ZIJN TERUGKEER. 378 'E muziekonderwijzeres Editli Schalier slaakte een. zucht v,an verlichting, toen de laatste leerlinge haar verlaten had. Het onderricht dat zij anders met lust en opgewekt heid gaf, was haar heden een last geweest. Toen zij zich alleen bevond, ging ze met snélle, onregel matige schreden het vertrek op en neer, las nog eens haastig den brief door, dien zij voor eenige dagen ontvangen en reeds zoo vaak gelezen had, dat zij dén inhoud van buiten kende, frommelde hesm in elkaar en wierp hem op de tafel, waarna zij haar onrustige wandeling weer hervatte, om zich ten slotte bij het venster in een fauteuil te laten neervallen, waar zij in diep nadenken bleef zitten. Vandaag zou dus haar echtgenoot terugkeeren. Na tien jaren vond hij den weg terug tot de vrouw, over wie hij smaad en schande gebracht had en die nu even grooten afkeer van hem had, als ze hem eens liefde had toegedragen. Ziek en ongeneeslijk kwam hij bij haar terug. In den verfrommelden brief stond het in weinige korte Tegelen, gezonden door de directie van een groot ziekenhuis in de hoofdstad, dat men Berthold Schalier, wijl zijn kwaal ongeneeslijk was en hij volkomen hulpeloos en ongeschikt voor eenigen- arbeid was, onder behoorlijk geleide naar zijn echtgenoote zou terugzenden. En in een postcriptum stond nog vermeld, dat hij den 27sten Juli met den trein van 5.30 in haar woonplaats zou aankomen. De 27e Juli, dat was heden, en zoo even had het vijf uur geslagen. Mevrouw Schalier kreunde van zielepijn. Binnen eenige minuten zou hij voor haar staan. Hoe huiverde zij bij dit vooruitzicht! Ze had zich de laatste jaren weer vrij gelukkig gevoeld. Ja toeti, toen Berthold laf de vlucht had genomen, n,a de Bank, waar hij werkzaam was, voor eenige duizenden bestolen te hebben', toen had zij vreeselijk geleden. Maar moedig had zij na de vlucht van haar echtgenoot den strijd om het bestaan voor haar en haar kind aanvaard en haar ouderlijk erfdeel losgemaakt om een gerechtelijke vervolging te voorkomen en zich en haar kind voor een geschandvlekten naam te bewaren. Ach, haar jongen, haar kleine Gerard. Die was voortaan haar alles, haar trots, haar dierbaarste kleinood! Voor hem nam zij zonder een klacht den strijd met het leven op en niet zonder succes. Invloedrijke familieleden hielpen haar aan leerlingen voor de muzieklessen, die zij wilde geven en wijl zij zich als een bekwame, ijverige leerkracht deed kennen, behield zij die en kwamen er spoedig andere bij, zoodat zij onbezorgd met haar kind leven kon. Gerard kende het misdrijf zijns vaders niet. Zijn moeder had hem gezegd, dat hij dood was en in stilte had zij bijna gewenscht, dat hij nooit meer zou terugkomen, opdat haar zoon haar noodleugen niet zou ontdekken. En nu kwam hij toch weer te voorschijn hoe zou zij Gerard alles verhalen, hoe zijn vader in zijn oogen verontschuldigen? Ze had den knaap volgens haar eigen strenge begrippen opgevoed. Toorn en bitterheid stegen in Edith's hart op. Wat had hij zich weer in haar leven in te dringen, deze man die het met ongeluk vervuld had? Waarom verscheen hij nu weer, om het geluk dat zij met veel moeite op de puinhoopen van het oude had opgericht, weer honend omver te stooten? Uren van kommer en zorg had ze in haar leven genoeg gehad en toch telde ze dit alles voor niets tegenover het verdriet, dat het samenzijn met den verachten, verafschuwden man haar zou veroorzaken. Waarom kwam hij? Och, omdat hij ziek en hulpeloos was. Zijn vroegere vrienden hadden zich van hem afgekeerd en nu was zijn vrouw juist weer goed genoeg om met de zorg voor hem belast te worden Ongeneeselijk was hij, hulpeloos! Edith huiverde. Ze zou hem moeten verplegen, steeds om hem heen moeten zijn, zijn klachten geduldig aan- hooren, hem wellicht nog moeten troosten! Konden God en de menschen dit werkelijk van haar verlangen? Neen, zij wilde niet! Niemand kon haar dwingen! Ze wilde haar duur gekochte rust niet voor den prijs eener slecht beloonde barmhartigheid afstaan. En dat zou ze hem klaar en duidelijk zeggen ook. Ze zou hem in een gesticht laten opnemen, al moest dit een voor haar omstandigheden vrij groot offer kosten. Wat voor een kwaal hij eigenlijk "ou hebben? Daarover stond niets in den brief uit het Ziekenhuis. Wat zou echter de wereld' zeggen, als ze haar man in vreemde handen overgaf? Och, wat bekommerde zij zich om de menschen en hun gebabbelZij kenden haar toestand niet en konden zich niet in haar gevoel indenken. Een geliefden zieke bewijst men met vreugde eiken dienst, maar niet den man, door wien men als in het stof getreden is. Vergeven, vergeten? Dat kon zij niet, dit had zij eigenlijk nooit gekund. Reeds als kind had zij een ontvangen beleedii- ging, een onrecht, moeilijk kunnen vergeten. Was echter haar onverzoenlijkheid geen zonde tegen Gods gebod? Ze had haar echtgenoot toch voor het altaar trouw beloofd, trouw voor goede en slechte dagen, trouw tot in den dood? Edith greep met beide handen naar' haar koortsachtig kloppende slapen. O, wat hamerde en stak het daar binnen! Ze zou waanzinnig kunnen worden! Eenige jaren geleden had haar Gerard een oogziekte gekregen, en de dokter had gevreesd voor het verlies van zijn gezichtsvermogen. Blind zou hij worden! Wat had ze toen geleden, wat had ze geweendi, gebeden* den Hemel als bestormd! Ze had Heilige Missen laten lezen, novenen gehouden, bedevaarten ondernomen, alles had ze willen doen. „Mijn God," had zij gesmeekt, „Gij hebt mijn lot hard gemaakt en ik heb het zonder morren gedragen. Gij kunt, als Gij wilt, mij nog een tweeden last opleggen, wat het ook zijn moge, maar spaar mijn kind. Verlang van mij, wat Gij wilt, laat hem genezen, geef hem het licht zijner oogen weder." Zoo had ze toen gebeden en God had haar verhoord. Gerard genas, tot groote verwondering van den oogarts, geheel en al. Kwam God nu met den last, dien ze daarvoor in de plaats had willen aannemen? Was bet dit, wat Hij er voor verlangde, dat de oogen van haar zoon nu zoo helder schitterden? Werkelijk, zoo zwaar had zij zich het offer dat zij brengen moest, niet voorgesteld! Neen, ze kon het niet brengen, ze 'kon niet. In elk ander geval zou ze zich onder Gods Hand gebogen hebben, maar hier niet! Reeds de gedachte aan het wederzien van haar echtgenoot deed haar huiveren; welk een gewaarwording moest het dan zijn hem dagelijks om haar heen te hebben? Maar als God haar voor het breken harer belofte nu ems in baar zeon strafte? Bij on wanhopig wrong de ,arme vrouw in dezen bitteren strijd met zichzelf de handen. Daar hield een rijtuig stil voor het aardige huis waarvan Euitli de eerste etage bewoonde. Het ijzeren hekje 'knarste en zij stond op, streek zich de verwarde haren van het gloeiende voorhoofd. Men bracht hem, dien zij het ongeluk haars levens achtte. Hij verwachtte zeker dat zij hem aan de huisdeur met gejubel en open armen ontvangen zou? Neen, ze zou hem niet tegemoet gaan, geen stap! Alleen door het raam wilde zij een blik op hem werpeu, om op he;, weerzien voorbereid te zijn. Zich voorzichtig achter bet gordijn verbergende, keek zij naar beneden. Daar stond het rijtuig en hij zelf kwam door het tuintje, zorgvuldig ondersteund door een geleider, zeker een verpleger uit het Ziekenhuis. Wat liep hij onzeker, hoe zwak en ellendig zag hij er iiit! Edith's hart klopte plotseling sneller. Hoe oud iis hij geworden, vreeselijk oud! Als een grijsaard zag hij er uit, en hij telde toch nau welijks veertig jaren. Zijn haar was sneeuwwit, zijn gelaat zoover zij zien kon, verwelkt en ingevallen. Was dat de knappe Berthold Schalier van voorheen? Met moeite sleepte hij zich voort; zijm 'geleider scheen hem bemoedi gend toe te spreken. Nu hief hij het gelaat op naar boven en Edith deinsde met een lichten kreet achteruit. Ze had in een paar glans- looze oogen gekeken. Blind! Ontzettend! Het leed waarvoor zij door haar gebed haar zoon bewaard had, had den vader getroffen. Nu begreep zij wat in den brief stond: ongeschikt voor arbeid, hulpeloos voor altijd.... Een oogenblik stond Edith als vastgenageld, toen echter snelde zij de trap af, den armen blinde te gemoet, en ze bracht hem met den gelei der voorzichtig naar boven. Toen deze laatste heengegaan was beijverde zij zich het den teruggekeerde zoo aangenaam mogelijk te maken en hem het beste voor te zetten, wat zij had. Daarbij bad zij in stilte: „O God, vergeef.mij! Ik wil barmhartig zijn zooals Gij jegens mij barmhartig geweest zijt!" Geen woord van verwijt kreeg de teruggekeerde te hooren. Op de mJeest liefderijke, bijna moederlijke wijze sprak zij met hem, luisterde naar het verhaal van zijn zwerftochten en verhaalde zelf van haar leven en haar kind. Als weggesmolten was alle wrok en haat in haar, niets dan vergevende liefde en erbarming woonde er in haar hart. Toen zij echter daarna den uitgeputten zieke met moederlijke zorgvul digheid te bed had gebracht, en hij zijn vermoeide leden behaaglijk uit strekte, toen tastte hij naar haar hand en bracht die aan zijn lippen „Heb dank, Edith! Ik heb het niet gewaagd, op zulk een liefderijke ontvangst te hopen als ge mij hebt bereid. De gebeele reis hierheen heeft mij de angst gekweld dat ge niets van mij zoudt willen weten. En. o hoe goed ben je!" Een donkerrood bedekte het gelaat der teedere vrouw goed diat de blinde het niet zien kon en haastig weerde zij hem af. „Laat dat, Berthold! Het verleden zal dood en begraven voor ons zijn. Wij willen voor het tegenwoordige en voor de toekomst van.ons kind leven." „Ach ja, het kindWat zal Gerard tot mij zeggen, hoe zal hij mij be groeten als hij hier komt? Hij zal mij verachten en hij heeft daar (het recht toe." „Neen, dat zal hij niet. Ik zal wel een uitweg vinden om hem alles te verklaren, zonder hem het geloof in de liefde voor zijn vader te ont nemen. Ook voor hem zal het uur wel eens komen dat hij om barm hartigheid smeekt en daarom is hat zijn plicht die ook u te bewijzen. Laat dat maar rustig aan mij over, Berthold! Het leven is ons veel schuldig gebleven, maar mij dunkt dat. het nu zijn schuld wil afdoen." En liefkoozend, met zachte hand, streek Edith over het gerimpelde voorhoofd van haar echtgenoot. STRAATVEGERS-STAKING IN NEW-YORK: In de groote handelsmetropool der Ver. Staten hebben de straatve gers gestaakt. Dat lijkt niet veel bijzonders, maar wat een enorme stagnat e dat teweeg bracht, is haast ongeloofelijk. Onze foto geeft er een staaltje van.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsche Courant | 1911 | | pagina 12