WOENSDAG 3 FEBRUARI. 1915. BUITENLAND. De Oorlog. BINNENLAND. Nederland en de Oorlog. JAARGANG. No. 1615 'e £cicbdx&(2ou/tomt BUREAU: STEENSCHUUR 15, LEIDEN. Interc. Telefoon 935. - Postbus 6. DIT BLAD VERSCHIJNT ELKEN DAG, UITGEZONDERD ZON- EN FEESTDAGEN DeABONNEMENTSPRIJS bedraagt, bij vooruitbetaling, met GRATIS POLIS Ongevallen-verzekering i het GEÏLLUSTREERD 20 iDAGSBLAD voor Leiden 10 cent per week f 1.25 perkwartaal; bij onze [enten II cent per week, fl.45 per kwartaal. Franco per post f 1.65 per kwartaal. Afzonderlijke nummers 21/* cent, met Geïllustreerd Zondagsblad 5 cent De ADVERTENTIEPRIJS bedraagt van 1-5 regel» f0.75, elke regel meer 15 cent ingezonden mededeelingen van 1-5 regels f 1.50, elke regel meer 30 cent, met gratis bewijsnummer. Bij contract aanzienlijke korting. Groote letters naar plaatsruimte. Aanvragen om Dienstpersoneel van 1-5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Aanbiedingen van Dienstpersoneel, Huur- en Verhuur, Koop- en Verkoop (geen Handels-Advertentiën) van 1-5 regels 25 cent, iedere regel meer 5 cent. Ferrers beeltenis. Men herinnert zich we hebben er in- ■rtijd te dezer plaatse op gewezen de laansohe correspondenties Ln het „Han- ilsblad", waarin over den zoogenaamden •ijheidsheld Ferrer een zoo weinig vleiend jekje werd opengedaan, dat de conclusie ch opdrong hij was werkelijk een rao- ament onwaardig. Let welhet stond jn het Amsterdamsche landelsblad", welks vrijzinnige redactie m haar standpunt de stukken natuurlijk iu geweigerd hebben als ze niet behoorlijk idocumenteej-d waren geweest. Iloe 't zij het monument is thans ver venen. De Duitsche overheid heeft bet >en verwijderen, nadat het voor de zoo- selste maal sinds zijn oprichting met ode menie was besmeurd. Het beeld is zijn sokkel genomen in 't belang der jenbare orde. 't Is er nu begrijpelijkerwijze de tijd niet iar om over zoo'h feitje veel drukte te aken afgescheiden natuurlijk van de nstandigheid, dat de druk der tijden l:ier ede werkte. Wie weet hoe lang an- irs dat „standbeeld van een onwaardige" aar nog had blijven staan. Misschien wel niemand zich Ferrer meer herinnerde i men een enkele ingewijde daargela- n zich zou afvragen, wat die bronzen an met die fakkel daar toch beduidde. Inmiddels is Senator Van Kol over die trwijdering aan 't jeremieeren in „Het bik". Hij kan in de huidige omstandig- iden natuurlijk niet veel zeggen aan 't Ires der Duitsche overheid, maar 't blijkt it hij hoogst gebelgd is over de vcrwij- iring dier „mannenfiguur, die met beide men zoo hoog mogelijk rekte om den kkel der verlichting toch maar vrij te len schijnen." Nu moeten we toch even lachen om die rheerlijking der vrijheid door het lid ner partij, welke er steeds en zelfs in tegenwoordige, zoo ernstige tijden, als kippen "bij is, om partijgenooten, die (rkelijk vrij willen zijn, te bevitten en te snijden. ïnfin, dat monument is weg, versmol- n wellicht. Moge 't weg blijven! Britsche Admiraliteit verzekert pnieuw dat het Suezkanaal open is voor et verkeer. Een waarschuwing voor andelsschepen. In het Kattegat is ien mijn ontploft waardoor eenige men- chen van de bemanning van den mijnen- Edda het leven verloren. De „U 21" in actie. De Engelsche bladen bevatten nog ver killende bijzonderheden over de actie van en Duitschen onderzeeër in de Iersche Zee. e gezagvoerders en leden der bemanning an de koopvaardijschepen vertellen, hoe e aanhoudingen geschiedden Tusschen Fleedwood en Liverpool zagen de officieren en bemanning van de „Ben Cruachan" Zaterdagochtend een onder zeeër op een korten afstand aan de opper vlakte komen. Terwijl de smalle, grijze rorup op de golven danste, werd de Duitsche vlag aan den stompen mast geheschen en onmiddellijk daarna beesch zij het signaal, dat alle matrozen kennen, om „bij te iraaien". Op hetzelfde oogenblik werd op het dek, dat half ondergedompeld was, een kanon op de „Ben Cruachan" gericht, en men zag het cijfer U 21, dat op de zijwan den geschilderd was. Toen het schip stil lag kwamen twee Duitsche officieren aan boord; zij spraken uitstekend Engelsch en hun optreden was, volgens de bemanning, zooals men het slechts zou wenschen. Zij vroegen allerlei over het schip en de la ding. Daarna gaven de officieren de be manning den raad hun bezittingen, die zij mee wilden nemen, bij elkaar te halen en gaven haar voorts tien minuten den tijd, orn het schip in haar eigen booten te verlaten. Kort nadat de bemanning dit ge daan had, zag en hoorde zij een ontplof fing op de „Ben Cruachan", die spoedig daarna verdween.... De onderzeeër verdween ook, en in twee kleine booten bleven de 23 koppen van het schip vijf uur drijven, vóór zij door een visschersboot werden opgepikt. De gezagvoerder van de „Linda Blan che" vertelde, dat allen, behalve hij zelf en een matroos, beneden waren, toen plotse ling een onderzeeër verscheen, die de Duitsche vlag heesch. De bemanning werd aan het dek geroepen, zoo wordt in de „Daily Chronicle" verteld, en de onder zeeër kwam langszij. De Duitschers gaven ons sigaren en sigaretten, en zeiden ons dat wij het stoomschip moesten verlaten. Wij brachten alle kleeren bij elkaar en streken twee booten. De Duitsche officier zeide, dat wij eenige Fleetwood-trawlers moesten opzoeken; deze waren ongeveer twee mijl verwijderd. Wij roeiden weg en wij zagen, dat de Duit schers onder de brug en in het voorschip ontploffingsmiddelen plaatsten. Daarop gingen zij snel weg en spoedig klonk een ontploffing, waardoor het schip naar den bodem der zee ging... Een vrouwelijke passagier van de stoom boot „Graphic", die tusschen Liverpool en Belfast vaart, vertelt het een en ander over de ontsnapping aan een onderzeeër. Zoodra de ge.zagvoerder het vijandelijke vaartuig zag, kreeg ieder reddinggordels, maar wij deden ze niet aan, daar wij be grepen, dat deze slechts een voorzorgs maatregel vormden. De „Graphic" veranderde dadelijk haar koers en ging in de tegenovergestelde rich ting naar Liverpool. De grimmige, kleine onderzeeër, laag op het water liggende, kwam. achter ons aan en de zeeën spoel den over hem heen, een bewijs, hoe snel hij voer, maar onze machinisten en sto kers werkten hard en' de „Graphic" wist te ontsnappen. Zij behaalde een snelheids record voor de „Belfast Steamship Com pany". De onderzeeër verdween en op de „Gra phic" klonken toen cheers. De passagiers hadden een opwindende jacht van 15 mi nuten meegemaakt van een onderzeeër op een koopvaardijschip. Van het Westelijk oorlogs terrein. Officieel wordt door het Luitsche hoofd kwartier gemeld: Behalve een artillerie gevecht op enkele plaatsen is er op het westelijk oorlogstooneel niets bijzonders voorgevallen. De officieele Fransche berichten over de gebeurtenissen bevatten in den jongsten tijd merkwaardige, in ons nadeel verkeerd voorgestelde, somtijds zelfs volkomen ver zonnen mededeelingen. Natuurlijk denkt het Duitsche legerbe stuur er niet aan, dergelijke mededeelin gen afzonderlijk tegen te spreken, daar iedereen aan de hand der Duitsche offciee- le berichten in staat is, ze zelf te beoor- deelen. Het officieele Fransche communiqué meldt: De dag kenmerkte zich door een versterkte intensiteit van den artillerie- strijd en een reeks Duitsche aanvallen van secondair belang, die allen werden afgesla gen met ernstige verliezen voor den vij and, de sterkte der deelnemende troepen is aanmerking genomen. In België toonde de Duitsche zware artillerie zich bijzonder actief, vooral tegen verschillende steun punten door het Belgische leger sedert eenigen tijd vermeesterd in de streek van de Yser. Om Yperen hadden hevige canon- nades plaats. Een gedeelte van een Duitsch regiment viel een Engelsche positie aan bij Guincy; eerst wonnen de Duitschers terrein, maar na een reeks tegenaanval len bezetten de Engelschen het verloren terrein weder en gingen ze verder geleide lijk vooruit, zioh meester makend van vij andelijke loopgraven. De actie, gisteren vermeld, die langs den weg BéthuneLa Bassée werd ingezet, had voor onze infan terie een buitengewoon schitterend ver loop. Het effectief der Duitschers hier schijnt ten minste een bataljon te zijn ge weest. De twee eerste aanvallen mislukten in ons vuur, bij den derden aanval slaagde de vijand er in door te drl%en in een van onze loopgraven, maar door een tegenaan val met de bajonet verdreven wij hem. A He anderen werden gedood of gevangen ge nomen. Aan het Aisnefront beschoot onze zware artillerie het station Noyon, waar men bezig was met transportmaatregelen voor de legervoorziening. De beschieting veroorzaakte twee ontplofiingen, waarvan de rook twee en een half uur bleef han gen. In het gebied van Perthes maken we stelselmatig vorderingen. Van het Oostelijk oorlogs terrein. Officieel wordt door den Duitschen ge- neralen staf gemeld: „Aan de Oost-Pruisi sche grens is niets belangrijks voorgeval len." In Polen, ten noorden van den Weich- sel, had bij Lipno en ten N.W. van Sierpe een botsing plaats met Russische cavale rie. Ten zuiden van de Weichsel worden onze aanvallen verder voortgezet." De Krakausche „Nowarefor" bericht: De Duitsche en Oostenrijksche troepen staan nu, ondanks het slechte weder, dat de operatiën belette, op nauwelijks een kanonschot afstand van de buitenforten van Warschau. De bevolking der stad vlucht in groote massa's in de richting Bialystok. Het Petersburgsch blad „Utro Rossii" meldt, dat de Duitschers de stad Luto- miersk 9 uur lang hebben beschoten; vier vijfde der gebouwen zou in puin liggen. De voorsteden zouden bijna geheel zijn verbrand. Het Oostenrijksch bulletin luidt: De al- gemeene toestand veranderde niet. Een op zich zelf staande Russische aanval aan den midden-Pilitza in Polen werd afge slagen. In de Karpathen duren de gevech ten aan het westelijk deel van het front voort. In het centrum van het front strij den Duitsche korpsen en onze troepen met goed gevolg. Verschillende Oorlogs berichten. De bontuitvoer. Volgens een bericht aan de „Neue Züricher Ztg." maakte het Doemalid Wastrotin onlangs een reis door Siberië en woonde o. a. een vergadering bij van het beurscomité te Irkoetsk. Interes sant was in het bijzonder de behandeling van den toestand van den bonthandel, waarbij bleek, dat tengevolge van den oorlog alle handelsbetrekkingen van Sibe rië met het buitenland moesten worden geschorst. Men erkende, dat Leipzig het centrum van den uitvoer was. Een mid del wist de vergadering niet. Belgische lotelingen. Uit Maeseyck meldt men het volgende Een Duitsche patrouille ontmoette drie personen uit Lommei, blijkbaar smokkelaars. Deze zetten het op een loopen toen zij door de Duitschers werden opgemerkt. Dit wekte achterdocht en de Duitschers vuurden. Een der vluchtenden, K. geheeten, werd gedood. Men weet, dat onlangs een per soon uit Lommei eveneens werd gedood, terwijl een tweede in het Kanaal ver dronk. Het waren lotelingen door de Duitschers achtervolgd. Gewaagd. Door dë Duitschers zijn Za terdag onder Hamont een dertigtal jonge mannen aangehouden, omdat zij trachtten over de grens naar Nederland te ont snappen. Zij zullen als krijgsgevangenen beschouwd worden en zijn over Aken naar Duitschland gebracht. Het mijnengevaar. Toen de Zweedsche mijnenlegger Edda bezig was een mijn te vernietigen, welke een Zweedsch stoom schip in het Kattegat had aangetroffen, ontplofte de mijn; twee man werden ge dood en zeven gewond. Bulgaarsche leening in Duitschland? Onder de Balkanstaten hëëft Bulgarije tot nu toe voortdurend getoond slechts tegen hoogen prijs zijn wrok over den vrede van Boekarest te willen vergeten. Nog steeds nam het een afwachtende houding aan en het is de vraag of het er aan denkt deze op te geven. Bevestiging verdient in ieder geival een bericht van de „Corriera della Sera" uit Rome, dat, volgens be trouwbare inlichtingen zou vaststaan, dat de Bulgaarsche regeering te Berlijn onder handelingen heeft aangeknoopt omtrent het sluiten eener leening. De onderhan delingen zouden goede kans op succes heb ben. Een waarschuwing.. De „Reichsan- zeiger" bevat de volgende kennisgeving: „Engeland staat op het punt talrijke troepen en groote menigten krijgsvoor raden naar Frankrijk over te brengen. Tegen deze transporten zal met alle ons ten dienste staande middelen worden op getreden. De onzijdige scheepvaart wordt voor de nadering van de Fransche Noord- en West kust met aandrang gewaarschuwd, daar zij, wanneer zij voor schepen welke \oor oorlogsdoeleinden dienen, worden aange zien, aan groote gevaren blootstaan. Aan den handel op de Noordzee wordt de weg om Schotland heen aanbevolen." Het Suezkanaal. De Engelsche Admi raliteit weerspreekt het bericht van bla den op het vaste land, dat het Suez-kanaal zou zijn gesloten. Hst kanaal is als gewoonlijk open voor het verkeer, maar slechts onderworpen aan voorzorgsmaatregelen tot verzekering van de veiligheid van schepen. Het Iucht9chipgevaar. In afwachting van de Zeppelins heeft de bevelhebber van" Parijs volgens de „Corriere della Sera nieuwe voorschriften gegeven voor het ge val er een Zeppelin nadert. De bevolking zal dan worden gewaarschuwd door signa len op brandweertrompetten afgewisseld door andere met militaire trompetten. Bij nacht moeten dan volgens het Italiaansche blad alle lichten worden gedoofd en de be woners moeten zich terstond in hun hui zen terugtrekken totdat nieuwe signalen doen bespeuren dat het gevaar voorbij is. Duitsche geïnterneerde officieren ontvlucht. Uit Bergen wordt aan de „Alkm. Ct." gemeld, dat de twee vroeger gevluchte, doch onder den drang van de Duitsche overheid in ons land teruggekeerde ge- interneerde Duitsche officieren Philips en Hesse, Maandagmddag opnieuw zijn ge vlucht. Het door hen vroeger gegeven eerewoord hadden zij teruggenomen, zoodat zij thans in Duitschland kunnen blijven. De officie ren waren gehuisvest in het pension Erica, alwaar pok de commandant van het jnterneeringsbureau zijn intrek had genomen, bij wien zij zich driemaal per dag moesten melden; overigens mochten zij zich vrij in de aangegeven rayons be wegen. Nadat zij zich Maandagmiddag voor de tweede maal gemeld hadden, zijn zij ver dwenen. Men wachtte met heb op het diner om zes uur; toen zij om acht uur nog niet verschenen waren, was het duidelijk, dat zij wederom waren gevlucht. Vermoede lijk hebben zij handlangers gehad, die hen van kleeding hebben voorzien, want op hun kamers waren uniformen, pet, enz., achtergelaten. De officieren hebben hun pensionrekeningen over de afgeloopen maand niet betaald; hier en daar geld ge leend en zeiden Zondag o.m. tegen een Alkmaarsche kapper, bij wien zij 1 linke rekeningen hadden gemaakt, dat hij Dins dag de quitantie kon presente eren. Toen de kapper dit gistermorgen wilde doen, waren de vogels gevlogen. FEUILLETON. DE DUIKER. De bediende ging heen, en een minuut iter bracht hij den bezoeker binnen. Het was een man van middelmatige rootte en beschaafde vormen. Hij was geheel in het zwart gekleed. Zijn gelaat was eenigszins bleek, en zijn °8on glansden van een dof vuur. Hij droeg den arm in een band en had >ok een doek om het voorhoofd. Aan den ingang van het kabinet bleef 'ij een oogenblik staan, alsof hij beproefde ijn krachten terug te zoeken. Dan trad ij langzaam naar de schrijftafel van den Ichter. Hij geleek een beeld, en de rechter vroeg 'cb af, of hij niet met een gek te doen ad. Hij trad onwillkeurig terug, en de vreem- fe'ing trad hoe langer hoe nader. Wat wilt u, mijnheer?" vroeg de rech- 'r met waardigheid. ..Ik heb den heer de Pancorvo gedood", jprak de onbekende. Dan wankelde hij en viel uitgeput aan de °eten van den rechter van onderzoek «der. ^iseau was overgebracht naar de zie- «nkamer van de conciergerie. H was een groote zoal, waarvan het afond werd geschraagd door groote pi- Een twijfelachtig daglicht, dat door nau we vensters werd binnengelaten, verlichtte die plaats van lijden. Op den achtergrond toekende zich in een ijzeren ledikant het bleeke gelaat van den moordenaar van Montmartre tegen het kussen van geel linnen af. Hij was nog niet tot bewustzijn geko men. Bii het ziekbed stond een liefdezuster. Aan het voeteneinde van het bed zaten drie heeren, in het zwart gekleed, op stoe len te wachten: de rechter, de griffier en de geneesheer. Eensklaps slaakte de gewonde een diepen zucht; hij strekte de armen uit als om een voorwerp te grijpen, dat hem ontvluchtte, en eenige onsamenhangende woorden ont snapte zijnen lippen. „Georges!.... Ellen!...V stamelde de onge lukkige. „Hij ijlt", zeide de rechter zachtjes, „nu zullen wij nog niets te weten komen." „Neen", sprak de geneesheer, „dit is het einde der verdooving." Hij stond op, naderde den zieke en liet eenige druppels vallen in diens mond. Deze schenen wonderkracht te bezitten. De gewonde opende de oogen en zag rond. Men kon in zijn blik de vraag lezen „waar ben ik?" Dan sloeg hij weder de oogen dicht, en twee groote tranen rolden over zijn wan- gen. „Hoe gaat het?" vroeg de dokter, die hem den pols voelde. „Beter, niet waar? Ja... de pols slaat reeds sneller. Binnen het uur zult ge geheel zijn. Wind u nu niet te veel op, want de koorts zal komen." Louiseau hief het hoofd op en sprak met een zachte stem „Dank u, mijnheer, ik gevoel mij nu sterk en kan spreken." De verwonderde rechter ondervroeg met den blik den geneesheer, die de schouders ophaalde, alsof hij wilde zeggen: „Het zou onvoorzichtig zijn, maar indien het nood zakelijk is, ga dan uw gang." Tegelijkertijd bestudeerde hij het bleeke gelaat van den man, die bewijzen had ge geven van wilskracht. De rechter naderde den zieke. Zijn ge laat drukte beurtelings medelijden uit, deels het gevoel van zijn plicht. De gewonde was misschien stervende; maar de rechter moest hem tot eiken prijs ondervragen, voordat de dood den man voor altijd het spreken zou beletten. „Ik deel in uw lijden", sprak de rech ter. „en ik zal dit onderhoud eindigen, zoo dra ge u vermoeid zult gevoelen. Ik heb u ook maar eenige vragen te doen voor dezen dag. Zijt ge in staat mij te antwoor den?" „Ja, mijnheer." „Ik verwacht van u de waarheid", zoo voegde de waardige rechter van instructie erbij, met zachte stem, welke het hart van den erewonde raakte. Deze knikte, en de griffier hield de pen gereed. „Ge heat Loiseau?" zoo begon de rechter. „Ja, mijnheer." „Is dat uw ware naam?" „Het is die, welken men mij geeft sinds mijn komst in T7*">rikrijk. Eigenlijk heb ik een anderen, diva ia nu niet kan zeggen." Na een oogenblik zwijgens voegde hij erbij „Ik wil dengenen, die hem gedragen heb ben. geen oneer aandoen." „Ik moet de opmerking maken, dat het niet mooi van u is, dat ge begint met ant woord te weigeren op een ondervraging, waarvan de gevolgen zeer gewichtig kun nen zijn." „Ik vraag slechts den dood", zeide de gewonde, „en de vrijheid van een onschul dige", zoo voegde hij er met smeekenden blik bij. „Ge bekent dus, den moord op den heer de Pancorvo bedreven te hebben?" vroeg weder de rechter, zichtbaar bewogen. „Ja. ik heb hem gedood", antwoordde Loiseau, die bij het hooren van dien naam huiverde. „Zeg mij dan, welke de beweeggronden en de omstandigheden van den' moord zijn." Er kwam eenig licht in de oogen van den zieke. Het bloed steeg hem weder naar de wangen, en hij antwoordde met beven de stem „De man, wiens naam u daareven ge noemd heb, was een nionster!.... Ik beb zijn slachtoffer gewroken. Ik ben geen moordenaar; ik ben het werktuig van God." Dan viel zijn hoofd weder op het kussen terug, als was hij geheel uitgeput, „Ik ben bereid u te gelooven", hernam de rechter na een pauze. „Maar de justitie mag zich niet tevreden stellen met gezeg den, zij moet bewijzen hebben. Zeg mij dus de oorzaken van uw haat jegens den heer do Pancorvo. En ik ben verplicht het u te zeggen", zoo voegde de rechter erbij, alsof hij vreesde den man te veel hoop te zullen geven, „welke ook die beweegrede nen zijn, ge zult altijd een moord te ver antwoorden hebben. Er kunnen echter verzachtende omstandigheden zijn." „Ik weet het, mijnheer, en ik ben bereid mijn schuld aan de justitie te betalen; ik reken slechts op de barmhartigheid Gods. Wat de oorzaken van den dood van dien man betreft, dat is niet alleen een geheim van mij, maar ook van anderen." „Ge spreekt van God", zoo onderbrak d« rechter hem. „Pas op, dat ge door het ver langen uw medeplichtigen te redden, Hem niet beleedig-t door te liegen." „Ik heb nooit gelogen", zoo prevelde de gevangene. Dan voegde hij er met vastere stem bij „Ik zal alles zeggen aan de justitie, wat ik kan, zonder de nagedacïïtenis te ont» eeren van hen, die ik heb liefgehad; maaf meer dan dat ook niet." Allen zwegen op dat oogenblik, en de drie heeren maakten zich gereed, om goed te verstaan. „Ik heb het u gezegd", hernam Loiseau, langzaam sprekend, „hij, dien ik gedood heb, was een monster. Mijn medeplichti gen, ik heb geen anderen dan de getuigen van dat wrekend duel, enTïen wil ik niet noemen. Maar er i9 een man, die door noodlottige omstandigheden onder vreese- lijke verdenking is gekomen, en dien man wil ik redden. De heer de Servon is on schuldig, en om zijn onschuld aan te too- nen, ben Lk gekomen." Loiseau zweeg, want hij was uitgeput. De rechter, dié hem oplettend had aan gehoord, docht ernstig na. (Wordt vervolgd*}

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 1