DE VERLOVINGSRING, De Wraak der krankzinnige. 386 (Vrij naar het Fransch.; E in 1880 uit Brunswijk verdreven hertog Karei was niét alleen bezitter van een groote verzameling diamanten, maar ook .stond hij bekend als een eerste kenner van deze edele steenen. Op zekeren aag ontmoette de hertog in het Kurhaus te Baden- Bader. een heer. aan wiens hand hij een ring zag die zijn bijzondere opmerkzaamheid gaande maakte, waarom hij hem dan ook verzocht, den diamant eens van naderbij te bekijken. „Och, u wilt mij voor den gek houden," zei de aangesprokene, „ik ben veel te arm om diamanten te kunnen dragen." „Ik verzeker u dat ik u volstrekt niet wilde beleedigen en u kunt nrj heusch gelooven, dat de steen in uw ring een brillant van het zuiverste water is." De heer trok den ring van zijn vinger en zeide, terwijl hij hem den hertog overhandigde: „Ku, overtuig u zelf maar, mijnheer! Het is maar een van die bedriegelijke namaaksels, die op het tooneel gebruikt worden, en ik kreeg hem van een meisje, dat spoedig, naar ik hoop, mijn vrouw zal zijn, als verlovingsring. Hij kost tien francs, mijnheer. Ik ben met haar meegegaan om hem te koopen en ik heb hem zelf uit gezocht." De hertog hield den ring hij het licht, onderzocht hem op allerlei manieren en zeide ten slotte: „Mijn meening blijft onveranderd en ik durf een weddenschap iaan te gaan, zoo hoog als u maar wilt, dat ik gelijk heb. Deze diamant is er een van zeer groote waarde." „Mijnheer," antwoordde de andere, „ik hen maar een tooneelspeler van zeer ondergeschikten rang en kan geen weddenschap betalen, als ik ze verlies. Maar wat ik n gezegd heb wil ik bewijzen. Mijn ring, zegt u, is van hooge waarde. Welnu, neem hem mee en laat 'andere kenners er ook over oordeelenen wanneer zij van meening zijn, dat mijn tien francs-ring slechts glas is, geef hem dan morgen om dezen tijd 'terug, om wille van mijn kleine Justine, mijn verloofde." En meteen reikte hij den hertog den ring over, maakte een lichte buiging en verwijderde zich. De hertog had zich evenwel niet vergist. Ook Louis Emanuel, de bekende handelaar in diamanten uit Hamburg, die zich juist te Baden- Baden bevond, verklaarde dat de steen op zijn minst tienduizend francs waard was. De arme tooneelspeler was ten hoogste verbaasd, toen' de hertog hem het resultaat van zijn onderzoekingen meedeelde en hem verzocht, dien ring voor tienduizend francs over te doen. „U is zeer goedgunstig, mijnheer," antwoordde de artist, „en u zal misschien geen grooten dunk krijgen van mijn verstand, wanneer ik voorloopig weiger op uw aanbod in te gaan en wel om de volgende reden. Tk heb u reeds gezegd dat de ring een geschenk is van mijn bruid Justine. En nu is het mogelijk, dat zij het me kwalijk nam, wmnneer ik zonder hare toestemming mij van den ring ontdeed. Wanneer u mij toestaat haar te schrijven, dan behoort de ring aan u tails zij toestemt. Middelerwijl kan u hem hij u houden en nog nader laten onderzoeken, want ik kan nog maar niet aan mijn geluk gelooven." De hertog had er niets op tegen den ring zoo lang te bewaren, nadat hij een schriftelijk bewijs van ontvangst had opgemaakt. Toen de gelukkige bezitter de handteekening van den hertog zag, scheen de arme man overweldigd te worden door de eer die hem te beurt was gevallen, en hij stamelde een menigte verontschuldigingen over de vrijmoedigheid waarmede hij den hoogen heer had toege sproken. De hertog bleek dat volstrekt niet kwalijk te nemen en de tooneel speler beloofde onmiddellijk aan zijn Justine te zullen schrijven. Na weinige dagen reeds ontving hij 'haar antwoord, doch niet door de post, maar door bemiddeling van haaT grootvader, d.ie zelf van Parijs naar Baden-Baden kwam gereisd om de toestemming tot den verkoop van den ring over te brengen. Nog dienselfden dag rinkelden vijfhonderd goudstukken in den zak van den tooneelspeler als schadeloosstelling voor den tien-f ra nes-ring van de kleine Justine. ..Hier is ook nog het etui, dat men ons hij den ring gaf," zei de vroegere bezitter tot den hertog, terwijl hij den ring van de tafel nam. hem nog even aan zijn lippen drukte en hem vervolgens in het etui legde, dat hij den hertog overhandigde. De hertog klapte het toe en stak het in den zak, terwijl hij den too neelspeler vriendelijk vaarwel zeide. Den volgenden morgen noodigde de hertog prinses A., gravin v. L. en markies M. uit om zijn nieuwen diamant te komen bezichtigen. Toen hij het kleinood te voorschijn haalde, kon hij zijn oogen bijna niet gelooven: de ring was dezelfde, wat grootte en bewerking betrof, maar de steen was van glas. klinkklaar glas. De hertog zond onmiddellijk om den tooneelspeler, maar deze was met de vijfhonderd goudstukken van den heTtog spoorloos verdwenen, in gezelschap van den eerbiedwaardigen grootvader van Justine. De zwendel was duidelijk genoeg. De zoogenaamde tooneelspeler en zijn trawanten hadden van den hartstocht des hertogs voor diamanten gehoord en besloten toen, een steen van hooge waarde to koopen. Dezen had de hertog onderzocht en gekocht. Maar de eerbiedwaar dige grootvadler van. Justine had gezorgd een nauwkeurig nagemaak- ten ring hij zich te hebben; en dien had de tooneelspeler verruild' voor den echten, toen hij er een kus op dmkte. Reeds had de arme krankzinnige haar vreeselijken arbeid der wraak volbracht! (Y r v o 1 g.) E hebt gelijk, mijnheer d'Elbris, dat ge naar uw Bretjagne terugkeert en uw verloofde gaat huwen. Hier zoudt ge u geen vrouw kunnen kiezen naar uw Fransche begeerten. Wij Amerikaanschen zijn anders, heel anders." „Ik verzeker u, dat ik de jonge dames hier zeer öharmgnt vind." Ze dreigde hem met haar waaier en sprak: „Charmant! O, ik zie wel, dat ige den spot meit ons drijft. Charmant vindt ge ons, maar niettemin verkeert ge hier weken en maanden en verlangt toch die charmante jonge dames zoo spoedig mogelijk te verlaten en u naar uw verloofde te spoeden, 't Is prachtig, deze getrouwheid, en ge verdient al mijn lof." Zij had deze woorden op zulk een vreemden toon gesproken, dat het Jacques trof, en hij bij zich zelf sprak: „Wat een. zeldzaam meisje! vreemd maar toch zoo goedhartig." Ze was opgestaan om zich onder de gasten te mengen. Men zou gezegd hebben dat ze onaangename gedachten van zich afschudden wilde. Ze had haar schoonen dag, bevalLiger en levendiger dan ooit. Na afloop van het feest bleef Jacques itn zijn woning nog lang dxoo- men en peinzen. Neen, niets hield hem terug, hij verlangde de stad te verlaten ©n naar zijn geliefd Bretagne terug te keeren. X. De stoomboot koos het ruime sop en Jacques d'Elbris luisterde, op de brug staande, naar d'e trillende geluiden der 'machine; en (hij voelde met vreugde hat schip met regelmatige snelheid voorwaarts glijden. Als de reis onder zulke gunstige omstandigheden voortging kon men binnen acht dagen de 'kusten van Bretagne in het gezicht hebben. Wal een geluk voor Jacques, zich verwacht te weten door zijn oom en zijn verloofde, die nu al naar de lucht keken om zich te verheugen over kalm weder en te sidderen hij het dreigen van een storm. Welk een geluk te weten dat een geliefd wezen telde de dagen en de uren. Evenwel had hij niet zonder weemoed de vrienden in Now-York verlaten vrienden met wie hij maanden lang onder een gastvrij dak had vertoefd, die zich voor hem hadden geinteresseerd, zijn geluk hadden bevorderd. Hij was werkelijk gehecht aan deze Amer.ik,aansche vrienden, maar gehechtheid was niet te vergelijken met het diepere gevoel, dat hem aan zijn verloofde verbond. Op het kasteel Kerlaur begon de dochter van den baron te herleven, een gelukkige glimlach verhelderde haar gelaat. Al haar kwellingen, in stilte geleden, waren vergeten. Men zou meenen diat zij van den Hemel gedroomd had. Maar was het geen Hemel, die zich voor haar opende in haar droevig bestaan de terugkeer Van haar J,acques? Eiken morgen was Yvonne met d:en dageriaad uit de vee ren, maakte haastig toilet, ging aan het venster zitten en met de morgenklokken die haar tot bet gebed riepen, vlogen h,aar gedachten den reiziger te gemoet. Eindelijk kwam het berichf, dat Jacques in het vaderland terug gekeerd was. Nu was hij buiten de gevaren der zee, die Yvonne zoo

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 12