OORLOGS-VARIA.
Uit Stad en Omgeving.
Ook in het laatst der 18e eeuw heeft ons
volk op die wijze in den nood voorzien en
bij den intocht onzer Fransche bevrijders
in 17% had de natie al 22'/a pCt. van haar
bezit en 28 pCt van haar inkomen geof
ferd, en zij is er niet alleen geheel van bo
ven op gekomen, maar er zijn sedert, ook
door allerlei maatregelen en voorzieningen
van Staatswege, groote vermogens ge
vormd. Ook het Duitsche volk werd in
1913 tot een weerbelasting gebracht, welke
in drie jaar tijds wordt betaald, en door
den heer De Jong ook voor ons land als
model wordt aanbevolen. Een bedrag van
250 millioen, dat op 1 Januari noodig zal
zijn, kan ons kapitaal wel missen, daar
het in de laatste G jaren telkens enorm
is toegenomen, en bovendien tijdens den
oorlog door den groothandel enorme oor
logswinsten zijn behaald.
Ook de heer De Jong begrijpt, dat, vóór
de invoering van een oorlogsbelasting van
het kapitaalbezit ter dadelijke voorziening
een leening zal moeten voorafgaan en be
toogt ten slotte, dat een vooruitstrevende
olitiek slechts dan kan worden besten
digd, wanneer de greep naar het kapitaal
gedaan zal zijn. Overigens heeft het denk
beeld geen politieke strekking, daar de
betaling der oorlogslasten een nationale
zaak is en de wijze, waarop dit geschieden
zal, van het grootste belang is voor de ge-
heele natie.
M ij n e n.
De sleepboot Wodan rapporteert Dins
dagavond gepraaid te hebben den logger
KW 99, waarvan door een mijn de geheele
vleet weggeslagen was en het schip ecnige
lekkage bekwam, en den logger MA 92,
waarvan de halve vleet door een mijn
weggeslagen was. De bemanningen waren
allen wel, en de schepen zeilen naar huis.
M ij n in het net.
De stoomlogger Van de Brandeler heeft
gistermorgen te IJmuiden in ontredderden
staat binnengesleept den logger Flevo I,
Vlaardingen 132, toebehoorende aan de
reederij Flevo, firma P. H. van Abshoven,
te Vlaardingen, die nabij Lowestoft een
mijn in het net had gekregen, welke bij
de pogingen om de vleet af te snijden, is
gesprongen. Schipper en stuurman wer
den overboord geslingerd en zijn verdron
ken. Van de overige bemanning werden
enkele zwaar gewond. Het schip kreeg
door *stooten en slingeren zware averij.
De logger SCH 120, schipper C. Over-
duin, die pas kort in zee was, is, naar het
,,Vad." meldt, gisteren te Scheveningen
binnengekomen met verlies van zijn geheele
vleet, die hij door aanraking met en ont
ploffing van aen mijn heeft verspeeld.
Een opvarende van den logger SCH. 120,
heeft aan de II. Ct. het volgende medegc-
di
Maando-g 9 November hadden we met
heel goed weeTr~w*~«MI^yeÊiJ. a-uur de. net
ten in zee uitgezet, op ongevëer^ --^^.
sche mijlen ten Oosten van Lowestoft. Daar
het goed weer was, ging 's avonds om
streeks halfnegen de eerste wacht op. mj
-in; r.vr-iUrii wt-~>fTefT~ggvfiHdg en schok door
t schip, alsof het uit elkander barstte
en daarna boorden we een vreeselijken
knal.
Dit gebeurde op ongeveer 30 meters van
ons sfehip af.
We zagen, .dat het 't werk van een mijn
was. Onze heele vleet was verdwenen.
Terwijl we onze mast en zeilen in orde
brachten, om zoo gauw mogelijk de plaat
te poetsen, voelden we eensklaps weer een
ontzettende rilling door het schip, opnieuw
gevolgd door een ontploffing.
Dit gebeurde nog dichter bij ons schip.
Wij allen dachten, dat we verloren waren,
doch de explosie scheen ons schip niet ge-
tioffen te hebben
Tn korten tijd volgden nog een tiental
mijnen, welke alle met donderend geweld
ontploften.
Kolossale wolken kruitdamp teekenden
zich af tegen het heldere maanlicht.
Terwijl wij met ons schip vluchtten, hoor
den wij nog talrijke ontploffingen.
Ook andere visschersvaartuigen moeten
groote schade bekomen hebben.
Aan ge houden schepen.
Het Nederlandsche stoomschip Dubhe
(gecharterd door de HolIand-Amerika-lijn)
van New-York naar Rotterdam, is giste
ren des namiddags te 1 uur van Plymouth,
waarheen het was opgebracht, weder ver
trokken.
Verwarmingsgordels.
Naar de ,,TeI." verneemt, heeft de op
wekking tot de vervaardiging van verwar-
mingsggordels, om die als geschenk van
de Nederlandsche vrouwen aan ons leger
aan te bieden, in de meeste plaatsen van
ons land weerklank gevonden.
De gezondheidstoestand in
het leger.
Aan generaal A. A. J. Quanjer, inspec
teur van den geneeskundigen, militairen
dienst, heeft de redacteur der „Ilollancl-
sche Pevue" de vraag gesteld, wat hij
dacht over den gezondheidstoestand van
ons leger met het oog op den naderenden
winier.
„Wat zal ik u daarvan zeggen?" ant
woordde hij. ,,Ik zeg u, dat die toestand
op het oogenblik buitengewoon gunstig
is; hij spot gewoonweg met alle statistie
ken; nog niet eens 1 zieken... Maar wat
't van den winter worden zal wie zal
't zeggen? Wij doen wat wij kunnen, en
zullen, waar 't noodig is, adviseeren over
ongezonde kwartieren, behoorlijk warme
kleeding, voorzorgsmaatregelen, en wat
maar te bedenken is. Maar veel zal ook
van den soldaat zelf afhangen, hoe hij
zich gedragen zal; hij zal zelf moeten mee
helpen. En in die richting wordt ook ge
stuurd. Zoo is er voor gezorgd, dat bij de
uitrusting van iederen soldaat het beken
de boekje van Jansen over de leefregelen
van den soldaat behoort; dat moet hij in
de eerste plaats lezen en dan opvolgen,
wat hem daarin wordt aanbevolen. Bo
vendien zullen wij zorgen voor de noodige
wenken op hygiënisch gebied, die hij ver
standig zal doen niet in den wind te slaan..
En nu ben ik bezig aan een, ja, hoe zal ik
't noemen? aan een traktaatje, over wat
de soldaat te doen heeft om zich te wape
nen tegen (Ten typhus... Dat heb ik be
werkt naar een boekje, dat in den Rus
sisch Japanschen oorlog aan de Japan-
sche soldaten was gegeven; het heette,
meen ik, de „Tien Geboden voor den Sol
daat."
Van de Limburgsche grens.
Men schrijft uit Maastricht aan de „N.
R. Ct.":
De heer Brouwers, groothandelaar m
fruit, wonende te Visé, doch thans, nadat
zijne woning en eigendommen verbrani
zijn, verblijf houdende te Maastricht, had
van het Duitsche bestuur het monopolie
gekregen om fruit in groote hoeveelheden
naar Duitschland te vervoeren. Dit schijnt
de ijverzucht van twee concurrenten in
Aken en Keulen opgewekt te hebben, die
om den heer B. te schaden, een aanklacht
indienden bij de Kommandantier, waarbij
de heer B. beschuldigd werd te Maastricht
opruiende redevoeringen tegen de aldaar
vertoevende Belgen te houden en hen tegen
de Duitschers'op te hitsen. Toen nu de heer
B. Zondagmiddag met zijne kinderen per
auto huiswaarts keerde, werd hem vlak bij
de grens te Mouland (Moelingen) door den
waenthebbenden officier gezegd, dat hij
krijgsgevangen was. De officier verwijder
de zich en het had den heer B. weinig
moeite gekost de grens te overschrijden.
Daar hij zich echter van geen kwaad be
wust was, liet hij zijne kinderen huiswaarts
eeren en verzocht hij zoo spoedig mogelijk
naar Luik gebracht te worden, updat hij
zijn zaak kon verdedigen. De heer H. uit
den Bosf h, die mede krijgsgevangen ge
maakt was, trad zeer beslist op en dreigde
de hulp der x-egeering in te roepen, zoodat
deze Maandag onder borgstelling werd vrij
gelaten.
De zaak tegen den heer B. werd Dinsdag
te Luik behandeld en toen men bemerkte,
dat de beide aanklagers slechts bij naam
en in hunne hoedanigheid als fruithande
laars (dus als concurrenten) aan den be
schuldigde bekend waren, en er verder
geen bewijzen van schuld voorhanden wa
ren (verschillende Maastrichtsche heeren,
onder wie een Duitscher, hadden zich met
de zaak bemoeid), werd de heer B. vrij
gelaten.
Op aanraden van den advokaat zal de
heer B. nu tegen de beide Duitschers een
klacht wegens laster indienen-.
Uitvoer van vee.
Op de vraag van den heer Schaper: Ach
de minister niet den tijd »gekomexi om den
uitvoer van vee, in het bijzonder van var
kens, te verbieden, in het belang van een
behoorlijke voeding onzer min- en onver
mogende landgenooten?' heeft de heer
Treub, minister van landbouw, nijverheid
a. 1. het volgende geantwoord:
in het bijzonder van varkèiisr^Tir-WTf'^e--
aenovergpstclde werking hebben dan 6r
öxerre wora'riJCTroeRmieT zou dé fokkerij en
mesterij, die tegenwoordig toch al met
buitengewone moelijkhedexi hebben te kam
pen, nog meer belemmeren en daardoor
de vleeschproductie doen afnemen.
Daarentegen wordt een uitvoerverbod
van gezouten, gedroogd en gerookt var-
kensvleesch en spek, alsmede van reuzel
en van gesmolten varkens- en rundvet,
voorbereid.
Goederen naar Nederland.
De minister van landbouw, nijverheid en
handel ad interim brengt ter kennis van
belanghebbenden, dat goederen, waarvan
de uitvoer hier te lande is verboden, en die
uit de Vereenigde Staten van Amerika naar
Nederland zullen worden verzonden, aan
de Nederlandsche regeering kunnen wor
den geadresseerd, na daartoe van de re
geering gekregen toestemming.
Ook ten opzichte van goederen, die uit
andere landen dan de Vereenigde Staten
van Amerika naar Nederland zullen wor
den verzonden, kunnen in bijzondere ge
vallen soortgelijke maatregelen getroffen
worden.
Verzoeken tot het verkrijgen van zooda
nige toestemming moeten, wanneer het ver
voer per HollandAmerikalijn zal geschie
den, uitsluitend door tusschenkomst van
de Holland-Amerika-lijn worden ingediend,
te welker kantore nadere inlichtingen te
verkrijgen zijn, evenals bij de afdeeling
handel van het departement van landbouw,
nijverheid en handel te 's-Gravenhage,
Lange Hdutstraat no. 36.
Het bakkersbedrijf.
Naar aanleiding van de nota door den
minister van landbouw, nijverheid en han
del a.i. aan de Tweede Kamer toegezonden
betreffende den economischen toestand in
ons land, en waarin ten opzichte van de
bakkerijen o. a. wordt gezegd, dat deze on
der den toestand niet te lijden hebben,
heeft het centraal bestuur van den Neder-
landschen Bakkersbond een adres aan den
minister gezonden, waarin wordt verzocht
een speciale commissie van broodbakkers
tc benoemen, die hem van advies dient.
Het adres zegt, dat de minister in be
doelde nota den schijn heeft gewekt, dat
de algemeene toestand der broodbakkerij
gunstig zou zijn.
De groote vergadering van het centraal
en hoofdbestuur van den Bond was echter,
4 Nov. eenstemmig van meening, dat de
toestand allesbehalve rooskleurig is voor
het overgroote deel van de Nederlandsche
broodbakkers, doch dat alleen enkele be
voorrechte bakkers, die grooteh voorraad
bloem hadden, goede zaken gemaakt heb
ben.
Die vergadering was zelfs van meening,
dat, wanneer niet binnen korten tijd ver
hooging der broodprijzen plaats heeft
en ook tegen de door de regeering vastge
stelde prijzen, bloem verkrijgbaar is, vele
bakkers te gronde zullen gaan.
Waarschijnlijk hebben, zegt adr., de hoo-
gere prijzen van brood en broodjes, die in
Den Haag thans gelden, den minister tot
deze uiting over den toestand der bakkers
geleid, terwijl in verreweg de meeste ge
meenten van ons land lagere prijzen ge
maakt worden.
De Staatsbegrooting,
Op de conferentie tusschen de voorzit
ters der Kamerfracties en de ministers
Cort van der Linden en Treub is men,
naar men ons meldt, tot overeenstemming
gekomen over de wijze van behandeling der
begrooting. In verband hiermede vordert
het afdeelingsonderzoek buitengewoon
snel. Verwacht werd, dat het afdeelings
onderzoek gisteren zou afloopen,
In de openbare vergadering van de Ka
mer zou men prinpipieele vraagstukken
en beginselpunten laten rusten.
Ontslag van een gemeenteambtenaar.
Bij Koninklijk besluit van 15 April 1914
werd, wegens strijd met het algemeen be
lang, vernietigd een besluit van den raad
der gemeente Heiloo, waarbij het salaris
van den ambtenaar ter secretarie was in
getrokken, in verband met een verhoo
ging van de jaarwedden van burgemees
ter, secretaris en ontvanger door Gedepu
teerde Staten onder Koninklijke goedkeu
ring. Het Koninklijk besluit overwoog,
dat aan bedoelde verhooging geen beweeg
redenen mocht worden ontleend, om de
jaarwedde van een ander ambtenaar in te
trekken. De gemeenteraad heeft nu den
betrokken ambtenaar zonder opgaaf van
redenen medegedeeld, dat hij tegen 1 Ja
nuari naar een andere betrekking moet
uitzien en zijn jaarwedde op de begroo
ting 1915 geschrapt.
Het bestuur der afdeeling Noord-Holland
van den Nederlandschen Bond van Ge
meente-ambtenaren heeft zich in deze zaak
gewend tot de Koningin en de Gedepu
teerde Staten van Noord-Holland.
Een stormaanval met vijf man.
In een aan de ,,B. Z. am Mittag" ter
beschikking gestelden veldpostbrief van
den rechtei-vleugel in Fi-ankrijk, vertelll
een „Einjariger" uit Hamburg:
„Uit mijn laatste brieven weet je al wel,
dat ik door een toeval van mijn regiment
ben weggeraakt en mij nu bij het ....ste
infanterieregiment aangesloten heb. Hier
over moet ik je een paar kleine feiten
vertéllen.
Toen een scherf van een Engelsche
granaat mijn geweer had stukgeslagen,
en mezelven verdoofd had, zoodat ik uit
mijn verdooving ontwaakt, mijn eigen
regiment niet kon terugvinden, heb ik er m"
onder herhaald levensgevaar toch nog
kunnen doorheenslaan naar de ....divisie.
Daar vond ik ook den staf van de divi
sie, maar kon over het ^reriadier-regi
ment.... niets té weten komen, omdat 'liet
tijdelijk bij een andere divisie was toege-
-poegd- Ik kwam, toen op bevel van den
regimenVlïariir^ het....
loopgraven lag. 'Een leeraar uit BrêmënT
mijn nieuwre sectieaanvoerder, nam me
vriendelijk op en gaf me te eten, omda:
ik vrijwel uitgehongerd was; hij stelde ine
aan als zijn persoonlijk afstandschatter.
Den geheelen nacht onderhielden we one
over gemeenschappelijke bekenden van het
gymnasium te Bremerhaven.
Ons onderhoud werd alleen maar on
derbroken door den dienst. Het bevel werd
gegeven: „Aantreden!" en voorwaarts ging
het den donkeren nacht in.
Bij het ochtendgloren komen we in de
stormstelling. Onze sectie rukt uit, plant
de bajonet op het geweer en met geveld
geweer en een hoeratje bestormen we den
vijand in de loopgraven. Hier scheen alles
vast te hebben geslapen, want het grootste
deel der vijanden liet zich zonder tegen
stand gevangen nemen. Dat was de eerste
loopgraaf. We wierpen ons achter den dam
neder, om de daaropvolgende loopgraaf on
der vuur te nemen. Tot onzen schrik be
merkten we echter, dat we opeens van
links uit de flank vuur.kregen. Hier was
namelijk door een ongelukkig toeval onz°
schutterslinie afgebroken en een opening
was ontstaan. Daardoor was er een vij
andelijke loopgraaf geheel onaangetast ge
bleven. En al spoedig was alles links van
me dood of gewond. Ik verbond snel nog
een paar kameraden en kroop toen naar
rechts, waar ik mijn sectie vond. Hier
kwamen langzamerhand nog drie man van
onze sectie aan. We waren de laatsten.
We legden ons zoodanig neer, dat we vai
links gedekt waren en namen nu de voor
ons liggende loopgraaf onder vuur. Zoo
dra liet zich maar een vijand op onvoor
zichtige wijze zien, of hij werd neerge
schoten.
Ik had ondertusschen al over de 250 pa
tronen verschoten, zoodat de loop van
mijn geweer gloeiend was. Ook werd onze
sectiechef door een schampschot gewond,
wat ons razend maakte. We besloten toen
maar op eigen houdje een „stormaanval"
op de vijandelijke loopgraaf te onderne
men. En dit vooral, daar er links verster
kingen kwamen opdagen, die de vijande
lijke loopgraaf begonnen te beschieten.
Wij hielden het met den vijand voor „af
gedaan". Dr. H. commandeerde luide:
„Opgesprongen! Marsch! Marschü" en
vooruit ging het met geveld geweer en
hoera! We brulden als bezetenen, ieder
voor drie! Maar nauwelijks waren we uit
onze stelling opgesprongen, of daar kwam
aan den overkant reeds de witte vlag te
voorschijn. Onze sectiechef riep op zijn
Fransch, dat de „Messieurs" ieder apart
en zonder wapens uit de loopgraaf moes
ten komen. We dachten, dat er nog zoowat
tien of twintig vijanden in zouden zitten,
maar wie beschrijft onze verbazing, toen
de rij der opkomende Franschen maar geen
einde wilde nemen.
We telden 40, 50, 60 en eindelijk 85 man!
De heeren waren natuurlijk ook stom ver
baasd, slechts vijf Duitschers aan te tref
fen; maar dat hielp nu niets meer, want
ze hadden immers hun wapens in de loop
graaf achtergelaten. Daartoe gesommeerd
wierpen ze ook nog hun ransels en pa-
troontasschen weg en moesten maar „bon
ne mine a mauvais jeu" maken. De mees
ten vielen direct over hun in groote hoe
veelheid meegebracht brood heen, en sebe
nen best tevreden. Een klopte me op den
schouder, en verftkerde in gebroken
Duitsch: „Bon camarade, isse beser so.
Ik had nadien nog gelegenheid een blik
te werpen in de loopgraaf en me van onze
trefzekerheid te overtuigen. Man aan man
lagen daar de vijanden, een ontzeten.1
tooneel. Die roode broeken, die bleeke ge
zichten, daartusschen wijnflessclien en
brood, allés met bloed gedrenkt. Wc trok
ken toen met onze gevangenen naar het
regiment terug, waar we zeer geprezen
werden. We zijn allemaal voor een onder
scheiding voorgedragen."
De prijs eener ziel.
In een groot station te Parijs zoo le
zen wij in Fransche bladen had men öp
stroo een honderd vijftig gewonden neer
gelegd. Men had hen ingedeeld naar ge
lang den toestand waarin zij zich bevon
den. Acht stervenden lagen ook reeds bij
elkaar. De ziekenverpleegsters waren druk
in de weer om aan ieder hulp en lafenis
te brengen.
Hebt gij veel pijn?
Ja, mevrouw, veel, veel.
Laat mij uw verband eens vernieu
wen.
Voorzichtig, het doet zooveel pijn.
Gij draagt, een medaille, zie ik; heb
vertrouwen. Gij moet uw lijden aan den
goeden God opdragen ter wille van
Frankrijk.
De toestand van dezen gewonde, ge
schokt door de reis, werd verontrustend.
Hij vroeg om een priester.
Op deze verklaring vroeg ik het is de
ziekenverpleegster die verhaalt aan
een der Roode Kruis-mannen of er een
priester was. Helaas! neen.
En toen ik weg ging~ trok men mij aan
mijn kleeren. Ik zie een der stervenden, die
zich een weinig opricht en mij wil spreken.
Ik veronderstel, dat hij een of andere
verlichting wenscht en ga naar hem toe.
Zijn blik is koortsachtig en smeekend,
maar zijn woorden zijn duidelijk: „Me
vrouw ik ben priester, ik kan de absolutie
geven.... draag mij naar dien man."
Ik aarzel, want een bomscherf heeft de
spieren verbrijzeld van dezen man; de
minste beweging moet hem een verschrik
kelijke pijn veroorzaken.
Dan wordt de zwakke stem bevelender.
Ik wilde dat ik kon uitdrukken wat ik
gevoelde bij dien kreet van heilig verzet:
„Gij, die het geloof hebt, gij kent dan niet-
den prijs eener ziel!... Wat beteekent een
kwartier levens tegenover een ziel die te
redden is?" En hij richtte zich op en be
proefde een uiterste inspanning om alleen
te gaan naar dengene, dien hij wilde red-
den.
Het was een vreeselijk iets dien held op
een draagbaar te leggen; zijn .arm lichaam
plooide in tweeën; zijn lijden was ontzet
tend; het zweet bedekte zijn gelaat en de
-tnpf]fn hpfe.n in de lip om te beletten dat
De biecht van zijn strijdmakker was
kort, de krachten van den priester namen
snel af. Toen hij de absolutie zou geven,
wenkte hij mij; ik naderde: „Help mij het
teeken der vergeving te makeii... ik kan
niet meer." En ik hield den arm van dezen
stervende vast voer de laatste absolutie.
De dood kwam spoedig voor den pries
ter. Hij opende de oogen en prevelde zacht,
terwijl hij zijn hand op de mijne legde:
„Bid, bid.... voor mij. Ter wille Gods!" En
zijn stervende hand streelde den gewonde,
zijn biechteling! Eenige minuten laten gaf
hij den geest.
De majoor, die het eind van dit tafereel
bijwoonde, knieldé instinctmatig neer, zag
mij aan met tranen jn de oogen en zeide:
„Die dingen, ziet ge, doen goed!"
Het zal waar zijn! Plutarchus kon in
zijn levens van beroemde mannen zulk een
edele heldendaad niet neerschrijven en
het feit dient in wijden kring bekend.
Ook omdat er gemakkelijk leerzame
overwegingen aan kunnen worden vastge
knoopt.
Vóór alles spreekt uit de groote zelf
opoffering vanv dien smartelijk lijdenden
priester de enorme waarde, welke de ka
tholiek hécht aan de menschelijke ziel en
de moeite die gedaan wordt om aan een
stervende een gelukkige eeuwigheid te
openen. Waar de tegenwoordige tijd al fe
zeer het stoffelijk belang van den mensch
op den voorgrond plaaflte heeft zulk een
krachtig getuigenis van het geestelijk en
eenig werkelijke menschelijk belang ruim
haar waarde.
Groot kaliber geschut.
In dezen oorlog, reeds door verschillen
de technici als „Artillerie-oorlog" aange
duid, is tot dusver wel het meest sprake
van het 42 c.M. geschut. Deze geweldige
bewapening aan Duitsche zijde wordt
voorgesteld als een der zoi'gvuldig ver
zwegen militaire geheimen van dit land,
en de „Brummer" heeten uitvindingen
van den allerlaatsten tijd.
Het is nu eigenaardig in herinnering te
brengen, dat reeds in 1893 door ons vol
strekt niet militaire tijdschrift „Eigen
Haard" onder zijn rubriek „Verscheiden
heid" een artikel werd gegeven over „Ka
nonnen van de nieuwste constructie" (dus
in 1893). Wij nemen het bijna 20 jaar oude
berichtje hier over:
Onlangs maakten verschillende Duitsche
bladen en tijdsclmften, o.a. „Promotheus"
melding van de nieuwste, in de reusachtige
werkplaatsen van Krupp te Essen vervaar
digde kanonnen. Het eene kanon heeft een
lengte van 14 M., een kaliber van 42 c.M.
en een gewicht van 122,400 K.G. Elk met
dit reuzen kanon te werpen projectiel
weegt 1000 K.G. en vereischt een lading
van 410 K.G. buskruit, die het projectiel
een begin-snelheid mededeelt van 600 M.
per sec. en het 8850 M. ver werpt. Op 1000
M. afstand zou zulk een projectiel gemak
kelijk een ijzeren plaat van 1 M. dikte
dooi'boreiL
Het tweede type is nog merkwaardiger;
de draagwijdte van dit geschut moet alles
overtreffen wat tot dusver in dit opzicht
bereikt is. Dit type bestaat uit stukken
van slechts 21 c.M., zij zijn slechts 9.60 M.
lang en 81,000 K.G. zwaar. Met een lading
van 115 K.G. moeten zij een projectiel van
215 K.G. meer dan 22 K.M., of juister
22,226 M., ver werpen.
Dit traject wordt binnen den tijd van 71
sec. afgelegd. Vurende onder een hoek van
41 graden zou de hoogte van den boog, om
deze draagwijdte te bereiken, 6540 M. zijn,
m. a. w. wanneer het kanon in den om
trek van Saint Didier in de Alpen werd
opgesteld, zou de daaruit afgevuurde ko
gel gemakkelijk over den top van den
Mont Blanc wegsnellen welks hoogte,
gelijk men weet, 4180 M. bedraagt, en in
omstreken van Chamonix nederkomen.
Gelukkigerwijze zijn deze monsterkanon
nen zoo goed als onhandelbaar en moeten
ze derhalve meer als curiositeit beschouwd
worden.
-Over deze onhandelbaarheid valt nü, na
20 jaar en na de ervaringen uit de jongste
praktijk niet meer et twisten.
Het 42 c.M. kanon heeft in 1914 gede-
buteei'd, nadat het echter reeds in 1893
verwaardigd was.
Over het tweede type geschut, dat over
een afstand van 22 kilometer en 6 kilome
ter hoogte schiet, vernamen wij tot dusver
echter nog niets.
Wie zal ons echter zeggen, welke lugu
bere verrassingen in dezen oorlog nog te
wachten staan?
Tarwebrood en alleen Tarwebrood.
In verband met de bepaling der regee
ring, dat de meelfabrikanten 50 pCt. van
hun tarwe tot bloem mogen vermalen en
het daaruit voortgevloeide besluit dier fa
brikanten o mhoogstens evenveel bloem af
te leveren als de afnemer tarwemeel he-
werkt, beeft de Leidsche Bakkers Patroons-
vereeniging gisternamiddag een verg;,
ring belegd, waartoe ook de niet-leden
waren uitgenoodigd. Deze vergadering
was hoofdzakelijk uitgeschreven om na te
gaan, of er thans al dan niet termen aaxi-
wezig zijn om den burgemeester te advi
seeren, het bakken van klein witbrood
weer toe te staan. Ofschoon men vrij al
gemeen van oordeeL was, dat het klein-
brood' in verhouding tot het gi'oot brood
meer winst afwerpt, kwam de meerder
heid evenwel tot.de slotsom dat nu, wat
vóór het thans opgeheven verbod om tar
webloem te malen niet het geval was
de bakkers verplicht zijn van de fabrieken
evenveel tarwemeel te betrekken als tar
webloem, het bakken van klein witbrood
onder déze beperkende bepaling voor het
meerendeel der broodfabrikanten en bak
kerijen dit nadeel meebrengt, dat zij al
het tarwem e e 1, dat zij worden gedwon
gen van de meelfabriekanten te betrekken,
niet kunnen verwerken. Op den langen
duur zouden toch, indien het bakken van
klein brood wercl toegestaan, talrijke bak-
■d tarwemeel héb
ben ingeslagen, waarvoor
mers hebben en zij dus verplicht zijn, dit
tarwemeel voor een veel lageren pvijs van
de hand, te doen, of, deze tarwe, zoo zij
daarvoor geen afnemers konden vinden,
tot bederf moeten laten overgaan.
Met vrij groote meerderheid werd daar
om besloten den burgemeester te advisee
ren, om deze redenen het bakken van
klein witbrood niet toe te staan.
Naar aanleiding van deze vergadering
heeft gisteravond ten stadhuize een con-
ferenlie plaats gonad tussdien den burge
meester en het bestuur der Leidsche-Bak-
kerspatroonsvereenigng. Ook waren aan
wezig Dr. J. J. van Eek, directeur van den
gemeentelijken keuringsdienst, .meelfa
brikanten en handelaren en directeuren
van broodfabrieken.
Ofschoon van zekere zijde werd geijverd
om de gelegenheid tot het bakken van
klein wittebrood open te stellen, werd dit
door het bestuur der Leidsche Bakkers
Patroonsverenigng bestreden op de gron
den, die hebben geleid tot het besluit der
vereeniging van gisteren, waaxwan in het
bericht hierboven sprake is.
Afgescheiden hiervan meende dé burge
meester, dat het niet billijk was om het bak
ken van klein wittebrood toe te laten, om
dat dit tot gevolg zou Kebben, dat de meer-
gegoeden in de gelegenheid werden ge
steld om uitsluitend wittebrood te eten,
texwijl de minderbedeelden zich geheel of
hoofdzakelijk met tarwebrood moeten be
helpen. Hij vergeleek den huidigen toe
stand met een schipbreuk, waarbij een koe
wordt geslacht en d§ rijken op het schip
de biefstuk krijgen en de andei-en zich met
'L kopstuk moeten tevredexi stellen. De bak
kerspatroonsvereeniging was er overigens
wel voor te vindei. om de samenstelling
van het brood te doen bestaan uit 50
tarwemeel en 50 bloem, waarbij dc meel
fabrikant de Koster zich aansloot. Dit
werd echter bestreden door de meelhande
laren, omdat zij zoodoende de dupe van
de historie zouden worden, omdat dan de
broodbakkers niet anders konden dan
hun meel betrekken van de meelfabrieken.
Na een uitvoex'ige beraadslaging kwam
de vebgadex-ing overeen, dat het 't beste
was dat voorloopig in Leiden het verbod
om ander dan tarwebrood te verbauken
moet worden bestendigd, met dien ver
stande evenwel, dat het toe te voegen per
centage bloem met Ingang van Woensdag
a.s. zal worden verhoogd van 20 op 30
Daaromtrent zal de burgemeester heden
beslissen en tevens of de uitvoer van bloem
uit Leiden weer zal worden toegestaan.
Mij. v. Ned. Letterkunde. In de maand-
vergadei*ing van de Mij. van Ned. Letter
kunde heeft Dr. P. Fijnvandraat, leeraar
aan de H. B. S. voor jongens te Utrecht,
gisteravond een verhandeling gegeven
over: „De cursus in het Angel-Suksischo
Allitertatievers".
Na het eindigen dezer verhandeling
werd den spreker door den Voorzitter,
Dr. H. J. M. Sterck, van Haarlem, namens
de aanwezigen, dank betuigd voor zijne