Tweede Blad.
6e JAARGANG.
No. 1612
Zaterdag 30 Januari i9!5.
EEN BEKENTENIS.
(Ingezonden.)
De lichte teug des denkers ver
vreemdt het hart van God; ware
strooming der gedachte voert tot
Hem terug.
Baco van Verulam.
Het kwam mij voor, dat het de belooning
was van zijn zoeken naar de Waarheid
langs den weg der Schoonheid, welke Dr.
Frederik van Eeden de volgende oplos
sing deed vinden.
Aan het slot zijner lezing van Dinsdag
1. L in den Haag gehouden over ,,de oor
log in de ontwikkeling der menschheid"
verklaarde deze onvermoeide zoeker:
,,De macht van „het onbewuste", dat
we zoeken te benaderen en tot ons wezen
trachten te maken, waaraan we geen
weerstand kunnen bieden, en -die ons toe
schijnt soms tot verderflijke daden te
leiden doelend op den afschuwelijken
oorlog van thans kan toch wel de goe
de, heilige macht zijn, die we Christus
noemen".
Let wel, hoe van Eeden Christus noemt
als de macht, die de wereld in beweging
zet en doet leven, hoe hij een macht dus
erkent buiten 's menschen eigen-ik, welke
voortstuwt en ordent, de leidster in het
wereldorkest van volmaakte klanken
schoonheid en ongerepte harmonie,
waarvan elk mensch slechts een enkelen
klank opvangt, zoodat hij onmogelijk kan
oordeelen over de symphonische pracht.
En merk nu nog op, hoe treffend de
spreker zijn voordracht eindigde; de harts
tochtelijke minnaar van schoonheid pluk
te een bloem uit den immortellen psal-
menkrans en hield ze de talrijke menigte
voor, begeerig opgekomen om de waar-,
heid te vernemen en verklaring van zoo
veel raads'len. Niet beter wist hij te doen
dan den volgenden psalm aan te halen.
Genade en waarheid ontmoeten elkaar,
Vrede e<n gerechtigheid kussen elkaar.
Waarachtigheid ontspruit op de aardfe,
Gerechtigheid ziet toe van den hepiel.
Wij kunnen, aldus Van Eeden, eerliik
en goed leven, vergevend en oprecht,
maar de eeuwige gerechtigheid en het ge
rechte oordeel is bij God.
Dat was het slot eener merkwaardige
lezing.
Toevallig is het in de recensie van „het
Vaderland" niet opgenomen.
L. R. K.
Uit de Pers.
Beneden criiiek.
Onder dit opschrift schrijft*h©t „Huis
gezin"
,,De ©eredienst van het gevaar", met
dit opschrift geeft „Het Volk" haar indruk
weer van de houding der regeering tegen
over het langer in dienst houden van land
weer en miLiitae.
Minister Cort van der Linden overdrijft.
Hij is zenuwachtig. Hij vat de zaak te
zwaar op. Hij ziert in alles gevaar.
Weet „Het Volk" dit?
Natuurlijk niet. Zij erkent zelf, dat nie
mand in het land in de verte over zooveel
gegevens beschikt als de regeering ten
dienste staan om zich een oordeel tc vor
men over het gevaar.
Maar hoe durft het blad, dat zich zelf
onwetend verklaart, den minister van
overdrijving, zenuwachtigheid, overdreven
angst beschuldigen?
Vervolgens gooit „Het Volk" het over een
anderen boeg.
Het is m o g e 1 ij k, dat het gevaar groot
is, maar wij en de soldaten hebben die
zekerheid niet.
En nu eischt minister Cort van der Lin
den, geloof, in plaats van „de ver
trouwensmannen van het talk" in zijn
vertrouwen te nemen.
De minister is een „vertrouwenswaar
dig" man, iemand „wiens integriteit van
karakter en wiens wijsheid aan de over-
groote massa van ons volk ontzag en ver
trouwen inboezemen", maar.... hij leeft in
een geheel andere gedachtenwereld dan
de gemobiliseerden.
En nu wordt „Het Volk" humoristisch
of belachelijk, al naar men het nemen wil
de gemobiliseerden moeten de verkla
ring van een man als minister Cort van
der Linden, hoe voortreffelijk overigens
ook, voor lief nemen, terwijl zij de onver
mijdelijkheid van den opgelegden last eerst
zouden erkend hebben als hun was over
gebracht „de ernstige verklaring der man
nen, die zij tot hun vertegenwoordigers
hebben gekozen."
„Het Volk" stelt minister Cort van der
Linden toch waarlijk wat te ver achter
bij de heeren Ter Laan en Hugenholtz.
Allerminst heeft zij het recht, uit naam
van d e gemobiliseerden te spreken.
En als het blad aari het slot de gemobi
liseerden tot ernstige en stipte vervulling
van hun plicht opwekt, dan klopt dit slot
al heel slecht met het verdachtmakend en
tendentieus geschrijf dat er aan vooraf
gaat en dat, voor zoover het aanvaard
wordt, er op berekend is ontevredenheid
en een feest van verzet aan te kweeken.
Be Nijmeegsche Vrijmetselaars.
In de „Gelderlander" schrijft G. G.
Aan de Nijmeegsche. vrijmetselaars heeft
minister Treub in dezen tijd van zui
nigheid en toekomstige salarisactie
va-ij dom verleend van belasting.
Tegenover neii neen üïj zich dus vrij
gevig betoond met Nederianciscne
tingpenningen, zooals hij onlangs zich
kwistig betoond heeft tegenover den nieuw-
benoemden secretaris-generaal der Rijks
verzekeringsbank.
Maar om andere redenen.
Dezen keer, op grond van algemeen rut,
waarvoor de Nijmeegsche vrijmetselarij
zich bijzonder verdienstelijk zou gemaakt
hebben.
De Nijmeegsche vrijmetselaars méér
dan de andere broeders in den lande?
Deze vraag is moeilijk te beantwoorden.
Want het antwoord loopit onvermijdelijk
uit op twee ondraaglijke beschuldigingen:
ofwel men beschuldigt de Nijmeegsche
broeders van een zelfoverschatting zóó
grenzenloos, dat ze op een geestelijke
krankte wijst; ofwel men beschuldigt de
rest der Nederlandsche loges van zóó nut
teloos reniteniersbestaan, dat dit „doode
lichaam" haastig getroffen moet worden
door een dubbele belasting, om ©eniger
mate de plaats te vergoeden, die hot on
rechtmatig bezet houdt onder de levende
wezens.
Zooveel is in ieder geval zeker, dat hier
in Nijmegen nooit iemand iets gemerkt
heeft van de bedrijvigheid, die de Nijmeeg
sche loge ontwikkeld zou hebben tot alge
meen nut.
't Is waar, die bedrijvigheid, ook al zou
ze aanwezig zijn, is moeilijk na te speu
ren.
Want zij is „geheim", opzettelijk en
officieel.
Maar, te drommel! dan is ook het resul
taat dier veronderstelde bedrijvigheid een
„geheim". Misschien niet altijd voor ons,
gewone stervelingen, die ook in donkere
straten onzen weg weten te vinden. Maar
Wel voor den Nederlandschen wetgever,
die langs den officieelen weg nooit achter
halen kan, aan wiens bedrijvigheid een
plotseling opdoemend resultaat van alge
meen nut wel mag te danken zijn. Offi
cieel kent hij het gebezigde middel niet.
Officieel kan hij geen verband leggen tus-
schen oorzaak en gevolg. Dan mag hij ook
niet de verdienste of de belooning van een
gelukkig resultaat toekennen aan de vrij
metselarij: want, nogmaals, voor den Ne
derlandschen wetgever heeft dit gelukkig
resultaat niet alleen een onverklaarde,
een geheime, maar zelfs een onverklaar
bare oorzaak.
Zeker, de Nijmeegsche loge schijnt een
kenteeken te hebben willen aanwijzen,
waardoor, ondanks het officieele „ge
heim" der bedrijvigheid, de uitkomst en
het resultaat nochtans hun oorsprong
zouden verraden, gestempeld als 't ware
met 'n vrijmetselaars „Made in Germany".
Maar typeerend is dit kenteeken vol
strekt niet: „bevordering van de veelzijdige
harmonische ontwikkeling der menschheid,
te beginnen bij het individu". Menige
vrijmetselaar is zelf niet harmonisch, noch
veelzijdig ontwikkeld; en menig Nijmege-
naar dankt noch het één noch het ander
aan de loge „St. Lode wijk".
Wat'dan gedaan?
Wel, alle vereenigingen van Nijmegen,
katholieke en andere, moesten onmiddel
lijk aan minister Treub een verzoek rich
ten om vrijdom van belasting. Wie werkt
niet aan „de veelzijdige, harmonische ont
wikkeling der menschheid?" en wie begint
niet „bij het individu?"
O! laten wij ons geen illusies maken
redeneeren baat. -niot
reageereu wel-
De Raad van State, die overwonnen werd
door Treub en de vrijmetselarij, zal het
ons niet kwalijk nemen, maar helpt licht
'n handje.
En daarentegen: reageeren we niet, dan
zijn straks al de loges van heel Nederland
vrijgesteld van belasting. Dan zal men
naderhand kunnen zeggen: van Nijmegei
begon de vrijmetselaarsvictorie.
Dat zou schandelijk zijn. Want laten we
ons even het verloop der zaak indenken.
Niet omdat de Nijmeegsche loge in bij
zonder moeilijke geldelijke omstandighe
den verkeerde; niet omdat zij roemen kon
op resultaten, roemrijker dan welke geen
andere Nederlandsche loge verkregen
heeft: niet daarom heeft zij het eerst de
stoute schoenen aangetrokken. Maar wel,
omdat in de loge van een of andere boven-
Moerdijksche stad Nijmegen was uitgeko
zen als... kalm proefkonijn der Nederland
sche vrijmetselarij.
Vrijhandel en wereldvrede.
De (Antirev.) Rotterdammer
schrijft
Prof. Eerdmans heeft zijn licht weder
om laten schijnen voor de kiezers van Rot
terdam III.
Heel helder brande het licht niet.
Een weinig gekeuvel over de tegenwoor
dige omstandigheden, uiteraard ook over
den nood der schatkist.
Een uitweg werd niet gewezen, lijnen
voor de toekomstige ontwikkeling werden
niet uitgestippeld.
Eén ding alleen wist hij zeker: aan het
tarief mocht niet worden getornd, de
vrijhandel moest in eere blijven.
Niet alleen om stoffelijke redenen, die
allicht den Rotterdammers meer belang
inboezemen.
Neen, ook ideëele motieven moeten daar
toe aandrijven.
Door het openstellen van de grenzen,
door het gemakkelijk maken van het han
delsverkeer worden allerhande wrijvingen
vermeden en in den vrijhandel lag meer
waarborg voor den wereldvrede dan in het
overleg der diplomaten.
Vrijhandel alzoo een krachtig middel tot
bevordering van den wereldvrede naar
het oordeel van den professor.
En naar het oordeel van velen.
Edoch, welk een kunstmatig verband
wordt hier tusschen handelspolitiek en
vredesbeweging gelegd.
Engeland is het land van den onbeperk-
ten vrijhandel; geen enkel beschermend
recht wordt aangetroffen.
Waar zou oprechter trouw, waar ster
ker afkeer van alle imperialistische poli
tiek moeten worden aangetroffen dan in
Groot-Brittannië's liefelijke vrijhandelssfe
ren?
Hoe geheel anders is de werkelijkheid.
Sinds Engeland zijn laatste beschermend
recht afschafte heeft het niet minder dan
een dertigtal oorlogen en militaire expedi
ties aangevangen.
Engeland stond immer tegenover andere
volken met het zwaard in de hand.
Zou eenig volk zich sterker aan een im
perialistische politiek hebben schuldig ge
maakt dan het vrijhandelsland Engeland?
DE R. K. GEMEENTE ROELOF-
^■hbovCEN.
Hierbij bleef het tm w r.„-
vember, toen hem een medehelper, een
kapelaan.de Eerw. heer Alardus de Weerdt
(behoorende tot een van de voor
naamste Hollandsche Katholieke familiën)
door den pauselijken Nuntius te Brussel,
bij onvermogen van den apostolischen vi-
carus Bijlevert, werd toegevoegd. Pastoor
de Wit, ziende dat sommige uit zijn ge
meente op de marktdagen de kerken der
scheurmakei's bezochten, vermaande hen
een en andermaal, vaderlijk, naar plicht,
om die kerken te vermijden, anders zoude
hij hen niet meer tot de H.H. Sacramenten
toelaten. Zoodra kwam dit niet Barchman,
van Dalenoort en andere scheurmakers ter
oore, of ze "beklaagden zich daarover he
vig bij gecommitteerde staten van Zuid-
Holland en verzochten dat deze aan, de
BaiLluwen lastbrieven mochten afgeven
om pastoor de Wit en diens kapelaan on
verwijld de pastorie te doen ontruimen*
Terstond werd aan dit verzoek voldaan,
zoodat op d*a» 8den November aan den
Bailluw van Alkemade P. J. Wiermaa
.werd gelast, dat hij op hot ontvangen hun
ner aanschrijving den priester Jan de Wit
met zijn Capellaen aanstonds uit zijn sta
tie zouden hebben te doen dclogeeren en
hem te interdiceeien in Roelervaertjes-Veen
eenige verdere dienst te doen", aan welk be
vel dos nachts tusschen Zaterdag en Zondag
den lOden November werd gevolg gegeven.
Maar Barchman die in zijn ongeduld, de
uitvoering der lastgeving niet kon afwach
ten, ging den 9den November zelf in persoon
naar Roelofarendsveen en de deur van de
pastorie open vindende, ging hij direct
naar binnen. De pastoor, hoogst verwon
derd, vroeg hem wat hij kwam doen. Of
hij nog geen brief van zijn Bailluw ontvan
gen had, was de wedervraag. Neen, ant
woordde de pastoor. Dan zult ge toch bin
nenkort er een ontvangen, sprak Barch
man, die u niet alleen de uitoefening van
elke bediening in deze streken zal verbie
den, maar U en uwen kapelaan zal nood
zaken de statie zelve ten spoedi^stJe te
.ontruimen. Men ziet hieruit, met welke
voortvarenheid en razernij Barchman
tegen de Roomsch Katholieken woedde.
Meer als deurwaarder of gerechtdienaar,
dan als Bisschop heeft Barchman zich
daarbij gedragen. Hij was vergezeld van
twee dienstknechten en van zekere Jacobug
du Pré uit Mechelen, een jansenistisch'
priester. Aan Barchman nl. was te kennen
gegeven dat hij zonder uitstel een ander
priester in Roelofsarendsveen moest zen
den. Men verhaalt dat Barchman hier
plechtig het Misoffer heeft opgedragen en
langs alle wegen getracht heeft om het
volk met zijn wederspannige fractie verder
gemeenzaam te maken. Zondags vertrok
hij weder en liet Jacobus du Pré hier ach
ter, aan wien hij zending gaf voor deze
pastorie.
Zoodra de Katholieken tot hun groote
ontsteltenis vernamen, wat er gebeurd
was, gingen sommigen naar Den Haag,
anderen naar een of andoren bekenden
vriend om zich raad te verschaffen, hoe
gecommitteerde Raden tot betere gevoe
lens te brengen. Ook de Edele Heer Alke
made, een uitnemend beschermer der
Roomsch Katholieken van die plaats,
deed, met zijn gade, alles wat? mogelijk
was, doch-kon niets van de staten verkrij
gen. Tot overmaat van ramp kwam de
zelfde Heer van Alkemade, weinige dagen
ügasHftiiï'-.fraïi
Wel was den WelEerw. Heer De Wit
met zijn Kapelaan gelast te vertrekken,
maar er was geen order aan den bailluw,
gegeven om de ingedwongen huurling in
het'bezit van huis en kerk te stellen. Hier
om vervoegde men zich opnieuw bij de
Gecommitteerde Raden, die den 18 Nov.
den Bailluw voor zich in 's-Gravenhage
ontboden en hem bevolen genoemde du Pró
in de pastorie te leiden en hem in het
vreedzaam bezit daarvan te stellen. Den
22sten November werd zulks bewerkstel
ligd door den gerechtsmannen en de die
naars van den bailluw, onder het gemom
pel der menigte.
Aan de kerkdeur werd het bevel van de
Gecommitteerde Raden en van den bail
luw voorgelezen en de kerk word ge
opend. De kerkmeesters, die alleen voor
TWEE VRIENDEN.
Humoristische episode uit den huidigen
wereldoorlog.
Louise Clairon was een mooi meisje;
beeldig mooi was ze met hare donker
blauwe kijkers, beschaduwd door lange
zijdeachtige zwarte wenkbrauwen. Ze had
een fijn geteekond gezichtje, zacht en teer
als een ontluikende rozenknop, omkranst
met een schat van zwarte, diepzwarte
krullen, die in tegenstelling met hare
blauwe oogen aan haar gelaat iets bij
zonder aantrekkelijks gaf. Wanneer ze dan
ook op mooi zonnige zomermiddagen door
de straten van het dorpje wandelde, keek
een ieder haar bewonderend na en vooral
de jongelui hadden een charme voor haar.
Ze woonde op een lief dorpje aan Bel-
gië's oostgrens gelegen. Haar vader was
dokter en stond als zoodanig zeer goed
bekend. Hij was een allemans vriend, doch
vooral van de studenten, wier ouders in
het dorpje woonden en waar deze hunne
vacantdes doorbrachten. Vooral twee stu
denten toonden een bijzondere voorliefde
voor hem te bezitten, oogenschijnlijk ten
minste, daar zij vaak bij hem aan huis
kwamen waar zij zich echter meer met de
dochter dan met den vader bezig hielden.
Het waren Jules Serveaux en Carl Haus-
mann, beiden studenten te Leuven. Eerst
genoemde was het type van een Belg, vroo-
hjk, geestig, maar spotlustig, terwijl de
andere, die van Duitsche afkomst was,
meer ernstig en degelijk was. Zooals ge-
z££(l trók het huis van den dokter hen
beiden zeer aan en waren ze daar ook
gaarne geziene gasten.
Achter het huis bevond zich een groote
Juin, waarin zich een tennisveld bevond.
Daarvan maakten vooral Louise en Jules
veel gebruik. Carl was niet zoo vlug en
löcnLg als Jules, waarom Louise dan ook
liever met Jules tenniste en vooral omdat
hij zoo leuk kon flirten. Daar had Carl
nu absoluut geen verstand van. Toch
mocht ze Carl graag lijden, daar ze tegen
hwn al haar kleine geheimen kon vertel
en. wat ze tegen Jules niet durfde, daar
haar dan vaak uitlachte.
Tot een meer intieme verhouding was
het tusschen de jongelui nog niet gekomen
totdat plotseling de oorlog uitbrak. Alles
was in een oogwenk veranderd. Haar va
der ging weg. Deze had zich als genees
heer bij het Roode Kruis opgegeven. Jules
was in 't Belgische en Carl in 't Duitsche
leger. Eenzaam was ze achtergebleven met
haar moeder, die steeds angstiger werd,
toen de Duitschers langzaam België bin
nenrukten.
Eenige weken verliepen in zenuwach
tige onrusj. Steeds nader kwamen de
Duitschers, hoe dapper de Belgen zich ook
verdedigden.
Op een mooien Augustusavond zaten
Louise en hare moeder in den tuin, toen
plotseling hevig op de voordeur werd ge
klopt, zoo hard, dat de beide vrouwen het
in den tuin hoorden. Verschrikt vlogen
beiden op en de oude dame begon zenuw
achtig te snikken.
„Och Louise, wat zou dat zijn? Ik hoop
toch niet...."
„Moedertje, maakt u zich niet beangst,
't zal de post zijn."
Met kwam de dienstbode aangesneld.
„Mevrouw, men komt aanzeggen te
vluchten. De Duitschers naderen."
„Groote God, wat nu?" zuchtte me
vrouw Clairon, wij alleen... Mijn man
weg... Wat aan te vangen..."
„Toe nu ma, laat ons toch hier blij
ven." antwoordde Louise. „Ons zullen ze
toch niets doen. Iedereen weeit toch wie
w<e zijn en de Duitschers zijn toch ook
menschen!"
Na eenigen tijd gelukte het Louise haar
moeder te kalmeeren e-n besloten ze een
bode naar de naastbij gelegen stad te zen
den waar mijnheer Clairon verblijf hield.
Eenigszins gerustgesteld gingen ze in huis
en naar bed.
Het was ongeveer twee uur, toen zich
plotseling geweervuur deed hooren, nu en
dan vermengd met een dof gerommel.
Op straat was 't in een oogwenk leven
dig. Angstig jammerende vrouwen en kin
deren holden voorbij, beladen met alles
wat zij het eerst bij de hand hadden. Kar
ren, stoot- en kruiwagens alles rees als
uit den grond en tusschen al dat geraas
ketterde al maar door het geweervuur.
Zoo waren eenige uren verloopen cn 't
begon wat minder druk te worden, toen
op de straatweg een troep Belgische mili
tairen verscheen, die regelrecht op het
huis van dokter Clairon aanstormden.
Louise bevond zich in de voorkamer en
zag hen naderen. Aan 't hoofd Jules Ser
veaux. Reeds waren ze in den voortuin.
Vlug opende Louise de deur.
„Wat is er, Jules?"
„Ik kan 't je niet zoo gauw meedeelen.
Louise. We worden teruggeslagen, en heb
ben order gekregen de Duitschers zoo
lang mogelijk tegen te houden en hen te
beletten over den' straatweg voort te ruk
ken. Maar zeg nu gauw aan je moeder
te vluchten of andere in den kelder te
gaan.
„Maar Jules, je bent gewond." Inder
daad sijpelde een dunne bloedstroom door
zijn mouw.
„Och een schram, dat hindert niet."
„En de andere mannen? Als die gewond
worden, is er niemand om hen te verple
gen. Neen ik blijf.
..Flink Louise, maar ga nu gauw je
mama in veiligheid brengen.
Louise ging en bracht haar sidderende
moeder in den kelder. Toen ze weer bo
ven kwam, ging ze naar hert, bureau van
haar vader, en haalde uit een der laden
een revolver, welke ze op de tafel in de
waranda legde.
Ondertusschen had Jules, die daar uit
stekend bekend was, zijn manschappen
opgesteld in den tuin en in het huis.
Langzaam verliep de tijd; 't werd al
eenigszins licht, toen de Duitschers op de
kromming van den straatweg verschenen.
Het was klaarblijkelijk eeai verkennangs-
patrouille. Langzaam kwamen ze nader.
Plots een salvo. Verschillende Duitschers
zonken ter aarde. Een commando de
vijand was verdwenen en naar 't scheen,
bleef hij weg.
Daar knalde aan de achterzijde van hei
huis een schot.
Jules vloog naar den tuin. De daar ge
posteerde schildwacht had den vijand ge
zien. Zooais gezegd bevond zich achter het
huis een groote tuin, waarachter zich de
velden van het dorpje ontplooiden. De
Duitschers waren achterom getrokken en
rukten nu door de velden op het huis aan.
De aanvoerder der Duitschers scheen hier
den weg goed te kennen. Weer naderden
ze.... Jules gaf bevel te vuren, doch de
vijand liet zich niet onbetuigd, en schoot
terug, steeds naderend.
Daar voelde Jules een zachte hand op
zijn arm.
„Zou je 't kunnen uithouden, Jules?"
,,'k Weet het niet; waarschijnlijk niet,
maar liever sterven dan wijken."
Droef glimlachend zag hij naar Louiso
op en zeide: „La garde meurt, mais ne se
lend pas.
„Och Jules neem je toch in acht. Als je
wist..."
„Weg Louise vlug, daar zijn ze reeds bij
de omheining."
Eenige kogels vlogen reeds door de ra
men en men hoorde gerammel van bre
kend huisraad.
„Goed mikken mannen voor je vuurt."
Jules voegde zich bij de mannen, die
zich in den tuin verdekt hadden opgesteld.
Hij kroop achter een dicht boschje, van
waar hij de bewegingen van den vijand
kon bespieden.
Plots verbleekte hij. Hij hoorde geritsel
vlak naast zich, waar een smal pad naar
de achter den tuin gelegen velden voerde.
Het volgend oogenblik... een grijze uni
form... een verhit gezicht... het leek Jules
of hij door den grond zonk.
„Carl, steunde hij, jijl"
„God, Jules."
Het volgende oogenblik hadden ze zich
beheerscht.
„Trek terug, gauw, in 's hemels naam;
je bent een lijk als je een stap verder
doet", riep Jules.
„Wat, ik terug trekken, nooit. Kom
mannen", riep Carl.
„Deutschland über alles! Geef je over."
„Nooit."
Een dubbel schot, een kreet, en kermend
zonk Jules op den. grond.
Daar vyerd echter de deur van de wft:
randa opengerukt en Louise stormde
naar buiten de revolver in de vuist, nog
maals een schot en ditmaal zonk Carl ter.
aarde.
Daar het boschje, waarachter Jules
verborgen lag aan de waranda grensde,
had Louise het geheele gesprek kunnen
volgen en toen ze Jules zag vallen, getrof
fen door den kogel van Carl, aan wien hij
nog pas de gelegenheid had gegeven zich
terug te trekker^, had ze in een aanval
van wraak het noodlottige schot op Carl
gelost. Op hetzelfde oogenblik echter
knielde ze bij hem neer. De kogel was
hein door de borst gegaan. Langzaam
tilde zij zijn hoofd op cn trachtte hem bij
te brengen. De manschappen, die Carl
gevolgd waren hadden zich ijlings terug
getrokken toen zij' hun luitenant zagen
vallen.
Na eenige seconden sloeg Carl de oogen
op en staarde verbijsterd in de met tra
nen gevulde oogen van Louise. Steunend
bracht hij zijn hand aan zijn borst.
„Vergeving", fluisterde hij, „ik wilds
Jules niet dooden, alleen maar onschade
lijk maken. Is hij dood, Louise?"
Stamelend kon hij die woorden slechts
uitbrengen.
Snikkend hoorde Louise hem aan. Zij
keerde zich om en zag Jules, die zich met
veel moeite naar hen toesleepte. De kogel
van Carl had hem zijn rechterknie verbrij
zeld.
Eindelijk had hij Carl bereikt. Uitge
put legde hij zich naast hem neer.
„Jules, stamelde deze, kun je mo ver
geven?"
„Ja Carl. ik vergeef je. Ik wist dat je
niet zoudt terugtrekken."
Mat glimlachend dankte hij; dan zijn
oogen tot Louise opslaande
„Ik voel dat ik ga sterven, Louise, on
ik draag je geheel geen Laat toe, ieder
strijdt voor zijn vaderland."
Nog een laatste zucht en bewusteloos
zeeg Carl neer*
(„Geld.")