Ingezonden Mededeelingen
Eerste Roomsch Katholieke
Oud-Leiden.
h 30 cent per regel.
LEV. MM. te HAARLEM..
Over de maand Mei 1910 was de premie-ontvangst f 710.186
1911 f 3046.45s
1912 f 5636.56
Een vooruitgang als deze spoi met iedere poging tot verdacht
making dezer Mij. door minderwaardige blaadjes, die zeer handig (en natuurlijk met
succes) speculeerer. op de ISÏÏfë-vrees waaraan sommige concurrenten ernstig
schijnen te lijden. 3553
Uitvoerig wordt door verscheidene le
den uiteen gezet, dat de plan nerf den
indruk maken meer op verbetering van
de positie der officieren, in het bijzon
der op verbetering van de promotie, te
zijn gericht, dan op volmaking van de
organisatie uit zuiver militair oogpunt.
Daartegenover werd er op gewezen, dat
bij de infanterie waar het aantal luit.-
kolonels en majoorsplaatseii thans gelijk
is, deze zich na de reorganisatie zul
len verhouden als 24 op 72.
Verschillende leden wezen op het
nauwe verband tusschen de organisatie
plannen en het vraagstuk der dislocatie,
waaromtrent zij een overzicht van 's Mi
nisters plannen vroegen.
Enkele leden gaven den Minister in
overweging te bevorderen, dat, in ver
band met de nieuwe organisatie, de jaar-
Iijksche lichting niet op 23.000 man,
worde bepaald, het maximum in de Mi-
litiewet vastgesteld, maar op 17.500 man
worde gehouden. Naarmate de nieuwe
organisatie goed blijkt te werken en de
noodige nieuwe gebouwen zijn tot stand
gebracht, ware het contingint dan ge
leidelijk tot 23000 man op te voeren.
Infanterie. Verscheidene leden er
kenden, dat uit een oogpunt van mobi
lisatie het door den Minister ontwikkel
de plan een belangrijke verbetering be-
teekent bij den bestaanden toestand.
Gevraagd werd, of de inkrimping van
het aantal beroepsluitenants met het oog
op mobilisatie wel verantwoord is en of
er zekerheid bestaat, dat het benoodig-
de aantn; verlofsluitenants dan niet zal
ontbreken.
Naar de meening van vele leden, wordt
de reorganisatie te duur betaald met de
kostenvermeerdering, die zij medebrengt.
Eenige leden vatten hun bezwaren te
gen 't voorste' van den Minister isamen-in
beschouwing^:., in hoofdzaak betoogen-
de, dat er zoo min mogelijk vaste ka
ders behooren te zijn en dat het voor
de eigenlijke mobilisatie onnoodig. is dat
steeds aanwezig is een kern onder de
wapenen, een geraamte der oorlogsor
ganisatie De toestand zal door de nieuwe
organisatie verslechteren.
Bereden artillerie. De argumenten
aangevoerd ten gunste van den overgang
bij onze veldartillerie naar de driestuk-
kenbatterïji, kwamen velen leden onvol
doende voor. Tegenover deze opmerkin
gen werd de invoering der driestukken-
batterij door andere leden krachtig ver
dedigd. Ten aanzien van de kosten, wel
ke de voorgenomen maatregel zal mede
brengen, werden nadere inlichtingen, ge
vraagd.
Vesting-artillerie. De voorgestelde
inkrimping van de formatie met 3SJui-
tenants vond bij vele leden toejuiching.
Andere leden stemden daarmede niet in.
Verscheidene leden verklaarden van de
.noodzakelijkheid der instelling van een
kabinet des Ministers niet overtuigd te
zijn.
Naar aanleiding van 's Ministers me-
dedeeling dat een volledige organisatie
van den vliegdienst en de luchtvaart nog
niet geheel gereed is, werd zoowel de
opmerking gemaakt, dat de Minister
blijkbaar weinig sympathie gevoelt voor
deze onderwerpen als van andere zijde,
UIT DUSSELDORPS ANNALEN. 1)
Zijt gij de Pater van de Begijnen van
Santé Agatha? Ik dacht dat aldaar een
vuile monnik woonde!
Zoo werd Musaus te Leiden al spoedig
bejegend toen hij op Sint Pieters-kerkhof
voor bet mooie paleis der Lokhorsten
aan de Noordzijd-e der kerk uit zijn slede
,was aangekomen. De man die hem zoo
toesprak was Gijsbertus Duvenvoorde,
heer van Opdam, welke het huis der
uitgewekene Lokhorsten had bezet, en
daarin Musius eerst gaarne en zelfs be
leefd ontving. Musius' vader toch was
'een vriend van Duvenvoorde geweest,
j[Weldra echter liep die afvallige Duven-
voorde scheldende henen. Hooren wij nu
hoe Dusseldorp, die ons het bovenstaan
de bericht heeft, verder van woord tot
woord voortgaat
Er kwam nu een Kettersch predikant
■Ikanttot Musius, die hem onder vele
woorden trachtte over te halen, om het
'Roomsch geloof en het Primaat van Ro-
jme te verloochenen. Maar die predikant
is spoedig met verlorene zaak moeten af-
trekken, want niets was bij den edelen
belijder zoo verre van heel zijn ziel ver
wijderd als afval en hij snoerde zijn we
derpartij diens kwalijk riekenden mond
op zeer flinke wijze. Doch daarna kwam
•or een soldaat-provoost-overste, en de-
ze heeft 'Musius uit het paleis der Lok-
1 horsten overgebracht naar het huis van
fiVan Veen, Leidsch pensionaris. Want
dewijl Van Veen, om de ketterij en den
j opstar.dte mijden naar Brabant was heen
gegaan, had de krijgsoverste Lumeij in
^[Van Veen's huis op hetzelfde St. Pieters
kerkhof, ten Oosten van de kerk en slechts
weinige treden van het paleis der Lokhor
sten af, zijn kwartier genomen. Hier wer
den tevens Chnistoffel, heer van Schagen
1 -en Mr. Adrianus van Assendelft in de
i boeien gehouden, om naar Oranje te Delft
te worden gezonden. Deze heeren toch
'.waren, openbaar, namens hun stadHaar-
llem tot Frederik van Toledo, den zoon
van Alva, uitgezonden, teneinde met ge
noemden veldheeF, die Haarlem dra ge-
(1). Een gedeelte van dit feuilleton werd
vroeger door ondergeteekende ook voor
het weekblad „Ons Kerkklokje'-' bewerkt
de waarec.iuwing geuit, ten deze groote
behoedzaamheid te betrachten. Men
meende, dat de behoefte aan een vlieg
en luchtvaartdienst in ons land niet
groot is.
Gevraagd werd wat het resultaat is
geweest van het onderzoek, dat de Mi
nister indertijd heeft toegezegd in ver
band met- de terugneming van een aan
vraag om geld voor een ballonloods.
Land- en Tuinbouw.
Voor beginnende kunstmest-
gebruikers.
(Slot.)
Een fout, door dezen ook dikwijls be
gaan, is: dat zij te weinig geven.'Zij zijn
van meening, dat het met kunstmest heel
goedkoop kan aangaan. Zeker, dat is ook
zoo, maar dan wordt de oogst er ook
naar. Men wete wel: alleen van rijkelij
ke bemestingen mag men r(jke oogsten
verwachten. Wie royaal bemest, bemest
het voordeeligst. 'Stel: iemand bemest zui
nig en verkrijgt een oogst beneden het
middelmatige, van haver bv. 40 H.L. per
H.A. Een ander bemest rijkelijk en oogst
van 't zelfde gewas 70 HL. per H.A. iets
wat dan volstrekt niet de hoogste op
brengst is. Welnu, dan heeft nommer twee
voor zijn oogst heel wat meer gebeurd
dan no'mmer een. Hij heeft van koren en
stroo (en hierop lette men wel) voor zijn
oogst zóóveel meer gebeurd, dat hij de
kosten der bemesting daarmede in ruim
te kan bestreden, zoodat men haast kan
zeggen, dat zijn ruime bemesting, hoe an
deren daar ook tegen opzagen, hem niets
heeft gekost. Dit is één uit de vele voor
beelden, zooals wij ze geregeld in de
praktijk van het land- en tuinbouwbedrijf
kunnen waarnemen.
Meest alle beginnende kunstmestgebrui-
lcers zijn te zuinig en daardoor ontgaat
hun de groote winst, want: de laatste
locdjes wegen ook hier het zwaarst. In
streken, waar men sedert jaren kunst
meststoffen aanwendt, weet men dit uit
ervaring. Op veenkoloniale» grond zijn
de hoeveelheden kunstmest per H. A. ge
bruikt veel grooter dan 10 a 20 jaar ge
leden. De oogsten werden steeds beter;
een ruim gebruik van kunstmest is voor-
deelig gebleven. Om te kunnen weten,
tot welke grens men gaan kan, moeten
er bemestingsproeven genomen worden.
Die proeven kan men gemakkelijk op
eigen grond nemen.
In de aangebrachte hoeveelheden kunst
mest zit over het geheel niet de 'hoeveel
heid plantenvoedsel, welke uit den grond
wordt gehaald; de rest komt dus uit den
grond. Langzamerhand echter worden de
vocdselbestanddeelen, die van nature in
den bodem aanwezig zijn. verbruikt. Voor
al door kunstmest, in hoofdzaak door kalk
worden deze geschikt gemaakt voor de
voeding der plant. Kunstmest werkt dus
als het ware oplossend voor voedende
bcdembestanddeelen. Naarmate deze ver
bruikt worden, zal men er, door toevoe
ging van meer mest in moeten voorzien.
Vandaar misschien dat men door groote
hoeveelheden kunstmest te gebruiken, zul
ke prachtige resultaten vcr.:rijgt.
Nieuw aangemaakte gronden bevatten
niet zelden een belangrijke hoeveelheid
plantenvoedsel, dat door kunstmestge-
bruik mobiel wordt gemaakt. Op zulke
gronden zij men dan ook niet zuinig
met den mest .Een lange reeks van jaren
kan men met het reservevoedsel, dat zul
ke gronden bevatten, zijn voordeel doen.
C. B.
Kunstbemesten.
Het „Weekbl. voor Bloembollencul
tuur" schrijft
Er zijn tegenwoordig talrijke middeï-
tejs bekend, waarmede we onze grond
soorten kunnen controleeren of de een,
of andere voedingstof in voldoende mate
aanwezig is of niet. Doch behalve deze
middeltjes helpt ons ook heel dikwijls
de natuur en het aanwezig zijn van som
mige onkruiden kan ons verklaren, waar
aan de grond rijk is of behoefte heeft.
In de „Gartenwelt" worden eenige voor
beelden gegeven, waarvan we het vol
gende vertaald hebben.
Gebrek aan stikstof is bij onze planten
spoedig waar te nemen aan den onge
woon lichtgroene tot geelachtigen tint
der bladeren. Ook gebrek aan kalk in
den grond is spoedig merkbaar. Kalk is
een der gewichtigste stoffen voor onze
gronden, want zij werkt chemisch (schei
kundig), physisch (natuurlijk) en tege
lijkertijd voedend. Het is daarom van
het hoogste belang rekening te houden
met de behoeften, die de planten aan
kalk hebben. Hoe komen we nu tot de
wetenschap, dat er gebrek is aan kalk
Het veelvuldig optreden van de veld-
zuring (Rumex acetosa) en de schaaps-
zuring (Rumex acetosella) is het zeker
ste bewijs van kalkarmoede, doch ook (het
aanwezig zijn van de gele ganzebloem
(Chrysanthemum segetum) wijst op het
gebrek aan kalk, wijl al deze planten
.na een bemesting van ets- en merg'elkalk
beslist verdwijnen. Weelderig groeiende
grassen en ook het veelvuldig voorkomen
van klaver wijzen er op, dat de grond
rijft is aan kalk.
Treft men veel z.g'.n. muur, sterremuur
(Stellaria media) roode muur of roode
mier (Anagallis arvensis) aan, dan is
de grond rijk aan stikstof. Ontmoet men
echter het honderdbtoempje of voorjaars-
vroegeling (Draba verna) alsook de
hoornblo em (Cerastium arvense), dan is
op die plaatsen gebrek aan stikstof.
Is de grond rijk aan salpeterzuur, dan
verkondigen ons dat: de witte melde
(Chenopodium album), de tuinmelde
(Atriplex hortense), terwijl ook de be
kende tuin-brandnetel (Urtica urens) van
salpeterzuur houdt. Slaat men de na
tuur gade, dan kan zij ons nog veel lee-
ren, hetwelk het ons:, gemakkei ijlver
maakt om ons dikwifis ;moeilijk beroep
goed uit te oefenen.
Voor Moes- en Bloemtuin,
Het is nu een zeer geschikte tijd om
rozen van stek te steken; Men snijdt de
stekken van hout, dat is uitgebloeid, in
een schuinsche richting langs een oog,
en plaatst ze in zuivere aarde in den
vollen- zon. Hebben ze na 2 a 3 weken
-wortel gemaakt, dan worden ze in een
klein potje opgepot en in den komenden
winter "vorstvrij gehouden. Deze manier
is beter dan, zooals ook kan worden ge-
daan, in October of November de stek
ken onder glas in wit zand te steken in
het eerste geval toch hebben ze van Wet
oppotten in het voorjaar niet te lijden,
dat bij de tweede wijze moet gebeuren.
Het van stek kweeken kan bij alle soor
ten rozen gemakkelijk geschieden ech
ter niet alle bloeien van stek zoo goed,
en bij deze is het beter ze te occuleeren
of te veredelen.
Wil men rozen verzenden, dan plukke
men ze in den vroegen ochtend, als ze
half geopend zijn. Een g,oede verpakking
is in platte, lichte kistjes voor postpak
ketten. Op den bodem hiervan legt men
een dunne laag versch gras, hierop een
vel zijdepapier en daarop de rozen, dicht
naast elkaar, zoodat de bloemen op de-
reis vast blijven ligg'en. Verpakken met
ijs bestaat daarin, dat men kleine stukjes
ijs, zoo groot als een hazelnoot, in wat
ten wikkelt en voorzichtig tusschen de
rozen legt. De watten zuigen het ijs-
water op en geven een aangename kil
heid in het kistje. De stukjes ijs mogen
niet grooter zijn dan de watten aan vocht
kunnen opnemen, anders lekt het kistje
door, waardoor men met de posterij in
conflict komt. Prachtige exemplaren,
vooral die naar tentoonstellingen gezon
den worden, moeten stuk voor stuk in
zijde-papier gewikkeld en boven aan den
steel ingedraaid worden. De verpakking
in platte kistjes is beter dan in mandjes.
Nu de kersentijd en daarmee het ker
senplukken is afgeloopen, moeten we, ter
waarschuwing voor volgende jaren, toch
eens wijzen op iets, dat ons reeds meer
malen en ook nu weer is opgevallen en
heeft gehinderd. Velen volgen bij het
kersenplukken een slechte gewoonte:
men klimt namelijk in boomen en gaat
op de takken staan. Hiérdoor knakt me
nige zwakke tak in de oksels en wordt
vaak nog met een stuk van den bast
van den hoofdtak afgescheurd. En over
al, waar een voet gestaan heeft, vooral
wanneer er spijkers in de schoenen zit
ten, wordt de bast gekwetst. Maar al
blijft de bast heel, toch ontstaat op de
plaats, waar de voet stond, een leege
ruimte, die allengs met het sap van den
boom gevuld wordt, en dit sap zoekt
eindelijk een plaats om weg te vloeien.
Zoo begint de „g.omvloed", welke steeds
voortwoekert en toeneemt en de beken
de leelijke zwellingen tengevolge heeft,
die in vele gevallen reeds binnen weinige
jaren den stam doen sterven. Kersen
moet men steeds plukken op den ladder,
staande. Bij jonge boomen gebruike men
den dubbelen ladder, en ga zoo om den
boom heen. Bij 't oogsten van groote
boomen moet men steeds twee ladders
bij de hand hebben, den kleinste voor de
onderste takken, den grootste voor lioo-
gere takken en 't bovenste gedee'fe.
Heeft men dan nog een goede haak ont
de takken naar zich toe te halen, dan be
hoeft men hoogstens 3 of 4 maal den
ladder te verplaatsen. Zoo'n kërsenhaafc!
maakt men 't best van een 2 Meter lang,
stuk ijzerdraad, zoo dik als een potlood,
dat aan een kant omgebogen is en een
haakje heeft met een kiemschroef voor
zien, dat aan een oog vastzit en op en
neer geschoven kan worden. Zoodoende
kan de haak langer en korter gemaakt
worden, al naar de tak dichterbij of ver
deraf is, en kan aan den ladder worden
vastgemaakt. Op die wijze is 't met eeni
ge voorzichtigheid en zonder gevaar mo
gelijk een groote kersenboom schoon te
plukken, zonder ook maar een enkelen
tak te breken of den boom te beschadi
gen door den bast te kwetsen. j
Bij de groote hitte en droogte, welke
wij gehad hebben, en volgens profetiën
nog zullen krijgen, was e is aanhoudend
gieten in den bloem tul* noodig, anders
sterft menige boom en heester, menige
bloem en sierplant. Bloemen, die dit
voorjaar geplant zijy, moeten niet alleen,
tweemaal dsig- 1 „gotex en besproeid
worden, maar ook i^-tvan den houti-
gen stam moet b worden met een
taai, goed doorgewrkt mengsel van,
leem en koemest, daarmee niet op,
wanneer de planten het groeien ko
men. Als ze W icserve-stoffen
voor den volgen-sa kunnen verzar
melen, dan sterven ze licht.
Inhoud van Tijdschriften
Van Onzen Tijd.
Bij een {paar afdeelingen vertelt de
architect A. J. Kropholler hoe het complex
van de nieuwe kerk van O. L. Vrouw van
Lourdes te Scheveningen er „ouderwetsen*
komt uit te zien. Dr. Moller -vervolgt zijn
artikel „Tragiek en Tragedie." De schil
der-schrijver Jurriaan Zoetmulder laat ons
een kijkje nemen van het schoon van
O is ter wijk. Maria Viola bespreekt de ten-
heel insluiten zou, in der minne over
het overgeven hunner stad te onderhande
len. Helaas, op hun gezantschajasreis wa
ren zij gegrepen en in boeien geraakt.
Toen nu Musdus bij deze heeren was
gebracht, bejammerden zij eikaars lot vol
treurigheid. Aangezien zij namelijk in han
den van het ontembare monster Lumeij
waren gevallen, voorspelden zij zdch reeds
den bitterste» dood. Toen nu de jongere
Musdus (de neef des priesters) begon te
schreien, werd hij door de beulen ietwat
losser van zijn ooms arm gemaakt. En
ook de geestelijke zuster nat het Delftsche
klooster, Carole+ta, werd naar een andere
kamer vrijgelaten. j(Zulks gebeurde ook
den neef.;
Bij het vallen van den avond was ook
de beul van Haarlem in dar huis van Van
Veen, waarin Lumeij kwartier had, over
gekomen. ,Want toen die beul de deur
der kamer voorbijging werd hij, als een
treunig voorteeken, door de Haariemsche
gevangenen erkend.
Musius heeft toen dien "heeren zijnen
medegevangenen gezegd: men moest ge
duldig blijven. Wij zijn allen zoo heeft
hij gespróken wij zijn allen in Gcds
har.d. Laten wij Hem om geduld en om
Zijn genade vragen.
Eer die woorden van Musius nog goed
koud waren, ziet, daar wordt Musius uit
het -vertrek, waarin hij was, naar een
kleiner vertrekje weggevoeid. Hier span
de de rechtbank over Musius, als gede
legeerden van Lumeij: primo de reeds
genoemde Duvenvoorde, heer van Opdam,
en securdo een Fransch edelman, Auma-
le geheeten.
En nu, goede lezers, gaat het martelen,
het afgrijselijk martelen van Musius be
ginnen. Bemerkt jmtusschen nu nogmaals
hoe hder geen Leidsche schepenen een
rechtbank gespannen hadden, noch hoe,
in naam der Leidsche overheid, Musius
gegrepen en overgebracht is. Onthoudt
echter tevens, dat hadde Musius, den
heer Duvenvoorde bij zijn aankomst, en
later den predikant van Lumeij slechts
voldaan in bespotting der religieusen, en
in afval van ons heilig Katholiek geloof,
hem dan alle vrijheid en wereldsche ver
heffing ware geschonken. Aumale zelf
was een afvallige! Maar Christus mar
telaar, hij herdacht thans* hoe Sb Paulus
met recht heeft geleerd: „dat de smarten
van dezen tijd niet in vergelijking komen
met de toekomstige glorie in de eeuwig
heid." Bemerkt eindelijk nog, hoe heel
Lelden te bevreesd was om iets tegeneen
Lumeij te doen.
Duvenvooide dan en Aumale met hun
volk hebben Musius, Christus martelaar,
aldus gaan 3e Annalen, verder voert, op
een tafel uitgestrekt (en die tafel is bij
Van Veen's dochter nog aanwezig) Ver
volgens weid een doek over Musius'
mor.d gespannen en daarna ijskoud wa
ter ingegoten, ja zij hebben door middel
van een trechter, dzzen zoo deftige» man
gedwongen om allervuiilst vocht (a) in
zulk een massa door te zwelgen, dat heel
de buik was opgezwollen. En dan aan
stonds, ziet, zij beuken nu het lichaam piet
de vuisten en schopten het met hunne'hie-
len, opdat de lijder gedwongen wordt,
het ingezwolgen vocht weder op te bren
gen .Ook kleedden zij hem uit en zij heb
ben met geesels hem allerfelst geslagen,
zocdat er veel bloed vloeide, en wel in
dier voege, dat de witte muren van dat
kleine vertrek zich met bloed overspat
zijn geworden, dat ik later Willem Oudcr-
vliet, openbaar notaris te Leiden, zelf heb
hooren zeggen: later kon men dat bloed
met herhaald afwasschen en overwitten
nog maar nauwelijks wegkrijgen.
Men ging nog verder.
Musius toch is uit dat kleine vertrek
in Van Veen's huis naar den kelder ge
sleept, in welks gewelf een ijzeren ring
vooruitsprong. Aan dien ring hing men,
door middel van een zeer dun touw,
dat om den grooten teen des rechtervoets
werd gehecht, den heiligen grijsaard met
het hoofd naar omlaag. Vrij lang hing
zoo de heilige in de hevigste smart, doch
daar het touw s malscherp, en het lichaam
van Musius vrij zwaar was, is eindelijk
de toon afgescheurd van den voet, en bleef
in het touw hangen. Die toon is nog
daags daarna door een dienstmeisje naar
het dichtbijzijnde kerkhof der Sint Pieters
kerk gebracht.
Toen evenwel het lichaam op den grond
neerplofte, werd het gewijde hoofd daar
bij hevig geschonden; de beulen kwamen
toen opnieuw aanstormen om tegen Chris
tus' martelaar te woeden. Hetgeen zij
toen echter hebben uitgevoerd, is niet
(a) Urinam suam spurcam, zegt
Dusseldorp injiet Latijn.
te weten te komen, omdat er buiten hen,
geen" menschen meer aanwezig waren in
dien kelder. 'Maar de meergemelde Ou-
dervliet, welke in dat huis aanwezig was,
heeft getuigd, vreeselijke jammerklachten
en zuchten te "hebben gehoord.
Eindelijk omtrent het nachtelijk uur,
tusschen negen en tien, heeft men den
bebloede», dood-vermoeiden en zuchten
den, goeden grijsaard uit het huis (gevoerd
en zij brachten hem blootsvoets door de
sneeuw en deden den langen tocht over
het groote Kerkhof en door de Pieters-
kerkkoorsteeg terwijl de voeten van Mu
sius daarbij in veel bloed dropen, naar
de schandelijke galg, welke op de
Blauwe steen, midden in de Breestraat
niet verre van het Gemeentehuis, stond
opgericht. Terwijl de beulen hier uit een
ruw touw een strop maken, heeft Musius
intusschen zijn ziel Gode aanbevolen.
Hierna is hem de storp om (den hals ge
daan en is hij omhoog getrokken. Dade
lijk daarna sneden de beulen hem de na
gels van de voeten, zoodat het bloed ivan
Musius de sneeuw rondom de galg ge
kleurd heeft. Vele uren lang heeft de vro
me in die felste foltering, nog levend len
vreeselijk zuchtend, gehangen. Ik heb zelf
van eerzame en geloofwaardige personen
die destijds terzijde van de galg, in de
voornaamste punten der stad woonden,
hooren verhalen, dat zij wel met het diep
ste meedoogen heel den nacht dat ker
mend-zuchten hadden aangehoord, maar
dat zij wegens de losbandigheid van Lu-
meij'svolk hun vensters niet hadden dur
ven opendoen. De oorzaak van dat lang
jeven van Musius in den strop, kwam
hieruit voort, dat de strik van het ruwe
touw den hals niet genoeg omsloot en
dichthaalde, des te meer omdat Musius
op zijn hals onder de kin, een vrij groot
gezwel of knobbel had, welke mede dat
verstikken tegenhield. Zoodoende is de
dood des martelaars dus zeker (na mid
dernacht) op den elfden December te
stellen.
En hier zouden wij ons uittreksel, wat
de tweede vraag uit de Annalen betreft,
kunnen eindigen. Die vraag immers luid
de: Hoe is het den zeer vromen en ge
leerden Musius te Leiden vergaan?
Volledigheidshalve deeien wij echter uit
de Annalen mede, dat Lumeij's soldaten
midden op den dag, bij de galg terugkee-
rend met een dwerg, in wiens potsen'
Lumeij altoos veel behagen vond. Die
dwerg sneed toen enkele ledematen (a)
uit het doode lichaam (welke men niet
noemen kan) en hing die aan zijn muts.
De andere soldaten sneden het touw van
üe galg door, lieten het eerbiedwaardig
lijk naar beneden komen, doch scheurden
de priesterkruin met heel de hoofdhuid af.
Toen droegen zij het verminkte lichaam
naar Dirk Jansen, koster der St. Pieters
kerk en daar werd het opengesneden en
van de ingewanden ontdaan, en de solda
ten sneden het vet uit die ingewanden,
welke zij aan kwakzalvers verkochten (b);
Naden middag, zoo zeggen de Annalen'
heeft een adellijke non van het Leeuwen
horster klooster bij Noordwijk, ter nau-
wernood verkregen, dat het ijselijk ver
minkte lichaam werd begraven. Dit ging>
naar hetgeen wij van andere auteurs we
ten, a'.dus: Susanna van Etten, abdisse
van de abdij van Leeuwenhorst, was om
de plunderingen uit hare abdij naar Lei
den gevlucht (c). Zij heeft voor allergrofst
geld, de boven vermelde permissie tot be
graven van Musius verkregen. Maar Lu
meij, zoo zeggen de Annalen, stond geen'
doodkist toe, doch slechts een mand. En
toen die mand te klein bleek, hieuwen
de soldaten het hoofd nog van het lijk,
wrongen het hoofd bij het lichaam en nu
werd de mand in 'n groeve of graf voorde
Noorderdeur van St. Pieter een weinig
Oostwaarts, order een raam der kerk,
in den grond neergelaten. Zoo verging
het den alleredelsten Musius.
Ofschoon deze plaats nauwkeurig door
goede menschen is opgeteekend, konde
men toch de mand met Musius gebeente
niet wedervinden. Jijdens Leiden's be
leg toch waren alle graven om de menigte
lijken reeds uitgehaald en mogelijk, zoo
zegt Dusseldorp, zal God ten zijnen tijde
die beenderen nog te voorschijn brengen,
P. M. BOTS,
R. K.pij
(Slot volgt.)
(a) Castissima virilia, zegt Dusseldorp
(b) Menschenvet heette toen een ge
neesmiddel.
(c) Er is nog een hofje (van dezeSuzanna
wie Lumeij zelfs niet aandurfde.