Wo. 16352, LEIDECH DAGBLAD, Zaterdag* 14 Juni. Eerste Blad. Anno 1913. PERSOVERZICHT. Ku de dag naderf, waarop de jaarlijk- sche „collecte van het fonds ter aanmoedi ging en ondersteuning van den gewapen- den dienst in de Nederlanden" wordt ge houden, verdient het, naar de meening van •„O n s Belan g", wel aanbeveling de aan dacht te vestigen op het Invaliden huis te Leiden, dat voor een giuot deel met de verzamelde gelden gaat strij ken. Het „Fonds" is een stichting, in 1816 in het leven geroepen om steun te verlee- nen aan nageblevencn van gesneuvelden en verminkte strijders van de in vóór 1816 gevoerde ooi logen. Pensioenen en onder standen van Rijkswege bestonden teen nog niet of waren uiterst gering en ten gevolge daarvan mocht het Fonds zich verheugen in grooten geldclijken steun uit alle stan den van de maatschappij. Van deze cate gorieën van personen bestaat echter sedert tientallen van jaren niemand meer. Het ..Fonds" beschikt echter over ieenige vaste inkomsten van belegde gel den en de jaarlijksche collecte bracht tel kens een vrij belangrijk bedrag op. Telken jare bij de algemeene vergade ring van het hoofdbestuur en de disiricts- nfgevaardigden wordt uitbreiding gegeven aan het aantal deelgerechtigden, zoodat ten slotte personen, die absoluut niets met het doel, bij de instelling van het „Fonds" beoogd, te maken hebben, „deoJgercHi- jtigd" werden. Zoo komen onder „deelgerechtigden" van dit Fonds soms personen voor, die in het bezit zijn van de zilveren medaille vooi 24-jarigen dienst, den rang van ad judant-onderofficier hebben bekleed en een pensioen genieten van f528 's jaars en bovendien volstrekt niet geacht kunnen .worden hulpbehoevend te zijn. Men zal het met ons eens zijn, dat der gelijke personen niet thuis behooren on der „verminktje strijders, enz." Het Fonds heeft in de eerste jaren van zijn oprichting ongetwijfeld nuttig ge werkt, doch de jreden van bestaan heeft liet nu reeds lang verloren. Aan onkosten van het hoofdbestuur en de districtscom- missiën wordt jaarlijks tusschen 6500 en .7000 gulden uitgegeven. Het invalidenhuis te Leiden is een inrichting, door het Fonds in het leven geroepen ter •opne ming van de oud-militairen uit den krijg vóór 1816, die niet tot een gezin behoor den en in dit gesticht een rustigen ouden dag sleten. De oprichting wij meenen van 1820 is tot groot nut geweest voo>- de oudstrijde'-s hier bedoeld. Deze bevol king stierf echter spoedig uit. Doch cok hier, het kapitaal, waarover het Fonds beschikte, deed uitzien naar middelen om het Invalidenhuis bevolkt te houden. Men zo-u zeggen stelselmatig werd aan een zeker aantal personen de gelegenheid geopend om in het Invalidenhuis te wor den opgenomen, om dus het Huis in stand te houden. Uit een der jaarverslagen van de laatste jaren nemen wij o.a. het volgende over: „Het aantal verpleegden 'was 82 als: 7 infirmen (deelgerechtigden van het Fonds)73 oud-militairen (niet deelgeiech- .tigden van het Fonds.)" Enkele bladzijden verder bleek de sterk te 65 man te zijn. - De kosten over dat verslagjaar belie pen voor het gesticht bijna 24,000 gulden pf ongeveer 400 gulden per invalide. Het Rijk verleent-ten behoeve van het Invali denhuis een subsidie van. 5000 gulden per jaar. Aan deze inrichting zijn verbonden: een commandant, een onder-commandant, oen architect, een geneesheer, een predi kant, een R.-K. geestelijke en een diacoon, a'len gesalarieerd. Een raad van admini stratie, (alleen de secretaris geniet f 600 salaris). De commandant o.a. geniet f 600 salaris, f450 vergoeding voor woning (woont niet in het gebouw), vrij brand en licht, vrije geneeskundige behandeling, mede voor zijn gezin, enz. Deze function- naris is tevens militie-commissaris, waar door hij ongeveer twee maanden" per jaar aan den dienst der' inrichting onttrokken is. en geniet per jaar een maand verlof. Een nieuw Eaadhnis te Rotterdam. Het door de jury niet den eersten prijs bekroonde ontwerp van prof. Evers. Afzonderlijke vermelding verdient de geschedienis van de stichting van het nieu we Invalidenhuis, waarvoor thans in het bijzonder bijdragen worden gevraagd. Tot hjet ontwerpen en voorbereiden van bouw plannen werd aan een commissie uit het hoofdbestuur en de districtscommissaris sen een crediet verleend van f 3000 ter be strijding der door haar te maken kosten. In 1908 was mede in verband met den voorgenomen bouw van een gesticht door het hoofdbestuur van het Fonds een request ingediend om verhooging van het Rijkssubsidie. Krachtens Koninklijke machtiging is door de Ministers van Oorlog, Marine en Koloniën op dit request geantwoord: ,,lo. dat er geen termen bestaan de oorlogsbegrooting weder voor dit doel te bezwaren; 2o. dat de oprichting van een nieuw gesticht uit den tijd is te achten, en de daaraan verbonden kosten onevenredig hoog zouden zijn i nverhouding tot het aantal verpleegden; 3o. dat voor de In dische militairen en ten hoogste 15 perso nen van het leger hier te lande en van de zeemacht plaats is te „Bronbeek", en ver der de verpleegden in het Invalidenhuis militairen zijn, die om de een of andere re den niet te „Bronbeek" kunnen of willen worden opgenomen, o.a. omdat zij daaruit wegens wangedrag zijn verwijderd, of reeds twreemaal op eigen verzoek zijn ontslagen." Een der afgevaardigden op de alge meene vergadering van het Fonds merkte omtrent deze beslissing op „Daar het hoofdbestuur bij deze be schouwingen zich heeft nedergelegd, mag geacht worden,'dat het deze motie veil als juist heeft aanvaard, doch hiermede heeft het dan ook zelf de bouw van een nieuw Invalidenhuis veroordeeld. Deze bouw is niet noodzakelijk, omdat het niet op onzen weg ligt een nieuw gesticht te ontwerpen voor hen, die niet met „Bionbeek" te vreden zijn, of zich daar misdragen heb ben, en zulks ten koste van andere kame raden, die in niet minder gunstige levens omstandigheden verkeeren. De bouw is niet wenschelijk, daar enorme kosten ver- eischt worden tot vernieuwing van een historisch monument, dat geen recht van bestaan meer heeft." De voorgestelde motie om den bouw niet te doen plaats hebben werd verwor pen met 70 tegen 39 stemmen. Het Invalidenhuis, datj 188,000 zou kos ten, moest worden opgericht voor een handjevol van de hier geschetste oud-mili tairen 1 Dat men deze omstandigheden niet ken de, is te verklaren, en als gevraagd wordt „voor verminkte strijders" en „nagebleve- nen van gesneuvelden'' is men - spoedig geneigd de beurs te trekken; de goed- geefschheid van Nederland is bekend, doch men schenke met oordeel en niet op groote woerden en zonder onderzoek. Zouden na deze uiteenzetting de cogen van „weldadig Nederland" opengaan? De autoriteiten zijn niet bij machte dit particulier fonds in zijn werking tegen te gaan. Alléén „weldadig Nederland," docr zijn beurs gesloten te houden. Indien werkelijk, na behoorlijk onder zoek, steun noodig bljkt, men treffen dan een regeling volgens wettelijke bepalin gen. wijze is ons volk Onze lezers hebben kunnen kennis nemen van de belangrijke circulaire van den Min. v. Justitie a. i. omtrent de toepassing van art. 189 eerste lid Wetb. v. Strafv.aldus het „Weekblad van het Rech t." De Minister keurt de bij enkele parket ten gevolgde methode af, om zich van het vorderen eener bepaalde strafmaat te onthouden en wenscht de nog vrij algemeen gebruikelijke manier van requireeren be stendigd te zien. Het betoog van den Minis ter c-mtrent hetgeen de wet wel of niet zou eischen, kunnen wij ter zijde laten toegegeven wordt, uat de wet niet aststelt wat de inhoud der te nemen vordering moet zijn, en daarmede staat, dunkt ons, vast, dat de door enkelen verdedigde manier van doen niet met de wet in strijd is. Be langrijker is de vraag omtrent de al dan niet wenschelijkheid van de nieuwe gedrags lijn. De Minister voert enkele redenen aan, die uit het oogpunt van beleid de handha ving van de oude manier van requireerco nooa'ig maken. Dit betoog vangt hij aan met de bewering, dat er voor de nieuwe ge dragslijn eenig gegrond motief niet is aan gevoerd een bewering, -die dan zou moeten steunen op de voorafgaande overwegingen omtrent hetgeen de wet zou vorderen. In- tuss-chen, het motief van hen, die de nieu we methode wenschelijk oordeelen, ligt niet in de wet, zij zeggen aHeen, dat deze niet verbiedt wat zij wenschelijk oordeelen; het motief ligt in de verho' ding tusschen O. M. en rechter, in de overweging, dat de thans gebruikelijke manier van doen het O. M. in 'n seheeve positie brengt tegenover het publick, opbieden of overvragen bevor dert van de zijde van het O. M. en daardoor het oordeel over taak en positie van het O. M. vertroebelt. Het is nu eenmaal ge woonte, dat de rechter dikwijls lager gaat dan het O. M. Daaruit volgt, dat het O. M. meer vordert dan het, zelf rechtsprekende, zou opleggen: immers het vreest andei*s voor een mogelijk te lage straf. Men l:an nu wel deze overwegingen als zonder voldoen den grond beschouwen, doch wanneer men er eenvoudig over zwijgt, heeft men toch eigenlijk weinig reden te zeggen, dat een gegrond motief niet is aangevoerd. Over de redenen, die den Minister nu verder geleid hebben, nog een enkel woord. De Minister meent, dat, indien de ambte naar van he-t O. M. niet een bepaalde straf maat vordert, het hiërarchisch toezicht be moeilijkt'* wordt, omdat het dan niet e- lijk zal zijn zich juist rekenschap te geven van de wijze, waarop ieder ambtenaar zijn taak opvat, in de tweede plaats, dat dan een uiterlijk kenteeken zal ontbreken voor de beslissing, of er al dan niet aanleiding bestaat tot hooger beroep, en eindelijk, dat de beklaagden in hun belangen kunnen wor den geschaad, omdat zij nirt met eenige zekerheid zullen welen, hoe het O. M. over den ernst der zaak denkt en in hoeverre zij zich daartegen te verdedigen hebben. Naar het ons toeschijnt zijn deze drie ar gumenten niet overwegend. Het eerste niet, omdat, wanneer* eenmaal het vorderen van een bepaaloe strafmaat niet meer geacht wordt tot de taak van het O. M. te behoo ren, het toezicht zich daar ook niet behoeft uit .te strekken. Overigens, ook zonder dat een substituut-officier voor dezen diefstal vraagt zes maanden, voor een anderen acht rr.av.'den, zal zijn chef kunnen beoordeelen hoe hij zijn taak opvat. Het tweede argu ment met, omdat het instellen van het hon ger beroep niet op een paar maanden meer of minder moet. berttstên. Het zoogenaam de appèl a minima moet uitzondering blij ven en i .'leen ingesteld worden, warneer een aa-i.merkelijk te lichte straf wor«t op gelegd. i'it kan het O. M.'beoordeclen, zon oer i •-) bepaalde straf te hebben gevor derd. I e <V-de argument niet., omdat nie mand u-L'gt. dat h-t O. V. zich met dul ■delijk zou i ...preken over den mecxderen of niinder°.v uist van het geolccgde fpit en over de i. -. L.,aat. Integendeel veria- »<l wor.v het f-v ón van een gemotiveerd oord-il over de gronden, die bij <le straf toemeting /uilen moeten gelden. Daarover kan clan h- debat me1- de verdediging c<-- voerd Dit debat kan toch niet- ]o< - pen over o oige maa-aen meer of r.l ïdrr, over de precies in jaren, maander of dncce» uitgedrukt strafmaat. W-n.t dat <•-> zoov/- re de s 'toemeting meer subjectieve schatting dan uitvloeisel van logische overweging, ontkent wel niemand. O conH isie is, dat de uitvaardiging «,-r jongste mim.-^--ieeje circulaire niet afdoen- i e gemotive-i d is. Wij erkenrié-n gr./w. - J dat voor beide methoden, de oude" en j nieuwe, v - en tegen te pleiten valt co j wij x uder. r enszins de nieuwe gedragsb'.-i j a.s regel :-n zien gevolgd, nog vee' mi i- er voorge, -en. Doch wij zouden nxe- i nen, uat i had kunnen zijn gewaagd, etc uitspraak c>- ervaring afgewacht Do j Minister heeft o. i te vroeg ingegrepen. Men vraagt zich dikwijls af, schrijn W e g I m et den Woi k e r", „hoe het toch komi> J dat \elen bij liet beleenen van panu«o j obscure par djeshuis de voorkeur go- j ven boven Je g e m e e n t e 1 ij k e Bank- v a n-L c i n i n g. j Meermalen is de oorzaak, dat het te be- i een en pand zoodanig is, dat de Bank ei* I "iets op geeft- doch veelal worden ook waardevolle panden -aar het pandjeshuis j gebracht, getuige de goed gevulde étalage-1 I lesten dier iprjchiingen. j „Onbekendheidmet de. praktijken "'nier pandjeshuizen en met het bestaan der Bank- van-Leen ing kan ook niet den doorslag ge- ven, want de ineeeten der slachtoffers van pandjesbazen weten heel goed, dat zij woe- I kprrente in het pandjeshuis moeten beta- len en groot gevaar loopen hun goed ver I beneden de waarde kwijt te raken. F.n Wh I brengen ze hun goed daarheen en niet naar j lie Baj'k-van-Leening. die een matige rent* j heft, het goed veel hooger, meer in over- j eenstemming niet de waarde, taxeert, veel I meer zorg voor de panden besteedt, en 1 langer staantijd toestaat, i at kaa dan daarvan wel de oorzaak we- j zen 1 Op de jongste vergadering der Haagsclie afdeeling hoorden we van een der aanwêzi- gen zoo terloops een opmerking, die in dit verband wel eenige aandacht verdient. De bedoelde persoon onderstelde namelijk, dat een van de oorzaken wel eens daarin gele- gen kon zijn, dat de pandjeshuizen dikwerf i zijn weinig in het ooloopende gebouwen, van gewone huizen niet te onderscheiden I en vaak gelegen in minder aanzienlijke en FEUILLETON. Een eeuw geleden. Een vreemde, maar ware DOOR A. PÜSCH&&N. (Vertaling van HERMAN GROITE). (Nadruk verboden). Op het einde van het jaar 1811, in dien zoo merkvvaardigen tijd, leefde op z.ijn landgoed de goede Ga.wrilo R. In den ge- heelen omtrek was hij wegens zijn gastvrij heid en zijn vriendelijkheid door iedereen zeer bemind. De buren kwamen voortdu rend bij hem op bezoek, om bij hem te eten, te drinken, en met zijn vrouw Pras- kowja om een kleinen inzet boston te spe len; sommigen om zijn dochtertje Maria te zien, een slank, bleek meisje van zeven tien jaren. Zij gold als een rijke erfgename en velen beschouwden haar reeds als hun vrouw of schoondochter. Maria had haar gebeele leven Fransche romannetjes gelezen en was. van een zeer verliefden aard. Het voorwerp harer liefde was een arme vaan drig, die juist met verlof van zijn regi ment thüis was gekomen. Het spreekt van zelf, dat de jonge man dezelfde gevoelens koesterde, en dat de ouders van het meis je, toen zij de wederzijdsche liefde ont dekten. hun dochter verboden, aan hem te denken, en den jongen erger behandel den dan een ontslagen assessor. Het verliefde paar correspondeerde met elkaar en ontmoette elkaar dagelijks; het zij in het dennenbosohje, hetzij bij een oude kapel. Daar beloofden zij elkander eeuwige trouw, beklaagde hun wreed lot en peinsden op middelen, om zich van hun ketenen te bevrijden. Hun brieven en ge heime samenkomsten voerden wat heel natuurlijk is tot het volgende resultaat: of zij, daar zij zonder elkander niet konden leven en de wreede ouders hun geluk in den weg stonden, niet zouden kunnen trou wen zonder den ouderlijken zegen. Het was de jonge man, die dit het eerst be dacht, cn Maria's fantastische geest werd door zijn plan maar al te bewogen. De winter kwam en maakte een eind aan hun samenkomsten. Doch des te meer cor respondeerden zij met elkander. In ieder zijner brieven smeekte hij, dat zij in het geheim met hem zou trouwen; hij deed haar het voorstel zich een tijd lang te verber gen, dan haar ouders te voet te vallen, die, ontroerd door de moedige trouw der twee geliefden, zeker de armen zouden uitbrei den, terwijl zij zouden uitroepen: „Kinde ren, alles is vergeten en vergeven". Langen tijd aarzelde Maria. Het eene plan na het andere werd verworpen. Einde lijk stemde zij toe. Op den dag, dat het beraamde plan ten uitvoer zou worden ge bracht, zou zij 's avonds niet eten, en zich onder het voorwendsel, dat zij hoofdpijn had, vroeg naar haar kamer begeven. Het dienstmeisje was eveneens in het komplot. De twee zouden langs de trap in het ach terhuis naar den tuin gaan; achter den tuin zou een slede wachten, waarin zij plaats nemen moest; deze zou haar naar het dorp brengen en bij de kerk, waar Wladimir haar beidde, stilhouden. 1 Den nacht vóór den vastgestelden dag )jiacht Maria slapeloos door. Zij pakte haar I gced in, snoerde waschgoed cp een japon in een zak, schreef een langen brief naar een harer vriendinnen, een sentimenteele jonge dame, en een tweeden aan haar ouders. In de meest gevoelvolle termen nam zij afscheid van dezen; zij scheef tot haar rechtvaardiging, dat zij bovenal den vaandrig liefhad, en zij besloot den brief met de verzekering, dat zij het als het ge lukkigste oogenblik haars levens zou be schouwen, als zij zich aan de voeten harer ouders mocht werpen. Nadat zij de beide schrifturen had ver zegeld, wierp zij zich onmiddellijk voor het krieken van den dag te bed en sliep in. Maar ook nu werd zij voortdurend door vreeselijke droomen gekweld. Nu eeus zag zij, juist op het- oogenblik, dat zij in de slede stapte, hoe zij door haar vader werd tegengehouden; zij gevoelde, dat hij haar snel over de koude sneeuw sleepte en haar in een eindeloozen, duisteren afgrond slin gerde, en zij viel hals-over-kop naar be neden, angstig te moede. Daar weer zag zij haar bruidegom bleek nederliggen, ge heel met bloed bedekt. Hij worstelde met den dood en smeekte haar met hartroerende stem zich te haasten en zijn vrouw te wor den. Deze en andere fantastische droom beelden en visioenen gingen haar blik voorbij. Eindelijk stond zij op, bleeker dan ge woonlijk en ditmaal met werkelijke hoofd pijn. De ouders zagen wel, dat haar iets scheeldehun teedere zorg en hun onophou delijke vragen: „Wat is er toch, Marietje? Je bent toch niet ziek. Marietje V' deden haar pijn. Zij trachtte hen gerust te stel len, zij gaf zich moeite, om zich vroolijk voor tc deen, maar het gelukte niet. De avond kwam. De gedachte, dat dit de laatste dag was, welken zij in den fami liekring doorbracht, stemde haar tot diepe droefenis. Zij was meer dood dan levend. In het geheim nam zij van alle menschen in huis, van alle voorwerpen, afscheid. Het avondeten werd binnengedragen. Hevig klopte haar hart.- Met bevende stem verklaarde zij, dat zij niet bleef eten, en zij wenschte haar vader en moeder ..goe den nacht". Dezen kusten haar als gewoon lijk het kostte haar groote moeite haar tranen in te houden. Teen zij in haar kamer was aangeland en zag, dat zij alleen was, zonk zij op een stoel neer en brak in snikken uit. Haar dienstmeisje .praatte met haar, smeekte haar, rustig te zijn en moedig. Alles was gereed tot de vlucht. Nog een halfuur en Maria zou voor altijd het ouderlijk huis moeten verlaten, haar kamertje, haar vredig leventje... Buiten woedde een sneeuwstorm; dc wind gierdede vensterluiken kreunden en schudden door elkander; dit alles scheen haar als een dreigende waarschuwing en als een noodlottig voorteeken.. Eindelijk was alles stil in het huis. Ieder sliep. Maria wierp zioh een sjaal om de schouders, trok een warmen mantel aan, nam haar bundeltje in de hand en sloop langs de trap naar beneden. Het dienst meisje volgde. Zij kwamen in den tuin. De sneeuwstorm was nog in zijn volle kracht; horig woei de wind hun in heè aangezicht, als wilde hij de jeugdige misleide tegen- j hcuden. Met moeite bereikte zij het tuin hek. Daar stond de slede. De paarden, door de koude gepijnigd, wilden niet meer rustig blijven staan en Wladimir's koetsier liep heen en weer, en probeerde de dieren te kalmeeren. Hij hielp de jonge dame en haar dienst meisje in de slede, legde de pakken bin nen in den wagen, greep de teugels en vooruit gingen de paardenMaria was vei lig, nu de koetsier Tereschka mende. Den geheelen dag was Wladimir in actio geweest. Vroeg in den morgen had hij den geestelijke van het dorp bezocht.Vervolgem ging hij er toe over onder de riddergoed bezitters in den omtrek getuigen voor zijn bruiloft te zoeken. In de eeste plaats ver klaarde zich hiertoe met genoegen een oud-officier, met name Dravin, bereid; daar, zooals hij zeide, het voorval hem zijn looze huzarengrappen -weder in herinnering bracht. Hij overreedde Wladimir bij hem te blij ven, en zijn middagmaal met hem te ge bruiken hij zeide hem, dat het liem zeker geen moeite zou kosten, om de twee andere getuigen te vinden. En inderdaad, onmid dellijk na het eten kwamen de landmeter Schmidt (die sporen aan zijn laarzen droeg en prijkte met een grooten knevel), bene vens de zoon van den commissaris van po litie, een zestienjarige jongeling, die bij de ulanen dienst had genomen. Niet al leen. dat zij Wladimir's uitnoodiging aan namen, maar zij verklaarden onder cede, dat zij hun leven voor hem wilden geven. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1913 | | pagina 9