Tweede Blad. 6e JAARGANG. No. 1612 Zaterdag 30 Januari i9!5. EEN BEKENTENIS. (Ingezonden.) De lichte teug des denkers ver vreemdt het hart van God; ware strooming der gedachte voert tot Hem terug. Baco van Verulam. Het kwam mij voor, dat het de belooning was van zijn zoeken naar de Waarheid langs den weg der Schoonheid, welke Dr. Frederik van Eeden de volgende oplos sing deed vinden. Aan het slot zijner lezing van Dinsdag 1. L in den Haag gehouden over ,,de oor log in de ontwikkeling der menschheid" verklaarde deze onvermoeide zoeker: ,,De macht van „het onbewuste", dat we zoeken te benaderen en tot ons wezen trachten te maken, waaraan we geen weerstand kunnen bieden, en -die ons toe schijnt soms tot verderflijke daden te leiden doelend op den afschuwelijken oorlog van thans kan toch wel de goe de, heilige macht zijn, die we Christus noemen". Let wel, hoe van Eeden Christus noemt als de macht, die de wereld in beweging zet en doet leven, hoe hij een macht dus erkent buiten 's menschen eigen-ik, welke voortstuwt en ordent, de leidster in het wereldorkest van volmaakte klanken schoonheid en ongerepte harmonie, waarvan elk mensch slechts een enkelen klank opvangt, zoodat hij onmogelijk kan oordeelen over de symphonische pracht. En merk nu nog op, hoe treffend de spreker zijn voordracht eindigde; de harts tochtelijke minnaar van schoonheid pluk te een bloem uit den immortellen psal- menkrans en hield ze de talrijke menigte voor, begeerig opgekomen om de waar-, heid te vernemen en verklaring van zoo veel raads'len. Niet beter wist hij te doen dan den volgenden psalm aan te halen. Genade en waarheid ontmoeten elkaar, Vrede e<n gerechtigheid kussen elkaar. Waarachtigheid ontspruit op de aardfe, Gerechtigheid ziet toe van den hepiel. Wij kunnen, aldus Van Eeden, eerliik en goed leven, vergevend en oprecht, maar de eeuwige gerechtigheid en het ge rechte oordeel is bij God. Dat was het slot eener merkwaardige lezing. Toevallig is het in de recensie van „het Vaderland" niet opgenomen. L. R. K. Uit de Pers. Beneden criiiek. Onder dit opschrift schrijft*h©t „Huis gezin" ,,De ©eredienst van het gevaar", met dit opschrift geeft „Het Volk" haar indruk weer van de houding der regeering tegen over het langer in dienst houden van land weer en miLiitae. Minister Cort van der Linden overdrijft. Hij is zenuwachtig. Hij vat de zaak te zwaar op. Hij ziert in alles gevaar. Weet „Het Volk" dit? Natuurlijk niet. Zij erkent zelf, dat nie mand in het land in de verte over zooveel gegevens beschikt als de regeering ten dienste staan om zich een oordeel tc vor men over het gevaar. Maar hoe durft het blad, dat zich zelf onwetend verklaart, den minister van overdrijving, zenuwachtigheid, overdreven angst beschuldigen? Vervolgens gooit „Het Volk" het over een anderen boeg. Het is m o g e 1 ij k, dat het gevaar groot is, maar wij en de soldaten hebben die zekerheid niet. En nu eischt minister Cort van der Lin den, geloof, in plaats van „de ver trouwensmannen van het talk" in zijn vertrouwen te nemen. De minister is een „vertrouwenswaar dig" man, iemand „wiens integriteit van karakter en wiens wijsheid aan de over- groote massa van ons volk ontzag en ver trouwen inboezemen", maar.... hij leeft in een geheel andere gedachtenwereld dan de gemobiliseerden. En nu wordt „Het Volk" humoristisch of belachelijk, al naar men het nemen wil de gemobiliseerden moeten de verkla ring van een man als minister Cort van der Linden, hoe voortreffelijk overigens ook, voor lief nemen, terwijl zij de onver mijdelijkheid van den opgelegden last eerst zouden erkend hebben als hun was over gebracht „de ernstige verklaring der man nen, die zij tot hun vertegenwoordigers hebben gekozen." „Het Volk" stelt minister Cort van der Linden toch waarlijk wat te ver achter bij de heeren Ter Laan en Hugenholtz. Allerminst heeft zij het recht, uit naam van d e gemobiliseerden te spreken. En als het blad aari het slot de gemobi liseerden tot ernstige en stipte vervulling van hun plicht opwekt, dan klopt dit slot al heel slecht met het verdachtmakend en tendentieus geschrijf dat er aan vooraf gaat en dat, voor zoover het aanvaard wordt, er op berekend is ontevredenheid en een feest van verzet aan te kweeken. Be Nijmeegsche Vrijmetselaars. In de „Gelderlander" schrijft G. G. Aan de Nijmeegsche. vrijmetselaars heeft minister Treub in dezen tijd van zui nigheid en toekomstige salarisactie va-ij dom verleend van belasting. Tegenover neii neen üïj zich dus vrij gevig betoond met Nederianciscne tingpenningen, zooals hij onlangs zich kwistig betoond heeft tegenover den nieuw- benoemden secretaris-generaal der Rijks verzekeringsbank. Maar om andere redenen. Dezen keer, op grond van algemeen rut, waarvoor de Nijmeegsche vrijmetselarij zich bijzonder verdienstelijk zou gemaakt hebben. De Nijmeegsche vrijmetselaars méér dan de andere broeders in den lande? Deze vraag is moeilijk te beantwoorden. Want het antwoord loopit onvermijdelijk uit op twee ondraaglijke beschuldigingen: ofwel men beschuldigt de Nijmeegsche broeders van een zelfoverschatting zóó grenzenloos, dat ze op een geestelijke krankte wijst; ofwel men beschuldigt de rest der Nederlandsche loges van zóó nut teloos reniteniersbestaan, dat dit „doode lichaam" haastig getroffen moet worden door een dubbele belasting, om ©eniger mate de plaats te vergoeden, die hot on rechtmatig bezet houdt onder de levende wezens. Zooveel is in ieder geval zeker, dat hier in Nijmegen nooit iemand iets gemerkt heeft van de bedrijvigheid, die de Nijmeeg sche loge ontwikkeld zou hebben tot alge meen nut. 't Is waar, die bedrijvigheid, ook al zou ze aanwezig zijn, is moeilijk na te speu ren. Want zij is „geheim", opzettelijk en officieel. Maar, te drommel! dan is ook het resul taat dier veronderstelde bedrijvigheid een „geheim". Misschien niet altijd voor ons, gewone stervelingen, die ook in donkere straten onzen weg weten te vinden. Maar Wel voor den Nederlandschen wetgever, die langs den officieelen weg nooit achter halen kan, aan wiens bedrijvigheid een plotseling opdoemend resultaat van alge meen nut wel mag te danken zijn. Offi cieel kent hij het gebezigde middel niet. Officieel kan hij geen verband leggen tus- schen oorzaak en gevolg. Dan mag hij ook niet de verdienste of de belooning van een gelukkig resultaat toekennen aan de vrij metselarij: want, nogmaals, voor den Ne derlandschen wetgever heeft dit gelukkig resultaat niet alleen een onverklaarde, een geheime, maar zelfs een onverklaar bare oorzaak. Zeker, de Nijmeegsche loge schijnt een kenteeken te hebben willen aanwijzen, waardoor, ondanks het officieele „ge heim" der bedrijvigheid, de uitkomst en het resultaat nochtans hun oorsprong zouden verraden, gestempeld als 't ware met 'n vrijmetselaars „Made in Germany". Maar typeerend is dit kenteeken vol strekt niet: „bevordering van de veelzijdige harmonische ontwikkeling der menschheid, te beginnen bij het individu". Menige vrijmetselaar is zelf niet harmonisch, noch veelzijdig ontwikkeld; en menig Nijmege- naar dankt noch het één noch het ander aan de loge „St. Lode wijk". Wat'dan gedaan? Wel, alle vereenigingen van Nijmegen, katholieke en andere, moesten onmiddel lijk aan minister Treub een verzoek rich ten om vrijdom van belasting. Wie werkt niet aan „de veelzijdige, harmonische ont wikkeling der menschheid?" en wie begint niet „bij het individu?" O! laten wij ons geen illusies maken redeneeren baat. -niot reageereu wel- De Raad van State, die overwonnen werd door Treub en de vrijmetselarij, zal het ons niet kwalijk nemen, maar helpt licht 'n handje. En daarentegen: reageeren we niet, dan zijn straks al de loges van heel Nederland vrijgesteld van belasting. Dan zal men naderhand kunnen zeggen: van Nijmegei begon de vrijmetselaarsvictorie. Dat zou schandelijk zijn. Want laten we ons even het verloop der zaak indenken. Niet omdat de Nijmeegsche loge in bij zonder moeilijke geldelijke omstandighe den verkeerde; niet omdat zij roemen kon op resultaten, roemrijker dan welke geen andere Nederlandsche loge verkregen heeft: niet daarom heeft zij het eerst de stoute schoenen aangetrokken. Maar wel, omdat in de loge van een of andere boven- Moerdijksche stad Nijmegen was uitgeko zen als... kalm proefkonijn der Nederland sche vrijmetselarij. Vrijhandel en wereldvrede. De (Antirev.) Rotterdammer schrijft Prof. Eerdmans heeft zijn licht weder om laten schijnen voor de kiezers van Rot terdam III. Heel helder brande het licht niet. Een weinig gekeuvel over de tegenwoor dige omstandigheden, uiteraard ook over den nood der schatkist. Een uitweg werd niet gewezen, lijnen voor de toekomstige ontwikkeling werden niet uitgestippeld. Eén ding alleen wist hij zeker: aan het tarief mocht niet worden getornd, de vrijhandel moest in eere blijven. Niet alleen om stoffelijke redenen, die allicht den Rotterdammers meer belang inboezemen. Neen, ook ideëele motieven moeten daar toe aandrijven. Door het openstellen van de grenzen, door het gemakkelijk maken van het han delsverkeer worden allerhande wrijvingen vermeden en in den vrijhandel lag meer waarborg voor den wereldvrede dan in het overleg der diplomaten. Vrijhandel alzoo een krachtig middel tot bevordering van den wereldvrede naar het oordeel van den professor. En naar het oordeel van velen. Edoch, welk een kunstmatig verband wordt hier tusschen handelspolitiek en vredesbeweging gelegd. Engeland is het land van den onbeperk- ten vrijhandel; geen enkel beschermend recht wordt aangetroffen. Waar zou oprechter trouw, waar ster ker afkeer van alle imperialistische poli tiek moeten worden aangetroffen dan in Groot-Brittannië's liefelijke vrijhandelssfe ren? Hoe geheel anders is de werkelijkheid. Sinds Engeland zijn laatste beschermend recht afschafte heeft het niet minder dan een dertigtal oorlogen en militaire expedi ties aangevangen. Engeland stond immer tegenover andere volken met het zwaard in de hand. Zou eenig volk zich sterker aan een im perialistische politiek hebben schuldig ge maakt dan het vrijhandelsland Engeland? DE R. K. GEMEENTE ROELOF- ^■hbovCEN. Hierbij bleef het tm w r.„- vember, toen hem een medehelper, een kapelaan.de Eerw. heer Alardus de Weerdt (behoorende tot een van de voor naamste Hollandsche Katholieke familiën) door den pauselijken Nuntius te Brussel, bij onvermogen van den apostolischen vi- carus Bijlevert, werd toegevoegd. Pastoor de Wit, ziende dat sommige uit zijn ge meente op de marktdagen de kerken der scheurmakei's bezochten, vermaande hen een en andermaal, vaderlijk, naar plicht, om die kerken te vermijden, anders zoude hij hen niet meer tot de H.H. Sacramenten toelaten. Zoodra kwam dit niet Barchman, van Dalenoort en andere scheurmakers ter oore, of ze "beklaagden zich daarover he vig bij gecommitteerde staten van Zuid- Holland en verzochten dat deze aan, de BaiLluwen lastbrieven mochten afgeven om pastoor de Wit en diens kapelaan on verwijld de pastorie te doen ontruimen* Terstond werd aan dit verzoek voldaan, zoodat op d*a» 8den November aan den Bailluw van Alkemade P. J. Wiermaa .werd gelast, dat hij op hot ontvangen hun ner aanschrijving den priester Jan de Wit met zijn Capellaen aanstonds uit zijn sta tie zouden hebben te doen dclogeeren en hem te interdiceeien in Roelervaertjes-Veen eenige verdere dienst te doen", aan welk be vel dos nachts tusschen Zaterdag en Zondag den lOden November werd gevolg gegeven. Maar Barchman die in zijn ongeduld, de uitvoering der lastgeving niet kon afwach ten, ging den 9den November zelf in persoon naar Roelofarendsveen en de deur van de pastorie open vindende, ging hij direct naar binnen. De pastoor, hoogst verwon derd, vroeg hem wat hij kwam doen. Of hij nog geen brief van zijn Bailluw ontvan gen had, was de wedervraag. Neen, ant woordde de pastoor. Dan zult ge toch bin nenkort er een ontvangen, sprak Barch man, die u niet alleen de uitoefening van elke bediening in deze streken zal verbie den, maar U en uwen kapelaan zal nood zaken de statie zelve ten spoedi^stJe te .ontruimen. Men ziet hieruit, met welke voortvarenheid en razernij Barchman tegen de Roomsch Katholieken woedde. Meer als deurwaarder of gerechtdienaar, dan als Bisschop heeft Barchman zich daarbij gedragen. Hij was vergezeld van twee dienstknechten en van zekere Jacobug du Pré uit Mechelen, een jansenistisch' priester. Aan Barchman nl. was te kennen gegeven dat hij zonder uitstel een ander priester in Roelofsarendsveen moest zen den. Men verhaalt dat Barchman hier plechtig het Misoffer heeft opgedragen en langs alle wegen getracht heeft om het volk met zijn wederspannige fractie verder gemeenzaam te maken. Zondags vertrok hij weder en liet Jacobus du Pré hier ach ter, aan wien hij zending gaf voor deze pastorie. Zoodra de Katholieken tot hun groote ontsteltenis vernamen, wat er gebeurd was, gingen sommigen naar Den Haag, anderen naar een of andoren bekenden vriend om zich raad te verschaffen, hoe gecommitteerde Raden tot betere gevoe lens te brengen. Ook de Edele Heer Alke made, een uitnemend beschermer der Roomsch Katholieken van die plaats, deed, met zijn gade, alles wat? mogelijk was, doch-kon niets van de staten verkrij gen. Tot overmaat van ramp kwam de zelfde Heer van Alkemade, weinige dagen ügasHftiiï'-.fraïi Wel was den WelEerw. Heer De Wit met zijn Kapelaan gelast te vertrekken, maar er was geen order aan den bailluw, gegeven om de ingedwongen huurling in het'bezit van huis en kerk te stellen. Hier om vervoegde men zich opnieuw bij de Gecommitteerde Raden, die den 18 Nov. den Bailluw voor zich in 's-Gravenhage ontboden en hem bevolen genoemde du Pró in de pastorie te leiden en hem in het vreedzaam bezit daarvan te stellen. Den 22sten November werd zulks bewerkstel ligd door den gerechtsmannen en de die naars van den bailluw, onder het gemom pel der menigte. Aan de kerkdeur werd het bevel van de Gecommitteerde Raden en van den bail luw voorgelezen en de kerk word ge opend. De kerkmeesters, die alleen voor TWEE VRIENDEN. Humoristische episode uit den huidigen wereldoorlog. Louise Clairon was een mooi meisje; beeldig mooi was ze met hare donker blauwe kijkers, beschaduwd door lange zijdeachtige zwarte wenkbrauwen. Ze had een fijn geteekond gezichtje, zacht en teer als een ontluikende rozenknop, omkranst met een schat van zwarte, diepzwarte krullen, die in tegenstelling met hare blauwe oogen aan haar gelaat iets bij zonder aantrekkelijks gaf. Wanneer ze dan ook op mooi zonnige zomermiddagen door de straten van het dorpje wandelde, keek een ieder haar bewonderend na en vooral de jongelui hadden een charme voor haar. Ze woonde op een lief dorpje aan Bel- gië's oostgrens gelegen. Haar vader was dokter en stond als zoodanig zeer goed bekend. Hij was een allemans vriend, doch vooral van de studenten, wier ouders in het dorpje woonden en waar deze hunne vacantdes doorbrachten. Vooral twee stu denten toonden een bijzondere voorliefde voor hem te bezitten, oogenschijnlijk ten minste, daar zij vaak bij hem aan huis kwamen waar zij zich echter meer met de dochter dan met den vader bezig hielden. Het waren Jules Serveaux en Carl Haus- mann, beiden studenten te Leuven. Eerst genoemde was het type van een Belg, vroo- hjk, geestig, maar spotlustig, terwijl de andere, die van Duitsche afkomst was, meer ernstig en degelijk was. Zooals ge- z££(l trók het huis van den dokter hen beiden zeer aan en waren ze daar ook gaarne geziene gasten. Achter het huis bevond zich een groote Juin, waarin zich een tennisveld bevond. Daarvan maakten vooral Louise en Jules veel gebruik. Carl was niet zoo vlug en löcnLg als Jules, waarom Louise dan ook liever met Jules tenniste en vooral omdat hij zoo leuk kon flirten. Daar had Carl nu absoluut geen verstand van. Toch mocht ze Carl graag lijden, daar ze tegen hwn al haar kleine geheimen kon vertel en. wat ze tegen Jules niet durfde, daar haar dan vaak uitlachte. Tot een meer intieme verhouding was het tusschen de jongelui nog niet gekomen totdat plotseling de oorlog uitbrak. Alles was in een oogwenk veranderd. Haar va der ging weg. Deze had zich als genees heer bij het Roode Kruis opgegeven. Jules was in 't Belgische en Carl in 't Duitsche leger. Eenzaam was ze achtergebleven met haar moeder, die steeds angstiger werd, toen de Duitschers langzaam België bin nenrukten. Eenige weken verliepen in zenuwach tige onrusj. Steeds nader kwamen de Duitschers, hoe dapper de Belgen zich ook verdedigden. Op een mooien Augustusavond zaten Louise en hare moeder in den tuin, toen plotseling hevig op de voordeur werd ge klopt, zoo hard, dat de beide vrouwen het in den tuin hoorden. Verschrikt vlogen beiden op en de oude dame begon zenuw achtig te snikken. „Och Louise, wat zou dat zijn? Ik hoop toch niet...." „Moedertje, maakt u zich niet beangst, 't zal de post zijn." Met kwam de dienstbode aangesneld. „Mevrouw, men komt aanzeggen te vluchten. De Duitschers naderen." „Groote God, wat nu?" zuchtte me vrouw Clairon, wij alleen... Mijn man weg... Wat aan te vangen..." „Toe nu ma, laat ons toch hier blij ven." antwoordde Louise. „Ons zullen ze toch niets doen. Iedereen weeit toch wie w<e zijn en de Duitschers zijn toch ook menschen!" Na eenigen tijd gelukte het Louise haar moeder te kalmeeren e-n besloten ze een bode naar de naastbij gelegen stad te zen den waar mijnheer Clairon verblijf hield. Eenigszins gerustgesteld gingen ze in huis en naar bed. Het was ongeveer twee uur, toen zich plotseling geweervuur deed hooren, nu en dan vermengd met een dof gerommel. Op straat was 't in een oogwenk leven dig. Angstig jammerende vrouwen en kin deren holden voorbij, beladen met alles wat zij het eerst bij de hand hadden. Kar ren, stoot- en kruiwagens alles rees als uit den grond en tusschen al dat geraas ketterde al maar door het geweervuur. Zoo waren eenige uren verloopen cn 't begon wat minder druk te worden, toen op de straatweg een troep Belgische mili tairen verscheen, die regelrecht op het huis van dokter Clairon aanstormden. Louise bevond zich in de voorkamer en zag hen naderen. Aan 't hoofd Jules Ser veaux. Reeds waren ze in den voortuin. Vlug opende Louise de deur. „Wat is er, Jules?" „Ik kan 't je niet zoo gauw meedeelen. Louise. We worden teruggeslagen, en heb ben order gekregen de Duitschers zoo lang mogelijk tegen te houden en hen te beletten over den' straatweg voort te ruk ken. Maar zeg nu gauw aan je moeder te vluchten of andere in den kelder te gaan. „Maar Jules, je bent gewond." Inder daad sijpelde een dunne bloedstroom door zijn mouw. „Och een schram, dat hindert niet." „En de andere mannen? Als die gewond worden, is er niemand om hen te verple gen. Neen ik blijf. ..Flink Louise, maar ga nu gauw je mama in veiligheid brengen. Louise ging en bracht haar sidderende moeder in den kelder. Toen ze weer bo ven kwam, ging ze naar hert, bureau van haar vader, en haalde uit een der laden een revolver, welke ze op de tafel in de waranda legde. Ondertusschen had Jules, die daar uit stekend bekend was, zijn manschappen opgesteld in den tuin en in het huis. Langzaam verliep de tijd; 't werd al eenigszins licht, toen de Duitschers op de kromming van den straatweg verschenen. Het was klaarblijkelijk eeai verkennangs- patrouille. Langzaam kwamen ze nader. Plots een salvo. Verschillende Duitschers zonken ter aarde. Een commando de vijand was verdwenen en naar 't scheen, bleef hij weg. Daar knalde aan de achterzijde van hei huis een schot. Jules vloog naar den tuin. De daar ge posteerde schildwacht had den vijand ge zien. Zooais gezegd bevond zich achter het huis een groote tuin, waarachter zich de velden van het dorpje ontplooiden. De Duitschers waren achterom getrokken en rukten nu door de velden op het huis aan. De aanvoerder der Duitschers scheen hier den weg goed te kennen. Weer naderden ze.... Jules gaf bevel te vuren, doch de vijand liet zich niet onbetuigd, en schoot terug, steeds naderend. Daar voelde Jules een zachte hand op zijn arm. „Zou je 't kunnen uithouden, Jules?" ,,'k Weet het niet; waarschijnlijk niet, maar liever sterven dan wijken." Droef glimlachend zag hij naar Louiso op en zeide: „La garde meurt, mais ne se lend pas. „Och Jules neem je toch in acht. Als je wist..." „Weg Louise vlug, daar zijn ze reeds bij de omheining." Eenige kogels vlogen reeds door de ra men en men hoorde gerammel van bre kend huisraad. „Goed mikken mannen voor je vuurt." Jules voegde zich bij de mannen, die zich in den tuin verdekt hadden opgesteld. Hij kroop achter een dicht boschje, van waar hij de bewegingen van den vijand kon bespieden. Plots verbleekte hij. Hij hoorde geritsel vlak naast zich, waar een smal pad naar de achter den tuin gelegen velden voerde. Het volgend oogenblik... een grijze uni form... een verhit gezicht... het leek Jules of hij door den grond zonk. „Carl, steunde hij, jijl" „God, Jules." Het volgende oogenblik hadden ze zich beheerscht. „Trek terug, gauw, in 's hemels naam; je bent een lijk als je een stap verder doet", riep Jules. „Wat, ik terug trekken, nooit. Kom mannen", riep Carl. „Deutschland über alles! Geef je over." „Nooit." Een dubbel schot, een kreet, en kermend zonk Jules op den. grond. Daar vyerd echter de deur van de wft: randa opengerukt en Louise stormde naar buiten de revolver in de vuist, nog maals een schot en ditmaal zonk Carl ter. aarde. Daar het boschje, waarachter Jules verborgen lag aan de waranda grensde, had Louise het geheele gesprek kunnen volgen en toen ze Jules zag vallen, getrof fen door den kogel van Carl, aan wien hij nog pas de gelegenheid had gegeven zich terug te trekker^, had ze in een aanval van wraak het noodlottige schot op Carl gelost. Op hetzelfde oogenblik echter knielde ze bij hem neer. De kogel was hein door de borst gegaan. Langzaam tilde zij zijn hoofd op cn trachtte hem bij te brengen. De manschappen, die Carl gevolgd waren hadden zich ijlings terug getrokken toen zij' hun luitenant zagen vallen. Na eenige seconden sloeg Carl de oogen op en staarde verbijsterd in de met tra nen gevulde oogen van Louise. Steunend bracht hij zijn hand aan zijn borst. „Vergeving", fluisterde hij, „ik wilds Jules niet dooden, alleen maar onschade lijk maken. Is hij dood, Louise?" Stamelend kon hij die woorden slechts uitbrengen. Snikkend hoorde Louise hem aan. Zij keerde zich om en zag Jules, die zich met veel moeite naar hen toesleepte. De kogel van Carl had hem zijn rechterknie verbrij zeld. Eindelijk had hij Carl bereikt. Uitge put legde hij zich naast hem neer. „Jules, stamelde deze, kun je mo ver geven?" „Ja Carl. ik vergeef je. Ik wist dat je niet zoudt terugtrekken." Mat glimlachend dankte hij; dan zijn oogen tot Louise opslaande „Ik voel dat ik ga sterven, Louise, on ik draag je geheel geen Laat toe, ieder strijdt voor zijn vaderland." Nog een laatste zucht en bewusteloos zeeg Carl neer* („Geld.")

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 1