fweede Blad Weekpraatje. ti 's levens maalstroom. 59 JAARGANG No. 1532. fcaldaeHe (Boti/tont aterdag 24 October I9I4. 1 Theorie en Praktijk. Reeds meermalen is er in de laatste lagen gelegenheid geweest om te kunnen pnstateeren, hoe het socialisme practisch ^uitvoerbaar gebleken is. Zoolang het jcialisme als een theorie den menschen rrd voorgehouden en men hen zonder ractische feiten te kunnen aanvoeren rachtte te overtuigen, dat het socialis- jsch stelsel deugdelijk en uitvoerbaar was, ara bet in uitgebreidheid toe. Tevergeefs zochten wij tot heden toe laar een spoor, dat het algemeen voort- nengingsproces in eenig opzicht, welk ok, door de socialistische beginselen is ewijzigd. Het socialisme heeft geprodu- >eid resoluties op tallooze openbare mee las, het heeft geproduceerd oritevreden- eid en werkstakingen, maar nooit heeft iet practisch werk verricht of is haar iwrie in de practijk uitvoerbaar gebleken, ntegendeel, bij elke botsing tusschen ehorie en practijk moest de eerste als on- ruikbaar het onderspit delven. Een spre- end staaltje hiervan vinden wij weer in el „Volk" van Woensdagavond. Terwijl p de eerste pagina in een lang artikel artijgenoot R. Kuijper de redactie heftig e les leest, <mdat zij haar anti-militaris- sch standpunt heeft verloochend, treffen in het tweede blad een artikel aan van en bekenden Belgischen anti-militarist ig. Dewinne, redacteur van ,,Le Pepple" Brussel. Deze, die thans in zijn arm ind voor eigen oogen en aan eigen lijve ellende van den oorlog heeft gezien en evoeld en de practische waarde van een »ed uitgerust leger heeft leeren kennen. :hrijft daar: ,,Je voelt je gansch ontroerd als je de uniformen ziet van onze soldaten, die ons zoo lief zijn geworden, vooral mij, bekend anti-militarist. Een even later vervolgt hij: ,,0 mijn teergeliefd land, wanneer zal uw martelaarschap toch ophou den? Hebben mijn internationalisme, mijn anti-inilitarisme, je niet al te lang miskend? Nu je lijdt, voel ik me aan je verbonden met al de vezels van mijn bedroefd hart." Dat is de stem der natuur. Een practi- hen oorlog heeft hij meegemaakt, deze uiige anti-militarist, en hij heeft inge- en de onhoudbaarheid van zijn anti-mili- ristische theorie. Eén aanraking met de ractische werkelijkheid en hij is van een aulus in een Paulus veranderd! Deze bekeering moge een waarschuwend ooibeeld zijn voor de socialistische ar- 3. Want gelijk deze, zullen ook alle ndere schoon klinkende socialistische leorieën opgaan als rook in den wind. En et mag tevens een waarschuwend voor leid zijn voor sommige hoofdpersonen in e sociaal-democratie, zooals Enka, die ezer dagen in Hillegom nog sprak van m „nationalistische roes", die over ons ind is gekomen en die wel zal ophouden Is het socialisme eens internationaal ordt; die haar anti-militaristische nci- ingen luchtte door smalend over ons ieger spreken en de mobilisatie af te schilde- fn ,als een lummelen aan de grenzen en en luieren in de schuren en kazernes, 't Is te hopen, dat zij niet zulk een harde ?s noodig heeft als haar Belgische partij- enoot, om tot een ander en beter inzicht komen. Wie zich aan een ander spiegelt, riegelt zich- zacht. Het zal menigen bakker en handelaar aangenaam aangedaan hebben, toen hij dezer dagen in de bladen las, dat de firma Wessanen en Laan te Wormerveer door de rechtbank te Haarlem veroordeeld is om de balen tarwe en roggebloem te leve ren tegen den prijs bepaald bij den koop. De „Leidsche Courant" is een van de eersten geweest die gewezen heeft op het verbreken van contracten, waardoor de kooper benadeeld, de verkooper bevoor- deld werd. Niemand minder dan Mr. Aal- berse heeft den Amsterdamschen bakkers den raad gegeven te procedeeren en hij heeft hetzelfde nog eens herhaald, toen hij te Leiden voor de R. K. Middenstanders het woord voerde. Mr. Aalberse twijfelde er geen oogenblik aan, of de bakkers zou den het pleit winnen. De uitspraak van de Haarlemsche rechtbank heeft bewezen, dat en Mr. Aalberse en ,,De Leidsche Courant" een goeden kijk op de zaak hebben gehad. En wat is het gevolg? Door de veroordee ling van de firma Wessanen en Laan zijn practisch alle andere meelhandelaren ver oordeeld, die om dezelfde redenen de con tracten verbroken hebben. Iedere bakker, die nog tarwe- en roggebloem te vorderen heeft tegen een bepaalden prijs, zal zijn leverancier nog eens aanschrijven en vra gen om de nog te leveren balen en anders om vergoeding. Weigert de meelhandelaar, dan zal ook hij zijn zaak aanhangig ma ken, overtuigd als hij is, dat hij het ge ding winnen zal. De groothandel, die toch al ettelijke millioenen uit de benarde om standigheden gesleept heeft, heeft loon naar werken. Langzaam beginnen de Belgische vluch telingen naar hun land terug te keeren. Voor het meerendeel zijn het de menschen, die iets te verliezen hebben of, om een uit drukking te gebruiken, die deze week nog al eens in Leiden gebezigd is, ,,de bur gers van een regelmatige broodwinning". Deze uitdrukking heeft nog al aanleiding tot discussie gegeven. Maakt nu maar eens uit, zeiden Belgen, ondergebracht in de gebouwen te Leiden, maakt nu maar eens uit, wie „burgers van regelmatige brood winning" zijn. In normale tijden zijn wij het bijna allen, maar thans, nu er hon gersnood in Antwerpen is, zie nu maar aan je boterham te komen, laat staan je broodwinning uit te oefenen. Die zoo opra ken waren menschen, die weinig of niets in België te verliezen hebben, die van de eene week in de andere leven. Daarenbo ven, worden die menschen beheerscht door een vrees, die door geen overreding te verdrijven is. In Vise, in Luik, in Leu ven, in Mechelen, in Brussel zijn de Duts, zeggen zij, beestachtig te keer gegaan. Ook daar hebben zij zich in den beginne aar dig voorgedaan en zijn ordelijk geweest. Maar daarna! En dan hoort men verhalen, die, al is de helft maar waar, verschrik kelijk zijn. Zeker, er wordt overdreven, maar na hetgeen jk deze week persoonlijk van Belgische vluchtelingen gehoord heb, schijnen en dingen gebeurd, die de vrees van deze arme bannelingen wettigen, en kan ik me best voorstellen, dat zij liever hier blijven, al zouden zij dan ook maar eenmaal per dag eten krijgen. Zij zijn vooral bang, dat de Duts Antwerpen zal sluiten als zij eenmaal terug zijn. Dat de man zal gescheiden worden van vrouw en kind en gebruikt zal worden voor allerlei werk of gestoken zal worden in het sol datenpak om te strijden voor de Duitsche zaak en tegen de Belgische. Zij zijn be vreesd, dat vrouw en kinderen zullen overgeleverd worden aan den Duitschen soldaat en wat zij er bij zeggen zal ik den lezers van dit blad sparen. Neen, zoo spra ken velen, wij zullen niet gaan, of de Hol landers moeten ons dwingen. Zooals ik reeds boven schreef, geen overredings kracht is mogelijk om die Belgen te over tuigen. Spreek hen er niet van, dat de Duitschers wijzer geworden zijn, dat deze er belang bij hebben, dat alles in Antwer pen en omgeving het oude wordt, dat zij begrijpen, dat de geheele beschaafde we reld met arendsoogen nauwlettend hun handel en wandel nagaat, zij gelooven u niet. De vrees regeert over die arme on- gelukkigen. Eerst wanneer zij van reeds teruggekeerde landgenooten, goede en gunstige berichten zullen ontvangen heb ben, zullen zij er over denken terug te kee ren naar de stad der vreeze. En neemt het dien menschen, die niets hebben, die over geleverd zijn aan hem, die zijn scepter zwaait over hun stad, nu eens kwalijk. Wanneer, om die uitdrukking nog eens te gebruiken, de burgers van regelmatige broodwinning ons land hebben verlaten, zal er nog wel genoog overblijven om dien armen stumperds een onderdag en voeding te geven. Hen verdrijven mogen en kun nen wij niet, langzamerhand zal de vrees wijken en zullen ook zij terugkeeren naar de stad hunner vaderen om weer met eigen handen een stuk brood te verdienen. Zij zullen de propagandisten worden voor het gastvrij Vaderland. In den Amsterdamschen gemeenteraad is andermaal de verordening op de win kelsluiting aan de orde geweest. Er was zelfs een voorstel om de geheele verorde ning in te trekken. Dit voorstel is evenwel met groote meerderheid verworpen. Aangenomen is evenwel een voordracht van de commissie voor de strafverordenin gen. B. .en W. .zijn nu bevoegd eene al dan niet voorwaardelijke ontheffing te ver- leenen van de verbodsbepalingen dezer verordeningen ten aanzien van een winkel, voor zoover die wegens zijn ligging of den aard van zijn debiet op den verkoop na het sluitingsuur is aangewezen. Deze ontheffingen worden niet verleend dan na verhoor van een commissie van vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, dor.»- B. en W. te benoemen. Twee dier leden en twee plaatsvervangen de leden moeten zijn werkgevers, twee leden en twee plaatsvervangende leden werkne mers in het winkelbedrijf, terwijl het vijf de lid, dat tevens voorzitter is, evenals zijn plaatsvervanger, noch werkgever, noch werknemer mag zijn. Vóór tot de benoe ming der vier eerstbedoelde leden en plaatsvervangehde leden wordt overge gaan, worden de Kamers van Arbeid voor de Voedings- en Genotmiddelen en voor den Kleinhandel in de gelegenheid gesteld, gezamenlijk eene aanbeveling in te dienen van twee personen voor elk te benoemen lid en plaatsvervangend lid. In de bedoelde winkels mag de verkoop na het sluitingsuur alleen geschieden door den houder (winkelier), zijne echt- genoote en zijne inwonende familieleden boven de 16 jaren. Van deze ontheffingen wordt door B. en W. openbare kennisgeving gedaan. Hij, wien een ontheffing, als hierbedoeld, is verleend, is verplicht op een voor het voorbijgaand publiek goed zichtbaar deel van den pui van zijn winkel, een door B. en W. vast te stellen opschrift of teeken aan te brengen, ten bewijze, dat voor de zen winkel eene zoodanige ontheffing is verleend. Voorts is bepaald dat de winkels 14 da gen in plaats van een week vóór St. Nico- laas mogen geopend blijven tot 11 uur 's avonds. Nog werd bepaald te verbieden het medenemen yan artikelen uit café's, lunchrooms, eethuizen, enz. na het slui tingsuur. Men zal bemerkt hebben, dat het niet zoo heel gemakkelijk gaat ontheffing te krijgen. De bepalingen zijn vrij bezwarend en menige winkelier zal zijn zaak anders moeten voeren om ontheffing te verkrijgen. Of dit besluit van den Amsterdamschen Raad ook zal nawerken in andere gemeen ten. waar de 9 uur sluiting is ingevoerd, is moeielijk te beantwoorden. Met die winkels, waarvoor vrijstelling mogelijk is, worden vooral bedoeld de winkels, waar 's avonds na het uitgaan der theaters nog iets ge geten kan worden. Die winkels treft men natuurlijk het meest aan in steden waar veel theaters en bioscopen zijn. Het be sluit zal dus voor de meeste plaatsen in ons land wel geen ver-strekkende gevol gen hebben. PEDROSER. Uit de Pers. Geen aangename positie. De veldprediker ds. S. K. Bakker blij tt zich in zijn nieuwen werkkring niet te best te kunnen vinden. Vroeger al klaagde hij dat men hem in de kerken niet op den kansel toeliet. Thans beklaagt hij zich in „de Hervorming", dat ook de soldaten, voor wier zieleheil hij toch aangesteld is, niets van hem willen weten. Met de katholieke aalmoezeniers gaat het anders, en het doet ons genoegen, zegt -Ie „Gelderlander" dit uit den mond van een predikant te vernemen. Hij schrijft: Zij heben hun gewoon ambtelijk werk te doen, de mis bedienen, de biecht hooren, een korte predikatie houden, al gaat dit dan ook onder ongewone omstandigheden. En hun menschen komen vanzelf naar hen toe. Zij be hoeven zich maar te laten zien en de katholieke manschappen weten wat willen en wat van henzelf verwacht wordt. Hier komt zeer sterk aan den dag de voorsprong dien de katholieke kerk heeft door haar menschelijkerwijs volmaakte organisatie. Toen de mobin satie kwam, was alles dadelijk kl: Monseigneur benoemde sub-aalmoeze niers uit de verschillende plaatsen, waar de divisie was gelegerd,die alvast begonnen met van allerlei te organisee- ren voor de katholieke manschappen. Toen later de aalmoezeniers door de re geering werden benoemd, vonden deze de geheele machine reeds in gang gezet. En de kerk is één. Wanneer een katho liek soldaat, laat ik zeggen uit Zeeuwsch-Vlaanderen, een pastoor uit Delfzijl ziet, dan weet hij: daar hoor ik bij, die man is er ook voor mij en heeft geestelijk gezag over mij. En wanneer er dienst gehouden wordt, gaat hij er he J*;. Tusschen twee haakjes: men ziet da: ook ds. Bakkér, met de gewone protestants ne onkunde omtrent katholieke zaken, spreekt van „de mis bedienen". Dat is liet werk van den misdienaar, maar niet van den priester, die het H. Misoffer opdraagt of in meer da- gelijksclie taal, de Mis leest. Dit daargelaten moet men erkennen, d.-c hij eerlijk hulde brengt aan de bewonderens waardige organisatie der Katholieke Kerk, aan den ijver der aalmoezeniers en dc gods dienstige belangstelling der katholieke sol daten. Ook van de protestanten der orthodoxe richting verhaalt hij veel goeds; door h was al vóór de moblisatie geregeld van al lerlei voor de militairen gedaan; zij had den in iedere groote gemeeente gezorgd voor een militair tehuis. Hun predikanten had den dadelijk zich met prijzenswaardige ijver voor het geestelijk leven der militai ren geïnteresseerd, zij hadden preekbeur ten en bidstonden gehouden, zoodat dc gereformeerde veldprediker den bodem tl voor een goed deel bewerkt vond, toen h!; vijf weken na den dag der mobilisatie zijr. werk begon. Maar de veldpredikers van de vrijzinnige richting als ds. Bakker bevinden zich in een onaangename positie. „Hier zijn wij", klaagt dominee, „midden tusschen vele duizenden mannen geplaatst, die niet om ons hebben gevraagd, die ons niet begee- ren en ons met onverschillige oogen aan kijken, en aan wie wij wat moeten trachten te geven". Zou dominee niet zachtjes aan begrijpen dat hetgeen hij te geven heeft van gering belang moet zijn, als het zoo weinig wordt begeerd. Wat de mensch in ernstige lo- veysomstanüigheden en dus ook dc soldaat in oorlogstoestand noodig heeft, dat is positieve godsdienst. Dezen kan alleen de Katholieke Kerk ten volle geven, en het orthodoxe protestantisme voor zoover het aan de hoofdpunten der christelijke leer vasthoud. Het vrijzinnig protestantisme daarentegen met zijn vaagheid, zijn inner lijke tegenspraak, zijn twijfelzucht biedt niet den minsten houvast en dus ook geen steun of troost. Het uitgewekenen-vraagstuk. Over bovengenoemde quaestie schrijft het „Ilsgz.": De Belgische uitgewekenen kunnen naar hun land terugkeeren, dit is het resul taat geweest van het overleg van onze regeering met het Duitsche opperbestuur. Had onze regeering meer willen berei ken dan dit resultaat? Men zou geneigd zijn deze vraag beves tigend te beantwoorden, vermits onze regeering van haar aanvankelijk voorne men om een proclamatie uit te vaardigen heeft afgezien, en er zich toe heeft bepaald de burgemeesters uit te noodigen zoo spoedig mogelijk opgave te doen van Jo personen die naar België willen terugkee ren, om hen dan van regeeringswege daar heen te vervoeren. Van pressie, van eenigen aandrang zelfs tot terugkeer schijnt onze regeering zich te willen onthouden, voorhands althans. Zij laat de menschen blijkbaar volkomen vrij. Die willen gaan zal zij terugbrengen. Die niet willen kunnen blijven. Wat kan de regeering tot deze afwach tende en passieve houding hebben ge noopt? Binnen Antwerpen mogen alleen terug komen die daar hun woonplaats en hun regelmatige broodwinning hadden. Wie dus van elders naar Antwerpen waren gevlucht worden er niet toegelaten. Evenmin de armen en bedeelden. Ook niet het schuim, dat in een groote stad steeds in een betrekkelijk aanzienlijk percentage voorhanden is. Heeft deze bepaling invloed geoefend op de houding onzer regeering? Of is het de weigering der Duitsche over heid geweest om zich te verbinden, hij een vergrijp tegen het Duitsche leger en kel de schuldigen, en niet ook onschuldi- gen, te doen boeten? Juist dit houdt er, na hetgeen de on dervinding te Leuven en elders neen ge leerd, den schrik in. En als iets van terugkeer naar Antwer pen kan afhouden, dan is het dit inder daad bange vooruitzicht: de daad van een onvoorzichtige, van een waanzinnige, een misdadiger, kan de noodlottigste gevolgen voor anderen hebben. Onze regeering wenscht blijkbaar geen erkele verantwoordelijkheid te aanvaar den. Zij doet niet meer dan haar mede werking verleenen tot terugkeer van hen, die uit eigen beweging teruggaan willen. Zij volhardt in haar edelmoedigen op zet: ons land is open en blijft open voor de ongelukkigen. Geen woord, geen gebaar zelfs, dat kon worden uitgelegd als rci bewijs van ongeduld, als een toeken dat ze van de uitwijkelingen liefst spoedig ont slagen was Dit behoeft natuurlijk niet te bpiettsn, dat diegenen, die te Antwerpen en elders hun zaken, hun bedrijf, hun broodwin ning hebben, terugkeeren, ten einde het normale leven voor zich zelf en voor do samenleving voor zoover dit in oorlogs tijd normaal zijn kan te herstellen. Wanneer enkel de goede elementen terug gaan, is voor hen en voor Antwerpen het gevaar het geringst, is er feitelijk geen gevaar. 't Is waar, Nederlanl blijft dun belast FEUILLETON. (Het auteursrecht van deze vertaling is voorbehouden). Een vrouw kwam uit de menigte naar vo- en nam Marcelle bij de hand om haar 'eg te leiden. - Ik ben er, zeide een zachte stem aan oor van 't kleine meisje. Marcelle zag degene, die tot haar sprak, an en een soort van glimlach gleed over 'aar gelaat, want zij had haar nieuwe riendin herkend. Eene hand in die van Louise, de andere 1 die van de brave vrouw, die op zich had enomen haar te begeleiden, liet zij zich medevoeren, haar best doende degenen bij e houden, die voor haar uit gingen met het 'jk lmrer moeder. Zij bevond zich eindelijk in een leege zaal, aar een onaangename reuk heerschte en 'e door twee walmende lampen schaarsoh slicht werd. Men nam Marcelle mee naar aangrenzende kamer, terwijl men in de aal de kleeren van de overledene onder st, om naar eenige aanwijzing te zoe- ao. Men vond echter niets. De kleine som gelds die Marie bezat, ^'ond zich in een gewone beurs. Het lin- 'angoed, geteekend M. P., volgens 't ge- ruik in sommige provinciën, waar de ge- iwdc vrouwen haar goed met haar eig$n aam merken, dat linnengoed was, eer ge bikt om de menschen op een dwaalspoor brengen dan bij het onderzoek behulp zaam te zijn. Papieren waren er niet. Mont- fort had ze alle in zijn portefeuille. Zelfs («e naam van het hotel, waar zij vertoefd had, ontbrak. Het droeve woord: laMargue, werd uitgesproken. De vrouw, die Marcelle be waakte huiverde. De arme vrouw, zeide zij zachtkens. Ondervraag het kind, zeide een stem. Maar Marcelle wist niets, behalve haar naam. Men ontving slechts vage inlichtin gen, toen zij vertelde, met haar moeder naar den trein te zijn geweest, om haar vader weg te brengeiL Niemand vermoedde intusschen, dat deze naar H&vre was vertrokken, daar de aan duidingen van het kind den ijverigen com missaris aan het Oosterstation deden den ken. Wat zal men met dat kind aanvangen? vroeg een stem vol medelijden. Is hier iemand, die voorloopig voor haar wil zorgen, vroeg de commissaris. Ondanks zijn gewoonte, van met dergelij ke gevallen te doen te hebben, scheen het hem toch wel wat wreed, het arme wicht naar het D p t te zenden. Ik mijnheer de commisaris, zei de vrouw, die haar had begeleid en reeds ge troffen was door dc zachtheid en lieftallig heid der aime vondelinge. Maar voorzij tijd had gehad naar voren te treden eTflrtch in het volle licht aan oe omstanders te vertoonen, di-ong een kleine gestalte tot voor de balustrade en een kin derstem riep moedig: Ik, mijnheerl De menigte, even gereed tot lachen als tot weenen, werd bij deze verschijning tot vroo- lijkheid gestemd. Wie? Gij? vroeg de commissaris, die naderbij kwam om te zien, wie het voorstel deed. Ik, mijnheer, Louise Farrot, rue Bua- din; mijn moeder heeft een drogistenwinkel nabij het park Monthalon. De vi'oolijkheid werd luidruchtiger; eeni gen lachten zelfs luide. 't Lijkt wel een grap, zei de commis saris, de wenkbrauwen fronsende. Pardon, mijnheer, het is geen grap, hernam Louise op verontwaardigden toon. Moeder is zeer goed en houdt veel van kin deren. Wij hebben Voor zes maanden mijn kleine zusje verloren en ik ben er zeker van, dat zij deze kleine wel in de plaats zal wil len nemen. Men lachte niet meer, maar zag elkaar getroffen aan. En gij? zeide de commissaris, zich tot de vrouw richtend, die zich het eerst had aangemeld. Ik, mijnheer, ik ben waschvrouw van fijne goederen. Ik ben weduwe en zonder kinderen en wil de kleine wel voorloopig tot mij nemen. Maar als de moeder van Louise dit ook wil doen, zal zij beter zijn bij haar dan bij mij. Ik ken haar; 't is een opper beste vrouw. Ga haar halen, zeide de commissaris tot een agent. Juffrouw Farrot verscheen weldra, verbaasd hhar dochtertje te vinden op 't politiebureau, de allerlaatste plaats ter wereld, waar zij haar dochtei-tje gezocht zou hebben. Zij kende het ongeval en met een paar woorden was zij op de hoogte gebracht van het vreemde voorstel van Louise. Bewo gen boog zij zich over Marcelle, die ver moeid van het weenen, in de armen der waschvrouw in slaap was gevallen. Arme kleine, zeide zij; zij gelijkt in derdaad op mijn lieve Céline, gij hebt wat gedurfd, voegde zij er bij, zich tot haar dochter wendend, met naar hier te gaan on dit ongelukkige kind op te vragen. Ik zou het nooit hebben durven doen. Maar die kinderen, het is wat te zeggen tegenwoordig met hen. Wat besluit gij? vroeg dc commissaris, ongeduldig. Ik neem haar aan, mijnheer. Zij kan slapen in het bedje van Céline. Na de gebruikelijke formaliteiten ging juf frouw Farrot naar huis, met de slapende kleine in haar armen. Menige vrouw, 'lie buiten op haar stond te wachten, wilde haar eenig geld in de hand laten glijden. Geef het aan den commissaris, zeide zij trots; dat kan een spaarpot voor de kleine geven; wat wij doen behoeft geen belooning. Een uur later sliep Mai-celle rustig in het wiegje van het overleden kind en Louise; die tegenover haar lag, beurde af en toe het hoofd op, om te zien of zij er wel was, zoo aangenaam, maar ook zoo onwaarschijnlijk was het haar. Dat is nu alles nog niets, zuchtte juf frouw Farrot, maar wat haar morgen te zeggen als zij naar haar moeder vraagt. IV HOOFDSTUK. De angst van den vader. Den volgenden dag te twee uren be vond Montfort zich aan het station bij 1 et aankomen van den trein van Parijs. Ge leund op de balustrade, die het perron oplaat, zag hij de wagons naderen; de lo comotief hield juist voor hem stand. De machinist en de stoker stapten af, de be ambten begonnen de bagagewagens te le digen, cn aan al die portieren vertoonden zich vermoeide ï-eizigers. Deze daalden omzichtig het perron af en wendden zich daarna om, ten einde man den en koffers en groote pakken van on der de banken te krijgen; moeders namen schreiende kinderen op en zetten ze op den bodem. Montfort zag alle reizigers, die hem een voor een voorbijgingen, aan; toen de laat ste vertrokken was, wachtte hij nog altijd. De omnibussen der hotels stonden daar; hij monsterde ze alle maar zonder succes. Daarop haastig het station binnentredend, richtte hij zich tot den chef, die met een gewichtig air heen en weer liep, de 1 an cien vol papieren. Was er niet een jonge vrouw met een klein meisje in den trein? vroeg hij hem. De chef zag hem verstoord aan. Er waren zooveel vrouwen met kleine meisjes; welke bedoelt gij? Een vrouw in bruine japon met een lief meisje van drie en een half jaar. Is er onderweg geen ongeluk gebeurd? Niet het minste ongeval. Kunnen zij soms om de een of andere x-eden verplicht zijn geweest, onderweg af te stappen? Men heeft mij niets gezegd, ik weet niets. Als zij afgestapt zijn, zullen zij dat wel zelf gewild hebben. De chef ging met haastige schreden hóón. Montfort bleef onbewegelijk staan, tei- wijl allerlei veronderstellingen zijn goest bestormden. Wanneer komt de volgende trein van Parijs? vroeg hij aan eer: conducteur. (Wordt vervolgd)..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1914 | | pagina 1