Ingezonden Mededeelingen Eerste Roomsch Katholieke Oud-Leiden. h 30 cent per regel. LEV. MM. te HAARLEM.. Over de maand Mei 1910 was de premie-ontvangst f 710.186 1911 f 3046.45s 1912 f 5636.56 Een vooruitgang als deze spoi met iedere poging tot verdacht making dezer Mij. door minderwaardige blaadjes, die zeer handig (en natuurlijk met succes) speculeerer. op de ISÏÏfë-vrees waaraan sommige concurrenten ernstig schijnen te lijden. 3553 Uitvoerig wordt door verscheidene le den uiteen gezet, dat de plan nerf den indruk maken meer op verbetering van de positie der officieren, in het bijzon der op verbetering van de promotie, te zijn gericht, dan op volmaking van de organisatie uit zuiver militair oogpunt. Daartegenover werd er op gewezen, dat bij de infanterie waar het aantal luit.- kolonels en majoorsplaatseii thans gelijk is, deze zich na de reorganisatie zul len verhouden als 24 op 72. Verschillende leden wezen op het nauwe verband tusschen de organisatie plannen en het vraagstuk der dislocatie, waaromtrent zij een overzicht van 's Mi nisters plannen vroegen. Enkele leden gaven den Minister in overweging te bevorderen, dat, in ver band met de nieuwe organisatie, de jaar- Iijksche lichting niet op 23.000 man, worde bepaald, het maximum in de Mi- litiewet vastgesteld, maar op 17.500 man worde gehouden. Naarmate de nieuwe organisatie goed blijkt te werken en de noodige nieuwe gebouwen zijn tot stand gebracht, ware het contingint dan ge leidelijk tot 23000 man op te voeren. Infanterie. Verscheidene leden er kenden, dat uit een oogpunt van mobi lisatie het door den Minister ontwikkel de plan een belangrijke verbetering be- teekent bij den bestaanden toestand. Gevraagd werd, of de inkrimping van het aantal beroepsluitenants met het oog op mobilisatie wel verantwoord is en of er zekerheid bestaat, dat het benoodig- de aantn; verlofsluitenants dan niet zal ontbreken. Naar de meening van vele leden, wordt de reorganisatie te duur betaald met de kostenvermeerdering, die zij medebrengt. Eenige leden vatten hun bezwaren te gen 't voorste' van den Minister isamen-in beschouwing^:., in hoofdzaak betoogen- de, dat er zoo min mogelijk vaste ka ders behooren te zijn en dat het voor de eigenlijke mobilisatie onnoodig. is dat steeds aanwezig is een kern onder de wapenen, een geraamte der oorlogsor ganisatie De toestand zal door de nieuwe organisatie verslechteren. Bereden artillerie. De argumenten aangevoerd ten gunste van den overgang bij onze veldartillerie naar de driestuk- kenbatterïji, kwamen velen leden onvol doende voor. Tegenover deze opmerkin gen werd de invoering der driestukken- batterij door andere leden krachtig ver dedigd. Ten aanzien van de kosten, wel ke de voorgenomen maatregel zal mede brengen, werden nadere inlichtingen, ge vraagd. Vesting-artillerie. De voorgestelde inkrimping van de formatie met 3SJui- tenants vond bij vele leden toejuiching. Andere leden stemden daarmede niet in. Verscheidene leden verklaarden van de .noodzakelijkheid der instelling van een kabinet des Ministers niet overtuigd te zijn. Naar aanleiding van 's Ministers me- dedeeling dat een volledige organisatie van den vliegdienst en de luchtvaart nog niet geheel gereed is, werd zoowel de opmerking gemaakt, dat de Minister blijkbaar weinig sympathie gevoelt voor deze onderwerpen als van andere zijde, UIT DUSSELDORPS ANNALEN. 1) Zijt gij de Pater van de Begijnen van Santé Agatha? Ik dacht dat aldaar een vuile monnik woonde! Zoo werd Musaus te Leiden al spoedig bejegend toen hij op Sint Pieters-kerkhof voor bet mooie paleis der Lokhorsten aan de Noordzijd-e der kerk uit zijn slede ,was aangekomen. De man die hem zoo toesprak was Gijsbertus Duvenvoorde, heer van Opdam, welke het huis der uitgewekene Lokhorsten had bezet, en daarin Musius eerst gaarne en zelfs be leefd ontving. Musius' vader toch was 'een vriend van Duvenvoorde geweest, j[Weldra echter liep die afvallige Duven- voorde scheldende henen. Hooren wij nu hoe Dusseldorp, die ons het bovenstaan de bericht heeft, verder van woord tot woord voortgaat Er kwam nu een Kettersch predikant ■Ikanttot Musius, die hem onder vele woorden trachtte over te halen, om het 'Roomsch geloof en het Primaat van Ro- jme te verloochenen. Maar die predikant is spoedig met verlorene zaak moeten af- trekken, want niets was bij den edelen belijder zoo verre van heel zijn ziel ver wijderd als afval en hij snoerde zijn we derpartij diens kwalijk riekenden mond op zeer flinke wijze. Doch daarna kwam •or een soldaat-provoost-overste, en de- ze heeft 'Musius uit het paleis der Lok- 1 horsten overgebracht naar het huis van fiVan Veen, Leidsch pensionaris. Want dewijl Van Veen, om de ketterij en den j opstar.dte mijden naar Brabant was heen gegaan, had de krijgsoverste Lumeij in ^[Van Veen's huis op hetzelfde St. Pieters kerkhof, ten Oosten van de kerk en slechts weinige treden van het paleis der Lokhor sten af, zijn kwartier genomen. Hier wer den tevens Chnistoffel, heer van Schagen 1 -en Mr. Adrianus van Assendelft in de i boeien gehouden, om naar Oranje te Delft te worden gezonden. Deze heeren toch '.waren, openbaar, namens hun stadHaar- llem tot Frederik van Toledo, den zoon van Alva, uitgezonden, teneinde met ge noemden veldheeF, die Haarlem dra ge- (1). Een gedeelte van dit feuilleton werd vroeger door ondergeteekende ook voor het weekblad „Ons Kerkklokje'-' bewerkt de waarec.iuwing geuit, ten deze groote behoedzaamheid te betrachten. Men meende, dat de behoefte aan een vlieg en luchtvaartdienst in ons land niet groot is. Gevraagd werd wat het resultaat is geweest van het onderzoek, dat de Mi nister indertijd heeft toegezegd in ver band met- de terugneming van een aan vraag om geld voor een ballonloods. Land- en Tuinbouw. Voor beginnende kunstmest- gebruikers. (Slot.) Een fout, door dezen ook dikwijls be gaan, is: dat zij te weinig geven.'Zij zijn van meening, dat het met kunstmest heel goedkoop kan aangaan. Zeker, dat is ook zoo, maar dan wordt de oogst er ook naar. Men wete wel: alleen van rijkelij ke bemestingen mag men r(jke oogsten verwachten. Wie royaal bemest, bemest het voordeeligst. 'Stel: iemand bemest zui nig en verkrijgt een oogst beneden het middelmatige, van haver bv. 40 H.L. per H.A. Een ander bemest rijkelijk en oogst van 't zelfde gewas 70 HL. per H.A. iets wat dan volstrekt niet de hoogste op brengst is. Welnu, dan heeft nommer twee voor zijn oogst heel wat meer gebeurd dan no'mmer een. Hij heeft van koren en stroo (en hierop lette men wel) voor zijn oogst zóóveel meer gebeurd, dat hij de kosten der bemesting daarmede in ruim te kan bestreden, zoodat men haast kan zeggen, dat zijn ruime bemesting, hoe an deren daar ook tegen opzagen, hem niets heeft gekost. Dit is één uit de vele voor beelden, zooals wij ze geregeld in de praktijk van het land- en tuinbouwbedrijf kunnen waarnemen. Meest alle beginnende kunstmestgebrui- lcers zijn te zuinig en daardoor ontgaat hun de groote winst, want: de laatste locdjes wegen ook hier het zwaarst. In streken, waar men sedert jaren kunst meststoffen aanwendt, weet men dit uit ervaring. Op veenkoloniale» grond zijn de hoeveelheden kunstmest per H. A. ge bruikt veel grooter dan 10 a 20 jaar ge leden. De oogsten werden steeds beter; een ruim gebruik van kunstmest is voor- deelig gebleven. Om te kunnen weten, tot welke grens men gaan kan, moeten er bemestingsproeven genomen worden. Die proeven kan men gemakkelijk op eigen grond nemen. In de aangebrachte hoeveelheden kunst mest zit over het geheel niet de 'hoeveel heid plantenvoedsel, welke uit den grond wordt gehaald; de rest komt dus uit den grond. Langzamerhand echter worden de vocdselbestanddeelen, die van nature in den bodem aanwezig zijn. verbruikt. Voor al door kunstmest, in hoofdzaak door kalk worden deze geschikt gemaakt voor de voeding der plant. Kunstmest werkt dus als het ware oplossend voor voedende bcdembestanddeelen. Naarmate deze ver bruikt worden, zal men er, door toevoe ging van meer mest in moeten voorzien. Vandaar misschien dat men door groote hoeveelheden kunstmest te gebruiken, zul ke prachtige resultaten vcr.:rijgt. Nieuw aangemaakte gronden bevatten niet zelden een belangrijke hoeveelheid plantenvoedsel, dat door kunstmestge- bruik mobiel wordt gemaakt. Op zulke gronden zij men dan ook niet zuinig met den mest .Een lange reeks van jaren kan men met het reservevoedsel, dat zul ke gronden bevatten, zijn voordeel doen. C. B. Kunstbemesten. Het „Weekbl. voor Bloembollencul tuur" schrijft Er zijn tegenwoordig talrijke middeï- tejs bekend, waarmede we onze grond soorten kunnen controleeren of de een, of andere voedingstof in voldoende mate aanwezig is of niet. Doch behalve deze middeltjes helpt ons ook heel dikwijls de natuur en het aanwezig zijn van som mige onkruiden kan ons verklaren, waar aan de grond rijk is of behoefte heeft. In de „Gartenwelt" worden eenige voor beelden gegeven, waarvan we het vol gende vertaald hebben. Gebrek aan stikstof is bij onze planten spoedig waar te nemen aan den onge woon lichtgroene tot geelachtigen tint der bladeren. Ook gebrek aan kalk in den grond is spoedig merkbaar. Kalk is een der gewichtigste stoffen voor onze gronden, want zij werkt chemisch (schei kundig), physisch (natuurlijk) en tege lijkertijd voedend. Het is daarom van het hoogste belang rekening te houden met de behoeften, die de planten aan kalk hebben. Hoe komen we nu tot de wetenschap, dat er gebrek is aan kalk Het veelvuldig optreden van de veld- zuring (Rumex acetosa) en de schaaps- zuring (Rumex acetosella) is het zeker ste bewijs van kalkarmoede, doch ook (het aanwezig zijn van de gele ganzebloem (Chrysanthemum segetum) wijst op het gebrek aan kalk, wijl al deze planten .na een bemesting van ets- en merg'elkalk beslist verdwijnen. Weelderig groeiende grassen en ook het veelvuldig voorkomen van klaver wijzen er op, dat de grond rijft is aan kalk. Treft men veel z.g'.n. muur, sterremuur (Stellaria media) roode muur of roode mier (Anagallis arvensis) aan, dan is de grond rijk aan stikstof. Ontmoet men echter het honderdbtoempje of voorjaars- vroegeling (Draba verna) alsook de hoornblo em (Cerastium arvense), dan is op die plaatsen gebrek aan stikstof. Is de grond rijk aan salpeterzuur, dan verkondigen ons dat: de witte melde (Chenopodium album), de tuinmelde (Atriplex hortense), terwijl ook de be kende tuin-brandnetel (Urtica urens) van salpeterzuur houdt. Slaat men de na tuur gade, dan kan zij ons nog veel lee- ren, hetwelk het ons:, gemakkei ijlver maakt om ons dikwifis ;moeilijk beroep goed uit te oefenen. Voor Moes- en Bloemtuin, Het is nu een zeer geschikte tijd om rozen van stek te steken; Men snijdt de stekken van hout, dat is uitgebloeid, in een schuinsche richting langs een oog, en plaatst ze in zuivere aarde in den vollen- zon. Hebben ze na 2 a 3 weken -wortel gemaakt, dan worden ze in een klein potje opgepot en in den komenden winter "vorstvrij gehouden. Deze manier is beter dan, zooals ook kan worden ge- daan, in October of November de stek ken onder glas in wit zand te steken in het eerste geval toch hebben ze van Wet oppotten in het voorjaar niet te lijden, dat bij de tweede wijze moet gebeuren. Het van stek kweeken kan bij alle soor ten rozen gemakkelijk geschieden ech ter niet alle bloeien van stek zoo goed, en bij deze is het beter ze te occuleeren of te veredelen. Wil men rozen verzenden, dan plukke men ze in den vroegen ochtend, als ze half geopend zijn. Een g,oede verpakking is in platte, lichte kistjes voor postpak ketten. Op den bodem hiervan legt men een dunne laag versch gras, hierop een vel zijdepapier en daarop de rozen, dicht naast elkaar, zoodat de bloemen op de- reis vast blijven ligg'en. Verpakken met ijs bestaat daarin, dat men kleine stukjes ijs, zoo groot als een hazelnoot, in wat ten wikkelt en voorzichtig tusschen de rozen legt. De watten zuigen het ijs- water op en geven een aangename kil heid in het kistje. De stukjes ijs mogen niet grooter zijn dan de watten aan vocht kunnen opnemen, anders lekt het kistje door, waardoor men met de posterij in conflict komt. Prachtige exemplaren, vooral die naar tentoonstellingen gezon den worden, moeten stuk voor stuk in zijde-papier gewikkeld en boven aan den steel ingedraaid worden. De verpakking in platte kistjes is beter dan in mandjes. Nu de kersentijd en daarmee het ker senplukken is afgeloopen, moeten we, ter waarschuwing voor volgende jaren, toch eens wijzen op iets, dat ons reeds meer malen en ook nu weer is opgevallen en heeft gehinderd. Velen volgen bij het kersenplukken een slechte gewoonte: men klimt namelijk in boomen en gaat op de takken staan. Hiérdoor knakt me nige zwakke tak in de oksels en wordt vaak nog met een stuk van den bast van den hoofdtak afgescheurd. En over al, waar een voet gestaan heeft, vooral wanneer er spijkers in de schoenen zit ten, wordt de bast gekwetst. Maar al blijft de bast heel, toch ontstaat op de plaats, waar de voet stond, een leege ruimte, die allengs met het sap van den boom gevuld wordt, en dit sap zoekt eindelijk een plaats om weg te vloeien. Zoo begint de „g.omvloed", welke steeds voortwoekert en toeneemt en de beken de leelijke zwellingen tengevolge heeft, die in vele gevallen reeds binnen weinige jaren den stam doen sterven. Kersen moet men steeds plukken op den ladder, staande. Bij jonge boomen gebruike men den dubbelen ladder, en ga zoo om den boom heen. Bij 't oogsten van groote boomen moet men steeds twee ladders bij de hand hebben, den kleinste voor de onderste takken, den grootste voor lioo- gere takken en 't bovenste gedee'fe. Heeft men dan nog een goede haak ont de takken naar zich toe te halen, dan be hoeft men hoogstens 3 of 4 maal den ladder te verplaatsen. Zoo'n kërsenhaafc! maakt men 't best van een 2 Meter lang, stuk ijzerdraad, zoo dik als een potlood, dat aan een kant omgebogen is en een haakje heeft met een kiemschroef voor zien, dat aan een oog vastzit en op en neer geschoven kan worden. Zoodoende kan de haak langer en korter gemaakt worden, al naar de tak dichterbij of ver deraf is, en kan aan den ladder worden vastgemaakt. Op die wijze is 't met eeni ge voorzichtigheid en zonder gevaar mo gelijk een groote kersenboom schoon te plukken, zonder ook maar een enkelen tak te breken of den boom te beschadi gen door den bast te kwetsen. j Bij de groote hitte en droogte, welke wij gehad hebben, en volgens profetiën nog zullen krijgen, was e is aanhoudend gieten in den bloem tul* noodig, anders sterft menige boom en heester, menige bloem en sierplant. Bloemen, die dit voorjaar geplant zijy, moeten niet alleen, tweemaal dsig- 1 „gotex en besproeid worden, maar ook i^-tvan den houti- gen stam moet b worden met een taai, goed doorgewrkt mengsel van, leem en koemest, daarmee niet op, wanneer de planten het groeien ko men. Als ze W icserve-stoffen voor den volgen-sa kunnen verzar melen, dan sterven ze licht. Inhoud van Tijdschriften Van Onzen Tijd. Bij een {paar afdeelingen vertelt de architect A. J. Kropholler hoe het complex van de nieuwe kerk van O. L. Vrouw van Lourdes te Scheveningen er „ouderwetsen* komt uit te zien. Dr. Moller -vervolgt zijn artikel „Tragiek en Tragedie." De schil der-schrijver Jurriaan Zoetmulder laat ons een kijkje nemen van het schoon van O is ter wijk. Maria Viola bespreekt de ten- heel insluiten zou, in der minne over het overgeven hunner stad te onderhande len. Helaas, op hun gezantschajasreis wa ren zij gegrepen en in boeien geraakt. Toen nu Musdus bij deze heeren was gebracht, bejammerden zij eikaars lot vol treurigheid. Aangezien zij namelijk in han den van het ontembare monster Lumeij waren gevallen, voorspelden zij zdch reeds den bitterste» dood. Toen nu de jongere Musdus (de neef des priesters) begon te schreien, werd hij door de beulen ietwat losser van zijn ooms arm gemaakt. En ook de geestelijke zuster nat het Delftsche klooster, Carole+ta, werd naar een andere kamer vrijgelaten. j(Zulks gebeurde ook den neef.; Bij het vallen van den avond was ook de beul van Haarlem in dar huis van Van Veen, waarin Lumeij kwartier had, over gekomen. ,Want toen die beul de deur der kamer voorbijging werd hij, als een treunig voorteeken, door de Haariemsche gevangenen erkend. Musius heeft toen dien "heeren zijnen medegevangenen gezegd: men moest ge duldig blijven. Wij zijn allen zoo heeft hij gespróken wij zijn allen in Gcds har.d. Laten wij Hem om geduld en om Zijn genade vragen. Eer die woorden van Musius nog goed koud waren, ziet, daar wordt Musius uit het -vertrek, waarin hij was, naar een kleiner vertrekje weggevoeid. Hier span de de rechtbank over Musius, als gede legeerden van Lumeij: primo de reeds genoemde Duvenvoorde, heer van Opdam, en securdo een Fransch edelman, Auma- le geheeten. En nu, goede lezers, gaat het martelen, het afgrijselijk martelen van Musius be ginnen. Bemerkt jmtusschen nu nogmaals hoe hder geen Leidsche schepenen een rechtbank gespannen hadden, noch hoe, in naam der Leidsche overheid, Musius gegrepen en overgebracht is. Onthoudt echter tevens, dat hadde Musius, den heer Duvenvoorde bij zijn aankomst, en later den predikant van Lumeij slechts voldaan in bespotting der religieusen, en in afval van ons heilig Katholiek geloof, hem dan alle vrijheid en wereldsche ver heffing ware geschonken. Aumale zelf was een afvallige! Maar Christus mar telaar, hij herdacht thans* hoe Sb Paulus met recht heeft geleerd: „dat de smarten van dezen tijd niet in vergelijking komen met de toekomstige glorie in de eeuwig heid." Bemerkt eindelijk nog, hoe heel Lelden te bevreesd was om iets tegeneen Lumeij te doen. Duvenvooide dan en Aumale met hun volk hebben Musius, Christus martelaar, aldus gaan 3e Annalen, verder voert, op een tafel uitgestrekt (en die tafel is bij Van Veen's dochter nog aanwezig) Ver volgens weid een doek over Musius' mor.d gespannen en daarna ijskoud wa ter ingegoten, ja zij hebben door middel van een trechter, dzzen zoo deftige» man gedwongen om allervuiilst vocht (a) in zulk een massa door te zwelgen, dat heel de buik was opgezwollen. En dan aan stonds, ziet, zij beuken nu het lichaam piet de vuisten en schopten het met hunne'hie- len, opdat de lijder gedwongen wordt, het ingezwolgen vocht weder op te bren gen .Ook kleedden zij hem uit en zij heb ben met geesels hem allerfelst geslagen, zocdat er veel bloed vloeide, en wel in dier voege, dat de witte muren van dat kleine vertrek zich met bloed overspat zijn geworden, dat ik later Willem Oudcr- vliet, openbaar notaris te Leiden, zelf heb hooren zeggen: later kon men dat bloed met herhaald afwasschen en overwitten nog maar nauwelijks wegkrijgen. Men ging nog verder. Musius toch is uit dat kleine vertrek in Van Veen's huis naar den kelder ge sleept, in welks gewelf een ijzeren ring vooruitsprong. Aan dien ring hing men, door middel van een zeer dun touw, dat om den grooten teen des rechtervoets werd gehecht, den heiligen grijsaard met het hoofd naar omlaag. Vrij lang hing zoo de heilige in de hevigste smart, doch daar het touw s malscherp, en het lichaam van Musius vrij zwaar was, is eindelijk de toon afgescheurd van den voet, en bleef in het touw hangen. Die toon is nog daags daarna door een dienstmeisje naar het dichtbijzijnde kerkhof der Sint Pieters kerk gebracht. Toen evenwel het lichaam op den grond neerplofte, werd het gewijde hoofd daar bij hevig geschonden; de beulen kwamen toen opnieuw aanstormen om tegen Chris tus' martelaar te woeden. Hetgeen zij toen echter hebben uitgevoerd, is niet (a) Urinam suam spurcam, zegt Dusseldorp injiet Latijn. te weten te komen, omdat er buiten hen, geen" menschen meer aanwezig waren in dien kelder. 'Maar de meergemelde Ou- dervliet, welke in dat huis aanwezig was, heeft getuigd, vreeselijke jammerklachten en zuchten te "hebben gehoord. Eindelijk omtrent het nachtelijk uur, tusschen negen en tien, heeft men den bebloede», dood-vermoeiden en zuchten den, goeden grijsaard uit het huis (gevoerd en zij brachten hem blootsvoets door de sneeuw en deden den langen tocht over het groote Kerkhof en door de Pieters- kerkkoorsteeg terwijl de voeten van Mu sius daarbij in veel bloed dropen, naar de schandelijke galg, welke op de Blauwe steen, midden in de Breestraat niet verre van het Gemeentehuis, stond opgericht. Terwijl de beulen hier uit een ruw touw een strop maken, heeft Musius intusschen zijn ziel Gode aanbevolen. Hierna is hem de storp om (den hals ge daan en is hij omhoog getrokken. Dade lijk daarna sneden de beulen hem de na gels van de voeten, zoodat het bloed ivan Musius de sneeuw rondom de galg ge kleurd heeft. Vele uren lang heeft de vro me in die felste foltering, nog levend len vreeselijk zuchtend, gehangen. Ik heb zelf van eerzame en geloofwaardige personen die destijds terzijde van de galg, in de voornaamste punten der stad woonden, hooren verhalen, dat zij wel met het diep ste meedoogen heel den nacht dat ker mend-zuchten hadden aangehoord, maar dat zij wegens de losbandigheid van Lu- meij'svolk hun vensters niet hadden dur ven opendoen. De oorzaak van dat lang jeven van Musius in den strop, kwam hieruit voort, dat de strik van het ruwe touw den hals niet genoeg omsloot en dichthaalde, des te meer omdat Musius op zijn hals onder de kin, een vrij groot gezwel of knobbel had, welke mede dat verstikken tegenhield. Zoodoende is de dood des martelaars dus zeker (na mid dernacht) op den elfden December te stellen. En hier zouden wij ons uittreksel, wat de tweede vraag uit de Annalen betreft, kunnen eindigen. Die vraag immers luid de: Hoe is het den zeer vromen en ge leerden Musius te Leiden vergaan? Volledigheidshalve deeien wij echter uit de Annalen mede, dat Lumeij's soldaten midden op den dag, bij de galg terugkee- rend met een dwerg, in wiens potsen' Lumeij altoos veel behagen vond. Die dwerg sneed toen enkele ledematen (a) uit het doode lichaam (welke men niet noemen kan) en hing die aan zijn muts. De andere soldaten sneden het touw van üe galg door, lieten het eerbiedwaardig lijk naar beneden komen, doch scheurden de priesterkruin met heel de hoofdhuid af. Toen droegen zij het verminkte lichaam naar Dirk Jansen, koster der St. Pieters kerk en daar werd het opengesneden en van de ingewanden ontdaan, en de solda ten sneden het vet uit die ingewanden, welke zij aan kwakzalvers verkochten (b); Naden middag, zoo zeggen de Annalen' heeft een adellijke non van het Leeuwen horster klooster bij Noordwijk, ter nau- wernood verkregen, dat het ijselijk ver minkte lichaam werd begraven. Dit ging> naar hetgeen wij van andere auteurs we ten, a'.dus: Susanna van Etten, abdisse van de abdij van Leeuwenhorst, was om de plunderingen uit hare abdij naar Lei den gevlucht (c). Zij heeft voor allergrofst geld, de boven vermelde permissie tot be graven van Musius verkregen. Maar Lu meij, zoo zeggen de Annalen, stond geen' doodkist toe, doch slechts een mand. En toen die mand te klein bleek, hieuwen de soldaten het hoofd nog van het lijk, wrongen het hoofd bij het lichaam en nu werd de mand in 'n groeve of graf voorde Noorderdeur van St. Pieter een weinig Oostwaarts, order een raam der kerk, in den grond neergelaten. Zoo verging het den alleredelsten Musius. Ofschoon deze plaats nauwkeurig door goede menschen is opgeteekend, konde men toch de mand met Musius gebeente niet wedervinden. Jijdens Leiden's be leg toch waren alle graven om de menigte lijken reeds uitgehaald en mogelijk, zoo zegt Dusseldorp, zal God ten zijnen tijde die beenderen nog te voorschijn brengen, P. M. BOTS, R. K.pij (Slot volgt.) (a) Castissima virilia, zegt Dusseldorp (b) Menschenvet heette toen een ge neesmiddel. (c) Er is nog een hofje (van dezeSuzanna wie Lumeij zelfs niet aandurfde.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1912 | | pagina 6