wij ons in
alles gedragen gelijk dienaren Gods; in veel
geduld, in verdrukkingen en behoeften, in
benauwdheden, in slagen, in gevangenis-
in beroerten, in arbeid, in waken, in
|vasten, in zuiverheid, in wetenschap, in
lankmoedigheid, in vriendelijkheid, in.den
Heiligen Geest, in ongeveinsde liefdé, in
Ihet woord der waarheid, in de kracht
|Gods, door de wapenen der rechtvaardig
heid, ter rechter- en ter linkerzijde, door
;n en kwaden naam:, als verleiders, en
nochtans rechtvaardigen; als onbekenden,
en nochtans'bekend; als stervende, terwijl
wij nochtans leven; als gekastijd, en niet
dood; als bedroefden, terwijl wij altijd blij
de zijn; als arm, daar wij er velen rijk
maken; als 'niets hebbend, terwijl wij alles
bezitten.
Evangelie uit den heiligen Mattheus. IV. I.
In dien tijd as Jezus door den geest
naar de woestijn geleid, om van den dui
vel bekoord te worden. En nadat Hij
veertig dagen en veertig nachten geva&t
had, kreeg Hij honger. En de bekoorder
nabij komende-, zeide tcit Hem: indien Gij
de Zoon Gods zijt, zeg, dat de steenen
brooden .worden. Maar Hijantwoordde,
zeggende daar staat geschréven: de
mensch leeft niét van brood alleen, maar
van elk woord, dajt uit Gods mond voort
komt. Dan nam de duivel Hem op naar'
de heilige stad, en stelde Hem cp het dak
des Tempels, en zeide tot Hem indien
Gij de Zoon Gods zijt, zoo werp U van
boven neder; want daar staat geschreven*
dat Hij zijne Engelen over U last gegeven
heeft, en dat zij U op de handen zullen
dragen, opdat Gij uwen voet niet 7audit
stooten aan oenen steen. Jezus antwoord
de hem daar staat ook geschreven: gij
zult den Heer uwen God niet beproeven.
De duivel nam Hem wederom op naar
penen hoogen berg, en' toonde Hem al de-
koninkrijken der wereld in hunnen luis
ter. En hij zeide tot Hem: al deze dingen
zal ik U. geven, zoo Gij nedervallende mij
aanbidt. Dan zeide Jezus tot hem: ga weg,
Satan; want daar staat geschreven: den
Heer uwen God zult gij aanbidden, en
Hem alleen dienen. Tóen verliet de duivel
Hem: en terstond kwamen de Engelen en
dienden Hem.
Verklaring van het Epistel.
Den inhoud van de Epistelles kunnen
.wij in het kort aldus samenvatten
lo. wij moeten de genaden, ons door
God gegeven, benutten;
2o. wij moeten de vijanden onzer zalig
heid, met de wapenen in de hand, af-
weren^
In het voorafgaande Hoofdstuk had de
Apostel Paulus in treffende woorden Gods
barmhartigheid beschreven en uiteenge
zet, hoe deze zich vooral heeft getoond in
de verzoening, die Jezus Christus door
Zijn lijden en sterven heeft gebracht.
Maar God, Die ons geschapen heeft zon
der ons, zal ons niet zalig maken zonder
ons (H. Augustinus) en daarom vermaan
de de Apostel zijnen Corinthiërs, dat zij de
genaden zouden gebruiken, die God door
Christus, Zijnen Zoon, hun had geschon
ken. Nu is het de aangename tijd, de dag
des heils, waarvan de Profeet Isaias heeft
gesproken. Zeer terecht herinnert ons" de
- Kerk aan deze woorden, die ook tot
onze onderrichting zijn geschreven, nu
vooral, nu wij den H. .Vastentijd, den tijd
von boete en versterving zijn ingetreden.
Her dan anders zal de vrome Christen
zich toeleggen op gebed; met nog g rooter
org zal hij de plichten, vervullen van
zijnen staat; hij zal zijnen geest voeden
rirwide overw-0ging van Jezus' lijden en
ood; zoo mogelijk, zal hij nog meerdere
alen dan anders zijne ziel versterken
ooor het nuttigen van het Brood der En
gelen, het H. Lichaam en Bloed van Chris-
us. En voor den zondaar?. Ook voor hem
nu dag des heils, waarop hij zich
moef1"611 6n 6811 n*'euw beginnen
nin^v1-0^ meer kracht aan zijne verma-
bij te zetten, niet om zich zeiven in
stuit °i^8n ■der Corinthi*rs te verheffen,
y G z/ch aan hen en aan ons ben
bri'f k zooa^s hij in zijn eersten
tfie. arI gezegd: „W-eest mijne navol-
gelijk ik hét ben van Christus."
Aan niemand eenigen aanstoot geven,
opdat daardoor geen vlek worde gewor
pen op onzen H. Godsdienst, zich in alles
gedragen als ware dien-aars van God, dat
is het, waartoe Sint Paulus door woord
en voorbeeld opwekt: bij alle verdrukking
gelaten zich onderwerpen aan Gods H.
Wil, de zuiverheid beoefenen ieder vol
gens zijn staat, zich toeleggen op .dege
lijke kennis der leer van Jezus, zich zei
ven bezitten in minzaamheid en lankmoe
digheid tegenover den naaste en bij dat
alles zich laten leiden door den H. Geest,
den Geest van ongeveinsde liefde, zie
daar eene korte opsomming der deugden,
welker beoefening de Apostel aan zijne
geloovigen aanbeval: ziedaar ook de wa
penen der gerechtigheid, waarmede wij
den goeden strijd moeten strijden. En wat
ons dan ook overkome en hoe wij dan
ook door de menschen zullen worden
aangezien, wij zullen ons daarover niet
bedroeven, maar blijde zijn voor den
naam van Jezus iets te lijden en daardoor
ook rijk worden aan bemelsche en gees
telijke goederen.
H. N. P. J. BERKHOUT, Pr.
Verklaring van het Evangelie.
Nadat de Goddelijke Zaligmaker zich
door den IJ. J-oannes den Dooper in den
Jordaan had laten doop&n, begaf Hij zich
naar de. woestijn Quarantania, een on-
vruchtbaren bergrug ten N.W. van Jeri
cho. De goddelijke Geest, welke Jezus bij
al Zijn doen en laten bezielde, geleidde
Hem ook nu naar deze plaats, niet alleen
om daar in strenge boetvaardigheid en
innig gebed zich nog meer voor te berei
den op.. Zijn verheven zending, maar ook
om daar zich te laten bekoren door den
duivel. Na op wonderbare wijze, zonder
het gebruik van spijs en drank, gedurende
40 dagen Zijn goddelijk lichaam in stand
te hebben gehouden, liet Christus den in
vloed van Zijn menschelijke natuur gel
den, zoodat Hij honger begon te gevoelen.
Dat was liet. oogenblik, waarop Zijzï god
delijke wijsheid en liefde de bekoorder liet
naderen.
Op dezelfde wijze, waarop do duivel in
het Paradijs de eerste menschen door zijn
bekoringen tot val had gebracht, wilde hij
hier Christus beproeven, om daardoor ze
kerheid te verkrijgen,, of Jezus werkelijk
de Zoon Gods, de Verlosser der wereld
was. Wat was het anders dan een prikkel
tot -begeerte naar zinnelust, welke verbor
gen lag in de eerste bekoring? Jezus weer
staat hem door te wijzen op de kracht van
Gods woord en leer, die zelfs in staat zijn
het natuurlijk leven des menschen te on
derhouden.
Hoogmoed wilde satan in Jezus opwek
ken, toen hij Hem aanzette, om zich ten
bewijze van Zijn goddelijke voortkomst van
den tempel naar beneden te werpen. Doch
Jezus verslaat den bekoorder door met een
woord van de H. Schrift hem er aan te
herinneren, dat Hij niet nutteloos en zon
der reden, of om ijdel vertoon Zijn godde
lijke almacht zal openbaren.
Door de kracht, die zijn voormalige enge-
lennatuur eigen was, voert de verleider
Jezus ten tweeden male door de lucht, nu
naar een hoogen berg. Daar vertoont hij
zich in zijn waar karakter als geest der
duisternis; zelf wil hij als god aanbeden
worden en durft het daartoe wagen God
zelf van God te trekken. Hij toont Jezus de.
pracht en rijkdom der wereld, schijngoed
en .klatergoud slechts, en durft dan zeg
gen ,,Dit alles zal ik U geven, als Gij ne-
dervalt en mij aanbidt." Door zulk een
hemeltergende boosheid in heiligen toorn
ontgloeid, slingert Jezus den driesten be
koorder met verachting van zich af met
de woorden: „Ga weg, satan! Want er
staat -geschreven: Gij zult den Heer uwen
God aanbidden en Hem alleen dienen."
(Deut. VI, 13). Overwonnen door Gods
onoverwinnelijke heiligheid vlucht de dui
vel weg. En nu dalen de engelen üit den
hemel nader, om Jezus te huldigen en te
dienen, Hem uit naam van God Zijnen
Vader te beloonen voor Zijn vernedering
en liefde.
Door bidden en vasten heeft de godde
lijke Verlosser zich gewapend tegen de aan
vallen des duivels. Zoo moeten ook wij in
dezen tijd van boetvaardigheid ons ster
ken tegen zijn verleidingen, maar meer
nog met die middelen ons zeiven bestrij
den, onze drievoudige begeerlijkheid.
Slechts door boetedoening, door zelfver
loochening en versterving zal ons dit mo
gelijk zijn. Daarom herinnert de H. Kerk
op dezen eersten Zondag van den Vasten
ons aan het heerlijk voorbeeld van Jezus'
boetedoening.
CHR. S. DESSING.
Zoeterwoude. Kapelaan.
Liturgische beschouwingen.
HET ALTAAR.
In onze dagen van opl-ev enden gods
dienstzin, nu het geloovige volk wederom
meer smaak gaat vinden in de schoone
godsdienstige plechtigheden, omdat het
beter leert begrijpen de verheven beteeke-
niis der heilige Liturgie, is het goed ge-
-zien van onze katholieke pers, die het da-
gelijksch voedsel geeft aan onzen geest,
om ook de liturgische rubriek niet te ver
geten, en zoo nu en dan haar lezers en
lezeressen een kleine liturgische toespijze
voor te zetten, 't Is daarom dan ook, dat
ik. zeer gaarne gehoor geef aan het vrien
delijk verzoek der Redactie, om wekelijks
een klein plaatsje te vullen met een korte
verklaring van een of ander liturgisch
onderwerp.
Ik meende niet beter te kunnen doen
dan deze nieuwe rubriek te openen met
een beknopte verhandeling over het Al
taar. Het Altaar immers is de voornaam
ste plaats in onze kerken, oipdat, daar
Jezus Christus zelf onder het II. Misoffer
tegenwoordig komt en aan God wordt op
geofferd, omdat daar de blijvende woon-
tent is van onzen verborgen Heiland. Het
Altaar is het middenpunt van ons open
baar godsdienstig leven, vandaar ont
springt die bronader van licht en warmte,
van verkwikkende goddelijke liefde, daar
heen richten wij aUen vertrouwvod enze
smeekende blikken.
Het woord „altaar" (in het Latijn „al-
tare") komt van de Latijnsche woorden
,alta res", dat wil zeggen „verheven zaak";
het altaar immers is een'soort tafel, welke
een weinig boven den grond verheven is
en bestemd om daarop een offer te bren
gen.
De oorsprong van het Altaar gaat terug
tot in de alleroudste tijden. Reeds op de
eerste bladzijden der H. Schrift wordt er
van altaren gesproken. Zoo o. a. in de ge
schiedenis van Noë, van Abraham, enz.
En ook de oudé heidenvolken met hun
dwaas afgodendom hadden hün altaren.
En .dit was heel natuurlijk. Want het al
taar is de plaats bestemd om offers te
brengen. Welnu, het offer is hét hulde
blijk dat de. mensch brengt aan God; en
omdat wij bij de oudste volkeren een Gods-
vereering aantreffen, vinden wij ook bij
hen offers en bijgevolg altaren.
Het Altaar gold ten allen tijde als een
heilige; plaats. En heiliger en voortreffe
lijker is die plaats naarmate het gebrachte
offer heiliger en voortreffen keé is.
dan zal het voor den Christen reeds aan
stonds duidelijk zijn, welk een hooghei
lige plaats voor hem het Al'taar zijn moet,
omdat op onze Altaren geen vruchten,
geen dieren,. zelLs geen menschen, maar
,een God zelf geslachtofferd wordt. „Wij
hebben een offeraltaar'"... waar „ons
Paaschlam. Christus wordt geslacht!"
J. P. VERHAAR, Pr.
„Wat den mond ingaat, besmet
het hart niet.
„Wat 'n domme menschen, die Roomsch-
Katholieiken", zoo hoor ik een uit velen
mompelen, nu hij op zijn kalender leest,
dat de groote „Veertigdaagsche" vasten
begonnen is..., die goede menschen moeten
nu 's morgens honger lijden, op sommige
dagen alle vleesch- en vetspijzen derven, op
andere dagen mogen ze slechts eenmaal
vleesch gebruiken, op geen enkelen dag
visch en vleesch bij denzelfden maaltijd,
en dat niet om de duurte der levensmidde
len wegens de mobilisatie, doch enkel en
alleen omdpt hun Kerkelijke Overheid het
hun voorschrijft.
Ik zeg maar: „wat den mond ingaat, be
smet het hart niet," dus geheel het jaar
door vleesch en vetspijzen gebruiken en
iéderen morgen een stevig ontbijt nemen,
dat zal heusch het: hart niet zondig maken.
En dit is nu. geen wijsheid van mij alleen.
O neen, heeft Christus niet gezegd, zooals
in het evangelie van Mattheus XV 11
staat: „Niet wat den mond binnengaat, be
zoedelt den mensch..."
Er zijn zoo velen, die aldus spreken en
door dit machtwoord het vasten der
Roomsch Katholieken willen belachelijk
maken.
Doch zien we eens, of dit inderdaad zoo
is en of tegen hun redeneering niets te
zeggen valt.
Zeker, iedereen zal toegeven, dat de spijs
op zich genomen het hart van den mensch
niet onrein maakt,, of hij vleesch of spek
of visch gebruikt, of hij twee of vijf boter
hammen, gemeubileerd of ongemeubileerd,
eet.,
Zoo kan men ook gerust zeggen, dat de
vrucht van den Boom van Kennis van Goed
en Kwaad in het Paradijs uit zich zelf ook
niet slecht was, zoodat die vrucht op zich
genomen het hart van Adam en Eva niet
onrein gemaakt heeft. Doch wat maakte
hun hart wel zondig of onrein? Het overtre
den van het Goddelijk gebod, dat onder
strenge straffen hun verbood van dien
boom te eten.
Welnu, als de Kerk van haar Goddelij
ke n Stichter de maoht heeft gekregen om
ter bevordering van het Eeuwig Geluk,
dus in 't belang der geloovigen, gebo
den te geven, en de Kerk, van die macht
gebruik makend, geboden geeft, 'zooals b.v.
de vasten en onthoudingswetten, dan
maakt hot „wetens en willens" overtre
den van die geboden het hart, of, liever ge
zegd, de ziel der overtreders wel onrein of
zondig.
Dit is ook duidelijk de leer van Christus.
Want nadat Hij gezegd heeft „niet wat de
mond binnengaat, bezoedelt den menscli"
laat Hij in één adem er op volgen „maar
wat den mensch uitgaat, dat is het, wat
den mensch onrein maakt." De leerlingen
vroegen aan den Meester verklaring van
deze woorden. Christus gaf die verklaring
door er op te wijzen, dat alles wat den
mond ingaat slechts tot voedsel verstrekt
aan het lichaam, de ziel des menschen niet
raakt en haar dus niet met zonden bevlek
ken kan, maar dat uit het hart de kwade
gedachten, alle zonden voortkomen, en dat
deze den mensch verontreinigen.
Degene, die „wetens en willens" verbo
den spijzen eet, maakt zich schuldig aan
een zonde van ongehoorzaamheid aan de
Wetten der H. Kerk: die ongehoorzaamheid
komt voor uit het hart en daarom wordt de
ziel dan wel onrein of zondig.
L. J. M. JANSSEN SCHMIDT Pr.
VASTEN- EN ONTHOUDINGWET.
Woensdag, Vrijdag en Zaterdag Quater
temperdagen. Op die dagen is niet slechts
het gebruik van vleesch, doch ook het ge
bruik van gesmolten vet in plaats van bo
ter verboden.
Maandag, Dinsdag en Donderdag is het
voor hen, die door de wet van onthouding
gebonden zijn (die den leeftijd van zeven
jaar hebben bereikt), geoorloofd éénmaal
daags vleesch te gebruiken en meermalen
daags gesmolten vet in plaats van boter.
Zondag is het geoorloofd meermalen
daags vleesch te gebruiken.
Op alle dagen is het verboden vleesch en
visch aan eenzelfden maaltijd te gebruiken.
(Visch en gesmolten vet inplaats van boter
is echter toegestaan.)
De Vastenmandementen
onzer Bisschoppen.
Z. D. II. de Aartsbisschop van Utrecht,
Mgr. H. van de Wetering, wijst er op, dat
wij, zoo ooit, dan zeker dit jaar ernstig ter
harte moeten nemen de woorden der
Kerk, die gedurende den vastentijd i.iet
ophoudt ons te vermanen, dat wij ons
moeten verootmoedigen voor God.
Ook de Aartsbisschop beschouwt den
oorlog als een straf van God. „Nooit werd
eein zoo verschrikkelijke oorlog gevoerd
als wij thans beleven, nooit wellicht sinds
den zondvloed kwam een zoo geweldige
straf over de aarde."
Wij kunnen God niet dankbaar genoeg
zijn, 7,egt Mgr. Van de Wetering, dat ons
vaderland tot nu toe is gespaard gebleven
voor den gruwelijken oorlog.
„Dan, de voorbeeldige stra.f van ande
ren moet ook ons tot nadenken en inkeer
brengen. Want ook wij hebben reden om
ons te verootmoedigen en schuld te be
kennen voor God. Of voelen wij ons niet
schuldig, wanneer wij Z. H. den Paus in
zijn eerste encycliek hooren verklaren, dat
een der groote oorzaken, waardoor de
vrede in de maatschappij verstoord wordt,
te vinden is in de begeerlijkheid, waarmee
de onstandvastige en vergankelijke goede
ren dezer aarde worden nagestreefd, als
of daarin alleen het geluk was te zoeken
en het leven geen ander en hooger doel
had dan genieten? Is de weelde en de
zuoht om zooveel mogelijk van het leven
te genieten ook in ons land onder alle
standen niet veel te hoog opgevoerd? Gaan
wij niet te veel op in de zorg voor het
tijdelijke als ware dat het voornaamste
waarvoor wij te zorgen hebben? Hebben
wij soms niet den dienst der wereld ge
steld boven den dienst van God?"
De moderne wereld dacht den gods
dienst niet meer noodig te hebben. De mo
derne cultuur zou de wereld gelukkig
maken. Maar heeft het der menschheid
gebaat, de moderne beschaving te win
nen, terwijl zij den godsdienst uit het oog
verloor?
Goddank wordt in dezen treurigen tijd
meer en meer de behoefte aan godsdienst
gevoeld. Met meer eerbied ziet men weer
op naar de Katholieke Kerk, wier welda
dige macht zich in dezen tijd zoo schitte
rend toont.
De Aartsbisschop vermaant de geloovi
gen, door anderer straf wijs geworden,
te luisteren naar de .vermaningen die de
31. Kerk bij het ingaan van de Vasten door
den mond van den profeet J'oël tot ons
'iricht„Bekeert u tot den Heer uwen God
met geheel uw hart in vasten en in wee-
nen en in weeklagen." Laat vooral dit
jaar de vastentijd, meer nog dan andere
jaren, voor ons een tijd zijn van boete en
gebed.
Ten slotte wijst Mgr. Van de Wetering
op heit werk der gesloten retraiten, dat
den terugkeer tot God in de hoogste mate
bevorderen kan.
Z. D. H. Mgr. P. Hopmans, Bisschop van
Breda, commentarieert in zijn herderlijk
schrijven den eersten zendbrief, door Z. H.
Paus Benedictus XV aan de Bisschoppen
der geheele wereld gericht.
Van de vier daarin opgesomde oorzaken,
waardoor de maatschappij zoo diep ge
schokt wordt gebrek aan liefde,gebrek
aan eerbied voor het gozag, strijd onder de
verschillende tijdelijke goederen be
spreekt de Bisschop van Breda de eerste:
gebrek aan liefde.
Na uit het pauselijk schrijven breed aan
gehaald te hebben, zegt Z. D. II. Mgr.
Hopmans:
„Als wij nu de vermaning van onzen H.
Vader den Paus hooren om de liefde on
der de menschen te doen heerschen en dan
overwegen, hoe edelmoedig gij de liefde
hebt beoefend tegen over die ongelukkige
vluchtelingen, dan vleien wij ons met de
zoete hoo^, dat gij heit opperherderlijk
woord in zijn geheel zult opvolgen, dat gij
u niet alleen jegens de lijdende mensch
heid verdienstelijk zult maken door hun
lijden te verzachten en hen uit hun ellen
de zooveel mogelijk op te heffen, maar ook
dat ge u zeiven geweld zult weten aan te
doen om de liefde te onderhouden, waar
hinderpalen in den weg worden gesteld, dat
gij aan alle tweedracht, waar dit mocht be
staan, een einde zult maken en het zwij
gen zult opleggen aan alle twisten. Moge
toch de veete, die soms een scheiding heeft
gelegd tusschen geheele familiën, tusschen
leden van hetzelfde gezin, ophouden en
weder vriendschappelijke omgang onder
elkander worden gezocht; moge de klove,
die soms geheele parochiën in twee elkan
der vijandige kampen heeft gesplitst, ge
dempt worden; moge de tweedracht, die de
katholieke vereenigingen doet kwijnen en
ten slotte, tot groote nadeel van de katho
lieke zaak doen ondergaan, verbannen
worden; moge het onrecht, bij verkiezingen
en andere dergelijke gelegenheden gele
den, worden vergeten en vergeven; moge
het veatiig, twist- en tweedracht-zaaiend
geschrijf in de bladen voor goed een einde
nemen en plaats maken voor eendrachtig_
strijden voor de katholieke zaak.'"
En nogmaals vermaant de Bisschop de
geloovigen, alle persoonlijke grieven op zij
te zetten, op te houden krachten en tijd te
verspillen aan een onvruchtbaren strijd,
die slechts, ten doel heeft persoonlijke
hartstochten te voldoen, en na al de ram
pen, die de oorlog over de wereld gebracht
heeft, niet meer te twisten over onbedui
dende zaken..Laat alle kleinzieligheid varen
en komt allen als broeders u wijden aan
het gemeenschappelijk heil der katholieke
zaak in de katholieke vereenigingen zonder
u bezig te houden met kwesties, die van
geen nut zijn.
Z. D. II. Mgr. L. J. A. II. Schrijnen, Bis
schop van Roermond, neemt den. geweldi
gen oorlog tot uitgangspunt van zijn her
derlijk schrijven.
Ook Mgr. Schrijnen ziet in den oorlog een
ontzettend gericht, dat God over de wereld
houdt, die .zicli van hem willen afkeeren.
De volkeren hadden hunnen God vergeten
en zich afgoden gemaakt van de begeerig-
heid naar geld en goed, van de zucht naar
bevrediging hunner booze lusten.
Gode zij dank heeft de wereld de stem
van God verstaan en is zij tot inkeer en
tot nadenken gekomen.
Heeft door een wondervolle Goddelijke
Voorzienigheid de oorlog onze grenzen nog
niet overschreden, laten wij daaruit niet
besluiten, dat wij beter zijn dan de anderen
Ook hier vervolgt de Bisschop van
Roermond heeft het zedenbederf veld ge
wonnen en in iederen leeftijd, in alle stan
den verwoestingen aangericht. De ideeën
op zedelijk gebied zijn vervalscht en over
de opvoeding der kinderen gaat een vrijere
opvatting heerschen. Nog onlangs heeft het
Doorluchtig Episcopaat zijn stem moeten
verheffen tegen de onzedige kleeding der
vrouwen. -
Mr. Schrijnen wekt de geloovigen op tot
waakzaamheid en tot gebed en weidt uit
over de vereeniging „Voor Eer en Deugd"
welke door Z. D. II. als uitstekend middel
om de deugd van reinheid te bewaren en te
versterken, allerkrachtigst wordt aanbe
volen.
Reinheid, kuischheid is de levenskracht
van een volk. Een rein volk is een godsdien
stig volk, en zijn natuurlijk en maatschap
pelijk, maar ook zijp bovennatuurlijk le
ven zal er door gevoed en versterkt wor
den.
Z. D. H. Mgr. W. van de Ven, Bisschop
v. 's-Hertogenbosch, staat stil bij de treu
rige tijdsomstandigheden waarin wij ons
bevinden en naar aanleiding daarvan
vraagt Z. D. H.: Begint de tegen
woordige toestand der wereld niet te ge
lijken op de laatste dagen, op den tijd,
waarvan de Zaligmaker gezegd heeft: het
eene volk zal tegen het andere opstaan, het
eene rijk tegen het andere. Er zullen hevi
ge aardbevingen voorkomen op verschil
lende plaatsen en pestziekten en hongers
nood? Er moeten vele rampen voorafgaan
zegt de H. Gregorius om te kunnen aan
kondigen de ramp, die geen einde hebben
zal, dat is, het eeuwig verderf. Maar zijn
die vermelde rampen geen voorboden var.
deze laatste tribulatie? Wat er gebeuren zal
en wanneer weet God alleen. Maar hebben
genoemde teekenen geen overeenkomst met
hetgeen, waarop de Zaligmaker gewezen
heeft? En hebben wij die laatste tribulatie
misschien nog zoo spoedig niet te wach
ten, rampen en ellenden, als onze buren en
zoovele andere volken in dezen laatsten
tijd hebben ondervonden, zijn zij niet ver
schrikkelijk genoeg, om ons-den angst, in