Nieuwjaarswensclien. Tweede Blad, behoorende bij De Leidsche Courant van Woensdag 24 Dec.no. 1279 Even als vorige jaren stellen wij in het No. dat op 31 December 1913 zal verschijnen, voor belangstellenden de ge legenheid open om op goedkoope en doeltreffende wijze de gebruikelijke Nieuwjaarswenschen bij advertentie in „DB LEIDSCHE COURANT" aan familie, vrienden en begunstigers aan te bieden, voor den prijs van f 025, grootte als onderstaand vakje. Dubbele grootte, dubbele prijs v. f 0.50. KAMEROVERZICHT. TWEEDE KAMER. Gêe'n Staat$p\è\Tï$i\o\eti. Zooals men (had kunnen verwachten: (Minister Treuiti verdedigde zijln gewij zigde (houding ten opzichte van het staats pensioen door te verklaren, dat hiji daartoe gedwongen was door de invoe ring van art 36^. De invoering van dit artikel wenschte hiji niet te beschouwen als een overgangsmaatregel, doc|h als een stuik staatspensioen. Reedsi verscheidene malen hebben wij die opvatting weer legd. i Minister Treub is en 'blijft echter, naar hij verklaarde, een principieel) tegen stander van staatspensioen! Hij wil het sledhts invoeren, voorzoover het volgens hem noodig is geworden door het in werking treden van art. 369 van minister Talma's ouderdomsverzekeriing. Maar., zoo verklaarde hij!, wat hij geven zal is •toch eigenlijk geen staatspensioen. Die daatspensioneerders willen immers meer dan twee gulden per week; zij willen Immers de uittik eering op 65-jarigen leef tijd doen ingaan. Een prachtige beken tenis! Minister Treub verklaart, dat wat hij geven zal eigenlijk geen staatspen sioen is. iW,aar blijven nu de beloften van links Ibijl de verkiezingen Die be loften, die. zij! niet zelf trachten te ver wezenlijken, maar welks verwezenlijking zij overlaten aan een extra-parlementaire regeering. ,Dit is de grootste verdienste van minister Treub's rede: H,ij| jieeft aangetoond, dat de door liinJks bijlde 'tembus gedane beloften inzake staats pensioen niet in vervulling zullen, gaan. In de (Ziektewet wensdht 'ministerTreUb op te hemen de zie'ktebeh an deling. De trij'd met de doktoren wordt, dus aan vaard, Veel succes ïis hem in deze niet ie voorspellen. Een Kerstvertelling. Oorspronkelijk verhaal van Eduard van Breemen. Kerstmis. Een feest, door bijna de geheele beschaafde wereld met gepasten uister gevierd. Ook het Duitsche volk viert op een waardige wijze het sch'oo- re Kerstfeest. Overal in Duitschland, nzonderheid te Berlijn, beerscht op den vooravond een ongewone drukte en be drijvigheid. Het was op den vooravond van Kerst- ,nis. In de helverlichte winkelstraten van FEUILLETON. i4) MAGNA. Dit alles bedenkend, was zljj' stil ge worden en een droeve stilte heerschte ■n de kamer-. Een beweging van den jongen man, lie niet wist of hij zich terugtrekken zou f blijven, bracht haar weder tot be wustzijn van den toestand. Ge zijt zeker bang, te laat thuis e komen, zeide zij hem. Het verheugt .rij, dat gij uw hart weder eens voor mij opengelegd hebt. Denk niet, dat ik ver toornd op u ben. Ik heb al uw beweeg renen, bedenkingen 'en strijd zeer 'oed begrepen. Bekommer u echter om 'iets dan om uw studie. Eerst moet de rondslag gelegd worden, 'dan kunt gij -,an, wat gij het beste doen kunt, waar ,ij u het nuttigst kunt maken. Ik oop in 't vaderland. Mij dunkt, er eekt een redenaar in je. Die kan men .hans gebruiken. Wij krijgen in Noord- mitschland eep. Parlement, waarvoor .der meekiezên kan. Daar hebt ge toch deer wel van gehoord? Frans knikte bevestigend. Deze aan- - Tegenheid had zijn belangstelling in ooge mate opgewekt. Berlijn was een drukte van belang. De straten waren zwart van de menschen en velen hunner waren in 't bezit van een kersrooorn, en die er nog geen had, haastte zich 't eigenaardige, in Duitsch land bestaande gebruik handhavend, er een te koopen. Een dikke sneeuwlaag bedekte de straten en onder al die menschen, die zóó bedrijvig en met opgewektheid heen en weer. liepen, bewoog zich een scha mel gekleede vrouw, met een heel lief meisje, van ongeveer een jaar of vijf, aan de hand. De moeder zag er nog jong uit, doch kommer en ontbering hadden op haar gelaat diepe sporen ach tergelaten. De arme stakkers rilden van koude, en de kleine meid, de troost van het moederhart, verborg telkens haar hoofd achter moeders vuile en gehavende schort, aldus trachtende haar gezichtje zooveel mogelijk tegen de nijpende kou te beschutten. Nu en dan stiet de arme vrouw een voorbijganger aan en vroeg hem onder tranen beleefd om een aalmoes. Er wa ren er die haar onverschillig voorbij liepen, niet wetend onder welke smart de vrouw gebukt ging. Daarentegen wa ren er enkele weekhartigen, die haar een geldstukje ijn de hand stopten; er waren er, maar, helaas, toch zoo wei- pigen. „O, moedoogenloos menschdom", zuchtte de ongelukkige vrouw. Zij had nog slechts een paar penningen ontvan gen, nauwelijks voldoende om voor haar en het kind eenig brood te koopen. Maar zij1 was tevreden, tevreden omdat het niet anders kon. Nu ging zij een bakkerswinkel binnen en kocht voor haar penningskens een oud brood. Langzaam] sjokte ze nu met haar kind weer voort over de krakende sneeuw en sloeg den weg in- naar huis. Huis? Die naam kwam feitelijk alles- belialve tot zijn recht. Het was slechts een armoedig zolderkamertje, dat zij be woonde, een ellendig krot in1 een van die nauwe duffe steegjes van de armenwij ken der stad. Vrouw en kind versnelden hun pas, ze waren koud en trachtten door vlug loop en zich eenigszins te ver warmen. Zij' waren nu het drukke stads gewoel ontloopen en bevonden zich in pen stille, deftige wijk. Maar ziet. Op eens bleven zij stilstaan; de vrouw stiet met haar voet tegen iets aan. Het was een bruinachtig voorwerp, dat zich scherp tegen het glinsterend sneeuwta pijt afteekende. Haar hart begon sneller te kloppen, ze zag om, of er ook iemand aankwam; nu bukte ze snel, en raapte het op. Ze was bezitster geworden van een flink gespekte portefeuille. Het duizelde haar in het hoofd; gejaagd 'sloeg heur hart. Ze had de portefeuille even geopend en met een oogopslag haar belangrijken inhoud aan banknoten aanschouwd, en ze daarna weer haastig gesloten, haar verbergend, zorgvuldig onder haar schort. Haar geweten kwam in opstand. Een stem roept haar toe: „Houdt het geld. Ge kunt het best ge bruiken en degeen, die' het verloren heeft, kan het best missen. Het geld komt je van pas, je lijdt gebrek, groot gebrek, houdt het dus." Doch een an dere stem daarentegen vermaande haar en zeide: „Wees oprecht en eerlijk en stel het gevondene ter beschikking van den rechtmatigen eigenaar of eigena res. Het geld komt je immers niet toe. Het behoort een ander en niet aan u, geef het dus terug." In haar boezem klopte een edelmoe dig hart. Ze was een rechtschapen mensch en aan de vermanende Stem haars gewetens besloot de vrouw ge hoor te geven. Zeker. Ze begreep zeer goed, dat zij met het geld alle gebrek ,en armoede kon verdrijven, maar alleen haar trouw en eerlijk geweten weerhield haar, zich aan zulk een grove onrecht vaardigheid schuldig te maken. Ze spoedde zich nu naar het politiebureau en gaf den gevonden schat over. De dienstdoende beambte zag de eerlijke vrouw met een weemoedigen blik aan en zeide: „Geef mij uw adres op, en als de rechtmatige eigenaar komt op- Mijnheer de Landraad zal hier ge kozen worden, sprak hij. Ze zeggen in het dorp, dat hij alle stemmen bekomen zal. Mijn vader, die veel in den omtrek kómt, verïelt ook, dat men in de heele streek slechts hem zal kiezen. Dat verheugt mij, antwoordde Magna hartelijk, 't Is een teeken van vertrouwen, dat ook mijn broeder ge noegen zal doen. Dat denkbeeld van een Parlement bevalt mij overigens toch wel. Daar kan ieder zijn meening doen gelden. Kan iedere partij haar kracht toonen. Mogelijk komt daar dan later nog wat goeds uit voort en voor het minst, is ieder toch gehoord moeten worden... Ik durf je echter niet langer ophouden, besloot zij, hem krachtig de hand drukkend. Moge het komende jaar ons allen zegenvol zijn en eenige der monden helen, door dit jaar geslagen. Laten wij daar nog eens op klinken. Op mijne weldoeners. Dat de Heer hen vergeve en ik mij hunne weldaden waardig toone. Dank, zeide Magna geroerd. Dat was goed gesproken. God zegene uwe pogingen. Toen Frans 'daarop door den zachten winternacht naar huis ging, voelde hij zich een geheel ander mensch. Al zijn twijfel en onrust schenen verdwenen. dagen, zal ik niet vergeten, hem uw adres aan te wijzen, en ik twijfel er niet aan, of hij zal u ruimschoots be- loonen." De arme vrouw noemde straat en naam, de beambte teekende alles op en zij ging heen. Haar geweten was nu rustig. Het was haar, alsof een zware last van haar schouders was weggeno men. Ze voelde er zich volkomen van bewust, dat zij haar plicht had gedaan. Een kwartier later zaten moeder en kind weder op het zolderkamertje. Ze gaf het meisje wat brood en legde het toen ofpi (wat stroo en een paar oude lompen, dat een bed moest beteekenen, te rusten. Daarna at zij zelf gretig van het overgebleven voor haar bedel-pen,- ningskens gekochte brood. De maan wierp een zilverachtig lichtschijnsel door het kleine dakraampje naar binnen. Het was alsof zij heel het menschdom een „Vrede op aarde" toeriep. De vrouw had nu haar brood veror berd, ze maakte het kruisteeken en bad het „Onze Vcïder". Daarna stak zij een klein lampje aan en zette zich neer aan "tafel. Maar in haar hart was nog lang geen vrede. „Ik, ongelukkige", kreunde zij. „Ach., hoe wreed heeft mij het lot getroffen. Ach, hoe wreed. Maar was het niet haar eigen schuld?" klonk het bijna als een verwijt in haar binnen ste. Nu was zij de vrouw van een ge schandvlekte. Het had immers geheel anders kunnen wezen. Ondanks de felle tegenkantingen barer ouders, had zij hem, Rakers, toch genomen, zij, de dochter van de geachte Weinthal's, 'n 'zeer beschaafde aristocratische familie.' Hij, Rakers, was immers een gewoon ar beider, die maar heel weinig inkomen had. Was hij nu een oppassend man? Neen. Zij wist maar al te goed voor haar trouwen, dat hij veel dronk, mot slechte kameraden om'ging, maar., maar de liefde is blind. Ze beminde hem zoo hartstochtelijk. Niets, zelfs niet de aan houdende waarschuwingen barer ouders konden haar overreden, op haar besluit terug te komen. Ze nam hem, het ver zet van haar ouders ten spijt. Het hu welijk werd in stilte voltrokken. Nie mand valn llaar familie woonde de plech tigheid bij. Haar ouders, broers en zus ters waren vuur en vlam over haar dwa ze handeling. En zij ging heen, ver weg naar de groote stad, zonder afscheid van haar bloedverwanten te hebben geno men en niet wetende, welk vreeselijk lot haar bedreigde. Ze voelde zich over gelukkig1, dachjt in 't minst niet aan haar huis, aan haar ouders. Niets was er, dat haar vermeend geluk kon verstoren. Zij beminde hem vurig en dit schonk haar kracht en sterkte en woog tegen alles op. Hij alleen, zijn liefde, 'gaf haar het aardsche geluk. De eerste weken gingen voorbij. Rakers had beloofd" niet meer te zullen drinken, en hij bleef dan ook, maar helaas, slechts korten tijd, zijne belofte getrouw, 's Avonds vertoefde hij in huis bij haar, zijn mooie, jonge vrouw. Maar de geest is gewillig, het vleesch zwak. De drank duivel zette plots weer zijn vreeselijke klauwen in zijn slachtoffer. Rakers ging nu 's avonds de deur uit en liet zijne vrouw alleen, geheel alleen. Soms zat zij tot middernacht te schreien, wach tend op hem, haar eerst zoo liefdevollen echtgenoot, die maar niet thuis kwam, era wat beefde zij van angst, als de deur open ging, en hij, door den drank bene veld, kwam binnenstormen. Ep wat kwetste hij haar vrome ziel, wanneer hij haar de flauwste grappen verkocht en allerlei liederlijke uitbrakingen naar het hoofd slingerde. Hoe vreeselijk streed zij onder den zwaren Idruk vajn |het lijden, dat haar eindeloos toescheen. Wel werd him huwelijk gezegend met een aardig, (blond meisje, dat haar tenminste eeni- gen troost en opbeuring schonk en vele bekommernissen van haar afwierp. Maar Belaas, weldra ontbrak haar het noodige en kon zij slechts gebrekkig en met moeite in het onderhoud van haar ge zin voorzien. De drank speelde hier weer een groote rol, hij was de oorzaak en aanrichter van alles. De arme vrouw Ja, dat was gewis het zekerste en beste, op de plek, waar men gesteld was, te doen, wat gedaan moest worden, was de eerste voorwaarde. Het kwam hem noo dig, noodzakelijk voor, weder aan het werk te gaan. Hoe hartelijk, hoe krach tig had zijn woeldoenster met hem ge sproken. Toen Frans thuis kwam, vond hij ook ■daar een opgewekte stemming. De lang verwachtte beslissing was eindelijk ge nomen. August zou spoedig op reis gaan naar de kunststad aan de Isar, om de academie te bezoeken. Waar ben jij geweest? Ik zocht je in alle hoeken, zeide August, nadat hij het goede nieuws ook aan zijn' broe der had verteld, zonder te.letten op de zuchten, welke zijn moeder, aan de schei ding denkend, toevoegde. Frans vertelde waar hij geweest was. Bij de freule, den heelen tijd. Zij' heeft je zeker weer in 't verhoor geno men'. Dan is mijn graaf een meer mee gaander man. Die weet van leven en la ten leven. Ga je mee op het goede nieuws eens drinken? Frans schudde ook ditmaal van neen. Hij wilde den indruk, dien hij bekomen had, niet door ij del gezwets ontwijden. De eenzaamheid was hem liever. Ook Magna was nadenkend achter ge- vermagerde met den dag en smartelijk troffen haar de harde slagen, die haar man haar maar al te dikwijls op haar verslapt en gebroken lichaam deed neer dalen. En toen eerst zag zij in, echter te laat, in welk vreeselijk ongeluk zij zich gestort had. l Doch zij kon maar weinig vermoeden, dat alle ellenden en rampen, die elkaar steeds opvolgden, hun hoogtepunt nog pp lange na niet hadden Bereikt. Op zekeren dag bedreef Rakers een schan delijke daad. Van zijn meester stal hij een aanzienlijke som gelds uit de lade. Hij werd betrapt en gestraft met vijf jaar gevangenisstraf. Slechts een jaar bracht hij in de gevangenis door, toen de dood hem wegrukte uit het leven. Hoe vreeselijk. Zij was dus de vrouw van een geschandvlekte. Nog erger was het, dat zij nu alleen op de wereld stond, van alles verlaten. Dikwijls schreef zij aan haar ouders om onder stand, doch nimmer kreeg zij eenig be richt terug. Dit deed haar des te pijn lijker aan. Zij begreep dat zij was uitge bannen en verstooten, door haar familie, voor eeuwig en geld had zij niet, om' naar haar ouders te gaan, <Jie in Ham burg woonden. Bovendien was zij zie kelijk en niet meer tot werken in staat, zoodat zij eindelijk tot den bedelstaf verviel. Tot overmaat van ramp werd zij, toen zij ten slotte den huishuur niet meer kon betalen, uit de woning, gezet. Toen nam zij haar intrek in het zolderkamertje, dat zij na veel moeite voor een 'kleinig heid huurde. Zoo treffen wij de'ongelukkige vrouw nu aan. Waarom had zij den raad van haar ouders ook niet opgevolgd? WAar- om ook niet? vroeg zij zich af. Nu had zich een zee van ellende voor haar ge opend, en smartelijk troffen haar de fol teringen van het dagelijksch Teven. „Groote God", kreunde zij, „geef "mij uitkomst." Zij bedekte haar gelaat met beide handen, haar lichaam schokte en in een heftig snikken brak dij los. Bijna vijf jaar lang had zij niets meer van haar familie vernomen, ze wist ook niet, of zij nog leefden of wel gestor ven waren. Een brandend verlangen naar haar ouders maakte zich nu van haar meester. Onrustig ging haar borst op en neer. „God help mij", bad zij. „Heer, sta mij bij." Zij schrok op. Beneden werd een deur toegeslagen; voetstappen klonken op de trap. De voetstappen kwamen nader en hielden op voor haar deur. „Wie daar?" riep zij op bevenden toon. „Doe open, alsjeblieft", klonk het. De vrouw deed open en eensklaps bleef zij verrast staan. Vóór haar, in 't half donker, stond een vriendelijke, oude heer. „Bent u de vrouw, die zoo eerlijk was mijn verloren portefeuille op het bureau van politie te brengen?" vroeg hij op gejaagden toon. Zij antwoordde bevestigend en ver- rocht den vreemden heer binnen te ko men, waaraan hij gevolg gaf. „Maar God. Wie tref ik hier aan in dezen tóestand. Mijn dochter", riep de oude oude heer plotseling ontsteld uit. „O God, mijn vader", kreet de vrouw verrast. „Vader, vader, wilt u mij verge ven?" De oude heer werd bewogen en de tranen liepen hem over de wangen. ,,'tls nu Kerstmis, de tijd van vrede en verzoening", sprak hij diep geroerd, „en de Goddelijke Voorzienigheid heeft gewild, dat wij elkander wedervonden, en daarom ook, mijn dochter, wil ik u alles vergeven." De arme vrouw vloog haar vader om den hals en kuste hem. „Maar in welk een ontzettenden toe stand tref ik je hier aan, mijn arm) kind, stamelde hij. Zij vertelde hem nu de geheele ge schiedenis. Diep geroerd hoorde hij haar aan. „Mijn arm kind", sprak hij tot haar, toen zk} Ihaar verhaal "had geëindigd. „Mijn arm kind, wat hebt gij onïioe- bleven. Het gesprek had zooveel denk beelden bij haar opgewekt. Liet inder daad alles zich zoo licht verklaren als zij het Frans beduid had. 't Was laat, toen zij het rijtuig van haar broeder hoorde naderen. Vergeef me, dat ik je van avond zoo lang alleen heb gelaten, Sprak Ber nard bij het binnentreden. Toen ik in de stad mijn zaken had afgedaan, luidde dé Dom voor het Oudejaarsavondlof. Ik ging er heen. Toen de kerk uitging, trof ik dat kleine juffertje, Edith Schul- ze aan, die steeds zooveel voorliefde voor onzen godsdienst aan den dag legt. Zij verzocht mij mede te gaan naar hare ouders. De Regeeringsraad en zijn vrouw waren buitengewoon vriendelijk. Ik' moest den avondmaaltijd bij hen ge bruiken en daarna hebben Edith on haar moeder muziek gemaakt. Feestelijk schoone muziek, die bij dezen avond paste. Als juffer Edith wat ouder was, kon dat heel romantisch voor je worden, schertste Magna, verheugd, dat haar broeder dezen avond een kleine ver strooiing gevonden had. Het spijt mij, het meisje niet te hebben leeren kennen. Schuize wilde indertijd geen ver deren omgang met ons hebben. Hij vreesde, dat 't verkeer met een Trui- melijk veel geleden. Maar aan alles komt een einde. Voortaan wil ik u wee- als mijn dochter aannemen." „Maar mijn moeder. Leeft ook zij nog. eveneens mijn broers en zuster©?" sta melde de vrouw opgewonden. i „Maak u niet noodeloos ongerust", antwoordde haar vader kalm. „Wij zijn ailen nog goed gezond en met blijd schap zullen wij u ontvangen. Door het verlies van één schat heb ik dus twee schatten wedergevonden, en de kost baarste dier schatten bent u, mijn doch ter. En hoe verheugd zal ook uw moe der zijn, als zij uw kind, haar kleinkind zal mogen, streelen over ahar lieve wan getjes. Alleen het kind reeds zal alles goedmaken, het is een zonnetje in ons huis, die lieve kleine engel. Welnu, het is bijna Kerstmis, het heerlijke feest van Christus' geboorte, en laten wij Hem dankbaar zijn voor de groote weldaad die hij ons heeft bewezen. Want 't is waarlijk een treffende samenloop van omstandigheden, die ons tot elkaar brengt en in vrede vereenigt. Ik moest heden voor zaken naar Berlijn, maar nimmer had ik kunnen denken, dat ik op dezen vooravond van Kerstmis mij met u zou gaan verzoenen.' De jonge vrouw begon te weenen. „O, vader", riep zij uit, „ik dacht dat ik voor altijd doocr u zou verstooten blijven. Jaren lang smachte ik naar het ouderlijk huis, naar mijn geboortestad en familie, maar helaas, ik zag niets van dit alles weder." „Welnu, mijn dochter" hernam de oude heer „laten wij ons spoeden naar huis en daar het heerlijk Kerstfeest vie ren en het kindje Jezus bedanken voor alles, wat Hij ons heeft welgedaan." „Ik ga met u, vader, ik en mijn kind", riep de vrouw, schreiend van blijdschap. Toen viel zij weer in haar vaders armen. De maan bescheen beide menschen, die elkaar een „Vrede op aarde" toeriepen. Centruml STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER. Vergadering van Dinsdag 23 December. Na de Suppletoire Buitenlandsche Ze ken voor 1912 o.a. voor bewakingskos- fen van ons gezantschapsgebouw te Pe king wordt de behandeling van de be- grooting van Landbouw, Nijverheid en Handel voortgezet. Minister Treub vervolgt zijn gister afgebroken rede. 1 i Omtrent den vrijen Zaterdag inj het drukkersbedrijf kan de Minister geen uitzicht openen. Voorts is het de bedoeling bijl het maken van arbeidsbepalin,gen dit te doen, geleidelijk en zonder schokken, ten eerste er voor te waken, uat de Ne- derlandsche industrieelen achtergesteld worden bij de buitenlandsche concurren ten en stelt spreker zich voo.rloopig voor den 1 O-urendag in te voeren voor d i e bedrijven waar mannen en vrouwen ar beiden. Niet te verwachten is uitbreiding van de veiligheidswet tot de kleine bedrij ven, omdat er urgenter zaken zijn op het oogenblik. Die Minister zal overwegen een wij ziging van art. 7 der veiligheid, ten einj- de meer rechtsstreeksch te kunnen in grijpen in zake het loodwitgevaar. De Ministerraad heeft overigens reeds be sloten door middel van het Departement van Landbouw enz. tot meer eenheid te komen in zake het gebruik van lood wit bij uitvoering van Rijkswerken Ten aanzien van art. 22 4e lid der ar beidswet, rakende het schoolgaan van leerplichtige kinderen die arbejid verrich ten, verklaart de Minister zich tegen schrapping van het geheele artikel, maar acht hiji practisch den door den heer van der Molen gegeven raad dien hiji zal overwegen, om door sdhrappiingl van eenige woorden het begrip schoolgele genheid te verruimen waardoor de be zwaren kunnen worden ondervangen. De Minister erkende volmondig' de bezwaren, verbonden uit hygiënisch, mo- sisch ambtenaar hem bij zijn partij ver dacht zou maken. Thans weet hij niet wat hij doen zal, om mij dat te doen vergeten... Het spijt mij anders, dat ge zoo lang alleen waart. Ik ben niet alleen geweest. Frans Hellbrinck was bij mijwij hebben een lang onderhoud gehad; het blijkt meer en meer, dat hij een begaafde, ernstig nadenkende kinaap is. 't Doet mij genoegen, dat gij be zoek' gehad hebt, zeide Bernard, terwijl hij uit den zak van zijn jas brieven en kranten haalde en op tafel .legde, ik heb de post nog niet doorgezien. Er is ook wat voor u bij. Van wien is dien brief? voegde hij er bij, toen Magna er een open scheurde. Tiny's groet bij; ft einde van 't jaar. Met eenige ontgoocheling vond zij in den omslag slechts een kaart, waarop een kruis van passiebloemen. Tiny had slechts haar naam en de woorden Merk- teekën van het jaar" er op geschreven. Zij heeft toch aan ons gedacht, sprak Magna, haar broeder kaart en en veloppe reikend. Daarna hield zij rich met de overige stukken bezig en vermeed een wiile hem aan te zien. (Wordt vervolgd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1913 | | pagina 3