WOENSDAG
3
FEBRUARI.
1915.
BUITENLAND.
De Oorlog.
BINNENLAND.
Nederland en de Oorlog.
JAARGANG.
No. 1615
'e £cicbdx&(2ou/tomt
BUREAU: STEENSCHUUR 15, LEIDEN.
Interc. Telefoon 935. - Postbus 6.
DIT BLAD VERSCHIJNT ELKEN DAG, UITGEZONDERD ZON- EN FEESTDAGEN
DeABONNEMENTSPRIJS bedraagt, bij vooruitbetaling, met GRATIS POLIS Ongevallen-verzekering
i het GEÏLLUSTREERD 20 iDAGSBLAD voor Leiden 10 cent per week f 1.25 perkwartaal; bij onze
[enten II cent per week, fl.45 per kwartaal. Franco per post f 1.65 per kwartaal.
Afzonderlijke nummers 21/* cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 5 cent
De ADVERTENTIEPRIJS bedraagt van 1-5 regel» f0.75, elke regel meer 15 cent
ingezonden mededeelingen van 1-5 regels f 1.50, elke regel meer 30 cent, met gratis
bewijsnummer. Bij contract aanzienlijke korting. Groote letters naar plaatsruimte.
Aanvragen om Dienstpersoneel van 1-5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent.
Aanbiedingen van Dienstpersoneel, Huur- en Verhuur, Koop- en Verkoop (geen
Handels-Advertentiën) van 1-5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent.
Ferrers beeltenis.
Men herinnert zich we hebben er in-
■rtijd te dezer plaatse op gewezen de
laansohe correspondenties Ln het „Han-
ilsblad", waarin over den zoogenaamden
•ijheidsheld Ferrer een zoo weinig vleiend
jekje werd opengedaan, dat de conclusie
ch opdrong hij was werkelijk een rao-
ament onwaardig.
Let welhet stond jn het Amsterdamsche
landelsblad", welks vrijzinnige redactie
m haar standpunt de stukken natuurlijk
iu geweigerd hebben als ze niet behoorlijk
idocumenteej-d waren geweest.
Iloe 't zij het monument is thans ver
venen. De Duitsche overheid heeft bet
>en verwijderen, nadat het voor de zoo-
selste maal sinds zijn oprichting met
ode menie was besmeurd. Het beeld is
zijn sokkel genomen in 't belang der
jenbare orde.
't Is er nu begrijpelijkerwijze de tijd niet
iar om over zoo'h feitje veel drukte te
aken afgescheiden natuurlijk van de
nstandigheid, dat de druk der tijden l:ier
ede werkte. Wie weet hoe lang an-
irs dat „standbeeld van een onwaardige"
aar nog had blijven staan. Misschien wel
niemand zich Ferrer meer herinnerde
i men een enkele ingewijde daargela-
n zich zou afvragen, wat die bronzen
an met die fakkel daar toch beduidde.
Inmiddels is Senator Van Kol over die
trwijdering aan 't jeremieeren in „Het
bik". Hij kan in de huidige omstandig-
iden natuurlijk niet veel zeggen aan 't
Ires der Duitsche overheid, maar 't blijkt
it hij hoogst gebelgd is over de vcrwij-
iring dier „mannenfiguur, die met beide
men zoo hoog mogelijk rekte om den
kkel der verlichting toch maar vrij te
len schijnen."
Nu moeten we toch even lachen om die
rheerlijking der vrijheid door het lid
ner partij, welke er steeds en zelfs in
tegenwoordige, zoo ernstige tijden, als
kippen "bij is, om partijgenooten, die
(rkelijk vrij willen zijn, te bevitten en
te snijden.
ïnfin, dat monument is weg, versmol-
n wellicht.
Moge 't weg blijven!
Britsche Admiraliteit verzekert
pnieuw dat het Suezkanaal open is voor
et verkeer. Een waarschuwing voor
andelsschepen. In het Kattegat is
ien mijn ontploft waardoor eenige men-
chen van de bemanning van den mijnen-
Edda het leven verloren.
De „U 21" in actie.
De Engelsche bladen bevatten nog ver
killende bijzonderheden over de actie van
en Duitschen onderzeeër in de Iersche Zee.
e gezagvoerders en leden der bemanning
an de koopvaardijschepen vertellen, hoe
e aanhoudingen geschiedden
Tusschen Fleedwood en Liverpool zagen
de officieren en bemanning van de „Ben
Cruachan" Zaterdagochtend een onder
zeeër op een korten afstand aan de opper
vlakte komen. Terwijl de smalle, grijze
rorup op de golven danste, werd de Duitsche
vlag aan den stompen mast geheschen en
onmiddellijk daarna beesch zij het signaal,
dat alle matrozen kennen, om „bij te
iraaien". Op hetzelfde oogenblik werd op
het dek, dat half ondergedompeld was, een
kanon op de „Ben Cruachan" gericht, en
men zag het cijfer U 21, dat op de zijwan
den geschilderd was. Toen het schip stil
lag kwamen twee Duitsche officieren aan
boord; zij spraken uitstekend Engelsch en
hun optreden was, volgens de bemanning,
zooals men het slechts zou wenschen. Zij
vroegen allerlei over het schip en de la
ding. Daarna gaven de officieren de be
manning den raad hun bezittingen, die
zij mee wilden nemen, bij elkaar te halen
en gaven haar voorts tien minuten den
tijd, orn het schip in haar eigen booten te
verlaten. Kort nadat de bemanning dit ge
daan had, zag en hoorde zij een ontplof
fing op de „Ben Cruachan", die spoedig
daarna verdween....
De onderzeeër verdween ook, en in twee
kleine booten bleven de 23 koppen van het
schip vijf uur drijven, vóór zij door een
visschersboot werden opgepikt.
De gezagvoerder van de „Linda Blan
che" vertelde, dat allen, behalve hij zelf en
een matroos, beneden waren, toen plotse
ling een onderzeeër verscheen, die de
Duitsche vlag heesch. De bemanning werd
aan het dek geroepen, zoo wordt in de
„Daily Chronicle" verteld, en de onder
zeeër kwam langszij. De Duitschers gaven
ons sigaren en sigaretten, en zeiden ons
dat wij het stoomschip moesten verlaten.
Wij brachten alle kleeren bij elkaar en
streken twee booten.
De Duitsche officier zeide, dat wij eenige
Fleetwood-trawlers moesten opzoeken; deze
waren ongeveer twee mijl verwijderd. Wij
roeiden weg en wij zagen, dat de Duit
schers onder de brug en in het voorschip
ontploffingsmiddelen plaatsten. Daarop
gingen zij snel weg en spoedig klonk een
ontploffing, waardoor het schip naar den
bodem der zee ging...
Een vrouwelijke passagier van de stoom
boot „Graphic", die tusschen Liverpool en
Belfast vaart, vertelt het een en ander
over de ontsnapping aan een onderzeeër.
Zoodra de ge.zagvoerder het vijandelijke
vaartuig zag, kreeg ieder reddinggordels,
maar wij deden ze niet aan, daar wij be
grepen, dat deze slechts een voorzorgs
maatregel vormden.
De „Graphic" veranderde dadelijk haar
koers en ging in de tegenovergestelde rich
ting naar Liverpool. De grimmige, kleine
onderzeeër, laag op het water liggende,
kwam. achter ons aan en de zeeën spoel
den over hem heen, een bewijs, hoe snel
hij voer, maar onze machinisten en sto
kers werkten hard en' de „Graphic" wist
te ontsnappen. Zij behaalde een snelheids
record voor de „Belfast Steamship Com
pany".
De onderzeeër verdween en op de „Gra
phic" klonken toen cheers. De passagiers
hadden een opwindende jacht van 15 mi
nuten meegemaakt van een onderzeeër op
een koopvaardijschip.
Van het Westelijk oorlogs
terrein.
Officieel wordt door het Luitsche hoofd
kwartier gemeld: Behalve een artillerie
gevecht op enkele plaatsen is er op het
westelijk oorlogstooneel niets bijzonders
voorgevallen.
De officieele Fransche berichten over de
gebeurtenissen bevatten in den jongsten
tijd merkwaardige, in ons nadeel verkeerd
voorgestelde, somtijds zelfs volkomen ver
zonnen mededeelingen.
Natuurlijk denkt het Duitsche legerbe
stuur er niet aan, dergelijke mededeelin
gen afzonderlijk tegen te spreken, daar
iedereen aan de hand der Duitsche offciee-
le berichten in staat is, ze zelf te beoor-
deelen.
Het officieele Fransche communiqué
meldt: De dag kenmerkte zich door een
versterkte intensiteit van den artillerie-
strijd en een reeks Duitsche aanvallen van
secondair belang, die allen werden afgesla
gen met ernstige verliezen voor den vij
and, de sterkte der deelnemende troepen
is aanmerking genomen. In België toonde
de Duitsche zware artillerie zich bijzonder
actief, vooral tegen verschillende steun
punten door het Belgische leger sedert
eenigen tijd vermeesterd in de streek van
de Yser. Om Yperen hadden hevige canon-
nades plaats. Een gedeelte van een Duitsch
regiment viel een Engelsche positie aan
bij Guincy; eerst wonnen de Duitschers
terrein, maar na een reeks tegenaanval
len bezetten de Engelschen het verloren
terrein weder en gingen ze verder geleide
lijk vooruit, zioh meester makend van vij
andelijke loopgraven. De actie, gisteren
vermeld, die langs den weg BéthuneLa
Bassée werd ingezet, had voor onze infan
terie een buitengewoon schitterend ver
loop. Het effectief der Duitschers hier
schijnt ten minste een bataljon te zijn ge
weest. De twee eerste aanvallen mislukten
in ons vuur, bij den derden aanval slaagde
de vijand er in door te drl%en in een van
onze loopgraven, maar door een tegenaan
val met de bajonet verdreven wij hem. A He
anderen werden gedood of gevangen ge
nomen. Aan het Aisnefront beschoot onze
zware artillerie het station Noyon, waar
men bezig was met transportmaatregelen
voor de legervoorziening. De beschieting
veroorzaakte twee ontplofiingen, waarvan
de rook twee en een half uur bleef han
gen. In het gebied van Perthes maken we
stelselmatig vorderingen.
Van het Oostelijk oorlogs
terrein.
Officieel wordt door den Duitschen ge-
neralen staf gemeld: „Aan de Oost-Pruisi
sche grens is niets belangrijks voorgeval
len."
In Polen, ten noorden van den Weich-
sel, had bij Lipno en ten N.W. van Sierpe
een botsing plaats met Russische cavale
rie.
Ten zuiden van de Weichsel worden
onze aanvallen verder voortgezet."
De Krakausche „Nowarefor" bericht:
De Duitsche en Oostenrijksche troepen
staan nu, ondanks het slechte weder, dat
de operatiën belette, op nauwelijks een
kanonschot afstand van de buitenforten
van Warschau. De bevolking der stad
vlucht in groote massa's in de richting
Bialystok.
Het Petersburgsch blad „Utro Rossii"
meldt, dat de Duitschers de stad Luto-
miersk 9 uur lang hebben beschoten; vier
vijfde der gebouwen zou in puin liggen.
De voorsteden zouden bijna geheel zijn
verbrand.
Het Oostenrijksch bulletin luidt: De al-
gemeene toestand veranderde niet. Een
op zich zelf staande Russische aanval aan
den midden-Pilitza in Polen werd afge
slagen. In de Karpathen duren de gevech
ten aan het westelijk deel van het front
voort. In het centrum van het front strij
den Duitsche korpsen en onze troepen met
goed gevolg.
Verschillende Oorlogs
berichten.
De bontuitvoer. Volgens een bericht
aan de „Neue Züricher Ztg." maakte het
Doemalid Wastrotin onlangs een reis door
Siberië en woonde o. a. een vergadering bij
van het beurscomité te Irkoetsk. Interes
sant was in het bijzonder de behandeling
van den toestand van den bonthandel,
waarbij bleek, dat tengevolge van den
oorlog alle handelsbetrekkingen van Sibe
rië met het buitenland moesten worden
geschorst. Men erkende, dat Leipzig het
centrum van den uitvoer was. Een mid
del wist de vergadering niet.
Belgische lotelingen. Uit Maeseyck
meldt men het volgende Een Duitsche
patrouille ontmoette drie personen uit
Lommei, blijkbaar smokkelaars. Deze
zetten het op een loopen toen zij door de
Duitschers werden opgemerkt. Dit wekte
achterdocht en de Duitschers vuurden.
Een der vluchtenden, K. geheeten, werd
gedood. Men weet, dat onlangs een per
soon uit Lommei eveneens werd gedood,
terwijl een tweede in het Kanaal ver
dronk. Het waren lotelingen door de
Duitschers achtervolgd.
Gewaagd. Door dë Duitschers zijn Za
terdag onder Hamont een dertigtal jonge
mannen aangehouden, omdat zij trachtten
over de grens naar Nederland te ont
snappen. Zij zullen als krijgsgevangenen
beschouwd worden en zijn over Aken naar
Duitschland gebracht.
Het mijnengevaar. Toen de Zweedsche
mijnenlegger Edda bezig was een mijn te
vernietigen, welke een Zweedsch stoom
schip in het Kattegat had aangetroffen,
ontplofte de mijn; twee man werden ge
dood en zeven gewond.
Bulgaarsche leening in Duitschland?
Onder de Balkanstaten hëëft Bulgarije tot
nu toe voortdurend getoond slechts tegen
hoogen prijs zijn wrok over den vrede van
Boekarest te willen vergeten. Nog steeds
nam het een afwachtende houding aan
en het is de vraag of het er aan denkt
deze op te geven. Bevestiging verdient in
ieder geival een bericht van de „Corriera
della Sera" uit Rome, dat, volgens be
trouwbare inlichtingen zou vaststaan, dat
de Bulgaarsche regeering te Berlijn onder
handelingen heeft aangeknoopt omtrent
het sluiten eener leening. De onderhan
delingen zouden goede kans op succes heb
ben.
Een waarschuwing.. De „Reichsan-
zeiger" bevat de volgende kennisgeving:
„Engeland staat op het punt talrijke
troepen en groote menigten krijgsvoor
raden naar Frankrijk over te brengen.
Tegen deze transporten zal met alle ons
ten dienste staande middelen worden op
getreden.
De onzijdige scheepvaart wordt voor de
nadering van de Fransche Noord- en West
kust met aandrang gewaarschuwd, daar
zij, wanneer zij voor schepen welke \oor
oorlogsdoeleinden dienen, worden aange
zien, aan groote gevaren blootstaan.
Aan den handel op de Noordzee wordt
de weg om Schotland heen aanbevolen."
Het Suezkanaal. De Engelsche Admi
raliteit weerspreekt het bericht van bla
den op het vaste land, dat het Suez-kanaal
zou zijn gesloten.
Hst kanaal is als gewoonlijk open voor
het verkeer, maar slechts onderworpen
aan voorzorgsmaatregelen tot verzekering
van de veiligheid van schepen.
Het Iucht9chipgevaar. In afwachting
van de Zeppelins heeft de bevelhebber van"
Parijs volgens de „Corriere della Sera
nieuwe voorschriften gegeven voor het ge
val er een Zeppelin nadert. De bevolking
zal dan worden gewaarschuwd door signa
len op brandweertrompetten afgewisseld
door andere met militaire trompetten. Bij
nacht moeten dan volgens het Italiaansche
blad alle lichten worden gedoofd en de be
woners moeten zich terstond in hun hui
zen terugtrekken totdat nieuwe signalen
doen bespeuren dat het gevaar voorbij is.
Duitsche geïnterneerde
officieren ontvlucht.
Uit Bergen wordt aan de „Alkm. Ct."
gemeld, dat de twee vroeger gevluchte,
doch onder den drang van de Duitsche
overheid in ons land teruggekeerde ge-
interneerde Duitsche officieren Philips en
Hesse, Maandagmddag opnieuw zijn ge
vlucht.
Het door hen vroeger gegeven eerewoord
hadden zij teruggenomen, zoodat zij thans
in Duitschland kunnen blijven. De officie
ren waren gehuisvest in het pension
Erica, alwaar pok de commandant van
het jnterneeringsbureau zijn intrek had
genomen, bij wien zij zich driemaal per
dag moesten melden; overigens mochten
zij zich vrij in de aangegeven rayons be
wegen.
Nadat zij zich Maandagmiddag voor de
tweede maal gemeld hadden, zijn zij ver
dwenen. Men wachtte met heb op het diner
om zes uur; toen zij om acht uur nog niet
verschenen waren, was het duidelijk, dat
zij wederom waren gevlucht. Vermoede
lijk hebben zij handlangers gehad, die hen
van kleeding hebben voorzien, want op
hun kamers waren uniformen, pet, enz.,
achtergelaten. De officieren hebben hun
pensionrekeningen over de afgeloopen
maand niet betaald; hier en daar geld ge
leend en zeiden Zondag o.m. tegen een
Alkmaarsche kapper, bij wien zij 1 linke
rekeningen hadden gemaakt, dat hij Dins
dag de quitantie kon presente eren. Toen
de kapper dit gistermorgen wilde doen,
waren de vogels gevlogen.
FEUILLETON.
DE DUIKER.
De bediende ging heen, en een minuut
iter bracht hij den bezoeker binnen.
Het was een man van middelmatige
rootte en beschaafde vormen.
Hij was geheel in het zwart gekleed.
Zijn gelaat was eenigszins bleek, en zijn
°8on glansden van een dof vuur.
Hij droeg den arm in een band en had
>ok een doek om het voorhoofd.
Aan den ingang van het kabinet bleef
'ij een oogenblik staan, alsof hij beproefde
ijn krachten terug te zoeken. Dan trad
ij langzaam naar de schrijftafel van den
Ichter.
Hij geleek een beeld, en de rechter vroeg
'cb af, of hij niet met een gek te doen
ad.
Hij trad onwillkeurig terug, en de vreem-
fe'ing trad hoe langer hoe nader.
Wat wilt u, mijnheer?" vroeg de rech-
'r met waardigheid.
..Ik heb den heer de Pancorvo gedood",
jprak de onbekende.
Dan wankelde hij en viel uitgeput aan de
°eten van den rechter van onderzoek
«der.
^iseau was overgebracht naar de zie-
«nkamer van de conciergerie.
H was een groote zoal, waarvan het
afond werd geschraagd door groote pi-
Een twijfelachtig daglicht, dat door nau
we vensters werd binnengelaten, verlichtte
die plaats van lijden.
Op den achtergrond toekende zich in een
ijzeren ledikant het bleeke gelaat van den
moordenaar van Montmartre tegen het
kussen van geel linnen af.
Hij was nog niet tot bewustzijn geko
men.
Bii het ziekbed stond een liefdezuster.
Aan het voeteneinde van het bed zaten
drie heeren, in het zwart gekleed, op stoe
len te wachten: de rechter, de griffier en
de geneesheer.
Eensklaps slaakte de gewonde een diepen
zucht; hij strekte de armen uit als om een
voorwerp te grijpen, dat hem ontvluchtte,
en eenige onsamenhangende woorden ont
snapte zijnen lippen.
„Georges!.... Ellen!...V stamelde de onge
lukkige.
„Hij ijlt", zeide de rechter zachtjes, „nu
zullen wij nog niets te weten komen."
„Neen", sprak de geneesheer, „dit is
het einde der verdooving."
Hij stond op, naderde den zieke en liet
eenige druppels vallen in diens mond.
Deze schenen wonderkracht te bezitten.
De gewonde opende de oogen en zag
rond.
Men kon in zijn blik de vraag lezen
„waar ben ik?"
Dan sloeg hij weder de oogen dicht, en
twee groote tranen rolden over zijn wan-
gen.
„Hoe gaat het?" vroeg de dokter, die
hem den pols voelde. „Beter, niet waar?
Ja... de pols slaat reeds sneller. Binnen
het uur zult ge geheel zijn. Wind
u nu niet te veel op, want de koorts zal
komen."
Louiseau hief het hoofd op en sprak met
een zachte stem
„Dank u, mijnheer, ik gevoel mij nu
sterk en kan spreken."
De verwonderde rechter ondervroeg met
den blik den geneesheer, die de schouders
ophaalde, alsof hij wilde zeggen: „Het zou
onvoorzichtig zijn, maar indien het nood
zakelijk is, ga dan uw gang."
Tegelijkertijd bestudeerde hij het bleeke
gelaat van den man, die bewijzen had ge
geven van wilskracht.
De rechter naderde den zieke. Zijn ge
laat drukte beurtelings medelijden uit,
deels het gevoel van zijn plicht.
De gewonde was misschien stervende;
maar de rechter moest hem tot eiken prijs
ondervragen, voordat de dood den man
voor altijd het spreken zou beletten.
„Ik deel in uw lijden", sprak de rech
ter. „en ik zal dit onderhoud eindigen, zoo
dra ge u vermoeid zult gevoelen. Ik heb
u ook maar eenige vragen te doen voor
dezen dag. Zijt ge in staat mij te antwoor
den?"
„Ja, mijnheer."
„Ik verwacht van u de waarheid", zoo
voegde de waardige rechter van instructie
erbij, met zachte stem, welke het hart van
den erewonde raakte.
Deze knikte, en de griffier hield de pen
gereed.
„Ge heat Loiseau?" zoo begon de rechter.
„Ja, mijnheer."
„Is dat uw ware naam?"
„Het is die, welken men mij geeft sinds
mijn komst in T7*">rikrijk. Eigenlijk heb ik
een anderen, diva ia nu niet kan zeggen."
Na een oogenblik zwijgens voegde hij
erbij
„Ik wil dengenen, die hem gedragen heb
ben. geen oneer aandoen."
„Ik moet de opmerking maken, dat het
niet mooi van u is, dat ge begint met ant
woord te weigeren op een ondervraging,
waarvan de gevolgen zeer gewichtig kun
nen zijn."
„Ik vraag slechts den dood", zeide de
gewonde, „en de vrijheid van een onschul
dige", zoo voegde hij er met smeekenden
blik bij.
„Ge bekent dus, den moord op den heer
de Pancorvo bedreven te hebben?" vroeg
weder de rechter, zichtbaar bewogen.
„Ja. ik heb hem gedood", antwoordde
Loiseau, die bij het hooren van dien naam
huiverde.
„Zeg mij dan, welke de beweeggronden
en de omstandigheden van den' moord
zijn."
Er kwam eenig licht in de oogen van
den zieke. Het bloed steeg hem weder naar
de wangen, en hij antwoordde met beven
de stem
„De man, wiens naam u daareven ge
noemd heb, was een nionster!.... Ik beb
zijn slachtoffer gewroken. Ik ben geen
moordenaar; ik ben het werktuig van God."
Dan viel zijn hoofd weder op het kussen
terug, als was hij geheel uitgeput,
„Ik ben bereid u te gelooven", hernam
de rechter na een pauze. „Maar de justitie
mag zich niet tevreden stellen met gezeg
den, zij moet bewijzen hebben. Zeg mij
dus de oorzaken van uw haat jegens den
heer do Pancorvo. En ik ben verplicht het
u te zeggen", zoo voegde de rechter erbij,
alsof hij vreesde den man te veel hoop te
zullen geven, „welke ook die beweegrede
nen zijn, ge zult altijd een moord te ver
antwoorden hebben. Er kunnen echter
verzachtende omstandigheden zijn."
„Ik weet het, mijnheer, en ik ben bereid
mijn schuld aan de justitie te betalen; ik
reken slechts op de barmhartigheid Gods.
Wat de oorzaken van den dood van dien
man betreft, dat is niet alleen een geheim
van mij, maar ook van anderen."
„Ge spreekt van God", zoo onderbrak d«
rechter hem. „Pas op, dat ge door het ver
langen uw medeplichtigen te redden, Hem
niet beleedig-t door te liegen."
„Ik heb nooit gelogen", zoo prevelde de
gevangene. Dan voegde hij er met vastere
stem bij
„Ik zal alles zeggen aan de justitie, wat
ik kan, zonder de nagedacïïtenis te ont»
eeren van hen, die ik heb liefgehad; maaf
meer dan dat ook niet."
Allen zwegen op dat oogenblik, en de
drie heeren maakten zich gereed, om goed
te verstaan.
„Ik heb het u gezegd", hernam Loiseau,
langzaam sprekend, „hij, dien ik gedood
heb, was een monster. Mijn medeplichti
gen, ik heb geen anderen dan de getuigen
van dat wrekend duel, enTïen wil ik niet
noemen. Maar er i9 een man, die door
noodlottige omstandigheden onder vreese-
lijke verdenking is gekomen, en dien man
wil ik redden. De heer de Servon is on
schuldig, en om zijn onschuld aan te too-
nen, ben Lk gekomen."
Loiseau zweeg, want hij was uitgeput.
De rechter, dié hem oplettend had aan
gehoord, docht ernstig na.
(Wordt vervolgd*}