Tweede Blad. 6e JAARGANG. No. 1600 e £<2icbcli^Soii/toi4it Zaterdag 16 Januari 1915. Brieven uit Minnesota. Onamia. Reeds lang had ik het plan gehad, weer eens een briefje te schrijven in de „Leid- sclie Courant" 't was in Augustus ik dacht toen echter: kom laat ik nog wat wachten, in dezen oorlogstijd heeft de re- j dacteur al zijn beschikbare ruimte noodig voor z'n verschrikkelijke nieuwsberichten. Maar nu is die oorlog al bijna 4 maanden schrik en verderf aan het verspreiden, en het einde is nog niet te .voorzien, zoodat ik bang begin te worden al mijn stof te ver geten. Het is daarom dan dat ik dezen brief schreef, op gevaar af van met den redacteur in onmin te geraken. Maar wie weet. misschien houdt Z.E. ook wel van een afwisseling. Laat ik eens beginnen met Wakkon, de plaats die ik iederen 3den Zondag van de maand bezoek. De lezer herinnert zich nog wel, dat wij daar verleden jaar een kerk hebben gebouwd. Zij was toen echter rog niet ingezegend, wijl wij volstrekt geen kerkmeubilair hadden. Toen het kruis op de toren stond, was de beurs leeg, en moesten we wel, of we wilden of niet, het oude altaar uit de publieke hal (2 schragen en 1 plank) halen om daarop de H. gehei men te vieren. Voor banken namen we eenige spijkervaten, legden daarop enkele planken en de zitplaats was klaar. De toestand aldus zijnde, konden we al slecht de Bisschop verzoeken om de kerk te ko men inzegenen. De goede lui wilden Z.D.H. eern goeden dunk van Wakkon geven en zij vroegen de plechtigheid uit te stellen tot dit jaar. En gewerkt hebben ze. Voor eerst zorgden ze voor een altaar. Een pro testante timmerman wilde hef. maken voor niets, mits men hem hout en model gaf. Ik knipte "een altaar uit een catalogus (het stond geprijst aan 175 doll.) de dames ga ven een feestje voor de kerk, uit de op brengst daarvan kocht men het hout en onze goede schrijnwerker maakte het al taar zoo flink na dat een vreemdeling niet kon gelooven, dat het vervaardigd is door een dorpstimmerman. Ook voor banken, communiebank en biechtstoel werd ge zorgd en in Juni was het kerkje van bin nen zoowel als van buiten afgewerkt.. Nu werd het tijd om aan de inwijding te gaan denken. Mgr. zag echter vanwege zijn hoogen ouderdom er erg tegen op om de tamelijk moeielijke reis naar Wakkon te maken, te meer daar de kinderen van Wakkon ver leden jaar in Onamia gevormd waren, en zond daarom een zijner consultoren (kan- nunik) om de plechtigheid te verrichten. Met de grootst mogelijke luister had de plechtigheid plaats, en de Roomsche kerk van Wakkon is thans een gebouw, dat ge tuigt van den godsdienstzin en offervaar digheid dier parochie, en de gemeente tot eer strekt. Werden zulke groote zaken te Wakkon tot stand gebracht, Onamia wilde niet ten achter blijven, en wilde ook iets doen tot luister van God's Huis. Men wilde de kerk verrijken met een goede Communiebank. De dames organiseerden een feestje, een souper met icecraem als dessert, waarvan iedere Amerikaan schijnt te houden zij troffen het dat het dien dag juist ver schrikkelijk heet was, en er du9 verschil lende schoteltjes icecream verorberd wer den. De opbrengst was verrassend. Meer dan 50 doll, was er over na aftrek 'der kosten, en de Communiebank kon besteld worden. Zoo bezit onze kerk een waarlijk schoone Communiebank. Een betere dageraad is ook aan 't glo ren over Megratt, onze 3de missie. De omstandigheden waren daar al erg be droevend. De waarlijk brave menschen daar, die zich zooveel opofferingen ge troost hadden om een kerkje te bouwen, hadden den moed verloren, toen de kerk meester-schatbewaarder er met de kas van door was gegaan. Een aanvraag om hulp aan de vereeniging tot uitbreiding der Kath. Kerk in Amerika, had echter goed gevolg. Edelmoedige weldoeners ble ven niet achter, met het gevolg dat het grootste gedeelte der schuld thans ge delgd is, en dat het vertrouwen op de toe komst in dermate weder is opgewekt dat bij mijn maandeliiksch bezoek de parochia nen wederom goed opkomen en pogen ook het inwendige der kerk in orde te brengen. Moge St. Antonius onder wiens bescher ming de kerk is gebouwd ens bijstaan. Verder ontving ik ongeveer een maand geleden een welkom bezoek. Mijn neef P. Ruygrok en zijn vriend Fr. Hooymans, beiden Was9enaarsc.he jongens, gelijk ik, en thans in Amerika verblijvend, wilden eens komen zien hoe wij hier in noorde lijk Minnesota leefden. Het deed mij goed de oude vrienden nog eens te ontmoeten, en de oude grappen, samen beleefd, nog eens op te halen, en als het ware te doen herleven. Zij van hunnen kant vonden Onamia een lief plaatsje, vooral hadden ze het op de bosschen en het meer, dat vlak voor onze deur ligt. Toen ze dan ook een geweer vonden, en van mijn kerkmees ter verlof kregen zijn roeiboot te gebrui ken, zoo dikwijls en zoo lang ze maar wil den, waren ze den ganschen dag of in het hout of op het water om een konijn of eend te schieten en zoodoende br. Bertus ter hulp te komen in de keuken. Nu hazen en konijnen waren hun te slim af, maar menig eendje kregen ze onder schot en brachten het tehuis. Ik schreef dit briefje reeds eenigen tijd geleden, ik had gedacht, dat het tegen Kerstmis in de ,,L. Crt." zou kunnen staan. Maar het is tot mijn spijt later ge worden, en Nieuw Jaar zal reeds voorbij zijn, als- u dit onder de oogen komt. Men heeft in Holland echter een maand tijd om Nieuwjaar te wenschen. Geachte lezers en weldoeners, uit het verre Minnesota wensch ik u van gan- scher harte een Zalig Nieuwjaar, een jaar waarin de alom gewenschte vrede weer voorspoed gaat geven en rust. fr. J. VAN DER HULST. Kruisheer. Uit de Pers. De groote leening. De Oorlogsleening is een groot succes gebleken, zegt het „Huisgezin", Dit stemt tot voldoening, op de eerste plaats tegenover het buitenland, waar de belangstelling in onzen financieelen toe stand niet steeds geheel onverdacht bleek. Was er over de vraag der dekking van de oorlogskosten verschil van inzicht, tot het welslagen der vrijwillige leening heb ben allen meegewerkt. Ook zij, die aan een gedwongen leening de voorkeur hadden gegeven. Meer dan eens is reeds geconstateerd, dat tot het succes dezer vrijwillige leening de niet-vermogenden in aanzienlijke mate hebben bijgedragen. Tot op zekere hoogte is dit ongetwijfeld verblijdend. Het toont, hoe ook de middelstand en de kleine man zich in dit uur solidair voelt met het algemeen belang. En voor zoover de inschrijvingen zullen voldaan worden uit gereed geld of uit geld, dat is vrijgemaakt zonder andere en respectabele belangen te schaden, is hun deelneming toe te juichen. Maar van den anderen kant is het nieC geheel zonder bedenking, dat groote som men zijn onttrokken aan spaarbanken en aan kleine ondernemingen, welke niet steeds zonder bezwaar en zonder offers aan de daaruit voor hen ontstane moei lijkheden het hoofd zullen hebben te bie den. Dit is de schaduwzijde van het succes der leenihg. Een bezwaar, dat vooral aan den hoogen rentevoet is toe te schrijven. Een lager percentage vier of vier en een half percent had heel waF inschrij vingen teruggehouden, welke men, ach teraf bezien, ook had kunnen missen. Hiertegenover staat, dat dan de leening wellicht niet ware volteekend, hetgeen evenmin gewenscht ware. Alles te zamen is er reden tot voldaan heid, maar tot een voldaanheid welke ge temperd wordt door de overweging, dat het welslagen der leening niet geheel zon der schaduwzijden is. De Nederlandsche Pers en de Neutraliteit. In de „Venl. Crt" schrijft Mgr. dr. W. H. Nolens Van de Nederlandsche pers wordt in deze dagen veel verlangd. Vooral met be trekking tot de neutraliteit. Het is heel gemakkelijk volstrekt neu traal te blijven, als ge niets "behoeft te zeg gen, en niets zegt. Maar van de pers ver langt men juist, dat ze wel wat zegt. Een oordeel over feiten, toestanden en handelingen der oorlogvoerende partijen kan ze desnoods uitstellen tot later, maar ze dient toch oorlogsberichten te geven, die naar het schijnt, niet uitvoerig genoeg zijn. De officieele berichten zijn meestal kort, en weerspreken elkaar niet zelden; voor de tegenpartij luiden ze in den regel ongun stig. Dan ze maar van beide kanten opge nomen, en om ze aan te vulen, oorlogs correspondenten er op af gestuurd. En dan begint de critiek der lezers. Erger is de critiek van het buitenland. Voor zoover in het buitenland met de Nederlandsche pers rekening gehouden wordt, geschiedt dit meestal met de berich ten en beschouwingen, die voor de eene of andere partij minder aangenaam zijn. Het kan voorkomen en het is voorgeko men, dat aan eenzelfde blad verweten wordt, dat het opvallend anti-Duitsch, en tegelijkertijd van andere zijde, dat het even opvallend anti-Belgisch is. Zeil daar nu maar tusschon door. Een troost voor de Ned. pers moge zijn de verklaring van den Minister van Bui ten landsche Zaken, „dat in Jiet oog van de Regeering, de Nederlandsche pers, se dert het uitbreken van dezen oorlog, den hoogsten lof verdient" en dat zij, op wei nige uitzonderingen na, heeft getoond, te begrijpen en te gevoelen, dat het juist in een land, waar zij over zoo groote vrij heid beschikt, haar plicht is, om zich in toom te houden." Dat de buitenlandsche pers nauwkeu rig toeziet op hare Nederlandsche zuster ls begrijpelijk. Maar ze lette ook op zich zelf. Indien zij van haren kant meer critisch en voorzichtig te werk ware gegaan, zou den er niet zoo bij voortduring en hard nekkig valsche berichten verspreid zijn, met name in de Fransche bladen over het schenden van Neerlands neutraliteit. Maar ook de Duitsche gaat niet vrij uit. Of 't ook mis was. Behalve door ons werd ook in andere bladen aanmerking gemaakt op.de vreemd soortige sympathiebetuiging des heeren Vliegen jegens het afvallige Rijksdaglid Weill. Ilet Volk schrijft nu nader: „liet spreekt van zelf dat de briefkaart van Vliegen aan Weill de uiting van een geheel persoonlijk gevoelen was. Ware dat niet het geval, zijn schrijven had niet eerst door middel van de „Humanité" in Holland bekend behoeven te worden. Als voorzitter van onze partij of als lid van de Nederlandsche Tweede Kamer heeft Vliegen deze briefkaart natuurlijk niet ge schreven. „Intusschen is het de vraag of onze partijgenoot niet ook bij zijn persoonlijke uiting voorzichtiger had gehandeld, zich eenige zelfbeperking op te leggen. Uit een artikeltje in de „Nieuwe Rotterdamsche Ct" blijkt, dat zijn briefkaart reeds wordt gebruikt voor een zijdelingsche aanspo ring tot den minister van Oorlog om niet al te matig te zijn in zijn eischen. „Tegenover deze totaal onjuiste opvat ting van Vliegen's briefkaart stellen wij er prijs op nogmaals er aan te herinneren, dat onze partij van den aanvang van den oorlog af het standpunt heeft ingenomen van de meest strikte neutraliteit." Of Vliegens briefkaart ook mis wa9, dat ze nu door 's mans eigen orgaan zoo vier kant ter zijde wordt gesteld. Staten-Generaal. TWEEDE KAMER. De mobilisatie. De minister van Oorlog Leeft ter be antwoording van de opmerkingen, «elke meer in 't bijzonder ten opzichte van de mobilisatie in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer nopens zijn begrooting werden opgenomen, een nota ingediend, waaraan wij het volgende ontleenen Optreden van de militaire autoriteiten. Het is onjuist, dat personen zijn gedwongen geworden over haast hun woningen te verlaten, welke zouden moeten worden opgeruimd. Wèl zijn bewoners vanwege de militaire auto riteit gewaarschuwd geworden, dat hun woningen wellicht binnenkort opgeruimd zouden moeten worden. Dat die bewoners gemeend hebben toen in allerijl hun woningen te moeten ont ruimen, terwijl de opruiming tot dusverre nog niet behoefde plaats hebben, kan geen aanleiding zijn der militaire autoriteit te verwijten, dat zij „al te voorbarig tot alarmeerende maatregelen is overgegaan". Inkwartiering en vorde ring. Het is uit den aard der zaak niet doenlijk na te gaan of sommige comman danten voor de bedragen, welke de wet toekent voor inkwartiering, meer zouden hebben aangeschaft dan bepaald noodig was om de kwartieren goed in orde te maken. Schade, aangericht door het kappen van houtgewas, hetgeen in het belang der verdediging meermalen noodig is geweest, wordt steeds ten volle vergoed. Geest in het leger. Over het algeheel genomen, mag worden gezegd dat de geest in het leger goed is, ai ko men uit den aard der zaak in een zoo uit gebreide organisatie wel gevallen voor van minder juiste houding of optreden. Wanneer dergelijke gevallen zich voor doen, wordt niet nagelaten daartegen met kracht op te treden. De leden, die van meening zijn, dat zulks door de officieren niet krachtig ge noeg geschiedt of dat niet met den noo- digen tact wordt gehandeld, zouden goed doen in dit opzicht bepaalde feiten en personen te noemen opdat een onderzoek kan worden ingesteld. Voeding, huisvesting en kleeding. De regeling van de voe ding dient aan de commandanten ter plaatse overgelaten te blijven. De ver strekking van visch levert voor sterkere afdeelingen groote bezwaren op. Intus schen laten de voorschriften die verstrek king toe, waar zij uitvoerbaar is. De huisvesting en dekking voldoen aan redelijke eischen. De zeer bijzondere om standigheden, met name de groote sterkte der troepen en de noodzakelijkheid om gebruik te maken van nood-onderkomens, brengen mede, dat, zooals terecht door vele leden is opgemerkt, de ruimte en in richting van het logies niet zoo goed zijn als in gewone tijden. Waar gegronde klachten voorkomen wordt door de be trokken autoriteiten steeds getracht daar in te voorzien. Dat niet dadelijk aan alle aanvragen om uitrusting is kunnen worden voldaan, vindt zijn oorzaak o. a. in het groot aan tal militairen, die opnieuw gekleed moes ten worden, omdat hun kleeding niet meer voldeed aan de te stellen eischen. Voorts werü in de magazijnen niet be schikt over voor de groote oorlogssterkte toereikende reserve-voorraden, waarvan de aanschaffing in den loop der jaren uit zuinigheidsoverwegingen achterwege bleef. Verloven. Het algemeene standpunt door den minister ingenomen met betrek king tot het verleenen van verloven in den tegenwoordigen tijd, is reeds uiteengezet in een vorige nota. De opmerking, als zouden zij, die belast zijn met de leiding van groote bedrijven, minder gemakkelijk verlof kunnen krij gen dan eenigen tijd geleden, vindt wellicht haar aanleiding in het feit, dat nu en dan eenigen van hen, nadat zij éénmaal of meer dan eens voor korteren of langeren duur verlof hebben genoten, op een aan vraag om verlenging van verlof een afwij zend antwoord ontvangen. Ten onrechte hebben zij dan echter de verwachting ge koesterd, dat verlenging niet zou worden geweigerd. Meermalen wordt verlof slechts verleend met de bedoeling, den dienst plichtige de gelegenheid te geven, orde op zijn zaken te stellen. Ook is de toestand in een bedrijf soms van dien aard, dat de dringende noodzakelijkheid van de aan wezigheid van den bedrijfsleider zich slechts van tijd tot tijd doet gevoelen. Aan hen, die in hun garnizoen of in de nabijheid daarvan, zaken hebben, wordt zooveel mogelijk vergund zich daaraan na afloop van hun dienst te wijden. Het kan echter niet worden toegelaten, dat bedoelde personen als regel niet deel nemen aan alle diensten, vooreerst, om dat de oefeningen in oorlogsverband daar onder zouden lijden, en ten tweede, om dat alsdan de noodzakelijke dienstverrich tingen des te zwaarder op de overige mi litairen zouden drukken. Datzelfde geldt ten opzichte van het be zoeken van hoogescholen. Vrijheid van lectuur. Van principieel belang is, dat aan de betrok ken commandanten die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van orde en tucht bij de onder hun bevel staande troepen, vrijheid wordt gelaten in de keuze van daartoe strekkende maatregelen, voor zoover deze op zich zelf veroorloofd zijn te achten, wat met het verbod om bepaal de dagbladen of andere gedrukten in de kazernes enz. te verspreiden, ongetwijfeld het geval is. Op dien grond is de minister niet bereid tot inmenging, ook dan niet wanneer hij voor zich zelf een maatregel niet doelma tig acht. Dienst op Zondagen. Inden eersten tijd na de mobilisatie, toen zeer, veel te regelen viel en in belang der vei ligheid van den Staat bijzondere diensten moesten worden gevorderd, was het niet mogelijk deze op Zondag geheel achterwege te laten. Ook thans nog is dit het geval in de grensstreken, waar de waakzaamheid naar binnen en buiten onafgebroken moet worden betracht. Voor het overige worden, voor zooveel den minister bekend is, des Zondags de gewone oefeningen niet gehouden. Tegengaan van onbehoor lijk gedrag. Het vloeken en bezigen FEUILLETON. DE DUIKER. Hij maakte zich rimpels op het gelaat, veranderde den vorm van zijn neus, ver lengde zijn mond en maskerde de oogen. Op zijn wangen bracht hij bakkebaardjes aan, en hij kocht een groote dosis prui ken. Toen hij zich zoo in den spiegel be keek was hij nogal tevreden over zich zeiven. Langzamerhand kreeg hij zoo'n groot plezier in die bezigheid, dat hij voor niets ter wereld van zijn plan zou hebben afge zien. Niettegenstaande den tijd, dien hij daar voor noodig had, veranderde de graaf oogenschijnlijk in niets van gewoonte en vertoonde zich vooral eiken avond op de club. De kapper, die hem dat vermommen zoo goed geleerd had, had hem een kamer af gestaan. Hij ging er zich kleeden, en wan neer hij zijn tochten geëindigd had, trok hij er weder zijn gewone kleederen aan. Na verloop van twee maanden was hij volleerd in het vak, en hij begon nu eigen lijk voor goed zijn onderzoek. De heer de Pancorvo woonde aan de rue de Valois du Roule. Tegenover den hoofdingang van zijn woning lag een wijnhuis, het eenige in die deftige straat. Daar kwamen de lieden van de wijk veel te zamen. Dp den dag voor kermis verscheen er des morgens in het wijnhuis van vader Labriche een groote kerel, waarvan men niet kon zeggen, tot welken stand hij eigen lijk behoorde. Het was echter niemand an ders dan graaf Henri de Servon, die zich een glas absinthe liet inschenken. Vader Labriche, ex-kamerdienaar van een markies, had van zijn oud beroep een zekere waardigheid overgehouden. Er was niemand, die zich overal zoo goed kon indringen als Labriche. „Aardig koud, mijnheer Labriche", zei- de Henri beleefd, den wijnkoopman groe tend, die daar achter den schenktafel in majesteit troonde. „Met recht"* antwoordde de deftige waard, aan de bestelling voldoend; „maar ik meen, dat u hier nog niet dikwijls ge zien is, want ik ken u volstrekt niet." „Antoine,.., mijnheer Labrifchel Antoi- ne... van den markies de Vence, die aan de rue de Herry woonde, ge weet weL Het verwondert mij niet, dat ge mij niet meer herkent. Sedert den dood van mijn markies, reis ik met een Amerikaan, en het is nu voor het eerst sedert drie jaar, dat ik den voet in den fauboug zet. Ik .zou wij er wel weder willen vestigen, want het is geen dienen bij die Amerikanen voor een man als ik, en wanneer ge een plaatsje weet, mijnheer Labriche..." „We zullen eens uitkijken, jongen, we zullen eens uitkijken. Maar wat die Ame rikanen betreft, daar hebt ge gelijk in. Kijk, hierover woont er ook een, men zegt dot hij eenige malen milionnair is, en hij heeft zelfs geen kamerdienaar." „Onmogclijkl" „Het is toch zooals ik zeg, bij heeft een neger koetsier, dien hij uit zijn land heeft medegebracht, en nog een Ierschen lum mel die van alles doet." „Maar men zegt, dat hij zes paarden op stal heeft." „Dat is waar; ook heeft hij twee stal jongens om ze te verzorgen. Dan nog twee groote kerels, welke ik niet gaarne des nachts in een bosch zou ontmoeten, en die een taal spreken, welke niemand be grijpt." „Ik ken de kleur van hun geld..." ver volgde de tapper. „Dat begrijp ik," zeide Servon. „Maar ik heb nooit de kleur van hun woorden gezien." „Misschien zijn zij stom, mijnheer Labriche." „En ik zeg je, dart. zij een vreemde taal spreken." „O ja, dat is waar." „Zij komen eiken avond hier drinken, en wanneer ge dat ziet, zult gij zoowel als ik denken, dat er iets niet in den haak is. Zij treden binnen, betalen vooruit, drin ken haastig hun brandewijn en verdwij nen in de straat." „Waarheen gaan zij dan, mijnheer La briche?" „Kijk, dat is iets. wat ik nooit heb kun nen te weten komen. Maar zeker is het, dat zij een eigenaardig leven leiden. Luis ter. Ongeveer twee maanden geleden is er een half dood thuis gekomen hij is in meer dan drie weken niet buiten geweest, en de ander heeft hem verzorgd en ge neesmiddelen van hun land toegediend. Zij wilden geen geneesheer." „Uit welk land komen zij, mijnheer Labriche?" „Dat weet ik niet. Maar ge treft het... daar komen zij juist met twee prachtige paarden van den Amerikaan uit den stal." Henri de Servon keerde zich om en keek de straat in. Werkelijk, uit den stal van Pancorvo kwamen twee prachtige paarden, geleid door twee kerels, waarvan men ontstel len zou. Gekleed in Engelsche stalj assen, ver toonden de vreemde stalknechts onder hun mutsen een hoekig gelaat, van donkere tint en groote snorren. Zij hadden een tij gerachtig voorkomen. Die stalj assen voegden niet bij hun uiterlijk. Het geleken wel Calabrische roo- vers in livreikostuum. „Waarlijk, zij zien er niet aangenaam uit", zeide Henri de Servon, „maar dat kan mij niet schelen; ik zou toch wel bij den Amerikaan in dienst willen treden. Zeg, vader Labriche, indien ge eens hoort, dat hij een kamerdienaar wenscht, zoudt ge mij dan een handje willen helpen?" „Dat kan ik wel doen, jongen; ik zal er met den intendant, Paddy, zooals zij hem noemen, over spreken, wanneer hij zijn grog komt drinken, en wanneer ge deze week eens aankomt...." „Zeker, ik zal aankomen, jk hoop, dat ge mij dan goed nieuws kunt mededeelen. Nu heb ik geen tijd meer." Henri de Servon betaalde. „Dank u, Antoine, tot uw dienst." Antoine ging heen na den kastelein de hand gedrukt te hebben. Het geen de Servon vernomen had, was niet van dien aard, om zijn vermoedens te doen verdwijnen. De stalknechten van den heer de Pancorvo schenen er best toe in staat de voorbijgangers aan te vallen, en voor iemand van zulk een stand als de heer de Pancorvo was het feit alleen, dat hü geen enkelen Franschman in dienst had, op zijn minst zonderling. De graaf wilde dien dag zijn onderzoo- kingen niet voortzetten. Hij vergenoegde er zich mede, de woning van de Pancorvo eens rond te loopen, en bemerkte aan een hoek van den tuin een kleine, lage deur, welke op een eenzaam straatje uitkwam. Indien de overzeesche gentleman waar lijk het hoofd eener rooverbende was, kon dat deurtje hem van zeer veel dienst rijn, om ongemerkt in en uit te gaan. Servon nam zich voor, dien uitgang te bewaken en den heer de Pancorvo nog meer dan ooit na te gaan. Reeds dien zelf den avond wilde hij aan zijn plannen go- volg geven, toen op zonderlinge wijze eens klaps een geheel andere richting aan zijn onderzoekingen werd gegeven. Tegen zes uur van dien zelfden dag wal de graaf in den kring, waar hij wenschte te dineeren. Om zeker te zijn een plaatsje aan de groote tafel te vinden, moest men zich van te voren inschrijven in een register, dot daarvoor bestemd was. Servon, die aan het whisten was en vreesde verplicht te zijn alleen te dinee ren, belde om een bediende en gelastte hem zijn naam in het boek te schrijven. (Wordt vervólgd4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1915 | | pagina 1